Plan: | Omgevingsvergunning Norlingerweg 9 te Peize |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1699.2017PB025-vg01 |
Deze ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel Norlingerweg 9 in Peize (kadastraal gemeente Peize sectie N nummer 72). De eigenaar heeft bij de gemeente Noordenveld een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de sloop van de bestaande gedateerde woning en bouw van een nieuwe woning elders op het perceel.
Luchtfoto projectgebied (blauw) en omgeving (bron: kadastralekaart.com)
Het geldende juridisch-planologisch kader voor het projectgebied is de beheersverordening Herziening woonwijken Peize (vastgesteld 5 juni 2013). Het projectgebied is in de beheersverordening bestemd als Woongebied - 1 met een bouwvlak ter plaatse van de bestaande woning. Daarnaast is er sprake van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
Uitsnede beheersverordening Herziening woonwijken Peize met projectgebied
De bouw van een nieuwe woning buiten het bouwvlak, elders op het perceel, is niet mogelijk binnen de regels van de geldende beheersverordening van de gemeente Noordenveld. Door de gemeente is aangegeven, op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo, medewerking te kunnen verlenen aan de bouw van een nieuwe woning. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan dient te worden aangevraagd. Ten behoeve daarvan moet worden gemotiveerd dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.
In het vervolg van deze ruimtelijke onderbouwing wordt in de eerste plaats ingegaan op de inhoud van het project. Dit gebeurt in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van provincie en gemeente besproken, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Als laatste wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project besproken.
Het projectgebied ligt aan de Norlingerweg 9, in het zuidoosten van de kern Peize. Het betreft een perceel van 5.500 m2 dat in het verleden in gebruik is geweest als kwekerij. In de huidige situatie bevindt de woning zich in de zuidwesthoek van het perceel. Ten noordwesten en oosten van de woning bevinden zich respectievelijk een carport en een stookhok. In de noordoosthoek van het perceel staat een stal.
Projectgebied Norlingerweg 9 Peize (bron: kadastralekaart.com)
Het projectgebied betreft het één na laatste woonperceel aan de doodlopende Norlingerweg. De bebouwing aan deze weg bevindt zich in zijn geheel ten noorden van de weg. Ten zuiden ervan ligt de cultuurhistorisch waardevolle, vrijwel onbebouwde Horster Es. De Norlingerweg sluit aan op de straat De Horst.
De bestaande woning is gedateerd, slecht geïsoleerd en voldoet niet meer aan de eisen en wensen van deze tijd. De kwaliteit van de woning is dermate slecht dat renovatie economisch niet rendabel is. Initiatiefnemer is daarom van plan een nieuwe, duurzame woning te bouwen die levensloopbestendig is.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Zoals aangegeven in paragraaf 2.1 bevindt de bestaande woning zich in de uiterste zuidwesthoek van het perceel, op een ongunstige locatie op korte afstand van de straat en van het buurperceel Norlingerweg 7. De nieuwe woning is ten noordoosten van de bestaande woning, meer centraal op het perceel geprojecteerd (zie onderstaande afbeelding).
Toekomstige situatie (bron: Bouwkunst bureau Huijs-Stijl)
De verplaatsing van de woning is in dit geval stedenbouwkundig wenselijk, omdat op het perceel zelf een evenwichtiger indeling ontstaat. Daarnaast is ook sprake van een verbetering in het bebouwingsbeeld met de aangrenzende woningen op de percelen Norlingerweg 7 en 9a, respectievelijk ten westen en oosten van het projectgebied. Ten opzichte van de bebouwing op het perceel Norlingerweg 7 neemt daarbij de onderlinge afstand tussen de woningen toe. Voor de woning aan de Norlingerweg 9a ontstaat een zichtlijn in westelijke richting.
Bouwplan
De landelijke omgeving leent zich uitstekend voor het bouwen van een passend woonhuis: een boerderij/ landhuistype. De nieuw te bouwen woning heeft een oppervlakte van circa 200 m2 en bestaat uit één bouwlaag met een kap. Hiermee wordt aangesloten bij de bestemming Wonen - Boerderij, zoals deze in het bestemmingsplan Buitengebied is toegepast. Aan de noordzijde van de woning wordt een aanbouw met kap gerealiseerd. Op onderstaande afbeeldingen zijn impressies van de gevels weergegeven.
