direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Plakse Wei Bemmel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.196-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om de (toekomstige) woonbehoefte binnen de kern Bemmel op te vangen, wordt het gebied aan de noord(west)zijde van de bestaande kern – direct grenzend aan De Plak en Plakselaan - ontwikkeld als nieuw woongebied: “Plakse Wei”. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling in juridisch-planologische zin mogelijk.

Voor de ontwikkeling van het gehele plangebied is gekozen voor een globale bestemming. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling van de woonbuurt in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en – waar nodig - te verfijnen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is aan de noord(west)zijde van Bemmel gelegen, direct grenzend aan De Plak en ten zuiden van de Plakselaan. Onderstaande afbeeldingen tonen globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1.: globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2.: globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Kom Bemmel', door de gemeenteraad vastgesteld op 21 juni 2011. Ter plaatse van het plangebied gelden – tot het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden - de bestemmingen 'Groen – Landelijk', 'Bedrijf' en 'Wonen'. Aan de zuidoostzijde van het plangebied is een hoogspanningsverbinding gesitueerd. Deze is thans voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding'. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.


Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording 
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid 
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie

In de bestaande situatie heeft het voorliggende plangebied een landelijk karakter. Een groot deel van de gronden is momenteel in gebruik als weiland c.q. grasland, waardoor het plangebied een overwegend groen en open karakter heeft. Aan De Plak 29 was voorheen een kleinschalig tuinbouwbedrijf met bedrijfswoning gevestigd. Aan de Plakselaan 1 bevindt zich een woonboerderij, die een enigszins vervallen indruk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 2.1.: bestaande situatie plangebied (gezien van De Plak).

2.2 Planbeschrijving

Om de (toekomstige) woonbehoefte binnen de kern Bemmel op te vangen, wordt het gebied aan de noord(west)zijde van de bestaande kern – direct grenzend aan De Plak en Plakselaan - ontwikkeld als nieuw woongebied: “Plakse Wei”. De toekomstige invulling van het woongebied is geïnspireerd op het omliggende landelijk gebied. De karakteristieke elementen en inrichtingsprincipes uit dit gebied en 'Park Lingezegen' geven de wijk een landelijke sfeer. Naast het nieuwe woongebied, maakt het voorliggende bestemmingsplan tevens twee particuliere woningbouwinitiatieven mogelijk. Het betreft de bouw van twee extra woningen op de percelen De Plak 29 en Plakselaan 9/11.

Ruimtelijke structuur

Het beoogde woongebied wordt - evenals de inrichting van het aangrenzende landelijk gebied - gekenmerkt door een heldere en functionele opzet. De ontsluiting van het plangebied bestaat uit een lus-structuur, die zodanig is gesitueerd dat er logische aansluitingen ontstaan met de omgeving en voldoende ruimte overblijft voor een flexibele invulling van de verschillende woonvelden. De ontsluitingsstructuur wordt gekenmerkt door een landelijk wegprofiel, met een smalle rijbaan en een groene, informele inrichting. Middels enkele informele langzaam verkeersverbindingen wordt de ontsluitingsstructuur verankert in de omgeving, waardoor bovendien mogelijkheden ontstaan voor het maken van een ommetje. Door het aanbrengen van een struinpad langs de naast de plas gelegen bestaande woning kan de inbedding in het landschap nog worden vergroot.

Het 'water' gelegen tussen de Oeverkamp en het nieuwe plangebied heeft niet alleen een functie in het kader van de waterhuishouding, maar vormt ook een belangrijk inrichtingselement. In de aangrenzende wijk de Schaapskamp zijn de oevers langs het water vrij gehouden van bebouwing en bouwwerken, waaronder erfafscheidingen, bergingen etc. In het voorliggende plangebied wordt een soortgelijke inpassing nagestreefd. Ter hoogte van de Oeverkap wordt een 'open' talud aangebracht met als overgang naar de achtertuinen van de woningen, verspringende blokhagen. Hierdoor blijft het doorzicht vanuit de woningen naar het water behouden en ontstaat er een natuurlijke erfafscheiding die past bij de landschappelijke inpassing van de waterpartij. Om deze kwaliteit ook in de toekomst te garanderen wordt de handhaving van deze beplanting in de vorm van een kwalitatieve verplichting in het bestemmingsplan opgenomen.

Het landelijke karakter van het gebied wordt versterkt door het aanbrengen van hagen op de erfgrenzen en langs wegen, bestaande uit gebiedseigen beplanting. Daarnaast is er ruimte gereserveerd voor de aanleg van gras/weides, greppels, boomgaarden en laanbeplanting. Om de beoogde kwaliteit te verkrijgen worden erfafscheidingen gelijk met de woning ontworpen. Voor de locaties waarvoor de instandhouding van de inrichting, in verband met de beoogde ruimtelijke kwaliteit het meest essentieel is, zijn kwalitatieve verplichtingen in het bestemmingsplan opgenomen. Het gaat dan met name om:

  • de entree van de wijk. In het stedenbouwkundig plan heeft deze een 'open' en groen karakter. Het is vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt gewenst om dit karakter ook in de toekomst te behouden. Groene erfafscheidingen maken een wezenlijk onderdeel uit van het gewenste landelijke beeld.
  • de overgangszone tussen de ontsluitingsweg aan de noordzijde van het plan en de aangrenzende achtertuinen behorend bij de bestaande panden aan de Plakselaan. Ook hier is een kwalitatief hoogwaardige groene inrichting die ook in de toekomst behouden blijft van wezenlijk belang voor de ruimtelijke kwaliteit en de landelijke uitstraling van het plangebied.
  • de landschappelijke inpassing van de aan de westzijde van het plangebied gelegen achtertuinen naar het aangrenzende water is een essentieel element voor de landelijke uitstraling van het gebied (zie hierboven).

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: stedenbouwkundige verkaveling van de Plakse Wei

Bebouwing

De verschillende woonvelden kenmerken zich door een afwisseling van bebouwing en groene ruimten, aansluitend bij het karakter van het landelijk gebied. De bebouwing langs de Plakselaan en De Plak beperkt zich tot enkele vrijstaande woningen op royale percelen, aansluitend bij het bestaande, groene karakter van de bebouwingslinten. In het 'binnengebied' is ruimte voor zowel vrijstaande, als twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen in een groene setting. Dat betekent dat bebouwing wordt afgewisseld door groene ruimten en voortuinen. De bebouwing heeft een gevarieerd karakter, hetgeen tot uitdrukking komt in de maat, schaal en architectuur van de woningen. Alle bebouwing wordt uitgevoerd met een kap en is op enige afstand van de weg gesitueerd. Hierdoor ontstaat ruimte voor de aanleg van groene voortuinen, die bijdragen aan het landelijke karakter van het nieuwe woongebied. Het toepassen van een verspringende rooilijn kan de landelijke sfeer verder versterken. In architectuur wordt aansluiting gezocht bij het karakter van De Plak en Park Lingezegen, waarbij aandacht is voor de toepassing van karakteristieke details in de gevels.

Programma

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 61 nieuwe woningen mogelijk. Om de nodige flexibiliteit te behouden, is het woningbouwprogramma niet in een keurslijf gegoten. Dat betekent dat binnen de bestemming 'Woongebied' niet alleen vrijstaande woningen gebouwd kunnen worden, maar ook twee-aaneengebouwde, geschakelde en aaneengebouwde woningen. Bovendien is er een marge aangehouden voor wat betreft het aantal woningen. De definitieve invulling wordt aan de markt overgelaten, met dien verstande dat het aantal woningen nooit meer dan 61 mag bedragen.

De meest recente stedenbouwkundige verkaveling voor de Plakse Wei voorziet in de bouw van 11 vrijstaande woningen, 25 twee-aaneengebouwde en geschakelde woningen en 20 aaneengebouwde woningen (56 woningen in totaal). In aanvulling daarop voorziet het voorliggende bestemmingsplan in de bouw van twee vrijstaande woningen op de percelen De Plak 29 en Plakselaan 9/11. Het gaat hierbij om particuliere initiatieven.

Het voorgenoemde programma is gebaseerd op de meest recente stedenbouwkundige uitwerking van het gebied, maar vormt nadrukkelijk geen blauwdruk. De verkaveling en differentiatie in het woningbouwprogramma is indicatief en kan op onderdelen nog wijzigen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven: "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."

Laddertoets

Het woonbeleid van de gemeente Lingewaard is verankerd in de 'Nota wonen 2016-2020'. Uit deze nota blijkt dat er voor Bemmel in de periode 2015-2025 een behoefte bestaat aan 245 nieuwe woningen. Daarvan zijn er tot op heden 10 gerealiseerd. De huidige plancapaciteit voorziet in 112 nieuwe woningen binnen de kern Bemmel, waarvan er 50 aan het voorliggende plangebied worden toegerekend. Gezien het voorgaande blijft het huidige aanbod vooralsnog ruimschoots achter bij de vraag naar woningen tot 2025.

