direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Locatie Rottinghuis te Nietap
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan heeft betrekking op een herontwikkelingslocatie aan de J.P. Santeeweg in Nietap. De locatie is gelegen aan de noordzijde van de J.P. Santeeweg ter hoogte van de kruising met de Natuurschoonweg. Op deze locatie waren voorheen een herberg, een café en een wagenmakerij gevestigd. Deze bebouwing is een aantal jaren geleden gesloopt en de locatie ligt sindsdien braak.

Het concrete voornemen betreft het herontwikkelen van het braakliggend terrein naar een woningbouwlocatie. Er worden totaal 11 grondgebonden woningen gerealiseerd met bijbehorende infrastructuur en voorzieningen. Met het inrichten van het gebied is rekening gehouden met een mogelijke ontwikkeling van het achterliggende gebied.

De gewenste ontwikkeling is op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Nietap Kom' niet mogelijk. Met een herziening van een bestemmingsplan kan de gewenste ontwikkeling, wanneer deze past binnen het planologisch beleid, juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Er zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de J.P. Santeeweg ter hoogte van de kruising met de Natuurschoonweg. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Roden, sectie L, nummer 2690. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende kernen en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Locatie Rottinghuis te Nietap' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr: NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlage).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regiem

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Nietap Kom'. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 november 1983 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Drenthe bij besluit van 9 april 1985. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor woon-, bedrijfs-, horeca- en verkeersdoeleinden. Op dit moment liggen de gronden braak en is er geen bebouwing meer aanwezig.

De herontwikkeling van de gronden met in totaal 11 grondgebonden woningen is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Voor dergelijke bouwinitiatieven zal een nieuw bestemmingsplan moeten worden opgesteld.

In dat kader wordt opgemerkt dat het plangebied niet in het actualiseringsplan 'Hooilanden Zuid-West Nietap' is opgenomen. Met een actualiseringsplan wordt het huidige planologische regime voortgezet. Ontwikkelingen worden niet meegenomen in actualiseringsplannen. Kortom, voor bouwinitiatieven die niet voldoen aan de bestaande planologische regeling zal een nieuw bestemmingsplan (ontwikkelingsplan) moeten worden opgesteld. Voorliggende herziening van het bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van Nietap en de bestaande situatie van het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Noordenveld beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.

In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis Nietap

In de Middeleeuwen was de omgeving van Roden en Leek al lange tijd bewoond. Het gebied rond het huidige Nietap lag zeker tot 1638 in gemeenschappelijke grond waar geen huizen konden worden gebouwd. De omgeving werd voornamelijk als weidegrond gebruikt. Uitzondering op het ontbreken van bewoning zijn huizen Thedema en Ter Heyl.

In 1592 werd in de nabijheid van het huidige Nietap de Leeksterschans aangelegd tussen het rond 1559 gegraven Leekster Hoofddiep en het beekje De Leeke. In 1624 wordt de schans uitgebreid en komt ook over de weg van Roden naar Tolbert en Midwolde te liggen.

In de 18e eeuw wordt het gehucht 'Nijetap' genoemd en het gehucht breidt zich langzaam uit tot een dorp met hoofdzakelijk middenstanders met onder meer herbergiers, bakkers en tabaksverkopers. Halverwege de 18e eeuw verandert de bevolking langzaamaan van hoofdzakelijk herbergiers naar kooplui. In de 20e eeuw kreeg Nietap zijn officiële naam. Het dorpsbeeld werd mede bepaald door de tramlijn van Groningen naar Drachten. Nog lange tijd deed de tramlijn dienst, maar inmiddels zijn alle rails verdwenen en is de J.P. Santeeweg heringericht.

Ten aanzien van de kern is in eerst instantie sprake geweest van een aaneengesloten bebouwing vanaf de provinciegrens tot de hoek J.P. Santeeweg/Natuurschoonweg. Vervolgens heeft uitbouw/verdichting langs de J.P. Santeeweg richting Roden plaatsgevonden. Na afbraak van huize Vredeveen werd een start gemaakt met de realisatie van burgerbebouwing langs de westzijde van de Natuurschoonweg. In deze periode werd ook gestart met de ontwikkeling van de woonbuurten evenwijdig aan de J.P. Santeeweg langs de Rembrandtstraat en de Jan Steenstraat. Met de realisatie van de vrijstaande bebouwing in begin jaren '90 langs de Vincent van Goghstraat/ Paulus Potterstraat heeft Nietap zijn definitieve begrenzing aan de zuidzijde bereikt.

2.2 Het plangebied

Zoals aangegeven ligt het plangebied in de bebouwde kom van Nietap, aan de noordzijde van J.P. Santeeweg ter hoogte van de kruising met de Natuurschoonweg. De bebouwing in de omgeving bestaat overwegend uit woonbebouwing. Daarnaast zijn er enkele detailhandelsvestigingen, horecagelegenheden en bedrijven aanwezig.

De voorheen aanwezige bebouwing (herberg, café en wagenmakerij) in het plangebied is een aantal jaren geleden gesloopt. Daarnaast waren nog enkele volwassen bomen aanwezig en ontstond er spontane beplanting van inheemse boomsoorten. Begin 2015 is deze beplanting verwijderd. Momenteel bestaat het plangebied uit braakliggende gronden. De luchtfoto in afbeelding 2.1 geven een actueel beeld van de situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0002.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de situatie in het plangebied (Bron: Rottinghuis)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Van belang is dat het stedenbouwkundig ontwerp passend is in de omgeving en aansluit bij omliggende bebouwingsstructuren en bebouwingsmassa's. Hierdoor gaat de nieuwe bebouwing goed op in het bestaande straatbeeld. Met de herontwikkeling wordt het gehele plangebied opnieuw ingericht. Het plan voorziet in woningbouw en daarnaast in een ontsluiting voor een mogelijke ontwikkeling op het achterliggende terrein. In figuur 3.1 is een indicatieve invulling van de gewenste situatie opgenomen. De daadwerkelijke invulling kan op ondergeschikte punten afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0003.png"

Figuur 3.1: Indicatieve invulling van het plangebied (Bron: B+O Architecten)

Zoals aangegeven betreft de concrete ontwikkeling de realisatie van in totaal 11 grondgebonden woningen. Hiervan worden 7 woningen in de vorm van rijwoningen en 4 woningen als twee-onder-één-kapwoning uitgevoerd. Alle nieuwe woningen worden uitgevoerd in twee bouwlagen met een kap. De goothoogte bedraagt minimaal 4 en maximaal 6 meter. De bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 10 meter.

Van belang is dat de nieuwe bebouwing aan de zijde van J.P. Santeeweg de voorgevelrooilijn van bebouwing op de naastgelegen percelen en tevens het verloop van de J.P. Santeeweg volgt. De 4 twee-onder-één-kapwoningen en een blok van 3 rijwoningen zijn georiënteerd op de J.P. Santeeweg en volgen het verloop van de weg.

Aan de noordkant van het plangebied wordt een blok van 4 rijwoningen gerealiseerd met de voorgevelorëntatie en uitzicht op de oude Thedemaborglocatie (vanwege cultuurhistorie met landschappelijk streven om te herstellen als ‘parkachtige omgeving’ ). Evenwijdig aan de gracht- en kavelstructuur van de omliggende historische omgeving wordt de voorzijde van dit blok van 4 woningen ontsloten op de toekomstige wijkontsluiting (noordwestzijde). De 11 woningen zijn daarmee met het front naar de openbaar toegankelijke ruimte gericht. Aan de achterzijde hebben de bewoners ruimte voor een achtertuin met berging. Hierin wordt voor de aanwonenden een straatje/pad aangelegd, waardoor alle woonpercelen ook via de achtertuin toegankelijk zijn. Aan dit achterstraatje worden de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd.

De achtertuinen van alle woningen grenzen aan een nieuwe aan te leggen (doodlopend) achterstraatje. Het achterstraatje is voor de aanwonenden/bewoners zelf en betreft geen openbare weg, maar wordt aangemerkt als een eigen weg. Naar de beoogde ruimtelijke aard is het geen openbare weg, maar een straatje voor langzaam verkeer/ woonerf. Hierdoor zijn alle woonpercelen ook via de achtertuin toegankelijk. Aan deze weg worden de benodigde parkeerplaatsen aangelegd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noord-Nederland (de provincies Friesland, Groningen en Drenthe) zijn:

  • Het versterken van Energyport (Noord-) Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en:
    • 1. het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven;
    • 2. het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noord-West 380kV-verbinding);
    • 3. het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
    • 4. het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;
  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
  • De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma's Zoet- watervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR. In het Barro is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden.

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0004.png"

Figuur 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijke ontwikkeling', 'regionale behoefte'   en 'bestaand stedelijk gebied'.