Aanzicht voorgevel (zuidzijde) (bron: Bouwkunst bureau Huijs-Stijl)
Aanzicht westzijde (bron: Bouwkunst bureau Huijs-Stijl)
Aanzicht noordzijde (bron: Bouwkunst bureau Huijs-Stijl)
Aanzicht oostzijde (bron: Bouwkunst bureau Huijs-Stijl)
Duurzaamheid en levensloopbestendig wonen zijn belangrijke uitgangspunten geweest voor het ontwerp. Beide onderdelen zijn in het programma van eisen voor de woning opgenomen. Het gebruik van duurzame materialen en een optimale isolatie moeten ervoor zorgen dat een energieneutraal woonhuis wordt gerealiseerd. De nieuwe situering op de kavel draagt bij aan een optimale bezonning van het te bouwen huis. Het streven is een huis te realiseren met hoge isolatiewaardes, zonnepanelen, aardwarmte of luchtwarmte en zonder gasaansluiting.
Landschappelijke inpassing
Het uitgangspunt voor de inpassing is een verhoging van de landschappelijke en ecologische waarden. Op onderstaande afbeelding is de inpassingsschets weergegeven.
Landschappelijke inpassing
De nieuwe woning is op ruimere afstand gesitueerd van het bestaande groen op de perceelsgrenzen. Door de grotere afstand is het mogelijk deze bestaande groenstructuren te behouden en waar mogelijk te versterken, met onder meer vogelbosjes. Daarbij worden de doorzichten vanaf de Norlingerweg naar de Onlanden ten noorden van het perceel gehandhaafd.
In de weide ten noorden van de toekomstige woning wordt een boomgaard gecreëerd waar het gras extensief wordt gemaaid om de vegetatie te versterken. Op het lager gelegen natte noordelijke deel van het perceel wordt een kikkerpoel aangelegd. In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich gebieden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Het uitgangspunt voor de voorgenomen inrichting is om een verbinding te maken met de omliggende percelen om die natuurfunctie te versterken.
Omgevingsvisie
Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met de bijbehorende Omgevingsverordening. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. In de geactualiseerde versie wordt dieper ingegaan op de kernkwaliteiten van de provincie.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 en heeft als missie: Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een bruisend Drenthe verstaat de provincie ‘een plek waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud'.
In de Omgevingsvisie geeft de provincie aan dat zij de ruimtelijke kwaliteit wil bevorderen. Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit worden door de provincie gestimuleerd. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
Omgevingsverordening
Naast de Omgevingsvisie is voor het projectgebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. In de POV is opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten, dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd.
Afweging
Het project betreft de sloop van de bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning elders op hetzelfde perceel. Hierbij is een beperkte uitbreiding van het bebouwd oppervlak voorzien. Gezien de aard van het project is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking geen sprake.
Voor het projectgebied zijn de kernkwaliteiten Aardkundige waarden, Landschap, Cultuurhistorie en Archeologie van toepassing.
Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het projectgebied een generiek beschermingsniveau van toepassing. Gezien het feit dat het project beperkte ingrepen in de bodem mogelijk maakt, is er geen sprake van een significante aantasting van deze kernkwaliteit.
Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het projectgebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het projectgebied betreft een bestaand bebouwd perceel en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.
Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt voor het projectgebied het sturingsniveau 'eisen stellen'. Het projectgebied maakt deel uit van 'De kop van Drenthe'. De ambities zijn hier:
De nieuwbouw van de woning wordt landschappelijk ingepast door de bestaande beplanting op het erf zoveel mogelijk te behouden. Waar mogelijk wordt deze versterkt met nieuw groen op de oostelijke en westelijke perceelsgrenzen. De doorzichten naar de gebieden ten noorden en zuiden van de woning blijven open. Op het lager gelegen natte noordelijke deel van het perceel wordt een kikkerpoel aangelegd. De karakteristieken van het landschap blijven daarmee behouden en worden waar mogelijk versterkt.
Op grond van de kernkwaliteit Archeologie ten slotte geldt voor het projectgebied het generieke beleid. Uitgangspunt is daarbij dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op het archeologisch onderzoek.
Gezien het voorgaande is de conclusie dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.
Omgevingsvisie
De gemeente Noordenveld heeft op 8 februari 2017 de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Hierin laat de gemeente zien hoe ze denkt wat de gemeente Noordenveld in het jaar 2030 uniek maakt op het sociale en fysieke domein. De Omgevingsvisie is de basis voor de Programma's op de kernwaarden leefbaar, groen, ondernemend, duurzaam en transparant.
