Plan: | Hoofdstraat 1B Roderwolde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1699.2016PB015-vg01 |
Figuur 1: situering plangebied
Aanleiding voor de ruimtelijke onderbouwing 'Hoofdstraat 1B Roderwolde' is de voorgenomen realisatie van een woning op het perceel. In het kader van het vermarkten van gemeentelijke gronden is in 2014 besloten om onder meer het perceel kadastraal bekend als gemeente Roden, sectie Q, nummer 1305 als woningbouwlocatie in de verkoop te brengen.
In de huidige situatie ligt het perceel binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Kleine Kernen Noordenveld". Het perceel heeft hierin de bestemming 'Wonen' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Er zit echter geen bouwvlak op het perceel. De bouw van een woning is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Figuur 2: uitsnede verbeelding huidige planologie.
In de huidige situatie is sprake van grasland en wordt het perceel agrarisch gebruikt.
Figuur 3: huidige situatie.
Door het doorlopen van een projectprocedure wordt het mogelijk om op de projectlocatie een woning met bijgebouwen te realiseren.
Figuur 4: schetsbeeld toekomstige situatie.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 kort ingegaan op het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de van belang zijnde onderzoeksaspecten zoals archeologie, natuur en water belicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 4 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid behandeld.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Vanwege het hogere abstractieniveau heeft de structuurvisie van het Rijk geen directe raakvlakken met of gevolgen voor het voorliggende plan.
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. In 2007 is de wet gewijzigd door het aannemen van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). In 2009 en 2010 is de Monumentenwet nogmaals gewijzigd met als gevolg dat alle gemeenten beslissingsbevoegd zijn en moeten beschikken over een monumentenverordening en een onafhankelijke en deskundige monumentencommissie.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Het omgevingsbeleid van Drenthe is opgenomen in de Omgevingsvisie (2014) en de Omgevingsverordening (2015).
De provincie Drenthe geeft in haar Omgevingsvisie aan dat zij wil investeren in de aantrekkelijkheid van Drenthe als woonprovincie. Drenthe kent karakteristieke woonmilieus die voorzien in de vraag naar landelijk en groen wonen. Bovenlokale afstemming is nodig om vraag en aanbod op de woningmarkt in balans te houden en om de herstructurering en verduurzaming van de woningvoorraad te bevorderen. Het is belangrijk om de woningvraag en het investeringspotentieel te benutten voor het herontwikkelen en transformeren van de bestaande woongebieden in de steden en dorpen. Daarmee geeft de provincie actief invulling aan de SER-Ladder voor zorgvuldig ruimtegebruik.
De kwaliteit van de inrichting van de woonomgeving is in de eerste plaats een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De provincie richt zich op het regionale niveau.
Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte, hanteren wij het uitgangspunt 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Dit houdt in dat we prioriteit geven aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden. De huidige plancapaciteiten in de gemeenten zijn voldoende om aan de woningvraag tot 2020 te voldoen.
Wij vinden het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten.' Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.
Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig plan hoeft dan ook niet aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-Ladder) te voldoen.
De Omgevingsverordening Drenthe stelt dat (artikel 3.24) 'een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied kan alleen voorzien in nieuwe woningbouw indien deze woningbouw past binnen de afspraken die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de regionale woonvisie en als in het desbetreffende ruimtelijk plan wordt onderbouwd dat deze regionale woonvisie voldoende actueel is'.
Met de bepalingen voor woningbouw wil de provincie garanderen dat gemeenten gelegen in eenzelfde woonregio hun plannen voor woningbouwontwikkeling op dit gebied onderling afstemmen en vervolgens met de provincie afspraken maken over onder andere de programmering. De basis daarvoor is de regionale woonvisie. Met 'afstemmen' wordt in principe overeenstemming bedoeld.
Het plangebied is echter gelegen binnen bestaande stedelijk gebied. Afstemming is in dit specifiek geval dan ook niet nodig.
In de inleiding van het bestemmingsplan is reeds aangegeven wat het huidige bestemmingsplan binnen het plangebied is. Middels het doorlopen van een projectprocedure blijft het geldende bestemmingsplan 'Kleine Kernen Noordenveld' op het plangebied van toepassing. Iedere nieuwe aanvraag omgevingsvergunning wordt dan ook aan dit geldende plan getoetst.
Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. Bij aanvragen van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen worden getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen.
Voor Roderwolde is het beleid gericht op handhaving en versterking van de structuur en de bebouwing. Het geldende bestemmingsplan houdt hier rekening mee. Binnen dit gebied worden geen opvallende ontwikkelingen verwacht ten aanzien van de bebouwing. Voor het gebied geldt een aanduiding als bijzonder welstandsgebied. Het beleid is gericht op handhaving en versterking van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.