Stedelijke ontwikkeling

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen onder meer voor: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Bestaand stedelijk gebied

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen onder meer voor: bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

4.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De realisatie van 11 grondgebonden woningen raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.

4.1.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Trede 1:

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om maximaal 11 grondgebonden woningen te realiseren. In de gemeentelijke woningbouwprogrammering is rekening gehouden met de ontwikkeling van het gebied met dit aantal woningen. De gemeente Noordenveld heeft een actueel woonbeleid. Dit is tot stand gekomen door het onderzoek "Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken" dat door Companen in november 2015 is opgesteld. In paragraaf 4.3.3 wordt hier nader op ingegaan op de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Naast de behoefte is ook tevens regionale afstemming en planning van belang. Zoals in paragraaf 4.3.3.3 is beschreven is de ontwikkeling in dit plan reeds opgenomen in de planningslijst van de Regionaal instemmingsmodel Regio Groningen-Assen.

Trede 2:

Gelet op de definitie uit de Bro, het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het plangebied onderdeel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied. Dit wordt nog eens bevestigd door de figuren 1.1, 2.1 en 3.1.

Trede 3:

Indien uit trede 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking volgt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, dient beschreven te worden in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Nu de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, behoeft er geen toetsing aan trede 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden.

Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat wordt voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.2.1 Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014
4.2.1.1 Algemeen

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode ná 2020. De Omgevingsvisie heeft vooral een interne binding. Dit betekent dat wij bij de uitoefening van onze taken aan de Omgevingsvisie gebonden zijn. Wel zijn (binnen de wettelijke kaders) afwijkingen van de Omgevingsvisie mogelijk, zolang de ambities en doelstellingen van de visie niet worden aangetast.

4.2.1.2 Visiekaart 2020

Hierna is een uitsnede opgenomen van de Visiekaart 2020. Het plangebied is op deze kaart aangemerkt als 'stedelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0005.png"

Figuur 4.2: Uitsnede visiekaart 2020 (Bron: Provincie Drenthe)

'Stedelijk gebied'

Bij stedelijke gebieden is onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische- of gebiedskenmerken, gewenst. Van provinciaal belang is dat stedelijke netwerken 'robuust' zijn. Samenhang, samenwerking en synergie is van belang, zodat er gestreefd kan worden naar een toekomstbestendige ontwikkeling van mobiliteit, woon- en werklocaties, werkgelegenheid en voorzieningen. Deze differentiatie wordt gezien als provinciaal belang. In voorliggend geval zijn de provinciale ambities ten aanzien van het thema 'Wonen' van belang.

4.2.1.3 Ruimtelijke kwaliteit

Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe worden gestimuleerd. Deze kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Hierbij wordt niet enkel gekeken naar de bovengrond, maar houdt ook rekening met de eigenschappen en functies van de ondergrond.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe is hoog. Het tot dusver gevoerde ruimtelijk beleid heeft ertoe geleid dat ontwikkelingen nauwelijks los van de ondergrond en los van de cultuurhistorische basis hebben plaatsgevonden.

Er is evenwicht tussen stad en platteland, tussen rust en dynamiek, tussen historie en heden. Het landschap is rijk aan herinneringen aan vroegere bewoning, kent karakteristieke bebouwingspatronen en borgt hoge natuurwaarden. De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast zijn zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingkwaliteit van belang.

4.2.1.4 Wonen

De provincie streeft in haar beleid inzake "wonen" naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie en in een Woonplan. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

4.2.1.5 Kernkwaliteiten

De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen de bebouwde kom ligt bij de gemeente. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor archeologie en in specifieke gevallen voor cultuurhistorie. Het provinciaal belang geldt alleen binnen de bebouwde kom als de desbetreffende kern is opgenomen op de kaart cultuurhistorie. In voorliggend geval is daar sprake van, en valt in sturingsniveau 'eisen stellen'.

Eisen stellen: de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin bedingen we hiervoor een plek in het planvormingsproces.

De kop van Drenthe

Ambitie:

Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields. Dit wordt in het bijzonder op het Noordscheveld weerspiegeld.

Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

Het behouden van de openheid van de brede beekdalen als contrast met hun scherpe begrenzingen, in de vorm van houtwallen en bossen.

Het veiligstellen van de karakteristiek van de randveenontginningen, door het behouden van licht slingerende wegdorpen en het verder versterken van de houtwalpatronen en de opstrekkende verkaveling in het buitengebied.

Het blijvend zichtbaar onderscheiden van de reeks van landgoederen rond Eelde en Paterswolde. Deze reeks wordt gekenmerkt door een karakteristieke tuin- en parkaanleg, ingebed in landschappelijke structuren, met een variatie in maat en schaal en een doorlopende afwisseling van open en besloten ruimtes.

4.2.1.6 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt goed aangesloten op de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de provinciale omgevingsvisie. De herontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied ten behoeve van een woonfunctie, waarbij is aangesloten bij het oorspronkelijke ordeningsprincipe. De ontwikkeling van 11 nieuwe woningen in het plangebied is in overeenstemming met het woonbeleid zoals beschreven in paragraaf 4.3.3.

4.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe
4.2.2.1 Algemeen

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, is het ook noodzakelijk de POV te actualiseren. Deze actualisatie van de POV is tevens aangegrepen om de POV ook op andere punten nog eens kritisch tegen het licht te houden. Zo zijn bij deze actualisatie ook punten als noodzakelijkheid, leesbaarheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid meegenomen. Dit heeft geleid tot een omvangrijke en op bepaalde plaatsen ingrijpende wijziging van de POV. Gelet hierop is er voor gekozen om te werken met een algehele herziening van de POV. Provinciale staten hebben de Omgevingsverordening Drenthe vastgesteld en is met ingang van 17 oktober 2015 in werking getreden.

In voorliggend geval is artikel 3.15 (Toepassen ladder voor duurzame verstedelijking) van belang. Hierna wordt ingegaan op het desbetreffende artikel.

4.2.2.2 Toepassen ladder voor duurzame verstedelijking
  • 1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een Rood-voor-groen dan wel ruimte-voor-ruimte regeling.

4.2.2.3 Toetsing van het initiatief aan de provinciale omgevingsverordening

Dit voornemen is gerechtvaardigd op basis van de Ladder (zie paragraaf 4.1) en voldoet daarmee aan artikel 3.15 sub 1 van de omgevingsverordening. De woningbouwopgave is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij het tevens in overeenstemming met de Regionale afspraken, zoals genoemd in paragraaf 4.3.3. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De ontwikkeling is in overeenstemming met de provinciaal beleid zoals verwoord in de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 en verankerd in de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie Leek - Roden
4.3.1.1 Algemeen

Op 21 oktober 2009 hebben de raden van Leek en Noordenveld de Intergemeentelijke Structuurvisie Leek - Roden (IGS) vastgesteld. De IGS is een structuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Leek en de omgeving van Roden in de gemeente Noordenveld voor de periode 2010-2030.

De IGS is een uitwerking van de Regiovisie Groningen-Assen 2030 voor het gebied Leek-Roden. De IGS voorziet in een uitbreiding, transformatie en revitalisering van de dorpen Leek en Roden, en de kernen Zevenhuizen, Oostwold, Nietap, Tolbert en Nieuw-Roden binnen een landschappelijk raamwerk. De omvang van de opgave is uitgedrukt in een maximale hoeveelheid toe te voegen woningen van 5850, waarvan 1400 reeds gepland. Voor de werkgelegenheid is naast revitalisering een ruimte beschikbaar voor 20 ha regionaal georiënteerde bedrijvigheid bovenop 40 ha reeds in ontwikkeling genomen bedrijvigheid. De visie voorziet in een ruime opvangcapaciteit voor combinaties van wonen en werken op diverse locaties.

Uit figuur 4.3 blijkt dat het plangebied op de plankaart van de IGS gelegen is binnen W6 'Nietap- Wonen in Nietap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0006.png"

Figuur 4.3: Uitsnede plankaart IGS Leek – Roden (Bron: Gemeente Leek)

4.3.1.2 Kernwaarden ontwikkeling

In de IGS Leek-Roden zijn een aantal kernwaarden voor ontwikkeling opgenomen. De kernwaarden betreffen de thema's:

  • Wonen;
  • Werken;
  • Landschap; en
  • Infrastructuur.

In dit geval is de kernwaarde van het thema 'Wonen' van belang. Deze worden hierna kort toegelicht.

W6 'Nietap - Wonen in Nietap'

De ontwikkeling van Nietap is gericht op het ondersteunen van de huidige gemeenschap. Een beperkte uitbreiding aan de rand van het dorp (het meeste aan de noordkant, een klein beetje in het centrum) biedt de kans om het dorp naar buiten te keren met woningen die zicht hebben op het Leekstermeergebied.