In de Omgevingsvisie zijn ook de ambities per gebied aangegeven. Als algemene ambitie voor de kleine kernen geldt dat woningbouw mogelijk is. Uitgangspunt daarbij is maatwerk en aangetoonde behoefte voor de langere termijn. De dorpsgemeenschap staat centraal. De inwoners denken mee met plannen.
Specifiek voor het projectgebied en de omgeving is als ambitie opgenomen dat de linten en buurtschappen rond Peize, zoals De Pol, De Horst en de Norlingerweg herkenbaar en onderscheidend zijn. Ze zijn belangrijk voor het karakter van Peize en omgeving.
Landschapsbeleidsplan
In het Landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld (vastgesteld 2003) wordt voor het buitengebied van de gemeente een visie weergegeven welke zich richt op het bieden van ruimte aan nieuwe processen en het versterken en behouden van bestaande waarden van de natuur en het landschap. Het Landschapbeleidsplan bestaat uit een beleidskader, een inventarisatie van verschillende waarden, zoals ecologische waarden en de verschillende aanwezige landschapstypen, een Landschapsvisie en een uitwerking in deelgebieden.
Aan de landschapsvisie wordt richting gegeven door een aantal basisstrategieën. De uitwerking in deelgebieden houdt in dat er een visie wordt gegeven, wordt gekeken naar de mogelijke kansen en bedreigingen en maatregelen worden aangedragen om de visie tot uitvoer te brengen. De deelgebieden zijn de landschapstypen van de gemeente Noordenveld. Dit zijn het esdorpenlandschap, Kolonie Veenhuizen, het laagveenontginningsgebied en de Veenkolonien.
Het projectgebied bevindt zich op de overgang van het esdorpenlandschap naar het laagveenontginningsgebied. Hiervoor zijn de volgende punten uit de Landschapsvisie relevant:
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.
De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater gaat invullen. Het GRP wordt dan ook het verbrede GRP (vGRP) genoemd vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.
TOETSINGSKADER GEMEENTELIJKE WATERTAKEN
Doelen gemeentelijke watertaken:
In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat kan worden bepaald waar en hoe eventueel extra berging kan worden gecreëerd.
Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.
Het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:
Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.
In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:
Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.
UITVOEREND BELEID ZORGPLICHT GRONDWATER
Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.
Welstandsnota
In de gemeentelijke Welstandsnota maakt het projectgebied deel uit van het deelgebied laagveenontginningen in het buitengebied. Het beleid is in hoofdlijnen gericht op handhaving en versterking van de structuur en bebouwing. Voor het gebied geldt een aanduiding als bijzonder welstandsgebied waarbij de ambitie ligt op handhaving en versterking van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.
Afweging
In de toetsing aan het provinciaal beleid in paragraaf 3.1 is reeds ingegaan op de landschappelijke inpassing die aansluit bij de karakteristieken van het landschap en deze waar mogelijk versterkt.
Het project betreft de vervanging van een bestaande woning, waarbij gebruikt wordt gemaakt van de reeds aanwezige riolering (zie ook paragraaf 4.8). Bij de bouw van de woning wordt het gebruik van vervuilende en uitlogende materialen zoveel mogelijk beperkt.
Met het ontwerp voor de nieuwe woning wordt aangesloten bij de welstandscriteria (zie ook paragraaf 2.2). Door de Welstandscommissie is het ontwerp positief beoordeeld. Het project is passend binnen het gemeentelijke beleid.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
De gemeente beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart. Het projectgebied is op de beleidsadvieskaart aangeduid als 'hoge verwachting plaggendekken'. De gemeente heeft aangegeven dat hiervoor een vrijstelling geldt voor verstoringen tot 1.000 m2. De ingreep van dit project blijft ruimschoots onder deze oppervlakte. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Peize was van oorsprong een groep agrarische gebouwen gelegen tussen de es, het beekdal van het Peizerdiep en de bos- en heidevelden. Op korte afstand ten zuidoosten van Peize ontstond het esgehucht Peizerhorst. Tussen 1850 en 1940 maakte het noordelijk deel van Peizerhorst de sterkste uitbreiding door. Hier vormde zich aan weerszijden van de weg Peize-Vries een vrij dicht bebouwingslint; een nieuwe nederzetting met de naam De Pol was ontstaan. Ook vond er hier uitbreiding plaats langs de Norlingerweg.