Het landschapbeleidsplan van de gemeente Noordenveld (vastgesteld in 2003) is een plan dat een kader vormt voor alle maatregelen die betrekking hebben op natuur en landschap. Het landschapsbeleidsplan bestaat uit een beleidskader, een inventarisatie (van verschillende waarden, zoals ecologische waarden en de verschillende aanwezige landschapstypen) een landschapsvisie en een uitwerking in deelgebieden. Aan de landschapsvisie wordt richting gegeven door een aantal basisstrategieën. De uitwerking in deelgebieden houdt in dat er een visie wordt gegeven, waarbij wordt gekeken naar de mogelijke kansen en bedreigingen. Er worden maatregelen aangedragen om de visie tot uitvoer te brengen. Het landschap welke betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan is het laagveenontginningslandschap,
Binnen het landschap laagveenontginning ligt het dorp Roderwolde. De dragers van het landschap zijn: grootschalige openheid, grasland met slotenstelsel, lintbebouwingen, reliëf en verkaveling in lange stroken. De landschapsvisie voor het wegdorpenlandschap brengt onder andere de volgende maatregelen met zich mee:
In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom. In de Groenvisie is een beschrijving gegeven van de dorpen binnen de gemeente.
Het plangebied valt onder het laagveenontginningslandschap. Karakteristiek van dit landschapstype is dat het zeer open is en dat de dorpen veelal zijn ontstaan in linten. De linten hebben een sterke relatie met het omliggende landschap. Het gebied ligt laag en wordt gekenmerkt door een dicht slotenpatroon. De dorpen zijn ontstaan op de hoger gelegen gronden of op opgeworpen veenterpen. Het groen in Roderwolde bestaat uit landschappelijke beplantingen die insteken in het dorp. De beplanting bestaat vrijwel altijd uit bomen en gras.
Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze nieuwe wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied. De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten. Doelen gemeentelijke watertaken:
1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).
In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat kan worden bepaald waar en hoe eventueel extra berging kan worden gecreëerd. Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend. Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:
1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
2. regenwater vasthouden en bergen;
3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
4. integrale afweging op lokaal niveau.
Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen. In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:
1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie; 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.
Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.
Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater
Voorkomen dat grondwater de doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen. Bij herontwikkeling is er sprake van gedeeltelijke of gehele sloop en komt er vervangende nieuwbouw voor terug. De grondwaterhuishouding wijzigt mogelijk als gevolg van de ingreep in het gebied. De beleidsregels voor een herontwikkeling zijn in eerste instantie gelijk aan de beleidsregels voor nieuwbouw. Via een doelmatige afweging wordt per project bepaald of minder strenge ontwateringnormen noodzakelijk of mogelijk zijn. Vaker dan bij nieuwe ontwikkelingen zullen bouwkundige maatregelen nodig zijn om nieuwe overlastsituaties te voorkomen.
Watertoets
In de watertoets worden alle waterhuishoudkundige aspecten van een plan beoordeeld. Voor voorliggend bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd, deze is opgenomen in paragraaf 3.4.
Waterschap Noorderzijlvest heeft tijdens de vooroverlegfase aangegeven dat ter hoogte van het plangebied een bermsloot aanwezig is en dat het schone hemelwater van de daken en verharidng op deze sloot afgevoerd kan worden.
Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Cultureel erfgoed bestaat uit archeologische, historisch (steden)bouwkundige en historisch-geografische aspecten.
Cultuurhistorie
Op de lage lobvormige uitlopers van de zandgronden van het Drents Plateau ontstaan in de 11e en 12e eeuw kleine bebouwingslinten. Het laagveengebied is vervolgens vanaf deze bebouwingslinten ontgonnen. Hierbij is vanaf de linten naar achteren gewerkt, zodat er een kenmerkende opstrekkende verkaveling ontstaat, loodrecht op de weg in de richting van het Peizerdiep. In de loop van de eeuwen is het bebouwingslint steeds meer verdicht. De Middeleeuwse bewoningsas van het wegdorp Roderwolde ligt oorspronkelijk verder naar het noorden op een lijn tussen het "Groot Waal" en Sandebuur. Op deze as ligt ook de eerste kerk te midden van het kerkhof dat nog steeds als zodanig in gebruik is, maar nu ongeveer een kilometer buiten het huidige Roderwolde ligt.
In de loop van de eeuwen worden door inklinking en verdwijning van het veen de omstandigheden in een groot deel van de oude bewoningsas ongunstig. Roderwolde voelt letterlijk nattigheid en trekt zich terug op de hogere gronden. Sandebuur vormt nog een restant van het oude bebouwingslint.