In het centrum is het accent gericht op het vitaal en aantrekkelijk houden van de oude Santeeweg. Te denken valt aan kwaliteitsverbetering van de detailhandel en toevoegen van maatschappelijke voorzieningen. Een kwaliteitsverbetering van het centrum krijgt bovendien een positieve impuls van het feit dat het Leekster Hoofddiep in het centrum van Leek weer wordt uitgegraven en ook de Leke weer wordt doorgekoppeld.

De ontwikkeling van het centrum van Nietap zal met name voor aspecten als historische dorpssfeer, routing en parkeren integraal moeten worden afgestemd met de ontwikkelingen van het centrum van Leek en Leek-Terheijl.

4.3.1.3 Toetsing aan de IGS Leek – Roden

Door nieuwe beleidsafspraken zijn de uitgangspunten van de IGS Leek - Roden niet meer actueel. Aangezien de IGS niet formeel is ingetrokken, vindt in dit geval wel een beknopte toetsing plaats.

Dit plan voorziet in de realisatie van 11 grondgebonden woningen waarmee wordt voorzien in de regionale behoefte. Met dit plan wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het dorp. Met de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de (dorpse) bebouwingsstructuur in Nietap. Gesteld wordt dat het plan in overeenstemming is met de IGS Leek-Roden.

4.3.2 Visie Noordenveld 2025, Natuurlijk samen

Op 7 september 2011 is de Visie Noordenveld 2025 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie is geen schets van de toekomst en is ook nog niet ingevuld met allerlei plannen. Die schets zal vorm krijgen in de beleidsplannen die de gemeente in de toekomst ontwikkelt. De visie is meer een richtingwijzer, een inspirerende toetssteen voor toekomstig beleid.

4.3.3 Woonbeleid
4.3.3.1 Algemeen

De gemeente Noordenveld wil tijdig kunnen inspelen op trends en ontwikkelingen die van invloed zijn op de toekomstige woningbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Dan gaat het om trends als vergrijzing en ontgroening, mogelijk minder groei of soms ook selectieve bevolkingskrimp, veranderende woonbeleving in kernen, kwetsbaarheid van sommige woningsegmenten en de betaalbaarheid van het wonen. De regio Groningen-Assen heeft in 2015 door Companen onderzoek laten uitvoeren om een actueel beeld van de woningbehoefte te verkrijgen. Het rapport geeft op regionaal en gemeentelijk niveau heldere inzichten.

De gemeente Noordenveld is het woonbeleid aan het actualiseren. In dat kader is een woonbehoefteonderzoek uitgevoerd door het onderzoeksbureau Companen in aansluiting op een recent Woningbehoefteonderzoek voor de Regio Groningen-Assen van hetzelfde bureau. Het rapport 'Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken' is in november 2015 opgesteld. Mede op basis van dit rapport heeft de gemeenteraad op 20 april de kadernota 'Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid gemeente Noordenveld' vastgesteld. Hiermee is het gemeentelijk beleid op hoofdlijnen geactualiseerd (zoals bedoeld in de Woningwet) en worden de kaders gegeven voor de nadere actualisatie die wordt meegenomen in de procesgang van de Omgevingsvisie.

4.3.3.2 Conclusies van de actualisatie van het woonbeleid

Het onderzoek voor de actualisatie van het woonbeleid kent een specifieke uitwerking voor de kernen Peize, Roden en Norg. Naast deze kernen zijn in de gemeente Noordenveld nog vele andere kernen, waaronder Nietap.

Overige kernen

Voor de overige kernen, waaronder Nietap, zijn de conclusies samengevoegd. Achtereenvolgend wordt ingegaan op de verwachte demografische ontwikkelingen en een doelgroepen.

Demografisch

De bevolkingskrimp in de overige kernen zet zich voort. Tot 2030 daalt het aantal inwoners van 8.100 tot ongeveer 7.100 - 7.600. Het aantal huishoudens fluctueert. Eerst nog een lichte stijging (50-100), daarna een daling. De bandbreedtes zijn bepaald op basis van de trendprognose en de prognose “verandering van tijdperk”.

Doelgroepen uitgelicht

Starters: De starters op de woningmarkt uit de overige kernen trekken vooral naar Groningen/Assen. Een zeer klein deel van de starters zal zich direct in de overige kernen willen vestigen. De vertrekkende starters komen wellicht in de toekomst als jong huishouden terug. De groep jonge huishoudens stijgt komende 5 jaar licht (verspreid over alle overige kernen). Hun vraag richt zich op de goedkope koopsector (maar wel dorps-wonen) of de sociale huur. Daarna neemt het aantal jonge huishoudens licht af.

Starters behouden in de kern?

Vanuit landelijk onderzoek wordt aangeven dat de meeste starters vooral vertrekken om persoonlijke redenen, zoals studie, werk, behoefte aan levendigheid en samenwonen. Ook het regio-onderzoek Assen-Groningen geeft dat aan. Een beperkt aandeel starters wil wel in een kern/dorp blijven wonen. Maar zij doen dat dan vanwege de dorpse woonkwaliteit en cultuur. Stedelijke woonvormen als koopstudio’s en kleine koopappartementen zijn voor deze groep zeker geen aantrekkelijk e woonvorm. De aanstaande krimp en daarmee de beperkte waardeontwikkeling of zelfs waardedaling in dit kleine type woning zal deze groep afschrikken. Huurvormen en startersleningen (voor een redelijke eengezinswoning) kunnen deze starters wel tijdelijk helpen.

Doorstromers: De doorstromers (deels, maar beperkt, ook vestigers vanuit de regio) richten zich op de koopsector, deels 2^1 kap en deels vrijstaand. Deze groep oefent nauwelijks druk uit op de woningmarkt omdat ze in omvang in de overige kernen sterk afneemt.

Senioren: Senioren zijn vooral honkvast. Toch maakt vanuit deze kernen een deel “vrijwillig” een verhuisbeweging naar de grotere kernen. De vergrijzing (van 260 huishoudens 75+ naar ca. 500-550) is in absolute aantallen over alle overige kernen beperkt. Omdat uitbreiding de overige kernen slechts nog beperkt aan de orde is zal vervangende nieuwbouw of aanpassingen van de bestaande voorraad een oplossing kunnen bieden voor de huisvesting van senioren.

Wonen met zorg (zelfstandig of intramuraal) in de kern

De toekomstige vraag naar woonvormen voor doelgroepen die een vorm van zorg en of begeleiding nodig hebben is alleen op gemeentelijk niveau te berekenen. De resultaten van deze berekeningen staan in de bijlage van het onderzoekrapport Woningbehoefteonderzoek Groningen-Assen 2015. De reden hiervan is dat de intramurale voorzieningen veelal op gemeentelijk of zelfs regionaal niveau zijn georganiseerd.

4.3.3.3 Regionaal instemmingsmodel Regio Groningen-Assen

Binnen de regio Groningen-Assen (RGA) wordt al vele jaren samengewerkt op het vlak van woningbouw. Eerst stond het verdelen van de woningbouwopgave centraal, later werd het belangrijk om de woningbouwaantallen omlaag te schroeven. Dit heeft geresulteerd in het ‘regionaal instemmingsmodel’ dat in december 2012 in werking is getreden. Het regionaal instemmingsmodel bepaalt per gemeente het aantal woningen dat maximaal mag worden gebouwd vermeldt bouwprojecten die geaccordeerd zijn en omvat een set afspraken hoe met de planningslijsten om te gaan. De beide provincies Groningen en Drenthe participeren in deze regionale samenwerking. Jaarlijks worden de planningslijsten geactualiseerd en door het bestuur van de RGA vastgesteld.

4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het woonbeleid

De geplande woningen zijn geschikt voor meerdere doelgroepen. Voor starters op de woningmarkt die graag in Nietap willen (blijven) wonen of weer terugkomen naar Nietap, is momenteel weinig mogelijk vanwege het ontbreken van passend aanbod en/of er geen mogelijkheden zijn voor nieuwbouw. Dit plan voorziet in dorps-wonen in de dorpskern van Nietap en nabij het centrum van Leek. Dit plan voorziet erin om de lokale woonbehoefte daar waar mogelijk te faciliteren. Daarnaast draagt het bij aan het behoud van leefbaarheid van het dorp.

Daarnaast zijn de woningen eenvoudig levensloopbestendig te maken. Dit omdat middels de mogelijkheden voor bijbouwen eenvoudig een slaap- en badkamer op de begane grond is te realiseren. Dit draagt ook bij aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente.

Dit plan met in totaal 11 grondgebonden woningen voorziet (deels) in de behoefte naar de vraag naar dit soort woningen. In het onderzoek van Companen 'Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken' is opgenomen dat er in de kleine kernen behoefte is aan grondgebonden vrije sectorwonigen.