De voorliggende ontwikkeling voorziet concreet in 61 nieuwe woningen. In planologische zin worden er echter maar 60 nieuwe woningen toegevoegd, omdat de bestaande woning aan de Plakselaan 1 geamoveerd wordt. In de 'Nota wonen 2016-2020' worden er 50 woningen aan het voorliggende plangebied toegekend. Gelet op het feit dat het bestaande aanbod (fors) achterblijft bij de vraag tot 2025, bestaan er geen bezwaren om 10 extra woningen binnen het plangebied mogelijk te maken. Dit zou betekenen dat de huidige plancapaciteit binnen Bemmel toeneemt tot 122 woningen, terwijl er tot 2025 een behoefte bestaat aan 235 nieuwe woningen. Daarmee is de kwantitatieve behoefte aan woningen voldoende aangetoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0005.jpg"

Tabel 2.1.: woningbehoefte gemeente Lingewaard (bron: woningmarktverkenning 2015, Companen)

Zoals blijkt uit bovenstaande tabel en de 'Nota wonen 2016-2020' is er binnen de kern Bemmel behoefte aan grondgebonden koopwoningen voor gezinnen, een beperkt aanbod voor starters en levensloopbestendige woningen voor senioren. Kansrijke segmenten zijn onder andere (half)vrijstaande koopwoningen tot €300.000,- en grondgebonden (rij)woningen tot €250.000,-. Tevens is er behoefte aan (half)vrijstaande koopwoningen in het duurderde segment (vanaf €300.000,-) Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een mix van rijwoningen, twee-aaneengebouwde en enkele vrijstaande koopwoningen, aansluitend bij de kwalitatieve behoefte binnen de gemeente Lingewaard. Daarmee is de kwalitatieve behoefte aan woningen voldoende aangetoond.

Tot slot dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur” (artikel 1.1.1 onder h Bro). Omdat het voorliggende plangebied aan vrijwel alle zijden wordt omgeven door (woon)bebouwing, kan gesproken worden van een ligging binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie

In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Ze worden bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. Voor 2018 is er een scala aan onderwerpen dat aanpassing behoeft. Deze onderwerpen zijn opgenomen in het actualisatieplan (versie 6, d.d. 13 december 2017) dat op 1 januari 2018 in werking is getreden.

3.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. De provincie ondersteunt, faciliteert en handelt vanuit mogelijkheden en niet alleen vanuit kaders. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 4.1.1. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

In het verstedelijkingsbeleid wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik toegepast. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren. Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.

De provincie Gelderland is op 9 juni 2015 akkoord gegaan met de intergemeentelijke verdeling van de kwantitatieve woonopgave 2015 t/m 2019 (de Regionale Woonagenda) voor de subregio Arnhem. Op dit moment werkt de provincie aan een actualisatie van deze woningbouwafspraken in de vorm van een bredere Woonagenda. Naast de aantallen wordt hierin nadrukkelijk aandacht besteed aan de kwaliteit van woningbouwplannen. Het is van belang dat bewuste keuzes worden gemaakt welke plannen wel en niet worden ontwikkeld, waarbij de huidige én de toekomstige vraag naar woningen leidend zijn.

Op basis van de kwantitatieve woonopgave 2015 t/m 2019 mag de woningvoorraad in de gemeente Lingewaard over de voorgenoemde periode in ieder geval met 880 woningen groeien. Voor wat betreft de woningbouwprogrammering geldt hier het zogenaamde stoplichtmodel. Daarin is afgesproken welke plannen wel en welke niet of later mogen worden gerealiseerd. Jaarlijks vindt op subregionaal (regio Arnhem) en regionaal (voormalige Stadsregio Arnhem Nijmegen) niveau monitoring en actualisatie plaats van de woonagenda op basis van de meest recente prognoses. In het stoplichtenmodel wordt uitgegaan van een woningbouwcapaciteit van 880 groene plannen. Groene plannen zijn plannen die mogen worden uitgevoerd. In 2015 waren hiervan circa 180 woningen gerealiseerd.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een actuele regionale behoefte, die in het gemeentelijke woonbeleid is onderbouwd. Daarin is een planningslijst opgenomen, die is getoetst aan het zogenaamde 'regionale stoplichtmodel'. Dit instrument regelt de regionale afstemming in de woningbouwprogrammering. In de meest recent aangeleverde planningslijst staat de Plakse Wei met 50 woningen nog aangemerkt als 'oranje'. De provincie verzoekt de planningslijst op dit punt aan te passen en het plan 'Plakse Wei' met 60 woningen als 'Groen' aan te merken. Binnen de gemeente Lingewaard is voldoende ruimte om dit woningbouwplan te realiseren.

Kansrijke segmenten zijn (half)vrijstaande koopwoningen tot €300.000,- en grondgebonden (rij)woningen tot €250.000,-. Tevens is er behoefte aan (half)vrijstaande koopwoningen in het duurderde segement (vanaf €300.000,-). Tot slot blijft het aanbod van sociale en middeldure huurwoningen achter bij de vraag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een mix van (sociale) huurwoningen, twee-aaneengebouwde koopwoningen en enkele vrijstaande koopwoningen, aansluitend bij de kwalitatieve behoefte binnen de gemeente Lingewaard. Daarmee is de kwalitatieve behoefte aan woningen voldoende aangetoond.

3.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

Het landschap in Lingewaard wordt continu onderworpen aan veranderingen. Om ervoor te zorgen dat dit op een gestructureerde manier gebeurt, fungeert een structuurvisie als leidraad zoals bedoeld in de wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat er een beeld wordt geschetst hoe de gemeente haar omgeving wil ontwikkelen. In de structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe met de ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies kunnen worden gerealiseerd op vrijkomende terreinen. Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt.

Het woningbouwbeleid van de gemeente is gericht op een efficiënt ruimtegebruik, wat inhoudt dat de gemeente binnen de met de Stadsregio afgesproken contouren wil blijven bouwen. Efficiënt ruimtegebruik, levensbestendigheid van de woning en daarmee flexibel bouwen worden als belangrijk uitgangspunten gezien voor nieuwe ontwikkelingen binnen de woningbouw. Het is wel van wezenlijk belang dat het bouwen binnen die contouren geen afbreuk doet aan de kwaliteiten die de kernen bezitten. Belangrijk voor de kwaliteit van het woonmilieu en dus ook de aandachtspunten voor nieuwe ontwikkelingen zijn:

  • 1. De historisch gegroeide omgeving en de structuren die daarin bepalend zijn. Dit geldt voor bebouwing, maar ook de openbare ruimte, stratenpatronen en groen;
  • 2. De mate waarin duurzaamheidsaspecten zijn meegenomen in ontwerp, bouwen en beheer;
  • 3. De nabijheid en toegankelijkheid van het groen buiten de woonkern en de mogelijkheden om er te recreëren of te genieten van stilte en natuur;
  • 4. De mogelijkheden om snel en comfortabel naar werk of voorzieningen buiten de eigen woonkern te gaan, de toegankelijkheid van hoofdwegen, openbaar vervoer en fietsroutes;
  • 5. De leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de omgeving.

Met de voorliggende ontwikkeling worden de bestaande (historische gegroeide) structuren – waaronder de bebouwingslinten De Plak en Plakselaan – gerespecteerd. De beoogde woningen worden op zorgvuldige wijze in het bestaande stedenbouwkundig weefsel gevoegd, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de karakteristieke elementen en inrichtingsprincipes uit Park Lingezegen.

Zoals blijkt uit de structuurvisie is de plancapaciteit in Bemmel de komende 10 jaar lager dan de behoefte. Er blijkt een grote vraag naar woningen in het middensegment. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 61 vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen, waarmee voorzien wordt in een actuele (kwantitatieve en kwalitatieve) woningbehoefte. Gelet op het voorgaande is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de structuurvisie.

3.3.2 Woonbeleid Lingewaard

Woningmarktverkenning 2015

Op 14 juli 2016 zijn de regionale en subregionale woonagenda's vastgesteld. Om tot de woonagenda's te komen is een woningmarktonderzoek uitgevoerd waarin de werking van de regionale woningmarkt in beeld is gebracht en waarin de woningbehoefte is berekend voor de periode tot 2020. Voortbouwend op deze uitkomsten hebben de gemeente Lingewaard en woningcorporaties Waardwonen en Woningstichting Gendt in 2015 een verdiepingsslag laten uitvoeren en de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente en in de zes kernen binnen de gemeente in beeld laten brengen. Belangrijk aandachtspunt voor de gemeente daarbij was of er aanvullende behoefte is aan woningen in de kleine kernen binnen de gemeente en hoe die behoefte er uit ziet. De woningmarktverkenning geeft input voor de gemeentelijke woonvisie.

In de verkenning wordt de kwantitatieve behoefte per kern voor de periode 2015-2025 vergeleken met de huidige plancapaciteit. Daaruit blijkt dat de opgave in de meeste kernen onder de kwantitatieve behoefte zit. Met name in Bemmel en Gendt ligt de nieuwbouwopgave onder de verwachte behoefte. Er is ruimte om voor deze kernen het nieuwbouwprogramma uit te breiden. Kansrijke segmenten zijn (half)vrijstaande koopwoningen tot €300.000,- en grondgebonden (rij)woningen tot €250.000,-. Tevens is er behoefte aan (half)vrijstaande koopwoningen in het duurderde segement (vanaf €300.000,-). Volgens het richtinggevend woningbouwkader in deze verkenning is in Bemmel tot 2025 ruimte voor 245 nieuwbouwwoningen (huidig programma: 112 woningen, nagenoeg allemaal zachte plancapaciteit).