Het projectgebied betreft het één na laatste woonperceel aan de doodlopende Norlingerweg. De bebouwing aan deze weg bevindt zich allemaal ten noorden van de weg. Ten zuiden ervan bevindt zich de cultuurhistorisch waardevolle, vrijwel onbebouwde Horster Es. Binnen het projectgebied zelf is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of overige significante cultuurhistorische waarden. Met het bouwplan voor de nieuwe woning en het inrichtingsplan voor het perceel blijven de cultuurhistorische waarden van de omgeving behouden en worden deze waar mogelijk versterkt. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie.
Op de bodeminformatiekaart van de provincie Drenthe is voor het projectgebied geen informatie opgenomen. Voor het project is een bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). De conclusie daarvan is dat er in de bovengrond en in het grondwater verontreinigingen zijn aangetroffen. De gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarden echter niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het project.
Kader
Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 1 september 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden waren: zonnig, circa 19 °C en een zwakke wind.
Projectgebied
Het projectgebied betreft een perceel aan de noordzijde van de Norlingerweg. Op het perceel staat een woning, een carport, een stookhut en een stal. Ten oosten en westen liggen woonpercelen. Op de erfgrens staan bomenrijen. Aan de noordzijde grenst het projectgebied aan agrarisch grasland. In het projectgebied ontbreekt permanent oppervlaktewater. Er liggen wel greppels die niet jaarrond waterhoudend zijn.
De plannen bestaan uit sloop van de bebouwing en realisatie van nieuwbouw elders op het perceel. Hiertoe wordt grond vergraven en enige beplanting verwijderd.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb artikel 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid van de Wnb.
INVENTARISATIE
Op basis van het veldbezoek blijkt dat het projectgebied een beperkte natuurwaarde kent. Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 31 augustus 2017, 16:09:29 uur) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied (0-1 km) de laatste vijf jaar meerdere beschermde soorten zijn waargenomen. Het gaat vooral om amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels.
De beplanting in het projectgebied bestaat grotendeels uit grasveld; rond de woning staan tuinplanten, struiken en groente in een moestuintje. Ten oosten van de woning staat een coniferenhaag en een grote struik hulst die overgroeid is met hop. Voor beschermde plantensoorten ontbreekt geschikt biotoop in de tuin.
In de bomen rond het projectgebied zijn geen voor vleermuizen geschikte holtes aanwezig. De bebouwing is tijdens het veldbezoek zowel van buiten als van binnen geïnspecteerd. De schuur heeft geen spouwmuur en de spouwmuur van de woning heeft geen open ventilatievoegen. Het pannendak ligt strak op het dak en er zijn geen overhangende gevelpannen of ruimtes onder daklood rond de schoorsteen. Er zijn daardoor voor vleermuizen geen geschikte invliegopeningen aanwezig. In de stal zijn twee afgebeten vleugels van een dagpauwoog gevonden, mogelijk heeft een gewone grootoorvleermuis in de stal een keer een vlinder opgegeten. Het betreft echter geen belangrijke eetplek voor deze soort.
Het pannendak van de woning en de schuur is geschikt voor huismussen, onder de eerste pannenrij is ook oud nestmateriaal aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat huismus recent onder het dak heeft gebroed. Waarschijnlijk broedde huismus enkele jaren geleden in het projectgebied toen op het terrein nog paarden werden gehouden. Van huismussen is bekend dat ze graag broeden op percelen met huisdieren als paarden en kippen, waarbij ze afkomen op het voer. Wanneer de huisdieren niet meer aanwezig zijn, verlaten ook huismussen vaak hun nestplaatsen. Nesten van overige vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn niet aangetroffen in en rond het projectgebied. In en rond het projectgebied kunnen wel enkele niet-jaarrond beschermde vogelsoorten tot broeden komen, zoals roodborst, winterkoning en merel. In de stal is een nest van zanglijster aangetroffen.
In het projectgebied kunnen verder enkele algemene zoogdiersoorten voorkomen, zoals bosmuis en huisspitsmuis. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Drenthe een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb.
Voor de niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdiersoorten eekhoorn en boommarter heeft het projectgebied geen waarde door het ontbreken van oudere bomen. Uit de omgeving is das bekend (Quickscanhulp.nl). Er zijn echter geen sporen (wissels, mestputjes) aangetroffen in het projectgebied . Voor das is de maïsakker aan de overzijde van de Norlingerweg geschikt als foerageergebied. In het projectgebied zijn ook geen sporen (uitwerpselen of prooiresten) van steenmarter waargenomen.