Gesteld wordt dat het plan voldoet aan het woonbeleid op basis van het "Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken".

Daarbij wordt tevens geconstateerd dat het bouwplan in dit plan (locatie Rottinghuis) is opgenomen op de planningslijst van de RGA.

4.3.4 Welstandsnota Noordenveld
4.3.4.1 Algemeen

De 'Welstandsnota Noordenveld 2008' is op 18 december 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft op 26 maart 2014 de uitbreiding/aanscherping van de excessenregeling van de gemeentelijke welstandsnota vastgesteld.

Daarnaast zijn vanaf 2008 tot heden, verschillende gebiedsgrenzen gewijzigd en eerder criteria aangepast aan nieuwe uitbreidingsgebieden.

4.3.4.2 Criteria en toetsing van het initiatief aan de welstandsnota

Het plangebied valt onder 'bijzonder welstandsregime'. Hierin zijn reguliere en aanvullende welstandscriteria opgenomen.

  • Ten opzichte van de reguliere welstandscriteria is in het onderdeel 'ligging / situering' het 1e punt 'vrijstaande bebouwing' opgenomen.
  • Ten opzichte van de aanvullende criteria is in het onderdeel 'maatvoering / massa' het 1e punt 'de hoofdvorm dient te worden bepaald door één bouwlaag' opgenomen.

Vorenstaande vraagt om aanpassing van de geldende criteria. Aan de overige criteria wordt voldaan.

Tegelijkertijd staat onder 'Beleid, waardebepaling en ontwikkeling' al vermeld dat op locatie Rottinghuis een nieuwe ontwikkeling wordt verwacht, als ook dat het bestemmingsplan hier rekening mee houdt.

Specifiek voor de in plan voorgenomen ontwikkeling worden toegesneden criteria ten aanzien van een ander bouwtype en maatvoering vastgelegd door middel van een aanpassing van de welstandsnota. Deze procedure voor de aanpassing van de welstandsnota zal gelijklopen met de terinzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal het concrete bouwplan worden getoetst aan deze aanpassing van de welstandsnota.

4.3.5 Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan

In het Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan (GVVP) wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer eruit ziet. In 2013 is het oude GVVP geëvalueerd en is er besloten het GVVP te actualiseren. De actualisatie is uitgevoerd in 2014 en het geactualiseerde GVVP 2015-2025 is op 22 april 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het oude GVVP is het uitgangspunt "Noordenveld zet de fiets op 1", dit is ook de titel van het nieuwe GVVP geworden.

De hoofddoelstelling luidt:

Noordenveld voert een integraal verkeer- en vervoerbeleid dat is gericht op het in stand houden of verbeteren van de (economische)bereikbaarheid, het vergroten van de verkeersveiligheid en het verbeteren van het (leef)milieu.

Over de J.P. Santeeweg ter hoogte van het plangebied zijn geen nadere uitvoeringprogramma's opgenomen. Er is geen betaald parkeren en alleen op een deel van de J.P. Santeeweg in Nietap is een blauwe zone ingesteld als gevolg van de nabijheid van het centrum van Leek waar al een blauwe zone gold. In dit plan wordt zoals toegelicht in paragraaf 5.10 voldoende ruimte binnen het plangebied gecreeërd voor de benodigide parkeerbehoefte die dit plan met zich mee brengt.

4.3.6 Gemeentelijk Rioleringsplan
4.3.6.1 Algemeen

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze nieuwe wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

4.3.6.2 Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  • 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  • 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  • 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  • 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  • 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  • 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  • 2. regenwater vasthouden en bergen;
  • 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  • 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  • 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  • 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  • 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op de voorheen bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

4.3.6.3 Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Voorkomen dat grondwater de doel van een gebied structureel belemmert.

Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

Bij herontwikkeling is er sprake van gedeeltelijke of gehele sloop en komt er vervangende nieuwbouw voor terug. De grondwaterhuishouding wijzigt mogelijk als gevolg van de ingreep in het gebied. De beleidsregels voor een herontwikkeling zijn in eerste instantie gelijk aan de beleidsregels voor nieuwbouw. Via een doelmatige afweging wordt per project bepaald of minder strenge ontwateringnormen noodzakelijk of mogelijk zijn. Vaker dan bij nieuwe ontwikkelingen zullen bouwkundige maatregelen nodig zijn om nieuwe overlastsituaties te voorkomen.

4.3.7 Nota duurzaamheid
4.3.7.1 Algemeen

In deze Nota duurzaamheid is aangegeven hoe de gemeente in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De gemeente heeft er voor gekozen om te focussen. Enerzijds vanuit de overtuiging dat er focus nodig is om resultaat te behalen en anderzijds vanwege de schaarse middelen. De focus zal liggen op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termijn de grootste winst te behalen is. De visie van de gemeente voor de langere termijn zal worden opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie. De sectoren waarop zal worden ingezet zijn: woningen, bedrijven, duurzame energieproductie en de eigen organisatie.

4.3.7.2 Doelstellingen nieuwbouw

Van de tot 2020 nieuw te bouwen woningen is minimaal 50% energieneutraal of zeer energiezuinig (= EPC lager dan wettelijk voorgeschreven).

Activiteiten:

  • 1. In elke hoofdkern één pilot realiseren met betrekking tot energieneutrale en energiezuinige woningen, naar analogie van de Lange Streeken II in Peize, waar de Van Dijk Groep een complex energieneutrale en energiezuinige woningen realiseert.
  • 2. Streven naar vermindering regeldruk om bouwinitiatieven zo goed mogelijk te faciliteren.
  • 3. Stimuleren duurzaam- en levensloopbestendig bouwen.

Voor dit plan zijn er mogelijkheden voor duurzame maatregelen. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan zijn er nog geen definitieve maatregelen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning (of in een later stadium) zal dit nader uitgewerkt worden. In elk geval zijn er mogelijkheden voor levensloopbestendig bouwen door de bebouwing op de begane grond uit te breiden.

4.3.8 Landschapsbeleidsplan Noordenveld

Het landschapsbeleidsplan van de gemeente Noordenveld (vastgesteld in 2003) vormt een kader voor alle maatregelen die betrekking hebben op natuur en landschap. Het landschapsbeleidsplan bestaat uit een beleidskader, een inventarisatie (van verschillende waarden, zoals ecologische waarden en de verschillende aanwezige landschapstypen) een landschapsvisie en een uitwerking in deelgebieden. Aan de landschapsvisie wordt richting gegeven door een aantal basisstrategieën. De uitwerking in deelgebieden houdt in dat er een visie wordt gegeven, waarbij wordt gekeken naar de mogelijke kansen en bedreigingen. Er worden maatregelen aangedragen om de visie tot uitvoer te brengen.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een herontwikkelingslocatie in de bestaande lintbebouwing langs de J.P. Santeeweg. De ontwikkeling zorgt niet voor een belemmering voor uitvoer van de visie. Tevens zijn de cultuurhistorische en archeologische waarden, die vertellen over de ontstaangeschiedenis van het gebied, voorzien van een passende bescherming in het bestemmingsplan.

4.3.9 Groenvisie Noordenveld

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom.

Binnen alle (enkel)bestemmingen zijn groenvoorzieningen toegestaan. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een herontwikkelingslocatie in de bestaande lintbebouwing langs de J.P. Santeeweg. De ontwikkeling zorgt niet voor een belemmering voor uitvoer van nieuwe inrichtingsmaatregelen, welke voortvloeien uit de groenvisie.

4.3.10 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de hiervoor behandelde gemeentelijke beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In het plangebied is sprake van het realiseren van geluidsgevoelige objecten (woningen).

5.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Derhalve wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van het plangebied is gelegen.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

Kader

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De geplande woningen liggen in 'stedelijk' gebied, binnen de wettelijke geluidzone van de Hooilanden (N-372). Aangezien de J.P. Santeeweg een 30 km/uur-weg betreft, geldt voor deze weg geen wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder.

Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De toetsing moet worden uitgevoerd in verband met een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd inzake wegverkeerslawaai. De resultaten worden hierna beschreven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. De J.P. Santeeweg is in dit onderzoek opgenomen en worden getoetst als zijnde een 50 km/uur-weg.

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB.

Resultaten

Voor de Hooilanden (N-372) is de afstand berekend waarop de 48 dB geluidbelasting is gelegen. Op de maatgevende waarneemhoogte van 4.5 meter ligt deze op 160 meter uit de as van de N-372. Het bouwvlak ligt op minimaal 240 meter. De geluidbelasting in het plangebied ten gevolge van de N-372 ligt ruim onder de voorkeursgrenswaarde.

De geluidbelasting LDEN ten gevolge van de J.P. Santeeweg op de gevels van 7 nieuwe woningen bedraagt 58 tot 60 dB en is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat de J.P. Santeeweg geen geluidszone heeft kan formeel geen hogere grenswaarde worden aangevraagd. Wel is het noodzakelijk, als bij een gezoneerde weg, te onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren.