Nota Wonen 2016-2020

De 'Nota wonen 2016-2020' beschrijft het woonbeleid van de gemeente Lingewaard voor de periode 2016-2020. De nota vormt het kader om samen met haar partners er voor te zorgen dat ze voor haar inwoners, de juiste woning op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar hebben. Het geeft onder meer handvatten voor het woningbouwprogramma bij nieuwe projecten. Ook geeft de nota aan welke thema's voorrang krijgen en wat we doen om de doelen bij die thema's te bereiken. Voor inwoners, woningcorporaties, overige verhuurders en ontwikkelaars wordt het duidelijk wat ze van de gemeente mogen verwachten. Dit heeft geleid tot de volgende beleidsopgaven:

  • 1. De bestaande woningvoorraad. Gestreefd wordt dat de woningen en wijken in Lingewaard hun toekomstwaarde houden en ook op lange termijn kunnen voorzien in de woonbehoefte. Er wordt daarom specifiek aandacht gegeven aan de kwaliteit van de bestaande voorraad zowel uit oogpunt van duurzaamheid als levensloopbestendigheid.
  • 2. Beschikbaarheid en betaalbaarheid sociale huurvoorraad. Samen met Woonstichting Gendt en Waardwonen wil de gemeente zorgen voor een huurwoningvoorraad die wat betreft aantal, beschikbaarheid en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners
  • 3. Ouderen en huishoudens met zorgvraag. De groeiende groep ouderen en de mensen met een zorgvraag wil de gemeente ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen in Lingewaard. Dit betekent zorgen voor voldoende woningaanpassingen dan wel geschikte nieuwbouw in de nabijheid van voorzieningen.
  • 4. Leefbaarheid in wijken en kernen. Waar mogelijk zal de leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderd worden door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en met aandacht voor de fysieke en sociale woonomgeving samen met de bewoners, de corporaties en de welzijnsinstellingen.
  • 5. Nieuwbouw. De gemeente wil tot 2020 in ieder geval 700 woningen bouwen om aan de groei van de woningbehoefte in de gemeente te kunnen voldoen. Hiervoor zijn regionale afspraken gemaakt. Voor de jaren 2021-2025 verwacht de gemeente nog eens circa 250 woningen nodig te hebben. De gemeente voegt alleen woningen toe waarvan er te weinig zijn.
  • 6. Huisvesting statushouders. De gemeente Lingewaard wil samen met Woonstichting Gendt en Waardwonen de komende jaren een substantiële bijdrage blijven leveren aan het huisvesten van de grote instroom van statushouders. De gemeente doet dit zowel in de bestaande voorraad maar zetten ook in op (tijdelijke)nieuwbouw. Uitgangspunt is dat de regulier huurwoningzoekende ook een reële kans op een woning houdt.

In bijlage 4 van de nota is de woningmarktverkenning 2015 gecombineerd met de woningbouwplanning. Daarin worden er 50 woningen aan het voorliggende plangebied toegekend. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet (in planologische zin) echter in 60 nieuwe woningen. Gelet op het feit dat het bestaande aanbod (fors) achterblijft bij de vraag tot 2025, bestaan er geen bezwaren om 10 extra woningen binnen het plangebied mogelijk te maken. Dit zou betekenen dat de huidige plancapaciteit binnen Bemmel toeneemt tot 122 woningen, terwijl er tot 2025 een resterende behoefte bestaat aan 235 nieuwe woningen (er zijn reeds 10 woningen gerealiseerd binnen de planperiode). Het voorliggende bestemmingsplan is daarmee passend binnen de kaders van de Nota wonen.

3.3.3 Conclusie

De transformatie van deze binnenstedelijke locatie is passend binnen het gemeentelijke beleid. De locatie is opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente.

3.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

4.1.2 Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd (de nummering van de bodemonderzoeken correspondeert met de nummers in afbeelding 4.1):

  • 1. Verkennend bodem- en asbestonderzoek Plakselaan 9 en achter Plakselaan 3, 5, 7 en 9 te Bemmel, Klijn Bodemonderzoek B.V., rapportnr. 17KL137, d.d. 29 mei 2017 (zie bijlage x)
  • 2. Verkennend bodemonderzoek De Plak 29 en 31 te Bemmel, Klijn Bodemonderzoek B.V., rapportnr. 14KL232, d.d. 13 augustus 2014 (zie bijlage 2)
  • 3. Verkennend bodemonderzoek conform NEN-5740 en Indicatief onderzoek asbest; Plakselaan 1, BOOT organiserend ingenieursburo BV, rapportnr. P13-0651-008, d.d. 18 december 2013 (zie bijlage 3)
  • 4. Nader bodemonderzoek conform NTA 5755; Plakselaan 1, BOOT organiserend ingenieursburo BV, rapportnr. P13-0651-014, d.d. 10 maart 2014 (zie bijlage 4)
  • 5. Verkennend bodemonderzoek; De Plak 29 te Bemmel, Klijn Bodemonderzoek B.V., rapportnr. 16KL180, d.d. 31 mei 2016 (zie bijlage 5)

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 4.1.: overzicht locaties bodemonderzoeken

In het vervolg van deze paragraaf zijn de conclusies van de uitgevoerde bodemonderzoeken beknopt weergegeven, de volledige rapportages zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Onderzoekslocatie 1

Gezien de resultaten van het verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, juist is. Er zijn immers in de bodem ter plaatse van het perceel op basis van zintuiglijke en analytische waarnemingen geen asbest verdachte materialen aangetroffen.

Gezien de resultaten van het verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “verdachte locatie”, formeel gezien juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische bezwaren ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de voorgenomen bouwactiviteiten op het terrein.

Onderzoekslocatie 2

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “verdachte locatie”, juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik, transactie en ontwikkeling van en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein. Gesteld kan worden dat de locatie geschikt wordt bevonden voor de functie wonen met tuin.

Onderzoekslocatie 3/4

In de bovengrond ter plaatse van boring 8 overschrijdt de concentratie lood de interventiewaarde. De aard en omvang en de ernst en urgentie van de verontreiniging dient te worden bepaald. De overige verhoogde concentraties van de overige onderzochte monsters betreffen slechts licht verhoogde waarden welke in milieuhygienische zin geen belemmering vormen voor de toekomstige gebruiksfunctie; wonen met tuin.

De onderzoekslocatie is verdacht van asbest. De verdenking is gebaseerd op de informatie afkomstig van de provincie Gelderland en de in het verleden aanwezige kas / schuur met een bouwperiode waarin asbesttoepassingen gebruikelijk waren. Daarnaast zijn bodemvreemde bijmengingen aangetroffen welke duiden op een mogelijke verontreiniging met asbest.

Omdat de concentratie lood in de bovengrond ter plaatse van boring 8 is aangetroffen die de interventiewaarde overschrijdt, is geadviseerd een nader onderzoek uit te voeren gericht op het vaststellen van de aard en omvang en de ernst en urgentie van de verontreiniging.

De locatie is verdacht van asbest. De locatie dient te worden onderzocht als een verdachte locatie met een diffuse bodembelasting met en heterogeen verspreidingsbeeld conform NEN 5707. Omdat met het onderhavige onderzoek geen grondmonsters zijn geanalyseerd op asbest wordt afgeweken van de NEN 5707. Geadviseerd wordt alsnog een volledig onderzoek naar asbest in de bodem uit te voeren, conform de NEN 5707 (waaronder asbestanalyse grondmonsters).

Ter plaatse van onderzoekslocatie 3 heeft een aanvullend bodemonderzoek plaatsgevonden. Daarin wordt geconcludeerd dat de sterke verontreiniging met lood zich concentreert in de bovengrond ter plaatse van het voormalige halfverharde pad in de omgeving van boring 08. De omvang van de verontreiniging beslaat ongeveer 18 m³ en is voor 1987 ontstaan. Er is geen saneringsplicht in het kader van de Wet bodembescherming.

Naar verwachting is de overige zintuiglijk verontreinigde bovengrond ter plaatse van het voormalige halfverharde pad licht verontreinigd met lood met een heterogene verdeling. De verontreiniging is niet saneringsplichtig in het kader van de Wet bodembescherming.Desondanks wordt geadviseerd de verontreiniging te saneren in verband met de beoogde herontwikkeling van de locatie ten behoeve van woningbouw.

Onderzoekslocatie 5

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “verdachte locatie”, juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik, transactie en ontwikkeling van en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein. Gesteld kan worden dat de locatie geschikt wordt bevonden voor de functie wonen met tuin.

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

4.2.1 Regelgeving

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

4.2.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai

Omdat de nieuwe woningen zijn gelegen in de zone van de A15, Plakselaan en De Plak is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat door het verkeer op De Plak de voorkeurswaarde wordt overschreden. De maximale berekende geluidsbelasting bedraagt respectievelijk 52 dB. De geluidsbelasting als gevolg van de A15 en Plakselaan blijft beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De cumulatieve geluidsbelasting bedraagt maximaal 53 dB, waardoor de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van het bouwvlak - aan de zijde van de Plakselaan en De Plak - de voorkeurswaarde wordt overschreden, de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Maatregelen vinden plaats aan de bron, in de overdracht of bij de ontvanger. In dit geval is het mogelijk om maatregelen aan de bron te treffen. De wegverharding van De Plak is wellicht vatbaar voor vervanging door een stillere variant. Het effect van een stiller wegdek is echter niet zodanig, dat voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Omdat het treffen van overige maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied omwille van financiële redenen niet reëel is, is het vaststellen van hogere waarden benodigd voor de realisatie van de beoogde woningen direct langs de Plakselaan en De Plak.

Aan de gestelde voorwaarden uit het gemeentelijk hogere waarden beleid wordt voldaan. Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden ligt gelijktijdig met het voorliggende ontwerpbestemmingsplan ter inzage. De hogere waarden moeten door het college van Lingewaard worden vastgesteld.