In het lint ligt de blikvanger van Roderwolde: molen Woldzigt. De molen in Roderwolde wordt in 1852 gesticht door enkele landbouwers uit Roderwolde. De molen bestaat eigenlijk uit twee molens onder een kap. Op de begane grond bevindt zich de zogenaamde stompslaginstallatie voor het slaan van veekoeken en olie uit oliehoudende zaden zoals lijn- of koolzaad. Op een van de verdiepingen van de molen bevinden zich twee maalstenen om graan tot meel te vermalen. Deze tweeledige functie maakt de molen Woldzigt volstrekt uniek onder de Nederlandse molens. Tegenover de molen ligt de haven van Roderwolde. Deze haven is met een opvaart, de Schipsloot, verbonden met het verder naar het oosten gelegen Peizerdiep.
De opmerkelijke ontstaansgeschiedenis van Roderwolde laat zich in het huidige landschapsbeeld goed lezen. Omdat het dorp enigszins in de periferie ligt en niet aan belangrijke doorgaande verbindingen, is de oude opzet en structuur van dorp en omgeving nog gaaf en herkenbaar. Onder andere de oude bebouwingslinten, de opstrekkende verkaveling en de ligging van de begraafplaats tonen dat fraai.
De Hoofdstraat in Roderwolde valt in het (concept) Cultuurhistorisch beleid Noordenveld in de categorie 'voorwaarden verbinden'.
Figuur 5: uitsnede (concept) cultuurhistorische basiskaart.
De kwaliteit van de bebouwing, de aanwezigheid van enkele bijzondere panden op korte afstand van elkaar en het samenspel met het landschap maken de Hoofdstraat cultuurhistorisch gezien waardevol. De uitdaging is om het straat- en bebouwingsbeeld vast te houden en nieuwe ontwikkelingen op een passende manier te laten aansluiten op de cultuurhistorische context. De onderstaande waarden en ambities zijn geformuleerd.
Waarden:
Ambities:
De woning wordt op een dusdanige wijze gesitueerd dat deze past in het straatbeeld. Gezien de ruime afstand tot de bijzondere panden in het dorp heeft nieuwbouw op de bedoelde locatie geen negatieve gevolgen. Daarnaast wordt door de plaatsing van een woning direct aan de Hoofdstraat vastgehouden aan het eenzijdige bebouwingslint.
Archeologie
De archeologische beleidskaart geeft voor de locatie een hoge of middelhoge verwachtingswaarde aan. Dit betekent dat bij ingrepen van meer dan 1.000 m2 verkennend booronderzoek moet plaatsvinden.
Figuur 6: uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Het plangebied heeft een kleinere omvang dan 1.000 m2. Archeologisch onderzoek is daarom niet vereist.
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
De Natuurbeschermingswet 1998 bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en Wetlands. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.
In de Flora- en faunawet wordt gesteld dat voldoende zorg in acht dient te worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit betekent dat moet worden onderzocht of er door nieuwe (ruimtelijke) plannen bedreigende situaties ontstaan voor de flora en fauna in of direct rond het gebied. Het gaat dus om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.
In de nabijheid van het plangebied liggen geen natuurbeschermingsgebieden zoals de EHS of Natura 2000 gebieden. Het plangebied ligt direct aan de doorgaande openbare weg, tussen bestaande bebouwing. Daarnaast wordt het perceel sinds lange tijd agrarisch gebruik. Het is daarom niet aannemelijk dat eventueel ecologische waarden ter plaatse onverstoord zijn gebleven. Bovendien worden geen bomen gekapt, sloten gedempt en gebouwen gesloopt. Dit zijn werkzaamheden die een verhoogde kans geven op het verstoren van soorten. Daarnaast is de schaal van het bouwplan dusdanig klein dat geen onevenredige aantasting van ecologische waarden op deze locatie te verwachten is. Er is daarom geen noodzaak tot het uitvoeren van een ecologische onderzoek.
In december 2015 is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel kadastraal bekend gemeente Roden, sectie Q, nummer 1305. Het onderzoek had tot doel om inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en vast te stellen of er sprake is van bodemverontreiniging en om vervolgens te beoordelen of er gevolgen zijn voor de gebruiksmogelijkheden van de locatie.
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie voor wat betreft het grondwater niet geheel vrij is van verhoogde gehalten t.o.v. de geldende toetsingswaarden. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk verontreinigingen t.o.v. de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese 'onverdacht' dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er lichte beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.