Ook wanneer stil asfalt wordt toegepast is voor de J.P. Santeeweg nog sprake van een te hoge geluidbelasting en zijn geluidwerende maatregelen aan de gevels noodzakelijk. De maatregelen die voor de woningen getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedebouwkundige, verkeerskundige landschappelijke en/of financiële aard. Voor alle woningen is de geluidbelasting lager dan de bovengrens van 63 dB.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Om het binnenniveau van 33 dB conform Bouwbesluit te waarborgen zijn gevelmaatregelen (extra geluidsisolatie) nodig voor de woningen langs de J.P. Santeeweg. Gelet op de onderzochte gevelbelasting kan hieraan worden voldaan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied
5.2.2.1 Algemeen

Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek worden hierna beschreven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2.

5.2.2.2 Verkennend bodemonderzoek

Uit de analyses van de bodem- en de grondwatermonsters is gebleken dat:

  • bovengrondmengmonster BG I is (zeer) licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en PAK;
  • bovengrondmengmonster BG II is (zeer) licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en PAK;
  • ondergrondmengmonster OG I (boringen 1,2,3 en 9) is niet verontreinigd;
  • ondergrondmengmonster OG II (boringen 1,7) is zeer licht verontreinigd met kwik en lood;
  • mengmonster van de fijne fractie MM FF 9 bevat geen asbest;
  • het gewogen asbestgehalte in inspectiegat 9 is lager dan de interventiewaarde.
  • het grondwater uit peilbuis 1 is licht verontreinigd met barium;

De hypothese “onverdachte locatie” dient te worden verworpen, aangezien enkele (zeer) lichte overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond. Nader onderzoek naar aanleiding van de lichte verontreinigingen wordt niet nodig geacht, aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden.

Inspectiegat 9 bevatte een deeltje asbesthoudende golfplaat. Het gewogen asbestgehalte in inspectiegat 9 is lager dan de interventiewaarde. Nader asbestonderzoek is niet noodzakelijk.

5.2.2.3 Advies vervolg

Tijdens de graafwerkzaamheden dient men alert blijven op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen, waarbij geadviseerd is om de grond te zeven om de grove fractie te verwijderen (zoals puin en bakstenen). In de grond zijn namelijk bijmengingen met baksteen (matig), sporen van glas en metaal aangetoond.

Tevens wordt benadrukt dat bij het bouwrijp maken van het terrein de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota bodembeheer van toepassing zijn.

5.2.3 Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er, vanuit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit, geen belemmeringen ten aanzien van de geplande ontwikkelingen.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 11 woningen. In vergelijking met de categorieën van gevallen als genoemd in 5.3.1.1 is de realisatie van 11 woningen aan te merken als een project welke 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Tevens wordt opgemerkt dat (reguliere) woningen niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015;
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0007.png"

Figuur 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Eén en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat lijsten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. In deze lijsten wordt onderscheid gemaakt in de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar waarbij wordt uitgegaan van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of milieubelastende functies op een passende afstand van milieugevoelige functies (zoals woningen) worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. In situaties waarin de woonfunctie direct de bedrijfsfunctie raakt (of gescheiden wordt door een straat) is er geen sprake van een rustige woonwijk maar van een 'gemengd gebied'.

De Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 van de VNG-publicatie is afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Deze richtafstanden kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Onder andere woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Gebiedstypering

In de omgeving van het plangebied komen niet uitsluitend woningen voor waardoor het gebied niet te typeren is als een 'rustige woonwijk'. Zo bevinden zich in de directe omgeving detailhandelsvestigingen en horecagelegenheden. Zoals in 5.5.2 al aangegeven heeft het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. Gezien de verscheidenheid aan functies in de omgeving wordt in dit geval daarom uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' wordt niet gezien als een milieubelastende functie. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de woningbouwontwikkeling is dan ook geen sprake.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het plangebied worden milieugevoelige objecten (woningen) gerealiseerd.

Auto-/garagebedrijf

Aan de J.P. Santeeweg 21 is een auto-/garagebedrijf gevestigd. Op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” is deze functie aangemerkt als 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven'. Een dergelijke inrichting valt onder milieucategorie 2, waarvoor een grootste richtafstand van 10 meter geldt op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De afstand tussen de bedrijfsbestemming van het auto-/garagebedrijf en het plangebied bedraagt 40 meter. Hiermee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Aan de J.P. Santeeweg 30/32 is een scooter- en autobedrijf en autowasserij gevestigd. Op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” is deze functie aangemerkt als 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' en 'Autowasserijen'. Dergelijke inrichtingen vallen onder milieucategorie 2, waarvoor een grootste richtafstand van 10 meter geldt op basis van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Ter eerste wordt opgemerkt dat de VNG-uitgave uitgaat van gemiddeld moderne bedrijven van een gemiddelde grootte. In dit geval wordt uitgegaan van een gemiddeld moderne bedrijfsperceel, maar beperkte omvang. De milieubelastende activiteiten wordt voornamelijk veroorzaakt door verkeersbewegingen (in- en uitrijdende klanten) en reparatie- en wasserijwerkzaamheden. De in- en uitrit van het bedrijfsperceel is aan de oostzijde van het perceel aanwezig. Reparatie- en wasserijwerkzaamheden vinden in het gebouw plaats waarbij voertuigen uitsluitend via de oostzijde (middels de aanwezige overheaddeur) het gebouw betreden/verlaten. Gelet hierop vinden milieubelastende activiteiten met een uitstraling naar de omgeving voornamelijk plaats op een afstand van meer dan 10 meter van het plangebied. Het bedrijfsgebouw van het scooter- en autobedrijf en autowasserij is tussen het plangebied en de in- uitrit gesitueerd, waardoor deze geluidswerend werkt richting het plangebied.

Opgemerkt wordt dat aangrenzend aan de inrichtingen van het scooter- en autobedrijf en de autowasserij reeds reguliere burgerwoningen (J.P. Santeeweg 30-32) aanwezig zijn. Deze woningen genieten al volledige bescherming tegen de milieubelastende activiteiten van de bedrijfsactiviteiten. Ontwikkeling van woningbouw in het plangebied zorgt daarmee niet voor een extra belemmering voor de voorgenoemde bedrijvigheid ten opzichte van de huidige planologische situatie.

Overige (centrum)functies

In de nabijheid van het plangebied zijn tevens verschillende (horeca)bedrijven, detailhandelsvestigingen en maatschappelijke voorzieningen aanwezig, die binnen een woonbestemming zijn toegestaan en specifiek aangeduid zijn. Deze functies worden, op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”, veelal ingeschaald in de milieucategorie 1 en in enkele gevallen in milieucategorie 2. Deze typen bedrijvigheid worden over het algemeen, gezien de geringe milieubelasting, toelaatbaar geacht naast of onmiddellijk boven woonbebouwing. Dit geldt voornamelijk voor centrumgebieden.

Derhalve leveren omliggende bedrijven / inrichtingen geen belemmering op voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. Gelet op de onderlinge afstanden van het plangebied tot aan de milieubelastende functies en de aard en omvang van de milieubelastende functies zal er ter plaatse van de woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna worden de resultaten van dit onderzoek beknopt weergegeven en voor de complete rapportage wordt verwezen naar Bijlage 3. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in begin 2014. Destijds was er nog opgaande beplanting aanwezig. De beplanting is begin 2015, buiten het broedseizoen voor broedvogels, gerooid. Naar aanleiding van de gewijzigde omstandigheden is een Briefnotitie opgesteld in juni 2016. Deze Briefnotitie is tevens opgenomen aan Bijlage 3.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In figuur 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0008.png"

Figuur 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 (Bron: Alterra)

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Leekstermeergebied" ligt op circa 1,3 kilometer afstand. Gezien de afstand van het plangebied tot het Natura 2000-gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.

5.6.2.2 EHS

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is, als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisie uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In figuur 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0009.png"

Figuur 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS (Bron: Provincie Drenthe)

Het plangebied is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als EHS is gelegen op circa 400 meter afstand. Gelet op de afstand van de ontwikkelingen tot de EHS en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkelingen, kunnen negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden uitgesloten. Een nadere toetsing in het kader van de EHS is niet noodzakelijk.

5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.3.2 Situatie plangebied

Planten 

In het onderzoeksgebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Het gevoerde beheer en de inrichting maken het onderzoeksgebied tot een nagenoeg ongeschikte groeiplaats voor bijzondere planten.