Railverkeerslawaai

De geluidzone aan weerszijden van een spoorweg is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betreffende traject. Ter hoogte van het plangebied bedraagt de breedte van de geluidzone 200 meter. Omdat de beoogde nieuwe woningen op tenminste 290 meter uit de as van de spoorweg zijn gelegen (en daarmee buiten de geluidzone), is akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai niet benodigd.

4.2.3 Conclusie

Mits de noodzakelijk hogere waarde wordt verleend, vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.3.2 Onderzoek

Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 61 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen ( de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In afbeelding 4.2 zijn de jaargemiddelde concentraties weergegeven voor het peiljaar 2015. Uit deze afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 4.2.: NSL-monitoringstool

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0008.jpg"

Tabel 4.1: Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

4.4.2 Onderzoek

In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn enkele bedrijven aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven weergegeven.

Adres   Inrichting   Toelaatbare milieucategorie   Maatgevende aspect   Richtafstand (in m)*   Feitelijke afstand (in m)  
De Plak 80   Autobedrijf van Meegen (Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven)   2   Geluid   30 (10)   38  
Plakselaan 2   Groen Kreatief Hoveniers (plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²)   2   Geluid   30 (10)   21  
Plakselaan 6   Tuinbouw; kassen zonder verwarming   2   Geluid   30 (10)   21  

*de gereduceerde richtafstand is tussen haakjes weergegeven

Tabel 4.2.: overzicht relevante bedrijvigheid

Op basis van de VNG-brochure is het toekomstige woongebied over het algemeen aan te merken als een rustig woongebied. Uitzondering hierop vormen de beoogde woningen gelegen aan de Plakselaan. De zone langs de Plakselaan is op basis van de VNG-brochure aan te merken als een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat is gelegen nabij hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Aan de noordzijde grenst de woningbouwlocatie aan de Plakselaan. Langs dit bebouwingslint zijn diverse (agrarische) bedrijven gevestigd, waaronder een hoveniersbedrijf en autoreparatiebedrijf. Het plangebied is bovendien gelegen binnen de invloedssfeer van de A15/N15, ten noorden van het plangebied. Gelet op de aanwezige functies en infrastructuur is voor de toekomstige woningen aan de Plakselaan sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap. Dit betekent concreet dat de gereduceerde richtafstanden – zoals opgenomen in tabel 1 – van toepassing zijn.

Zoals blijkt uit tabel 4.2 en afbeelding 4.3 reiken de richtafstanden van de verschillende bedrijven niet tot de bestemming 'Woongebied'. Evenmin reiken de gereduceerde richtafstanden van de verschillende bedrijven tot de geprojecteerde woningen aan de Plakselaan. Derhalve kan een goed woon- en leefklimaat voor de woningen aan de Plakselaan gewaarborgd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 4.3: hindercontouren omliggende bedrijven t.o.v. plangebied

Spuitzones

Gelet op het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij het tuinbouwbedrijf aan de Plakselaan 6, dient rekening te worden gehouden met een spuitzone. De gemeente Lingewaard hanteert voor spuitzones een richtafstand van 25 meter. Aan deze afstand wordt niet zonder meer voldaan. Omdat bij het spuiten van bestrijdingsmiddelen rekening dient te worden gehouden met de bestaande woningen aan de Plakselaan 3,4 en 8 - die op kortere afstand van het tuinbouwbedrijf zijn gelegen - vormt het het tuinbouwbedrijf geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijfsmilieuhinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.5.2 Onderzoek

De aanwezige risicobronnen in of nabij de verschillende locaties waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft zijn hieronder weergegeven:

  • 1. Aardgastransportleiding A-524;
  • 2. Aardgastransportleiding A-533;
  • 3. (verlengde) Rijksweg A15;
  • 4. Betuweroute;
  • 5. Spoorlijn Arnhem - Nijmegen;

Gelet op de aanwezigheid van de bovengenoemde risicobronnen is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen. Het betreffende onderzoek is uitgevoerd in 2013 en gaat nog uit van 55 woningen (dit bestemmingsplan maakt in planologische zin 60 woningen mogelijk). De resultaten van dit onderzoek worden niettemin representatief geacht voor dit bestemmingsplan. In de omgeving van het plangebied hebben recentelijk geen grootschalige ontwikkelingen plaatsgevonden die van invloed kunnen zijn op het groepsrisico van de onderzochte risicobronnen. Bovendien heeft de beperkte toename van het aantal woningen geen noemenswaardig effect op de hoogte van het groepsrisico. Evenwel zijn de trajecteigenschappen en transportintensiteiten op de A15 en Betuweroute niet gewijzigd. Ook de gehanteerde uitgangspunten voor de aardgastransportleidingen zijn ongewijzigd.

Aardgastransportleidingen

Uit het onderzoek blijkt dat de uitgevoerde berekeningen niet hebben geleid tot een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Afbeelding 4.4 toont het groepsrisico van de hoogstscorende kilometer voor leiding A-524 voor zowel de huidige als toekomstige situatie. Gekozen is om één groepsrisicocurve te tonen omdat de curven van de huidige en toekomstige situatie niet van elkaar verschillen. In tabel 4.3 is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een waarde van 0.068 betekent dat het groepsrisico voor een zeker aantal slachtoffers 15 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde.

De kilometer leiding met het hoogste groepsrisico ligt op ongeveer 220 m afstand van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee buiten de 100% letaliteitsafstand waardoor de invloed van het plangebied op het groepsrisico nihil is. Dit blijkt tevens uit de resultaten van de berekeningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0010.jpg"

Afbeelding 4.4: Groepsrisico huidige (en toekomstige) situatie aardgasleiding A-524

Leidingnr.   Situatie   Factor   Bij een aantal slachtoffers  
A-524   Huidige situatie   0.068   93  
A-524   Toekomstige situatie   0.068   93  

Tabel 4.3: Groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde aardgasleiding A-524

Afbeelding 4.5 toont het groepsrisico van de hoogstscorende kilometer voor leiding A-533 voor zowel de huidige als toekomstige situatie. Gekozen is om één groepsrisicocurve te tonen omdat de curven van de huidige en toekomstige situatie niet van elkaar verschillen. In tabel 4.4 is de factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde getoond. In de tabel is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een waarde van 0.001 betekent dat het groepsrisico voor een zeker aantal slachtoffers 1.000 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde.

De kilometer leiding met het hoogste groepsrisico ligt op ongeveer 220 m afstand van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee buiten de 100% letaliteitsafstand waardoor de invloed van het plangebied op het groepsrisico nihil is. Dit blijkt tevens uit de resultaten van de berekeningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0011.jpg"

Afbeelding 4.5: Groepsrisico huidige (en toekomstige) situatie aardgasleiding A-533

Leidingnr.   Situatie   Factor   Bij een aantal slachtoffers  
A-533   Huidige situatie   0.001   105  
A-533   Toekomstige situatie   0.001   105  

Tabel 4.4: Groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde aardgasleiding A-533

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn hieronder de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid benoemd in geval van een fakkelbrand.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het vermogen van personen om zichzelf te kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Het meest waarschijnlijke en meest voorkomende ongeval voor een gasleiding is een fakkelbrandincident. In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen de personen binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding mogelijk slachtoffer worden. De geprojecteerde woningen bevinden zich binnen het invloedsgebied van de gasleiding. Het gaat uitsluitend om eengezinswoningen met maximaal twee bouwlagen die relatief makkelijk te ontvluchten zijn. De VGGM adviseert bij de uitwerking van de bouwplannen rekening te houden met de situering van nooduitgangen en vluchtroutes van de risicobron af, onder meer door doormiddel van de aan te leggen infrastructuur en via twee onafhankelijke routes.

Buiten het invloedsgebied is in het geval van een fakkelbrand, schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Ter verbetering van de zelfredzaamheid worden toekomstige bewoners op de hoogte gesteld van de aanwezige aardgastransportleiding en het mogelijke handelingsperspectief bij calamiteiten. De gemeente heeft in dat kader een informatieplicht. Het plangebied is bovendien gelegen binnen het dekkingsgebied van een waarschuwing- en alarmeringsinstallatie. Dit kan gebruikt worden om de toekomstige bewoners te waarschuwen.

Bestrijdbaarheid

Om de bestrijdbaarheid te vergroten dient het plangebied over voldoende bluswatervoorzieningen te beschikken. Tevens dient bij de inrichting van het plan in overleg met de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) rekening te worden gehouden met voldoende bereikbaarheid voor hulpdiensten. Dergelijk overleg met de VGGM vindt regelmatig plaats en zal worden gecontinueerd gedurende het proces van de planvorming en het ontwerpen opdat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zullen zijn en het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten.

De belangrijkste oorzaak van incidenten aan buisleidingen is óf graafwerkzaamheden langs de leiding óf verzakking als gevolg van graaf/bouwwerkzaamheden in de directe omgeving. De gemeente Lingewaard is extra alert bij dergelijke werkzaamheden en zal het eigen personeel, aannemers en ontwikkelaars nadrukkelijk wijzen op de ligging en gevaren van de buisleiding.

