direct naar inhoud van 4.3 Ecologie
Plan: Centrum Vroomshoop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.BPVH2009MP0001-vas1

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

EcoGroen heeft een quickscan ecologie uitgevoerd (augustus 2008) en aanvullend onderzoek (2010). Uit dit onderzoek (Bijlage 5 Quickscan natuurtoets) kan geconcludeerd worden dat op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat zij geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezig Habitatrichtlijngebieden, Vogelrichtlijngebieden, Beschermde Natuurmonumenten, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.

Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek samengevat.

Aangetroffen en te verwachten soorten

Het onderzoeksgebied bestaat uit diverse gebouwen, groenstructuren en een enkele watergang. De bebouwing wordt gesloopt. Mogelijk worden bomen gekapt of gerooid.

Uit de natuurtoets komt het volgende naar voren:

  • in een te slopen gebouw is een zomerverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis vastgesteld. Daarnaast is in de Kennedyschool (dit gebouw wordt niet op korte termijn gesloopt, hier is in dit plan een wijzigingsbevoegdheid voor opgenomen) een vermoedelijke kraamkolonie van Laatvlieger of Gewone;
  • grootoorvleermuis aangetroffen. De voorgenomen plannen hebben geen nadelige gevolgen op vaste verblijfplaatsen, vliegen-/ of jachtroutes en foerageergebied van vleermuizen;
  • in het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van de middelhoog beschermde Steenmarter aangetroffen. Wel zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten;
  • in het gebouw van MCC is broedgelegenheid van vier paartjes Huismus (jaarrond beschermd en Rode Lijst 4 ‘gevoelig’) aangetroffen. Verder zijn in het plangebied diverse algemeen voorkomende broedvogelsoorten te verwachten;
  • laag beschermde amfibieënsoorten als Bastaardkikker, Bruine kikker, Kleine watersalamander en Gewone pad zijn enkel voortplantend en (beperkt) overwinterend te verwachten in de sloten en ruigte;
  • er zijn geen reptielen of beschermde flora, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten.

Ontheffing en compenserende/mitigerende maatregelen

  • voor het verwijderen van een zomerverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd, mits voorafgaand aan de sloop is vastgesteld dat vleermuizen afwezig zijn;
  • indien de bebouwing vóór circa half maart 2011 gesloopt wordt, kan dit - vanuit het oogpunt van vleermuizen - zonder nadere voorwaarden plaatsvinden. Indien de bebouwing na half maart 2011 worden uitgevoerd, is het van belang rekening te houden met de mogelijk (her)vestiging van vleermuizen in de toekomst;
  • voor het verwijderen van broedlocaties van Huismus is het noodzakelijk mitigerende maatregelen te nemen, zodat permanent voldoende nestgelegenheid aanwezig is. Hiervoor dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld;
  • werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor 15 maart en na 15 juli. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Wanneer in de periode tussen 15 juli en 15 november wordt gestart met de werkzaamheden is het van belang na te gaan of bewoonde nesten van Houtduif aanwezig zijn in de invloedsfeer van de werkzaamheden;
  • voor de laag beschermde soorten uit de groepen amfibieën en grondgebonden zoogdieren geldt in deze situatie automatisch een vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet en is het nemen van vervolgstappen niet noodzakelijk.