direct naar inhoud van 3.1 Landschap
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.0000BP000000000509-0010

3.1 Landschap

Het landschap in de gemeente Westerveld is het resultaat van een voortdurende wisselwerking van het natuurlijk milieu en de talloze menselijke ingrepen in de loop der eeuwen. In eerste instantie is de abiotische factor, de ondergrond, bepalend geweest voor de opbouw van het landschap. In de loop der tijd heeft de mens steeds sterker zijn stempel gedrukt op het landschap.

Geologische ontstaansgeschiedenis2

Van grote betekenis voor de vorming van het landschap van de gemeente Westerveld is met name het Saalien geweest, de periode vanaf de voorlaatste ijstijd zo'n 200 miljoen jaar geleden. In het Saalien was heel Drenthe bedekt met landijs, dat aan de onderzijde veel keien, zand en leem (grondmorene) meevoerde en hier en daar de bodem opstuwde. Deze grondmorene bleef na het verdwijnen van het landijs in de vorm van keileem achter. Aan het eind van het Saalien werden in dit keileemgebied, beter bekend als het Drents Plateau, smeltwaterdalen gevormd. Het huidige beekdalensysteem in de gemeente is hier het gevolg van. Door de schurende werking van het smeltwater, verdween de keileem in de smeltwaterdalen.

In de laatste ijstijd, het Weichselien, zo'n 100 miljoen jaar geleden, is de gemeente niet bedekt geweest met landijs. Deze periode is echter wel zeer bepalend geweest voor het huidige karakter van het gebied. In het begin van deze periode heeft de erosie het beekdalensysteem verder verdiept. Deze beekdalen werden vervolgens voor een groot deel weer gevuld met smeltwaterafzettingen. Door de afwezigheid van beplanting en als gevolg van de sterke wind, werd de hele gemeente in de loop van het Weichselien bedekt met een laag dekzand. Ook de beekdalen werden gevuld met dekzand. De dikte van de laag verschilde echter van plaats tot plaats.

Na de ijstijd werd het klimaat warmer. In het Holoceen, de huidige periode na de ijstijden, vond op grote schaal veengroei plaats. Op lage plekken in het landschap, zoals in de beekdalen, werd voedselrijk laagveen gevormd.

Onder invloed van kwelwater werd op verschillende plaatsen voedselarm hoogveen gevormd. Hoogveen werd ook gevormd op plaatsen waar regenwater stagneerde, zoals in de waterscheidingsgebieden. Vanaf de Middeleeuwen heeft de wind weer vat gekregen op de stuifgevoelige dekzanden. Daardoor zijn verspreid in de gemeente stuifzanden ontstaan.

Ontginningsgeschiedenis

Bij het in gebruik nemen van de gronden heeft de mens ingespeeld op de natuurlijke omstandigheden. Het reliëf en de waterhuishouding waren sturende elementen bij het eerste gebruik en de eerste bewoning van het gebied. Vestiging vond plaats op de meest gunstige plaatsen, namelijk op de hellingen, gericht op de beekdalen. Hierdoor had men de beschikking over hoger en lager gelegen gronden. De hogere gronden kregen een functie als bouwland, de essen. De lagere gronden werden gebruikt als hooi- en weiland. Het bos leverde bouwmateriaal en brandhout en had een functie als jachtgebied. Op de woeste gronden of heide werden de schapen geweid, die vooral van belang waren als mestleveranciers van de essen. Daarnaast werden er van de heide strooisel en plaggen gehaald. Door de eeuwenlange toevoer van mest en plaggen, zijn de essen veelal hoger komen te liggen dan de omgeving en hebben een relatief dikke humushoudende bovenlaag. De hooilanden lagen meestal vlak langs de beken en waterlopen en waren kleine, grillig gevormde percelen. Hoger op de helling van het beekdal lagen de weidegronden. Als veekering werden houtwallen aangelegd.

Gedurende de laatste 100 jaar kreeg de mens meer technische mogelijkheden om de grond landbouwkundig intensiever te gaan gebruiken. Daarnaast heeft er de laatste 100 jaar een trend plaatsgevonden van een groeiende bevolking, industrialisering en dus ook van groeiende kernen. Hierdoor is de beschreven oorspronkelijke samenhang tussen de natuurlijke gesteldheid van het gebied (reliëf, bodem en water) en het daarop aangepaste kleinschalige en extensieve menselijke gebruik, in de loop der tijd minder hecht geworden.

Typering van het landschap

De ontwikkeling van het huidige landschap vindt haar basis in de bodem en waterhuishouding, de natuurlijke vegetatie en de invloed die de mens in de loop van de tijd hierop heeft gehad. Door verschillen in reliëf, waterhuishouding en vruchtbaarheidstoestand van de bodem, heeft de mens het gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Als gevolg van natuurlijke processen en menselijke activiteiten is een verscheidenheid aan landschappen ontstaan. Elk van deze landschappen kent haar eigen ontstaansgeschiedenis, kenmerken en karakteristieken.