(verlengde) Rijksweg A15

Uit het onderzoek blijkt dat de uitgevoerde berekeningen niet hebben geleid tot een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Het groepsrisico is berekend voor de huidige en toekomstige situatie (met de ontwikkeling van de woningen). Afbeelding 4.6 toont de groepsrisicocurven en tabel 4.5 de mate van overschrijding van de oriëntatiewaarde. Er is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een waarde van 0.001 betekent dat het berekende GR over de gehele curve voor een zeker aantal slachtoffers meer dan 1.000 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 4.6: Groepsrisico A15 toekomstige situatie

Situatie   Factor   Bij aantal slachtoffers  
Toekomstige situatie   0.001   39  

Tabel 4.5: Groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde

Omdat het groepsrisico lager is dan de oriëntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Betuweroute

In Basisnet Spoor zijn voor spoortrajecten afstanden vastgelegd voor de zogeheten veiligheidszone (de plaatsgebonden risicocontour 10-6). In het basisnet is voor baanvak Elst NW-boog - Zevenaar deeltraject 3 is de afstand ‘16’ vermeld. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op 16 m vanaf het midden van de sporenbundel niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het voorliggende bestemmingsplan is gelegen op circa 280 m afstand. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Het groepsrisico is berekend voor de huidige en toekomstige situatie. Afbeelding 4.7 toont de groepsrisicocurven en tabel 4.6 de mate van overschrijding van de oriëntatiewaarde. Er is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een waarde van bijvoorbeeld 0.002 betekent dat het berekende GR over de gehele curve voor een zeker aantal slachtoffers ongeveer 500 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0013.jpg"

Afbeelding 4.7: Groepsrisico Betuweroute huidige en toekomstige situatie

Situatie   Factor   Bij aantal slachtoffers  
Huidige situatie   0.001   11  
Toekomstige situatie   0.002   11  

Tabel 4.6: Groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde

Omdat het groepsrisico lager is dan de oriëntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Spoorlijn Arnhem - Nijmegen

Circa 2.400 meter ten westen van het plangebied is de spoorlijn Arnhem - Nijmegen gelegen, waarover vervoer van gevaarlijkse stoffen plaatsvindt. De plaatsgevonden risicocontour 10-6 van de spoorlijn reikt niet tot het voorliggende plangebied. Wel is het plangebied binnen het invloedsgebied gelegen. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter is gelegen kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hiervoor moet op basis van artikel 7 en 9 Bevt een beoordeling van rampbestrijding en zelfredzaamheid van personen ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt voor advies voorgelegd aan de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM).

4.6 Water

4.6.1 Regelgeving

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Beleid waterbeheerder

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel “Koers houden, kansen benutten”. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met de (klimaat)veranderingen om ons heen en benut zij de kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe zij dat willen bewerkstelligen. De drie speerpunten van het Waterbeheerprogramma zijn:

  • Veel dijkverbeteringen: in het waterbeheerprogramma staat bescherming tegen overstromingen voorop. In de komende jaren zullen veel dijkverbeteringen in het rivierengebied plaatsvinden. Daarbij houdt het waterschap rekening met nieuwe normen voor waterveiligheid en met de belangen van de omgeving. Dijkverbeteringen worden op veel plaatsen innovatief uitgevoerd. Hierdoor kan het waterschap de overlast voor de omgeving beperken en efficiënter werken.
  • Innovatie bij zuivering afvalwater: rioolwater is niet langer alleen maar afvalwater; het is ook een bron van nuttige energie en grondstoffen. In het waterbeheerprogramma neemt het waterschap zich voor steeds meer technieken toe te passen om grondstoffen en energie terug te winnen uit het afvalwater.
  • Klimaatbestendig watersysteem: het klimaatbestendig maken van het watersysteem is een van de aandachtspunten in het beheerprogramma.

Watertoets

In de brochure “Partners in Water” is het beleid van het waterschap Rivierenland verwoord. De brochure gaat in op de inhoud van de watertoets en behandeld de volgende thema’s:

  • waterneutraal inrichten;
  • schoon inrichten;
  • veilig inrichten;
  • bijzondere wateren en voorzieningen.

Ten aanzien van het thema Waterneutraal inrichten wordt ingegaan op de benodigde waterberging bij verschillende projecten. Voor kleine projecten in stedelijk gebied is waterberging slechts in beperkte mate noodzakelijk en/of mogelijk. Tot 500 m2 aan extra verharding geldt er voor particulieren een mogelijkheid voor een eenmalige vrijstelling. In alle andere gevallen dienen compenserende maatregelen getroffen te worden. Voor projecten tot 5.000 m2 aan extra verharding bedraagt de compensatie 436 m2  per hectare verharding. Bij een toename groter dan 5.000 m2 is maatwerk benodigd. Waterberging dient in principe binnen het plangebied opgelost te worden. Indien dit niet mogelijk is kan de waterberging elders binnen het peilgebied worden opgelost.

4.6.2 Onderzoek

Bestaande situatie

In de huidige situatie is het terrein grotendeels in gebruik als akker en weide. Daarnaast is een deel als hobbymatige kwekerij in gebruik. Voorheen was hier een bedrijfsmatige kwekerij gevestigd. Het overige deel van het plangebied is bestemd als landelijk groen. In het plangebied is een kas aanwezig en een aantal opstallen die in de toekomstige situatie zullen worden gesloopt.

De maaiveldhoogte binnen het plangebied varieert met circa 2,0 m. Ter plaatse van de zuidwestelijke rand van het projectgebied bedraagt het maaiveldniveau circa NAP +9,45 m. Ter plaatse van de kruising De Plak en de Plakselaan bedraagt het maaiveldniveau circa NAP +11,40 m.

Oppervlaktewater

Het plangebied wordt aan drie zijden ingesloten door oppervlaktewater. Aan de oost- en de noordzijde betreft dit een greppel met de C-status. Ter plaatse van de westzijde betreft dit een A-watergang. Tijdens veldwerk zijn de waterstanden boven- en benedenstrooms bepaald op respectievelijk circa NAP +8,23 m en NAP +8,17 m. Het streefpeil ter plaatse van de A-watergang bedraagt circa NAP +8,20 m.

Bodemopbouw

De bodemopbouw ter plaatse van het plangebied is middels 6 boringen tot minimaal 3,0 m-mv in beeld gebracht tijdens veldwerk op 6 april 2016. De opbouw wordt gekenmerkt door een zandige toplaag bestaand uit matig grof zand vanaf maaiveld tot een diepte variërend van circa 1,40 m-mv tot 3,0 m-mv. Hieronder bevindt zich een kleilaag welke op grotere diepte (ca. 4,0 m-mv) veenhoudend is. Uit de sonderingen blijkt dat de kleilaag aanwezig is tot een diepte van circa NAP +5,0 m. Hieronder beginnen de meer zandige lagen, afgewisseld met klei- of leemhoudende lagen. Opvallend is dat het plangebied qua bodemopbouw afwijkt van de op de zandbanenkaart ingetekende opbouw waar een deklaag op verwacht wordt van klei met binnen 3,0 m-mv een zandlaag.

In Dinoloket is de bodemopbouw geraadpleegd. Hieruit blijkt een deklaag van holocene afzettingen aanwezig tot een diepte van ongeveer NAP +5,0 m. Hieronder bevindt zich het eerste watervoerend pakket, te weten de zandige formatie van Kreftenheye. In dit plan wordt de bodemopbouw zoals aangetroffen in het veld aangehouden. Tijdens het veldwerk zijn twee in-situ doorlatendheidstesten uitgevoerd. De doorlatendheden die aangetroffen zijn, variëren van 2,65 m/dag tot 9,56 m/d.

Geohydrologie

De grondwaterstanden zijn binnen het plangebied niet gemonitord. In de nabije omgeving van het plangebied is peilbuis B40C0040 aanwezig met een filter in het eerste watervoerend pakket. De stijghoogte in het eerste watervoerend pakket is tussen 1955 en 2000 regelmatig bemeten. Hoogste gemeten stijghoogte bedraagt NAP +9,25 m, laagst gemeten waarde bedraagt NAP +7,0 m. De GHG bedraagt ter plaatse circa 9,0 m. Ten westen van het plangebied bevindt zich peilbuis B40C3534 waar gedurende de periode mei-oktober 2013 de grondwaterstanden zijn bemeten. De hoogste meting in deze periode bedraagt circa NAP +8,25 m. Door Waterschap Rivierenland is een uitsnede van de GHG-kaart van het beheersgebied aangeleverd. Op basis van de GHG (periode 2002-2010) varieert de GHG ter plaatse van circa 1,0 tot 1,8 m-mv. Gemiddeld genomen komt op basis van deze kaart de GHG uit op circa NAP +8,50 m.

Op basis van de verschillende bronnen is een GHG bepaald voor het gebied van NAP +8,5 m. Hierbij wordt rekening gehouden met een veiligheidsmarge van 0,5 m gezien de diversiteit in de brondocumenten. De GHG bevindt zich circa 0,3 m boven het niveau van het oppervlaktewater.

Watercompensatie

Binnen het plangebied is een toename van verhard oppervlak in de nieuwe situatie ten opzichte van de verharding in de oude situatie. Deze zijn aangegeven in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0014.jpg"

Tabel 4.7: overzicht verharde oppervlakken

Ten behoeve van de toename van het verhard oppervlak dient watercompensatie gevonden te worden binnen het plan. De toename van het verhard oppervlak bedraagt circa 1,17 hectare. Vanuit waterschap Rivierenland mag bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak het voormalig verhard oppervlak in mindering gebracht worden.