Broedvogels 

Er nestelen zeer waarschijnlijk ieder broedseizoen vogels in de bomen, struiken of op de grond in het onderzoeksgebied. Dit zijn soorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats. Om de voorgenomen maatregel in overeenstemming te brengen met de Ff-wet, dan dient het terrein bouwrijp gemaakt te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels. De meest geschikte periode daarvoor is september-maart. Inmiddels is de opgaande beplanting begin 2015, buiten het voortplantingsseizoen, gerooid.

Vleermuizen 

Ten aanzien van vleermuizen wordt onderscheidt gemaakt tussen vaste rust-/verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes.

Geschikte verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken in het onderzoeksgebied. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op verblijfplaatsen buiten het onderzoeksgebied.

Het onderzoeksgebied wordt zeer waarschijnlijk als foerageergebied voor enkele soorten vleermuizen gebruikt. Vanwege het kleine oppervlak van het foerageergebied zal er geen meetbaar negatief effect optreden wanneer het bos gekapt wordt. Het onderzoeksgebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Nietap. In de directe omgeving is voldoende geschikt foerageergebied aanwezig. Door de kap van het bos worden bestaande verblijfplaatsen, buiten het onderzoeksgebied, niet negatief beïnvloed.

Sommige vleermuissoorten benutten lijnvormige landschapselementen als vliegroute van en naar de verblijfplaats. Het onderzoeksgebied vormt geen verbindende schakel in de vliegroute van vleermuizen. Overigens benutten sommige vleermuissoorten in bebouwde omgevingen veelal straten als vliegroute. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en heeft daarom geen negatief effect op eventueel aanwezige vliegroutes van vleermuizen buiten het onderzoeksgebied.

Grondgebonden zoogdieren

In het onderzoeksgebied komen geen soorten voor die vermeld worden in tabel 2 en 3 van de Ff-wet. Mogelijk komen incidenteel enkele soorten die vermeld staan in tabel 1 van de Ff-wet in het onderzoeksgebied voor. Dit betreft meer algemene en minder kritische soorten. Voor het verstoren, verwonden en doden van deze soorten geldt een algemene vrijstelling, mits wordt voldaan aan de algemene zorgplicht en zorgvuldig handelen.

Amfibieën en reptielen

Reptielen ontbreken in het onderzoeksgebied. Mogelijk komen sommige meer algemene en weinig kritische amfibieënsoorten incidenteel en in lage aantallen in het onderzoeksgebied voor. Deze soorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor het verstoren, verwonden en doden van deze soorten geldt een algemene vrijstelling, mits wordt voldaan aan de algemene zorgplicht en zorgvuldig handelen.

Overige soorten

Overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen en voor enkele soorten ontbreken geschikte leefgebieden.

Zorgplicht en zorgvuldig handelen

De algemene zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is. Het zorgvuldig handelen houdt onder andere in dat er geen wezenlijke invloed is op beschermde soorten en dat schade aan soorten zo veel mogelijk wordt voorkomen. Het begrip zorgvuldig handelen moet worden onderscheiden van de algemene zorgplicht.

5.6.4 Conclusie

Er zijn geen negatieve effecten op de EHS en de Natura 2000-gebieden aan de orde. In het kader van de Flora- en Faunawet is nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing niet nodig.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld (versie 2.0, januari 2014) is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Figuur 5.4 betreft een uitsnede van deze beleidsadvieskaart. Het plangebied is met de rode contour weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0010.png"

Figuur 5.4 Uitsnede gemeentelijke Archeologische Beleidsadvieskaart (Bron: Gemeente Noordenveld)

Onderzoek

In 2005 is door 'Regionaal Archeologisch Archiverings Project' (RAAP) een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de locatie Rottinghuis (RAAP-notitie 1056), aangegeven met Archis-nummer 14665. De conclusie en aanbevelingen luiden als volgt. In het algemeen bestaat de bodem in het plangebied uit een bouwvoor/ verstoorde laag van 0,7 tot 1,7 m dik op dekzand op keizand. In boring 3 is op een diepte van 0,7 tot 0,85 m beneden het maaiveld een grijsbruine vlekkerige zandlaag waargenomen. Mogelijk betreft het een, geïsoleerd, restant van een esdek. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van (grotere) archeologische vindplaatsen. Aangezien de bodem in vrijwel het gehele plangebied diep verstoord is en er geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen wordt ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Overig deel

Ter plaatse van een deel van het plangebied is geen onderzoek uitgevoerd. Op basis van de Archeologische Beleidsadvieskaart zijn deze gronden aangeduid als 'onbekende verwachting (bebouwing)'.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

in figuur 5.5 is de ontwikkeling van Nietap en Leek in de laatste eeuw weergegeven. Hierop is duidelijk waarneembaar dat de oorspronkelijk hoofdwegen, zoals de J.P. Santeeweg, belangrijke structuurdragers waren en zijn. Waarbij wordt opgemerkt dat de provinciale weg N372 een duidelijk herkenbare nieuwe structuurdrager betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0011.png"

Figuur 5.5 Historische en recente topografie (Bron: Watwaswaar.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0012.png"

Figuur 5.6 Uitsnede concept cultuurhistorische beleidskaart (Bron: gemeente Noordenveld)

In de directe omgeving van het plangebied zijn tevens een aantal cultuurhistorische waarden aanwezig, namelijk:

  • een rijksmonument aan de J.P. Santeeweg 16-18. Het betreft een woonhuis in sobere classicistische getinte baksteenarchitectuur uit een bouwjaar rond 1850 (Rijksmonument nummer: 478206);
  • karakteristieke bebouwing aan de J.P. Santeeweg 10-12 en aan de J.P. Santeeweg 27;
  • het borgterrein van borg Thedema;
  • historische tramlijn.

De historische tramlijn is niet meer aanwezig. Volgens bronnen liep de tramlijn ter hoogte van het plangebied over de J.P. Santeeweg. Dit is tevens weergegeven in figuur 5.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2015BP050-vg01_0013.png"

Figuur 5.7 Foto van 30 april 1985 te Nietap ter hoogte van J.P.Santeeweg 4-6 (Bron: gemeente Noordenveld)

In de regels en verbeelding van dit plan is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' opgenomen. Hiermee is de bescherming van de cultuurhistorische waarden, die tot uiting komen in het tracé van de voormalige tramlijn, middels een omgevingsvergunningenstelsel gewaarborgd.

Het plangebied zelf maakt deel uit van de historisch bebouwingsstructuur langs de J.P. Santeeweg. Dit gebied is vastgelegd in de concept cultuurhistorische beleidskaart (zie figuur 5.6) van de gemeente Noordenveld. De nieuwe bebouwing die wordt gerealiseerd in het plangebied wordt in de rooilijn langs de J.P. Santeeweg gerealiseerd. Qua maat en schaal sluit de nieuwe bebouwing aan op de bebouwing in de omgeving. Door de bebouwing in de rooilijn te situeren wordt tevens geen afbreuk gedaan aan het historische traject van de voorheen aanwezig tramlijn.

In het plangebied wordt een wegenstructuur aan de noord- en noordwestzijde aangelegd, waardoor op korte afstand van de cultuurhistorische/ monumentale bebouwing geen gebouwen kunnen worden gebouwd die het zicht op de cultuurhistorische waarden zal beperken. Daarbij opgemerkt dat van het rijksmonument op het naastgelegen perceel de achter- en zijgevel gewijzigd zijn en buiten de bescherming vallen (bron: RCE).

Van aanpassingen ter plaatse van het borgterrein is met dit plan geen sprake. Tussen de wegenstructuur en het borgterrein worden de gronden bestemd van een (openbare) groenvoorziening. De woningen aan de noordzijde van het plangebied zijn met de voorgevel gericht op het borgterrein.

5.7.3 Conclusie

Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens is er voldoende rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.8.2 Situatie plangebied

De aangevraagde activiteiten vallen onder onderdeel D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat gelet op artikel 2 lid 5 onder b van het Besluit milieueffectrapportage wij als bevoegd gezag, op grond van de in bijlage III bij de EEG richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, toepassing moeten geven aan een m.e.r. beoordeling als bedoeld in artikel 7.16 t/m 7.19 van de Wm als niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Bij deze criteria dienen wij te kijken naar

  • 1. de kenmerken van het project,
  • 2. de plaats van het project,
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

Gelet op het voorgenomen plan is het volgende geconstateerd:


1. Kenmerken van het project

Bij de kenmerken van het project is in het bijzonder in overweging genomen de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

Gelet hierop wordt gesteld dat naar aanleiding van de kenmerken van het project, met name in relatie tot de omvang van het project, kan worden uitgesloten dat de aangevraagde activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

2. Plaats van het project

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in het gebied waarop het project van invloed kan zijn is in het bijzonder in overweging genomen het bestaande grondgebruik, de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijke milieu met in het bijzonder aandacht voor de volgende type gebieden:

  • wetlands;
  • kustgebieden;
  • berg- en bosgebieden;
  • reservaten en natuurparken;
  • gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd;
  • speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen krachtens richtlijn 79/409/EEG en richtlijn 92/43/EEG
  • gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden;
  • gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;
  • landschappen van historische, cultureel of archeologisch belang.