In de gemeente Westerveld komen drie grote landschappelijke eenheden voor:

  • a. het esdorpenlandschap;
  • b. het wegdorpenlandschap;
  • c. het ontginningskolonielandschap.

Verreweg het grootste deel van het gemeentelijk grondgebied maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Binnen dit landschapstype komt een aantal verschillende deelgebieden voor, eveneens elk met haar eigen ontstaansgeschiedenis en kenmerken. Binnen het esdorpenlandschap wordt nader onderscheid gemaakt in:

  • de essen;
  • de veldgronden (heide en bos);
  • de beekdalen;
  • de veldontginningen (landbouwgronden).

In figuur 3 zijn deze gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000509-0010_0003.jpg"

Figuur 3: Landschapstypen binnen de gemeente Westerveld (bron: Kadernota)

3.1.1 Esdorpenlandschap

De dorpen liggen in het algemeen langs de rand van de essen, in de nabijheid van de beekdalen. De structuur van de dorpen is echter sterk verschillend. De meeste dorpen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van één of meer brinken; dit zijn gemeenschappelijke, met bomen beplante, ruimten.

Oorspronkelijk lagen deze brinken aan de rand van het dorp, waarbij de brink aan de beekdalzijde niet bebouwd was. Later is in de meeste gevallen ook deze open zijde bebouwd.

Door hun opbouw rond de brink en door het vele zware geboomte, kenden deze dorpen een bijzonder groen en besloten karakter. De dorpen waren als markante groene plekken al van ver in het vrij groene landschap te herkennen.

Essen

De essen vormden in het toenmalige landbouwsysteem een belangrijk gegeven. De escultuur stond centraal in de hele bedrijfsvoering. De essen werden gebruikt als bouwland. Om de essen vruchtbaar te houden, werd er periodiek een mengsel van heideplaggen, strooisel en mest op de essen ondergeploegd. Door het eeuwenlang onderbrengen van de plaggen, strooisel en mest, zijn de akkers opgehoogd en hebben zij een enigszins bolle ligging gekregen. Op sommige essen is een esdek van meer dan 60 cm ontstaan. Om het vee van het bouwland te weren, waren de essen omgeven door een houtwal of door resten van het eerder gekapte bos.


De kernkwaliteiten van het essenlandschap:

  • openheid;
  • essen deels begrensd door houtwallen en bosrestanten;
  • voornamelijk in gebruik als bouw- en grasland;
  • reliëf;
  • geen bebouwing op de essen.


Veldgronden

De veldgronden kunnen worden onderscheiden in heide- en bosgebieden:

  • Heide
    De heidevelden waren omstreeks 1800 bepalend voor het landschapsbeeld. Op plaatsen waar de heidevelden uit licht, zeer arm zand bestonden, zijn door afplagging en overbeweiding zandverstuivingen ontstaan. Het Wapserzand, Dieverzand en Oosterzand vormen voorbeelden van dergelijke zandverstuivingen. Voorzover het de heidegebieden betreft hebben de kernkwaliteiten van het veldgrondenlandschap betrekking op:
  • afwisseling in open en besloten delen;
  • geen duidelijke richtingen;
  • voornamelijk natuurfunctie;
  • vennen;
  • plaatselijk bos;
  • nauwelijks bebouwing.
  • Bos
    Aangenomen wordt dat de oorspronkelijk uitgestrekte wouden al tegen het einde van de vroege Middeleeuwen waren verdwenen. Op de moeilijk te bewerken gronden en langs de randen van het dorp zijn de bosrestanten het langst in stand gebleven. Langs de Oosteresch van Wittelte ligt nog een klein oud esbos.

De kernkwaliteiten van het veldgrondenlandschap:

  • sterk verdicht;
  • loof- en naaldhoutbos;
  • strakke blokvormige percelen;
  • voornamelijk natuurfunctie;
  • vennen;
  • nauwelijks bebouwing.


Beekdalen

De beekdalen werden gebruikt als hooi- en weilanden. Kenmerkend voor de oudste ontginningen in de bredere beekdalen is het onregelmatige verkavelingspatroon. De opstrekkende verkaveling van de beekdalranden is van latere datum.

De beekdalen werden gescheiden van het veld door grenswallen. Bij de latere individuele ingebruikname werden loodrecht op de stroomrichting van de beek dwarswallen aangelegd. In de nattere delen, waar men kon volstaan met het graven van veekerende sloten, werden geen wallen opgeworpen. Door de wallen verkregen de beekdalen een heel karakteristieke ruimtelijke opbouw. In de beekdalen binnen de gemeente Westerveld is deze karakteristieke ruimtelijke bouw nog gedeeltelijk aanwezig. In de Veldhuizerlanden en de Zuid Wapserlanden zijn op verschillende plaatsen grenswallen en dwarswallen aanwezig. Het fijnmazige patroon is nog goed te zien ten oosten van Park Midzomer. Daar waar de aangrenzende heide bij het beekdal werd gevoegd om zo over voldoende hoge en droge grond voor het vee te kunnen beschikken, werd achter de oude grenswal een tweede, nieuwe grenswal aangebracht.