Voortplanting van amfibieën is uitgesloten in het projectgebied vanwege het ontbreken van permanent oppervlaktewater. De tuin vormt ook geen hoogwaardig landbiotoop voor beschermde amfibieën, al kan een enkel exemplaar van een paar algemene amfibieënsoorten als bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander in het projectgebied voorkomen. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Drenthe een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb. De uit de omgeving bekende meer kritische en zeldzamere niet-vrijgestelde amfibieënsoorten zijn niet in het projectgebied te verwachten vanwege het ontbreken van geschikt (voortplantings)biotoop in en om het gebied.
Uit de omgeving van het projectgebied is het voorkomen van de reptielensoorten adder, hazelworm en levendbarende hagedis bekend. Deze waarnemingen zijn waarschijnlijk afkomstig uit het nabijgelegen natuurgebied Onlanden. In het projectgebied is voor deze soorten geen geschikt biotoop aanwezig.
Voor beschermde soorten van de soortengroepen vissen en ongewervelden ontbreekt geschikt biotoop in en om het projectgebied .
TOETSING
Door de plannen verandert het projectgebied als foerageergebied voor vleermuizen, maar zal niet als zodanig verloren gaan. Bovendien is in de omgeving in ruime mate alternatief en hoogwaardig foerageergebied aanwezig.
Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen en niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren treden niet op.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd, wat bij wet verboden is. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan worden voorkomen door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van het project kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalige Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Het NNN in Drenthe kent geen externe werking.
INVENTARISATIE
Het projectgebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied dat is gelegen op een afstand van ongeveer 5 km ten noordwesten van het projectgebied. Op ruim 100 m ten oosten en noorden van het projectgebied ligt het dichtstbijzijnde NNN-gebied. Het gaat om het natuurgebied de Onlanden in de Peizer- en Eeldermaden.
TOETSING
Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het projectgebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb op voorhand worden uitgesloten. De beoogde plannen vinden plaats op ruime afstand van het NNN, waardoor hierop eveneens geen negatieve effecten zijn te verwachten.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het project is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het project niet in de weg staat.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het projectgebied geen wegen of spoor- en waterwegen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Op circa 1.700 m ten noorden en oosten van het projectgebied liggen buisleidingen van Gasunie. De dichtstbijzijnde inrichting betreft zomerbad Peize (opslag chloorbleekloog) op circa 2 km ten noordwesten van het projectgebied .
Het projectgebied ligt gezien de genoemde afstanden niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en leidingen. Het project leidt, gezien de vervanging van één woning, niet tot een toename van het aantal mensen in het gebied. Dit leidt daarmee naar verwachting niet tot een overschrijding van het groepsrisico. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht te worden geschonken.
Het project maakt nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk, in de vorm van één woning. De wegen in de omgeving van het projectgebied zijn de Norlingerweg, De Pol en De Horst. Voor de Norlingerweg geldt een maximale rijsnelheid van 50 km/uur. Dit betreft echter een doodlopende weg met een zevental woningen, waarvan de Norlingerweg 9 de één na laatste is. Het verkeer over deze weg is daarmee beperkt tot bestemmingsverkeer. Voor De Pol geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Deze weg bevindt op een afstand van meer dan 300 m van de toekomstige woning. Voor De Horst geldt een maximale rijsnelheid van 50 km/uur binnen de bebouwde kom en 80 km/uur buiten de bebouwde kom. Deze weg bevindt op een afstand van meer dan 250 m van de toekomstige woning.
Gezien de ligging aan het einde van de doodlopende Norlingerweg op een rustige locatie aan de rand van de kern Peize en op een afstand van minimaal 250 m van doorgaande wegen, kan worden aangenomen dat zowel in het kader van de Wet geluidhinder als van een goede ruimtelijke ordening gesproken kan worden van een aanvaardbare situatie. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het project.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het project maakt de realisatie van één woning mogelijk, ter vervanging van een bestaande woning. Het aantal woningen neemt niet toe. Deze ontwikkeling leidt niet tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen. De grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt niet overschreden. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege wegverkeer kan achterwege blijven.
Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.
De omgeving van het projectgebied kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk met enkel woonfuncties. De dichtstbijzijnde overige functie betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf aan De Horst 9.