De twee vrije kavels aan de Plakselaan kunnen niet worden aangesloten op de bergingsvoorzieningen binnen het plangebied. Het hemelwater van deze kavels wordt daarom direct afgevoerd naar de aangrenzende C-watergang. Daarnaast is in het bestemmingsplan opgenomen dat binnen het plangebied nog 2 á 3 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Dit betekent dat in de toekomst rekening gehouden dient te worden met een extra toename van verharding binnen het plangebied. De kavels in het bestemmingsplan die buiten de plansituatie vallen hebben een oppervlak van circa 5.300 m2. Wanneer rekening gehouden wordt met een verhard oppervlak van circa 40% bedraagt de toename van verharding circa 2.120 m2. In tabel 4.8 is het te compenseren verhard oppervlak binnen het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0015.jpg"

Tabel 4.8: overzicht te compenseren verharding binnen het plangebied

Vanuit waterschap Rivierenland gelden onderstaande vuistregels voor de bepaling van de benodigde statische waterberging. In deze vuistregel wordt de landelijke afvoer meegenomen, maar de infiltratiecapaciteit van de ondergrond niet.

  • Te realiseren berging bij T=10+10%: 436 m3/ha
  • Te realiseren berging bij T=100+10%: 664 m3/ha

De benodigde statische berging binnen het plangebied op basis van bovengenoemde vuistregels en de te compenseren verharding bedraagt hiermee:

  • Bui T=10+10%: 1,44 ha x 436 m3/ha = 628 m3
  • Bui T=100+10%: 1,44 ha x 664 m3/ha = 956 m3

Uit boringen blijkt dat de bovenste 2,5 à 3 m van de ondergrond bestaat uit een deklaag van goed doorlatend zand. Dit betekent dat binnen het plan water vanuit een bergingsvoorziening in de bodem kan infiltreren, waarbij gebruik wordt gemaakt van wadi's. In dit geval mag in de bergingsberekening gerekend worden met een infiltratiecapaciteit van 0,5m/etm.

Door aanwezigheid van de doorlatende ondergrond (0,5m/etm) bedraagt de benodigde berging van de Plakse Wei, op basis van de verharde oppervlakten als genoemd in bovenstaande tabel:

  • Bij T=10+10%: 418 m3
  • Bij T=100+10%: 653 m3

In het plangebied wordt primair gewerkt middels oppervlakkige afstroming van hemelwater naar centraal gelegen wadi’s. Dit betreft onder andere de oppervlakkige afvoer van de daken van de woningen en de verharding van de wegen. Het bodemoppervlak van de wadi in het noordwesten is circa 330m2. De overige wadi’s liggen centraal in de wijk en zijn met elkaar verbonden. Het bodemoppervlak van deze wadi’s is circa 680m2 met een wisselende bodembreedte en een boven breedte van circa 5 meter. De wadi’s hebben een talud van 1:3 en zijn 40 cm diep. In het waterhuishoudkundig plan, dat als bijlage 8 bij de toelichting is opgenomen, wordt nader ingegaan op de bergingscapaciteit van de wadi's. In tabel 4.9 is de aanwezige berging in de wadi’s weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0016.jpg"

Tabel 4.9.: overzicht beschikbare berging

De T=100 (+10%) neerslagsituatie is maatgevend en in deze situatie is voldoende berging aanwezig. De wadi’s zijn tot aan de rand gevuld met een peilopzet van 0,40m. Op basis van de genoemde oppervlakken in tabel 4.7, voldoet het systeem aan de vereisten uit de Keur van het Waterschap en is er voldoende ruimte voor water in het plan opgenomen om te komen tot een duurzaam watersysteem.

Riolering

In De Plak is een gemengd riool aanwezig met een diameter van Ø400mm. Aansluiting van de riolering uit het plangebied moet in een later stadium in overleg met de gemeente Lingewaard worden uitgedetailleerd.

Waterkwaliteit

Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.

Het beheer en onderhoud van het gemeentelijke inzamelings- en transportstelsel ligt bij de gemeente tot aan het eindgemaal dat in beheer is van het Waterschap Rivierenland. Het Waterschap is verantwoordelijk voor het transport vanuit het eindgemaal tot en met afvalwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering. De gemeentelijke riolering moet bereikbaar zijn voor beheer en onderhoud.

4.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan aan het Waterschap voorgelegd.

4.7 Ecologie

4.7.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Bemmel is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.7.2 Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.

Soortenbescherming

Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn de volgende zwaarder beschermde soorten aangetroffen:

  • 1. Vleermuizen;
  • 2. Vogelsoorten (steenuil en huismus);

Ad 1) Vleermuizen

Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als verblijfplaats, foerageergebied en/of vliegroute. Deze functies blijven behouden. Er wordt geen essentieel foerageergebied aangetast. Binnen het plangebied wordt de te slopen bebouwing van de Plakselaan nummer 1 gebruikt door grootoorvleermuizen. De andere te slopen gebouwen zijn ongeschikt voor vleermuizen. Om te bepalen welke functies het pand (Plakselaan 1) heeft voor vleermuizen is een nader onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 13 bij de toelichting is opgenomen. Uit het aanvullende onderzoek blijkt dat de potentiële verblijfplaatsen die waren vastgesteld in de quickscan niet worden gebruikt. De opstallen hebben geen functie voor vleermuizen. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken worden geen negatieve effecten voor vleermuizen verwacht. Derhalve is het aanvragen van een ontheffing niet aan de orde.

Ad 2) Vogelsoorten

Het plangebied biedt mogelijkheden als broedlocatie van diverse vogelsoorten. Eventueel in gebruik zijnde broedlocaties/nesten van vogels zijn gedurende het broedseizoen beschermd (ontheffing is niet mogelijk). Voor het broedseizoen wordt in de Wet natuurbescherming geen standaardperiode aangehouden, doorgaans kan globaal uitgegaan worden van 15 maart tot 15 augustus. Buiten het broedseizoen zijn nesten niet beschermd, behalve als het jaarrond beschermde nesten betreft, zoals uilen. Mogelijk maakt het plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de steenuil. Daarnaast is de huismus mogelijk aanwezig bij de te slopen bebouwing van Plakselaan 1. Het voornemen heeft mogelijk een negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Om vast te stellen of het voornemen negatieve gevolgen heeft is een nader onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 13 bij de toelichting is opgenomen.

Op basis van de verschillende onderzoeken is vastgesteld dat de potentiële verblijfplaatsen die waren vastgesteld in de quickscan niet worden gebruikt door de steenuil of huismus. De opstallen hebben daarmee geen functie voor de huismus of steenuil. Voor de steenuil vormen de voormalige agrarische percelen wel een geschikt foerageergebied, (foeragerende) steenuilen zijn echter niet waargenomen. Omdat in de directe omgeving voldoende geschikt foerageergebied beschikbaar blijft en in de directe omgeving geen verblijfplaats is waargenomen kan worden geconcludeerd dat het plangebied geen essentiële functie heeft voor de steenuil. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken worden geen negatieve effecten als gevolg van de planontwikkeling verwacht. Derhalve is het aanvragen van een ontheffing niet aan de orde.

Naast de voorgenoemde soorten zijn er geen andere beschermde soorten te verwachten binnen het voorliggende plangebied of in de directe omgeving. Ook zijn er geen ontheffingsplichtige plantensoorten geregistreerd of aangetroffen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (‘Rijntakken’ – deelgebied Gelderse Poort) ligt op circa 1,2 kilometer ten zuiden van het plangebied. Gezien de locatie van het plangebied en de aard van de ingreep doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Het plangebied maakt evenmin onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Wel zijn de gronden ten noorden van het plangebied aangemerkt als NNN. Dit gebied omvat het talud van het viaduct over de A15 en heeft als beheertype N16.01 'Droog bos met productie'. Ten westen van het plangebied ligt een strook met het beheertype L01.02 'Houtwal en houtsingel'.

Het voornemen heeft door zijn locatie, aard en omvang geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.

4.7.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Regelgeving

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Lingewaard

Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Lingewaard ligt het plangebied in een gebied met een hoge tot zeer hoge archeologische verwachting. Nader onderzoek met betrekking tot dit aspect is dan ook noodzakelijk.

4.8.2 Onderzoek

Archeologie

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 10 bij de toelichting opgenomen.

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek. Op basis van de geleverde onderzoeksinspanning zijn er verspreid over het plangebied diverse archeologische indicatoren aangetroffen.

Voor het uiterst noordwestelijke deel en de zuidrand van het plangebied is er, vanwege de verstoorde
bodemopbouw dan wel het ontbreken van archeologische indicatoren, geen verwachting voor de aanwezigheid archeologische waarden. Voor dit deel van het plangebied zijn er dus geen gevolgen voor de aantasting van archeologische waarden door de voorgenomen bodemingrepen.

Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek is geadviseerd om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren voor het merendeel van het plangebied (circa 2,8 hectare). Gelet hierop is een proefsloevenonderzoek (IVO-P) uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 14 bij de toelichting opgenomen.

Resultaten proefsleuvenonderzoek

Er zijn in totaal vier vindplaatsen aangetroffen. Vindplaats 1 omvat nederzettingssporen en bijbehorend vondstmateriaal van een erf uit waarschijnlijk de late ijzertijd. De vindplaats bestaat uit een groot aantal sporen die over het algemeen nog maar ondiep bewaard zijn. Het gebied ten westen is verstoord door zandwinning en het gebied ten oosten is verstoord door de adellijke woning met kelders en een groot aantal kuilen van de nieuwetijdse vindplaats en recente verstoringen in met name proefsleuf 9.

Vindplaats 2 omvat nederzettingssporen en bijbehorend vondstmateriaal uit de Romeinse tijd. Met name de zone rond proefsleuf 1 is minder aangetast door aftopping door de ligging in een tuin van huis dat er reeds sinds begin 20e eeuw staat. Op basis van de ligging van twee erfgreppels en een groot aantal paalsporen en kuilen ligt proefsleuf 1 op het kruispunt van naar verwachting drie afzonderlijke erven die niet alle gelijktijdig in gebruik zullen zijn geweest.