Het plan betreft een ruimtelijke toestemming voor de ontwikkeling van een perceel in het centrum van Nietap, aan de J.P. Santeeweg. De locatie is gelegen aan de noordzijde van de J.P. Santeeweg ter hoogte van de kruising met de Natuurschoonweg. Het plan gaat, concreet, over het herontwikkelen van het braakliggende terrein naar een woningbouwlocatie, er is sprake van het oprichten van 11 woningen met bijbehorende infrastructuur.

Gelet hierop overwegen wij dat naar aanleiding van de plaats van het project kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

3. Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project is in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging genomen het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking), het grensoverschrijdende karakter van het effect, de orde van grootte en de complexiteit van het effect, de waarschijnlijkheid van het effect, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

De onderhavige plannen vinden plaats op een schaalniveau dat niet gesproken kan worden van belangrijke nadelige effecten voor het milieu. Gelet hierop overwegen wij dat naar aanleiding van de kenmerken van het potentiële effect kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

5.8.3 Conclusie

Nu uitgesloten kan worden dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is er geen aanleiding om een mer-beoordeling of mer-procedure uit te voeren.

5.9 Water

5.9.1 Vigerend beleid
5.9.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

5.9.1.2 Provincie Drenthe

In de omgevingsvisie staat beschreven hoe de provincie Drenthe wil komen tot een robuust en klimaatbestendig watersysteem. Het vormt tegelijk het regionaal waterplan op grond van de Waterwet.

In het regionaal waterplan formuleert de provincie Drenthe de strategische doelen voor het regionale waterbeleid. Ook geeft de provincie in dit plan de ruimtelijke vertaling van deze doelen. Er wordt ingegaan op de functies van de regionale wateren en de bescherming daarvan, de gewenste ontwikkelingen en de inzet van instrumenten. Het regionaal waterplan vormt het kader voor de vergunningverlening en de uitvoeringsprogramma's.

Het regionaal waterplan vormt een belangrijke schakel tussen het waterbeleid op rijksniveau en de uitvoering op regionaal en lokaal niveau. In de afgelopen periode zijn al afzonderlijke besluiten genomen over de Kaderrichtlijn Water, de waterbergingsgebieden in Zuid-Drenthe en de strategische grondwaterwinningen. Deze besluiten maken integraal onderdeel uit van het regionaal waterplan.

Het provinciale waterbeleid is op veel onderdelen een voorzetting van het voorgaande beleid. Het regionaal waterplan zet sterker in op het op orde krijgen en houden van een watersysteem dat in staat is de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Daarbij spelen de beekdalen een belangrijke rol. Zo wordt het beleid om aan de bovenlopen van de beekdalen een natuurfunctie toe te kennen, zo veel mogelijk voortgezet. Ook richt de provincie de beken zo natuurlijk mogelijk in, zodat daar zo veel mogelijk water vastgehouden kan worden. Daarnaast moet de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater verder verbeterd worden.

Van provinciaal belang is/zijn:

  • Een robuust watersysteem, dat zodanig is ingericht dat de risico's op wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven, met bijzondere aandacht voor de beekdalen.
  • Een goede kwaliteit van het oppervlaktewater, gebaseerd op de normen van de KRW.
  • Voor de Drentsche Aa moet de kwaliteit zo goed zijn dat het water geschikt is voor de bereiding van drinkwater.
  • Een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater van een goede kwaliteit, beschikbaar voor mens en natuur.
  • Een zodanige kwaliteit van het grondwater dat het zonder ingrijpende en kostbare zuivering geschikt is voor de bereiding van drinkwater.
  • De waterbergingsgebieden zoals aangeduid in de omgevingsvisie.

5.9.1.3 Waterschap Noorderzijlvest

Waterbeheerprogramma 2016-2021

In het waterbeheerprogramma staan de doelen en maatregelen van het waterschap voor de periode 2016-2021 omschreven. Per 1 januari 2016 is het programma in werking getreden. Met dit Waterbeheerprogramma verschaft het waterschap inzicht in de manier waarop Noorderzijlvest zal omgaan met zijn taken in het beheergebied in de periode 2016-2021. Per inhoudelijk onderdeel wordt achtereensvolgend de huidige toestand, dan de verwachte ontwikkelingen, gevolgd door visie, doelen en ten slotte maatregelen beschreven. De inhoudelijke onderdelen betreffen:

  • Waterveiligheid en rampenbestrijding;
  • Voldoende en gezond water;
  • Gezuiverd water;
  • Water en maatschappij;
  • Bedrijfsvoering.

Voor de detailuitwerking van de waterhuishoudkundige situatie is de 'beleidnotitie Water en Ruimte' van belang. Hierna wordt daarop ingegaan.

Beleidsnotitie Water en Ruimte - Noorderzijlvest

In de notitie Water en Ruimte wordt het beleid van waterschap Noorderzijlvest ten aanzien van het waterbeheer in bebouwd gebied toegelicht. Deze notitie is een vervolg op de notitie Stedelijk Water die in 2006 is opgesteld.

De notitie kan gebruikt worden als informatiebron voor advisering in het Watertoetsproces, waarmee het waterbelang wordt geborgd in ruimtelijke plannen van Rijk, provincies en gemeenten. Bij deze advisering zal Noorderzijlvest een pro-actieve houding aannemen om zo als serieuze wateradviseur gezien te worden. Betrokkenheid vroeg in het proces van ruimtelijke plannen moet leiden tot goede afstemming tussen waterbelangen en keuzes in de ruimtelijke ordening.

5.9.2 Waterparagraaf
5.9.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.9.2.2 Watertoets

Het waterschap Noorderzijlvest is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en/of raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets is toegepast. Het hierbij behorende wateradvies is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. Nadere afstemming met het waterschap is noodzakelijk.

Hierna wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied.

5.9.3 Waterhuishoudkundige aspecten

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Nietap. Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend. Wel zal bij de nieuwbouw rekening worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op eventuele grondwateroverlast kleiner wordt.

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig en het plan voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.

Schoon hemelwater wordt opgevangen en aangeboden door middel van een gescheiden rioolsysteem, net als het afvalwater. Doordat sprake is van 11 nieuwe woningen zal er een beperkte toename van afvalwater zijn.

Indien de verhardingstoename ten opzichte van de oorspronkelijk (gesloopt bebouwing) situatie meer dan 750 m2 bedraagt dient de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg die toename te
worden gecompenseerd. Compensatie kan in dat geval door hemelwater (deels) te laten infiltreren of door het realiseren van extra wateroppervlak. Op basis van het waterschapsbeleid is dat 10% van de verhardingstoename als open water dient te worden gerealiseerd. Bij de definitieve planuitwerking wordt dit bepaald. Er zijn ook mogelijkheden om hemelwater af te voeren naar de voormalige borggracht rond de Thedemaborglocatie.

5.9.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Verkeer

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.

Uitgegaan wordt van een verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' (Bron: CBS Statline). Voor wat betreft de stedelijke zone wordt uitgegaan van 'schil centrum', vanwege de ligging op relatief beperkte afstand (± 200 meter) tussen het centrum van Leek en het plangebied.

Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In dit geval wordt de minimale norm gehanteerd.

In de navolgende tabel wordt de verkeersgeneratie berekend.

Functie   Verkeersgeneratie per woning   Aantal woningen   Aantal verkeersbewegingen  
Wonen, koop,
twee-onder-één-kap  
7,3
verkeersbewegingen  
4   29,2  
Wonen, koop,
tussen/hoek  
6,9 verkeersbewegingen   7   48,3  
Totaal   78  

Het plan levert een verkeersgeneratie op van circa 78 verkeersbewegingen. Aangezien voor de sloop van de bebouwing ook de nodige verkeersbewegingen aanwezig waren, voorziet dit plan in een (planologisch) beperkte toename van verkeersbewegingen.

In dit geval worden de parkeerplaatsen ontsloten middels een achterstraatje. Het achterstraatje is voor de aanwonenden/bewoners zelf en betreft geen openbare weg, maar wordt aangemerkt als een eigen weg. Dit straatje sluit aan de westzijde aan op de nieuw aan te leggen openbare weg en is aan de oostzijde van het plangebied doodlopend. Deze openbare weg wordt tevens aangelegd ter ontsluiting van de mogelijk ontwikkeling op het achterliggende terrein ten noorden van de Thedemaborglocatie. Deze wijkontsluitingsweg staat vervolgens in verbinding met de J.P. Santeeweg.