Voor agrarische bedrijven vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het beoordelingskader. De afstand tussen een grondgebonden agrarisch bedrijf en een geurgevoelig object (binnen de bebouwde kom), als een woning, bedraagt op grond van de Wgv ten minste 100 m. De afstand van de woning tot het bouwvlak van het bedrijf bedraagt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ruim 200 m. Het aspect milieuzonering en geur vormt geen belemmering voor het project.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Op 19 juli 2017 is de digitale watertoets van het Waterschap Noorderzijlvest ingevuld (zie Bijlage 2). Op grond van de ingevulde gegevens is de korte procedure (met standaard waterparagraaf) van toepassing.
Waterbeleid
Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
Het beleid van Waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
Wateradvies
De wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en/of raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer.
GELIJKBLIJVEND/AFNAME VERHARD OPPERVLAK
Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m2 is het vereist de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen.
RIOLERING
Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met Waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden, zoveel mogelijk benut.
VERVUILING VERHARD OPPERVLAK
Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met Waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen, dan wel te verminderen, kunnen noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:
NIEUW STEDELIJK GEBIED
In nieuwe stedelijke gebieden dient het watersysteem zodanig te worden aangelegd dat wateroverlast wordt voorkomen. Door de toename van het verharde oppervlak zal neerslagwater sneller tot afvoer komen. Dit veroorzaakt pieken in de waterafvoer.
Om het afwentelen van problemen te voorkomen, dient de afvoer in de nieuwe situatie de huidige maatgevende afvoer niet te overschrijden. Veelal kan wateroverlast worden voorkomen door voldoende bergingscapaciteit in het oppervlaktewatersysteem te creëren, eventueel in combinatie met infiltratie in de bodem als het gebied hier de mogelijkheid voor heeft.
BESTAAND STEDELIJK GEBIED
In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert, zal buiten het stedelijk gebied ruimte moeten worden gezocht ter compensatie. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan.
Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater worden minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.
GRONDWATER
In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 m. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging worden toegepast. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging worden gerealiseerd in overleg met Waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen, kan een kleinere drooglegging worden toegepast (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling worden gegeven aan de vereiste waterberging (zie onderstaande tabel minimale droogleggingseisen). Als dit wordt toegepast, dient dit in de waterparagraaf te worden vastgelegd.
Droogleggingseisen:
Woningen met kruipruimte 1,30 m
Woningen zonder kruipruimte 1,00 m
Gebiedsontsluitingswegen 0,80 m
Erftoegangswegen 0,80 m
Groenstroken / ecologische zones 0,50 m
INVLOED OP DE WATERHUISHOUDING
Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.
Betrokkenheid waterschap
Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de aangegeven adviezen. Het waterschap wil geïnformeerd worden over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid en wat het uiteindelijk ontwerp/inrichting van het projectgebied zal zijn.
Project
Dit project kent een toename van verhard oppervlak van circa 113 m2. Het blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 750 m2. Het project betreft de vervanging van een bestaande woning, waarbij gebruikt wordt gemaakt van de reeds aanwezige riolering.
Bij de bouw van de woning wordt het gebruik van vervuilende en uitlogende materialen zoveel mogelijk beperkt.
De nieuwbouw van de woning wordt gerealiseerd op het hoger gelegen deel van het perceel. In het projectgebied is nu geen oppervlaktewater aanwezig. Op het lager gelegen natte noordelijke deel van het perceel wordt een kikkerpoel aangelegd.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het project maakt een herinrichting van bestaand bebouwd gebied mogelijk. In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen. In dit project gaat het om de sloop en nieuwbouw van één woning.
Het project is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significant effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
In dit geval wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade. De vaststelling van een exploitatieplan bij de omgevingsvergunning is dan ook niet nodig.
Voorontwerp
Over het project is vooroverleg gevoerd met de provincie Drenthe en het Waterschap Noorderzijlvest (Bijlage 3). Door de provincie is aangegeven dat het erfinrichtingsplan rekening houdt met de bestaande landschappelijke structuur en deze versterkt. Indien de omgevingsvergunning conform het voorontwerp in procedure wordt gebracht, kan ervan worden uitgegaan dat er geen reden is om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure.
Het waterschap heeft aangegeven dat de inhoud van de waterparagraaf correct is en de instemming van het waterschap heeft.
Ontwerp
De ruimtelijke onderbouwing heeft samen met de ontwerpbeschikking vanaf 15 februari 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In die periode zijn geen zienswijzen ingediend.