Vindplaats 3 omvat de randzone van de rivierduin waar een (grotendeels) intacte vondstenrijk cultuurlaag uit de romeinse tijd aanwezig is en waar verschillende off-site structuren uit deze periode zijn aangetroffen, zoals een nederzettingsgreppel en twee waterkuilen. Op de van oorsprong hoger gelegen delen binnen het plangebied is de cultuurlaag niet meer aanwezig door aftopping, zandwinning en opname in de bouwvoor en Bw-horizont. Met name in proefsleuf 8, die geheel op de flank van de rivierduin ligt, is een aantal bijzondere vondsten gedaan uit de romeinse tijd. Het betreft bijvoorbeeld een vrijwel intacte speerpunt (gezien ook rest van de vindplaats een Romeinse hasta, maar een datering in de bronstijd kan vooralsnog niet uitgesloten worden), verschillende (fragmenten van) fibulae en een bronzen munt. Tot slot ook een stuk riembeslag dat op basis van de decoratie eerder in de vroege Middeleeuwen gedateerd kan worden.

Vindplaats 4 omvat het erf van de adellijke woning, de Hooge Eest, uit 1648 (zie ook de paragraaf 'Cultuurhistorie'). Hiervan zijn sporen teruggevonden in de proefsleuven 3, 5, 6 en 9. Het bijbehorende vondstmateriaal bestaat uit aardewerk, bouwkeramiek, glas en metaal. De sporen bestaan uit een restant van de fundering van een stenen bijgebouw direct ten noordoosten van het woonhuis, en een groot aantal (afval)kuilen en paalsporen. Onder de bestaande loods zijn de funderingen en gewelfkelders van de adellijke woning naar verwachting nog intact (maar gedempt) aanwezig.

Op basis van de voorlopige conclusie zijn de vier vindplaatsen in principe behoudenswaardig en komen derhalve in aanmerking voor vervolgonderzoek. Aanbevolen wordt in totaal ongeveer 11.250 m2 tot maximaal 15.500 m2 van het plangebied vlakdekkend op te graven. De nader te onderzoeken delen van het plangebied zijn in het ontwerpbestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

Resultaten opgravingen

Gedurende de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het voorliggende plangebied. Daarbij zijn archeologische resten gevonden uit de ijzertijd, de romeinse tijd, de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. De gevonden resten bestaan uit nederzettingsresten behorende tot de genoemde periodes. Ten tijde van het archeologisch onderzoek kon het meest noordelijke deel van het plangebied niet worden onderzocht vanwege de aanwezigheid van nog te slopen bebouwing. Dit deel zal archeologisch onderzocht worden nadat de aanwezige bebouwing is gesloopt.

Voor het gedeelte dat is onderzocht geldt dat alle archeologische waarden die in dit deel aanwezig waren ex situ bewaard zijn. Feitelijk betekent dit dat er in dit gedeelte van het plangebied geen archeologische resten meer aanwezig zijn. Voor dit gebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' komen te vervallen. Ter plaatse van de nog te slopen bebouwing aan de Plakselaan 1 is de dubbelbestemming vooralsnog gehandhaafd. Archeologisch onderzoek kan hier pas plaatsvinden na de sloop van de bebouwing.

Cultuurhistorie

Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig.

In het verleden was de hoeve 'De Hoge Eest' binnen het voorliggende plangebied gelegen. Het huis bestond uit een voorhuis en een grote (veel jongere) schuur. De muurankers op het voorhuis verwezen naar een ver verleden: 1648. Het was voorheen een adellijk huis, dat lange tijd eigendom was van het bekende geslacht Van Bronckhorst. In de negentiende eeuw heeft het waarschijnlijk dienst gedaan als herberg, afgaande op de ruiters, reiswagens en bakken voor paardenvoer, die op de tekening van J. Keer staan afgebeeld (zie afbeelding 4.8). In 1975 is De Hoge Eest afgebrand en onherkenbaar verbouwd met een golfplaten dak. Thans zijn er geen behoudenswaardige cultuurhistorische elementen meer aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0017.jpg"

Afbeelding 4.8: afbeelding hoeve 'De Hoge Eest'

4.8.3 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

In een groot deel van het plangebied hebben archeologische opgravingen plaatsgevonden. Deze zijn ex situ bewaard. Feitelijk betekent dit dat er in dit gedeelte van het plangebied geen archeologische resten meer aanwezig zijn. Voor dit gebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' komen te vervallen. Ter plaatse van de nog te slopen bebouwing aan de Plakselaan 1 is de dubbelbestemming vooralsnog gehandhaafd. Voor werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen archeologische waarden.

Cultuurhistorie

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij
het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

Het plangebied wordt aan de zuidoostzijde doorsneden door de 50 kV hoogspanningsverbinding Nijmegen-Bemmel, die in beheer is bij Continuon Netbeheer.Voor de hoogspanningsverbinding is een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft een totale breedte van 35 meter (17,5 meter aan weerszijden van de leiding). Ter plaatse van deze gronden mogen in principe alleen bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Andere bouwwerken mogen slechts worden opgericht indien de leidingbeheerder zulks gedoogd. Om dit goed te kunnen beoordelen dient, bij de boordeling van bouwaanvragen, advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de hoogspanningsverbinding.

Voor de 50 kV hoogspanningsverbinding geldt een magneetveldzone. De magneetveldzone is de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningsverbinding uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 µT (microtesla) is of in de toekomst kan worden. Het magneetveld rond een hoogspanningslijn is afhankelijk van een aantal eigenschappen van de lijn. Een belangrijke bepalende eigenschap is de capaciteit van de lijn. Deze wordt op zijn beurt weer bepaald door het spanningsniveau van de lijn en de stroomsterkte die door de lijn kan lopen.

Voor de 50 kV hoogspanningsverbinding geldt een indicatieve (magneetveld)zone van 40 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding. Conform de beleidslijn van het RIVM mogen binnen deze zone geen nieuwe gevoelige bestemmingen (zoals woningen) worden gerealiseerd. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet binnen deze zone dan ook geen nieuwe woningen. Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn de gronden die zijn gelegen binnen de indicatieve zone van 40 meter voorzien van de aanduiding 'wonen uitgesloten'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn geen gevoelige bestemmingen toegestaan.

De bestaande bedrijfswoning onder de hoogspanningsverbinding (De Plak 29) wordt in dit bestemmingsplan gehandhaafd en voorzien van een woonbestemming. Het gaat hierbij om een bestaande situatie. De beoogde extra woning op het perceel Plak 29 wordt ruim buiten de indicatieve (magneetveld)zone gebouwd. Gelet op het voorgaande neemt het aantal gevoelige bestemmingen binnen de indicatieve (magneetveld)zone niet toe. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek is niet benodigd.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 61 nieuwe woningen.

Op basis van de meest recente stedenbouwkundige uitwerking voorziet de ontwikkeling in de bouw van 11 + 2 vrijstaande woningen, 25 twee-aaneengebouwde woningen en 20 aaneengebouwde woningen. Op basis van de CROW-publicatie geldt voor vrijstaande woningen een maximale verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in matig stedelijk gebied, in de bebouwde kom. Voor twee-aaneengebouwde woningen geldt een maximale verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Voor aaneengebouwde (koop)woningen bedraagt de maximale verkeersgeneratie 7,5 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Gelet op het voorgaande leidt de beoogde ontwikkeling tot 467 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

Het plangebied wordt via een interne ontsluitingsstructuur ontsloten op De Plak, waarbij de langzaamverkeersverbinding tussen De Plak en het nieuwe woongebied als calamiteitenontsluiting dient. Het verkeer wordt vervolgens via De Plak afgewikkeld op de Loostraat/Deellaan en verder. Omdat het om een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de voorgenoemde wegen voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.

4.10.2 Parkeren

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Lingewaard de 'Nota parkeernormen', zoals deze op 21 november 2017 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

In artikel 10.2 is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de gemiddelde parkeernormen van de gemeente Lingewaard als uitgangspunt dienen. Deze parkeernormen zijn als volgt:

  • voor woningen met een woonoppervlak groter dan 155 m2: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • voor woningen met een woonoppervlak tussen 110 m2 en 155 m2 : 1,8 parkeerplaatsen per woning;
  • voor woningen met een woonoppervlak kleiner dan 110 m2 : 1,7 parkeerplaatsen per woning.

Hoeveel parkeerplaatsen specifiek nodig zijn wordt bepaald door het woningtype. Voor ieder woningtype geldt immers een andere parkeernorm. De toekomstige parkeerbehoefte is dan ook afhankelijk van het definitieve programma en de stedenbouwkundige uitwerking. Omdat de toekomstige uitwerking van het woongebied nog niet volledig is uitgekristalliseerd, is in de regels een dynamische verwijzing naar het gemeentelijke parkeerbeleid opgenomen. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd. Parkeren dient in principe binnen het plangebied te worden opgelost.

Uitgaande van de meest recente stedenbouwkundige verkaveling bedraagt de totale parkeerbehoefte ten behoeve van de ontwikkeling 106 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte is weergegeven in onderstaande tabel:

Woningtype   Aantal   Parkeernorm   Parkeerbehoefte  
Woning duur (groter dan 155 m2)   15   2,0   30,0  
Woning midden (110 m2 tot 155 m2)   23   1,8   41,4  
Woning goedkoop (kleiner dan 110 m2)   20   1,7   34,0  
Totaal   58     105,4  

Tabel 4.10.: Parkeerbehoefte Plakse Wei

Op basis van de meest recente stedenbouwkundige onderlegger is eveneens het aantal parkeerplaatsen in het plangebied inzichtelijk gemaakt. Een en ander is in onderstaande tabel weergegeven.