De J.P. Santeeweg biedt voldoende capaciteit om een beperkte toename van verkeersbewegingen eenvoudig en op een verkeersveilige wijze op te vangen.

5.10.2 Parkeren

Voor de J.P. Santeeweg-locatie te Nietap worden door de gemeente en Rottinghuis al jaren gewerkt aan een herontwikkeling ten behoeve van woningbouw. Naast woningen dient ter plaatse te worden voorzien in een hoofdontsluiting vanaf de J.P. Santeeweg en andere voorzieningen van openbaar nut (o.a. riolering). Deze hoofdontsluiting is noodzakelijk voor de bereikbaarheid van deze locatie en van de achterliggende percelen. Verder dient qua dimensionering van de voorzieningen van openbaar nut, als bijvoorbeeld de riolering, tevens rekening te worden gehouden met mogelijke ontwikkelingen op de achterliggende terreinen. Met het oog op dit complexe karakter van de opgave en met name de kosten daarvan zijn met de ontwikkelaar afspraken gemaakt over onder andere het parkeren. Deze afspraken zijn vastgelegd in het programma van eisen voor de openbare ruimte. Op 10 februari 2015 heeft het college ten behoeve van het bouwplan dat nu gerealiseerd gaat worden het programma van eisen voor de openbare ruimte vastgesteld.

Ten aanzien van het parkeren is in het collegebesluit gekozen om de bestaande parkeernormen zoals die op dat moment (10 februari 2015) van kracht waren te hanteren. Deze normen, die afgeleid zijn van de CROW-parkeerkencijfers, zijn opgenomen in bijlage 11 van het toen geldende GVVP en werden door de gemeente toegepast in het kader van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening. Deze normen zijn in de planvoorschriften (artikel 12.1) concreet gemaakt. Daarbij is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan. Het beoogde bouwplan met 11 grondgebonden woningen en 18 parkeerplaatsen op eigen terrein voldoet aan deze norm.

Ten aanzien van het parkeren wordt daarmee in het bestemmingplan afgeweken van de parkeernormen die in het kader van het op 12 mei 2015 vastgestelde GVVP (2015-2025) gelden. Uiteraard is de gemeenteraad bevoegd om van dit beleid af te wijken, mits dit gemotiveerd gebeurt. In het GVVP wordt in paragraaf 4.3.8.3 ook expliciet aangegeven dat hier gemotiveerd en in overleg van kan worden afgeweken. Bij de beoordeling om af te wijken is van belang dat het GVVP een algemene richtlijn geeft voor de gehele gemeente, die niet is toegeschreven op specifieke locaties en dus ook niet op het plangebied in Nietap.

Door dit bestemmingsplan wordt het bouwplan met projectnummer AI13101 van Rottinghuis planologisch mogelijk gemaakt. Gezien de oppervlakte van de woningen, de mate van stedelijkheid en het type van de woningen in dit bouwplan worden de gehanteerde parkeernormen ten behoeve van deze nieuwe woonbestemming als voldoende en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening geacht.

De gemeente is zich hierbij wel bewust van de parkeerdruk die in Nietap wordt ervaren. Dit heeft mede te maken met een overloop van Leek naar Nietap waar strengere parkeerregels gelden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeermogelijkheden bij een bouwplan, slechts rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van dat bouwplan en kan een reeds bestaand tekort buiten beschouwing worden gelaten (zie onder meer de uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1443). Er hoeft bij het bepalen van de parkeernorm in dit geval daarom in beginsel niet direct rekening te worden gehouden met een eventueel bestaand tekort aan parkeerplaatsen in Nietap. Dit laatste wil niet zeggen dat de gemeente de gevoelde parkeerdruk niet zal blijven volgen. De gemeente zegt uitdrukkelijk toe de parkeersituatie in Nietap te zullen blijven monitoren en indien nodig (verkeers)maatregelen te treffen buiten het plangebied.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, goot- en bouwhoogten, dakhellingen, inhoud en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving:

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

  • Bouwregels:

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

  • Nadere eisen:

Deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij vergunningverlening nadere eisen te stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten.

  • Specifieke gebruiksregels:

In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing):

In het omgevingsvergunningenstelsel is opgenomen voor welke werken of werkzaamheden al dan niet een omgevingsvergunning noodzakelijk is.

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

Dit artikel omvat de algemene bouwregels voor ondergeschikte bouwdelen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de overige regels beschreven inzake benodigde parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Groen (Artikel 3)

Deze bestemming heeft betrekking op de (openbare) groenstructuur. Naast (openbare) groenvoorzieningen zijn ondergeschikt paden en verhardingen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Gebouwen zijn niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter.

Tuin (Artikel 4)

Deze bestemming heeft betrekking op tuinen en voorkanten behorende bij de woningen. Daaraan ondergeschikt zijn straten, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Bij recht zijn geen gebouwen toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)

Deze bestemming heeft betrekking op de openbare wegenstructuur zonder stroomfunctie. In de bestemming wordt gestreeft naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe omgeving. Naast wegen, straten, paden, verhardingen en parkeervoorzieningen, zijn ondergeschikt groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend gebouwen van algemeen nut, zoals abri's en fietsenbergingen toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde (anders dan voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer) bedraagt ten hoogste 3 meter.

Wonen (Artikel 6)

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen. Daaraan ondergeschikt zijn (achter)straten, paden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Onder voorwaarden zijn tevens aan huis verbonden werkactiviteiten en een bed&breakfastvoorziening bij recht toegestaan.

Voor de bouwregels is onderscheidt gemaakt in:

  • hoofdgebouwen;
  • aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Binnen bestemming “Wonen” staat de gemeente stedenbouwkundig en planologisch geen wegen toe, hooguit straten en paden (t.b.v. achterstraatje) voor ontsluiting van de percelen aan de achterzijde voor de direct aanwonenden; vergelijk naar de aard met achterpad, dienstgang, zelfstandig voor langzaam verkeer openstaande paden (woonerf, inclusief auto van aanwonenden).

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd. De aanduiding 'gevellijn' is op de verbeelding opgenomen langs de J.P. Santeeweg en langs de oude Thedemaborglocatie, om te garanderen dat de voorgeveloriëntatie naar de buitenzijde op het voornaamste openbaar toegankelijk gebied gericht is.

Het aantal woningen bedraagt niet meer dan 11 woningen. De bouwwijze mag uitsluitend twee-aaneen en/of aaneengebouwd zijn. De afstand van het hoofdgebouw tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt aan de vrijstaande zijde van de woning ten minste 3 m, dan wel anders door de bouwgrens (bouwvlakgrens) is bepaald. De goothoogte bedraagt maximaal 4 of 6 meter afhandelijk van het woningtype. De bouwhoogte mag ten hoogste 10 meter zijn. De dakhelling dienst ten minste 30° en ten hoogste 60° te bedragen.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak en/of binnen de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd op minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw. Het gezamenlijke oppervlakte is afhankelijk van de omvang van het bijgebouwengebied. Daarnaast gelden er regels voor de goot- en bouwhoogtes en de dakhelling.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn verschillende bouwhoogtes opgenomen. Voor vlaggenmasten geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter, mits de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 1 m bedraagt dan wel 1 meter, indien de afstand tot openbaar toegankelijk gebied minder dan 1 m bedraagt.

In deze bestemming is (onder voorwaarden) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om vrijstaaande woningen toe te staan (in plaats van twee-aaneen / aaneengebouwd).

Waarde - Cultuurhistorie 1 (Artikel 7)

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische waarden, die tot uiting komen in het tracé van de voormalige tramlijn. Middels een omgevingsvergunningenstelsel is de bescherming van de waarden gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een exploitatieovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Gemeenteraad besluit om geen exploitatieplan vast te stellen omdat de kosten anderszins verzekerd zijn. Tegen dat besluit staan rechtsmogelijkheden open.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Drenthe

Het plan is in het kader van vooroverleg aangeboden aan de provincie. De provincie Drenthe heeft per brief (d.d. 7 maart 2016, kernmerk 201600131-00622244) aangegeven dat er geen provinciaal belang in het plan is opgenomen. De vooroverlegreactie is opgenomen in Bijlage 5.

8.1.3 Waterschap Noorderzijlvest

Het plan is in het kader van vooroverleg aangeboden aan het watschap. Het waterschap heeft op 23 december 2015 advies uitgebracht omtrent het plan. Het waterschap heeft per brief (d.d. 17 maart 2016, kernmerk 16-29158/16-30677 aangegeven dat met het plan wordt ingestemd. De vooroverlegreactie is opgenomen in Bijlage 6.

8.2 Zienswijzen

Conform de uniforme openbare voorbereidings-procedure wordt het ontwerp-bestemmingsplan gedurende voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen.

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 11 augustus 2016 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.