Op basis van de chemische onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien de beoogde nieuwbouw van een woning op de onderzoekslocatie.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
In dit kader dient de watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap zorgt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied en beheert de grotere boezemwateren en sloten, zoals geregeld in de Waterwet. Het waterschap is tevens belast met het peilbeheer in het beheersgebied.
De watertoets heeft op 22 december 2015 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld. Het resultaat van het invullen van de digitale watertoets is dat de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht zijn. De watertoets is opgenomen in de bijlage.
Uit de toets komt dat de wijziging van de bestemming invloed heeft op de waterhuishouding en/of de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer raken. Indien blijkt dat het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 750 m2 dan is het verreist om de mogelijkheden voor het afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. Ten aanzien van de voorwaarden voor de aanleg van riolering, vervuiling verhard oppervlak, drooglegging en vervolgprocedure dient de uitgangspunten notitie zoals opgenomen in bijlage 1 geraadpleegd te worden.
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel is om in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden, voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven bij recht toegestaan. Binnen woonbestemmingen zijn enkel aan huis verbonden werkactiviteiten toegestaan. Dit betreft echter lichte bedrijvigheid waarbij geen onevenredige invloed op de omgeving mag ontstaan. Voor wat betreft het aspect milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen (Besluit externe veiligheid transportroutes met als uitvloeisel het Basisnet) en vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen). De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (10-6 jaar/contour die als grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriënterende waarde).
Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn, is de risicokaart Drenthe geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden in de nabijheid van het plangebied. Vanuit het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
Figuur 7: uitsnede Risicokaart Roderwolde e.o.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrooks wegen die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de as van de weg, in acht moet worden genomen 200 m. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Ter hoogte van het plangebied kent de Hoofdstraat een snelheidregime van 30 km/uur. Zoals hierboven aangegeven, zijn dergelijke wegen vrijgesteld van een formeel akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder. De vormgeving (erftoegangsweg) en het gewenste gebruik van deze weg is hierop afgestemd. Akoestisch onderzoek is wat betreft deze weg daarom niet nodig.
Geen van de bovengenoemde aspecten vormen een belemmering voor het plan om een woning te realiseren op het bedoelde perceel.
Voor het overige zijn er geen aspecten (lucht, licht) welke een belemmerend effect hebben op de voorgestelde ontwikkeling.
Op grond van artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is een bouwplan voor één of meer woningen exploitatieplan-plichtig. In het geval wanneer het enkel de aansluiting van een bouwperceel op een openbare ruimte of de aansluiting van nutsvoorzieningen betreft is geen sprake van specifieke grondexploitatiekosten en kan een grondexploitatieplan achterwege blijven.
De gronden zijn in eigendom van de gemeente. Deze worden verkocht aan de aanvrager. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de grondverkoop.
Het ontwerpbesluit heeft met ingang van 9 juni 2016 samen met deze ruimtelijke onderbouwing en andere relevante stukken voor een periode van zes weken terinzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
In het kader van het vooroverleg is de ruimtelijke onderbouwing aan de betrokken instanties ter beoordeling toegezonden. Hierop heeft de gemeente twee reacties ontvangen, de provincie Drenthe en het waterschap Noorderzijlvest. Hier zal nader op worden ingegaan.
Waterschap Noorderzijlvest
De inhoud van paragraaf 3.4 Water, met daarin de verwijzing naar de uitgangspuntennotitie, is correct. Het Waterschap gaat er vanuit dat conform het beleid zoals verwoord in de Notitie Water en Ruimte wordt gebouwd.
Ten aanzien van paragraaf 2.3.5 Gemeentelijk rioleringsplan merkt het waterschap nog het volgende op:
ter hoogte van het bewuste perceel is een bermsloot aanwezig. Het schone hemelwater van de daken en verharding kan prima worden afgevoerd naar deze sloot. Indien dat wordt opgenomen in de paragraaf is daarmee concreet gemaakt hoe uitvoering gegeven aan het (afval)waterbeleid.
Verder hebben wij geen op- en aanmerkingen.
De gemeente neemt kennis van deze overlegreactie en heeft de opmerking over het schone hemelwater verwerkt in de betreffende paragraaf.
Provincie Drenthe
Op basis van de Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2014) heeft de provincie geconstateerd dat het provinciaal belang voldoende in het plan is opgenomen.
Indien het plan overeenkomstig dit voorontwerp in procedure wordt gebracht, mag de gemeente Noordenveld ervan uitgaan dat Gedeputeerde Staten geen reden zullen zien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure.
De gemeente neemt kennis van deze overlegreactie.
In bijlage 2 zijn de overlegreacties opgenomen.