Parkeervoorzieningen   Factor   Aantal   Aantal parkeerplaatsen  
Haaksparkeerplaats   1,0   34   34,0  
Langsparkeerplaats   1,0   31   47,0  
Enkele oprit 5 meter lang   0,8   23   18,4  
Lange oprit min. 10 meter lang   1,0   -   -  
Garage met oprit min. 10 meter lang   1,3   5   6,5  
Dubbele oprit   1,7   10   17,0  
Totaal   -   -   122,9  

Tabel 4.11: Parkeervoorzieningen Plakse Wei

Zoals blijkt uit bovenstaande tabel(len) wordt ruimschoots voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Indien het programma bij de definitieve uitwerking van het woongebied wijzigt, dienen de hiervoor genoemde parkeernormen uit de 'Nota parkeernormen' als uitgangspunt voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Op deze manier wordt te allen tijde voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

4.11 Explosieven

Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling is een controle verzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in het plangebied. De belangrijkste resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 11 bij de toelichting opgenomen.

Op basis van de in de inventarisatie- en bodembelastingkaart verwerkte gegevens wordt geconcludeerd dat het voorliggende plangebied kan worden beschouwd als verdacht op de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE). Alvorens op deze locatie bodemroerende werkzaamheden worden aangevangen dient derhalve een opsporing te worden uitgevoerd conform het gestelde in het Werkveld Specifiek Certificatie Schema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven, WSCS-OCE 2012 versie 1.

Gelet op het voorgaande is een passieve computerondersteunende oppervlaktedetectie uitgevoerd (zie bijlage 12). In het rapport is aangegeven welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om het risico op conventionele explosieven aanvaardbaar te krijgen. Naar aanleiding hiervan heeft een explosievenonderzoek plaatsgevonden. De resultaten van de onderzoek zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 15 bij de toelichting opgenomen.

Resultaten explosievenonderzoek

Gedurende het explosievenonderzoek zijn de volgende soorten van CE aangetroffen en ter plaatse veiliggesteld:

  • 1. Brisantgranaat van 7,5 cm Duits (verschoten);
  • 2. Brisantgranaat van 15 cm Duits (verschoten);
  • 3. (Vermoedelijke) pantsergranaat brand van 2 cm Duits (slechte toestand);
  • 4. Zadelmagazijn Duits.

Deze aangetroffen CE zijn vrijdag 10 november 2017 door de EOD vernietigd op de gemeentelijke vernietigingslocatie aan het Looveer te Huissen.

Doelstelling van het explosievenonderzoek was om binnen de contouren van het plangebied de risico’s op het (nog) aantreffen van CE zo klein als (redelijkerwijs) mogelijk te maken. Om deze risico’s zo veel mogelijk te verkleinen is detectie en benaderingen uitgevoerd ter plaatse van alle toegankelijke gebieden. Binnen de groen gearceerde gebieden is de kans op het nog aantreffen van CE volledig verdwenen doordat binnen deze gebieden alles vlak dekkend is gedetecteerd en alle significante verstoringen zijn benaderd/ verwijderd. Binnen de oranje gearceerde gebieden is de kans op het nog aantreffen van CE minimaal. Deze gebieden zijn niet volledig onderzocht doordat deze fysiek niet toegankelijk waren door de aanwezigheid van o.a. bestaande kassen, infoborden, hekwerken, etc. De kans dat binnen deze gebieden nog CE aanwezig is wordt als een aanvaardbaar risico ingeschat. Mochten hier in de toekomst nog CE worden aangetroffen dan dient dit geschaard te worden onder een toevalstreffer van CE. Het rood gearceerde gebied betreft een particuliere tuin waarvan de eigenaar geen toestemming heeft gegeven om werkzaamheden in uit te voeren. Dit gebied dient, bij verdere ontwikkeling, nog nader onderzocht te worden.

Gelet op het voorgaande vormt het aspect explosieven geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied is vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.196-VG01_0018.jpg"

Afbeelding 4.10: overzichtskaart vrijgegeven gebieden (groen) en aandachtsgebieden met een aanvaardbaar risico (oranje).

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Lingewaard. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van deze paragraaf worden de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, groen, verkeer etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de realisatie en instandhouding van voldoende waterberging te waarborgen. Evenwel is in de algemene bouwregels bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij per woningtype concrete parkeernormen zijn opgenomen.

Algemene afwijkingsregels 

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.

Algemene wijzigingsregels 

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

5.2.1 Planopzet

De Plakse Wei betreft een woningbouwontwikkeling, die gefaseerd wordt ontwikkeld en gerealiseerd. Doordat marktomstandigheden en/of inzichten kunnen veranderen en de architectonische ontwerpen en het inrichtingsplan nog nader uitgewerkt moeten worden, is een bepaalde mate van flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gewenst. Bovendien kan zo beter ingespeeld worden op specifieke wensen vanuit de toekomstige bewoners of eventuele doelgroepen.

Het toekomstige woongebied is grotendeels voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op het stedenbouwkundig plan, maar biedt de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.

De beoogde woningen aan de Plakselaan en De Plak worden voorzien van een meer gedetailleerde bestemming. Dit biedt niet alleen rechtszekerheid aan omwonenden, maar doet tevens recht aan het karakter van het bebouwingslint.

5.2.2 Bestemmingen

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Groen – Landelijk

Deze bestemming is opgenomen voor een deel van het plangebied direct grenzend aan De Plak. De betreffende gronden dienen een groene inrichting te krijgen, in de vorm van een grasveld/weiland of boomgaard. Op deze manier wordt het groene karakter van het bebouwingslint gewaarborgd. Tegen het gebruik voor extensieve recreatie is op zichzelf geen bezwaar; voorkomen moet echter worden dat het gebruik intensiveert. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Wonen

De beoogde woningen aan de Plakselaan en De Plak, alsmede enkele bestaande woonpercelen, zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

  • Hoofdgebouwen: binnen de bestemming 'Wonen' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden. Voor het hoofdgebouw van de woningen is in de verbeelding een maximum goot- en bouwhoogte opgenomen.
  • Bijbehorende bouwwerken: buiten het hoofdgebouw mogen op het perceel zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht dit betreft bijgebouwen, uit- of aanbouwen en overkappingen. Deze bouwwerken mogen, met uitzondering van erkers alleen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd. De maximale maatvoering voor bijbehorende bouwwerken is gelimiteerd. De gronden met de aanduiding 'bijgebouwen' mogen met niet meer dan 50% worden bebouwd met een maximum van 120 m2, waarbij de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen afhankelijk is gesteld van de grootte van het perceel. Uitzondering hierop vormt het perceel De Plak 29, waar maximaal 320 m2 aan bijgebouwen gerealiseerd mogen worden.

Woongebied

De bestemming 'Woongebied' heeft een globaal karakter. Dat betekent dat deze bestemming veel flexibiliteit bevat. Dit is wenselijk, omdat de bouwplannen voor het nieuwe woongebied nog niet tot in detail zijn uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering van de nieuwe woningen nog niet bepaald. Het stedenbouwkundige plan heeft als uitgangspunt gediend voor de inhoudelijke bepalingen van de bestemming 'Woongebied'. De toekomstige ontsluitingsweg binnen het woongebied is voorzien van de aanduiding 'ontsluiting'. Wonen is in principe overal toegestaan, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten'. Op de gronden met deze aanduiding is het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van gevoelige bestemmingen (waaronder wonen) uitgesloten. Deze aanduiding is opgenomen vanwege de magneetveldzone rondom de hoogspanningsverbinding.

Het bouwen van hoofdgebouwen (woningen) is in principe overal binnen de bestemming mogelijk, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – geen hoofdbebouwing'. Hiermee wordt voorkomen dat woningen op korte afstand van de omliggende woonpercelen worden gesitueerd. Binnen de bestemming mogen ten hoogste 56 grondgebonden woningen worden gebouwd, in vrijstaande, (twee-)aaneengebouwde en geschakelde vorm. Voor het bouwen van bijgebouwen is aangesloten bij de bijgebouwenregeling in de bestemming 'Wonen'.

Leiding – Hoogspanning

Ter bescherming van de aanwezige bovengrondse 50 kV-hoogspanningsverbinding die door het plangebied loopt, is een dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning' opgenomen. Ter plaatse van deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd. Daarnaast mogen slechts bouwwerken worden opgericht indien de leidingbeheerder zulks gedoogd. Om dit goed te kunnen beoordelen dient, bij de boordeling van bouwaanvragen, advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de hoogspanningsverbinding.

Waarde – Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.

Waterstaat – Waterstaatkundige functie

Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald dat een strook van 4 meter in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Naar aanleiding van de ingekomen reacties is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast.

6.2.2 Informatieavonden

Naar aanleiding van enkele ondergeschikte aanpassingen in het stedenbouwkundig ontwerp en vooruitlopend op het voorliggende bestemmingsplan, heeft er op 7 februari 2017 een informatieavond voor omwonenden plaatsgevonden. Hiervoor zijn circa 50 belanghebbenden uitgenodigd. De algehele reactie op de voorliggende ontwikkeling was over het algemeen zeer positief.

6.2.3 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgden uit de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er enkele ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb) en is aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).

Gedurende de inzagetermijn zijn geen zienswijzen ingekomen.

6.2.4 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.