De kernkwaliteiten van het beekdallandschap:

  • openheid;
  • verdichting door houtwallen evenwijdig aan en dwars op de beekdalranden;
  • voornamelijk in gebruik als grasland;
  • opstrekkende verkaveling;
  • reliëf;
  • nauwelijks bebouwing.


Veldontginningen

Vanaf 1800 voltrokken zich grote veranderingen in het esdorpenlandschap. Er werd een begin gemaakt met de ontginning van de 'woeste gronden'. De ontginning van het hoogveen is systematisch aangepakt. In de meeste gevallen gebeurde dit door middel van de zogenaamde wijkvervening. Waar het hoogveen was verwijderd, werd de bodem geschikt gemaakt voor de landbouw. Door het gebruik van kunstmest, kon de escultuur als landbouwsysteem worden verlaten en konden de overige gronden in cultuur gebracht worden.

De jonge veldontginningen kunnen in het algemeen gekarakteriseerd worden als grote open, kale landschappen. Landschappelijk gezien betekende de ontginning van de heidevelden een grote verandering. Tot die tijd bestond het landschap uit relatief kleine enclaves cultuurgrond in de onmiddellijke nabijheid van de nederzettingen, te midden van uitgestrekte heidevelden. Na de ontginningen van de heidevelden was nagenoeg alle grond in cultuur gebracht. Het Wapserveld en het Oldendieverveld zijn voorbeelden van jonge veldontginningen. Er zijn nog enkele heiderestanten in deze gebieden aanwezig.

Gedeelten van de heidevelden zijn na de ontginning bebost. Hierdoor zijn in het noordelijk gedeelte van de gemeente grote boscomplexen ontstaan. Deze boscomplexen hebben gezorgd voor een verdichting van het landschap. Grote delen van de Berkenheuvel, het Wapser- en Dieverzand waren al eerder bebost om de stuifzanden vast te leggen.

In de tweede helft van de twintigste eeuw vonden de eerste ruilverkavelingen plaats. Deze hadden vooral tot doel het versnipperde bezit op de essen te concentreren en de verkavelingsituatie te verbeteren. Daar waar ruimte kon worden gewonnen, zijn landschapselementen zoals houtwallen en -singels verdwenen. Grootschalige aanpassingen zijn verricht met het normaliseren (rechttrekken) van beken.

De kernkwaliteiten van het veldontginningslandschap:

  • overwegend open, plaatselijk verdicht met bosjes, houtwallen en singels;
  • in gebruik als bouw- en grasland;
  • percelering afhankelijk van ontginning en ruilverkaveling;
  • bebouwing voornamelijk langs ontginningsassen.
3.1.2 Wegdorpenlandschap

Binnen de gemeente bevindt zich een aantal gebieden die behoren tot het wegdorpenlandschap van de veenrandontginningen. Het gaat hierbij om het gebied rond Veendijk in het uiterste zuidwesten van de gemeente en de gebieden rond Wapserveen en Nijensleek.

Bij Veendijk heeft geen natte vervening plaatsgevonden, omdat de veenlaag hiervoor te dun was. De overgebleven gronden waren uitstekende cultuurgronden en werden vanaf 1802 ontgonnen. Hiervoor werden wijken en sloten gegraven om de gronden te ontwateren. Er werd tijdens de ontginningswerkzaamheden en de latere agrarische activiteiten veel hinder ondervonden van het water. In 1932 werd daarom het Waterschap Veendijk opgericht, die door middel van elektrische bemaling de gronden droog hield. Ook in de buurtschappen Wapserveen en Nijensleek heeft geen natte vervening plaatsgevonden vanwege de dunne veenlaag. Op de overblijvende gronden ontstonden weidegronden.

De kernkwaliteiten van het wegdorpenlandschap:

  • afwisseling in open en besloten delen;
  • voornamelijk in gebruik als bouw- en grasland;
  • opstrekkende verkaveling.
3.1.3 Ontginningskolonielandschap

In 1818 is de Maatschappij van Weldadigheid3 opgericht om in de arbeidsbehoefte te kunnen voorzien. Het voornaamste doel van de Maatschappij was de stichting van landbouwkoloniën op woeste gronden en de ontginning van deze gronden door paupers (behoeftigen) die ter plaatse gehuisvest moesten worden. Als vestigingsplaats werd gekozen de zuidwesthoek van Drenthe, waar nog een groot deel van de bodem was bedekt met heide en veen. In de omgeving van het landgoed zijn de eerste twee koloniën gesticht: Frederiksoord en Willemsoord. Uiteindelijk werden zes vrije koloniën gesticht, waaronder ook Zorgvlied.


Kernkwaliteiten van het ontginningskolonielandschap:

  • strakke, planmatige opzet;
  • afwisseling in open en besloten delen;
  • grote bospercelen;
  • gras- en bouwland;
  • agrarische en natuurfunctie.