Plan: | Herontwikkeling TNT-locatie, Roden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1699.2015BP025-vg01 |
Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridische en planologische onderbouwing voor het herzien van het huidige bestemmingsplan naar een woonbestemming, waarbij een bouwrecht en gebruiksrecht voor zowel twee-aanéén gebouwde woningen als rijwoningen met enkele geschakelde woningen met tuinen en erven, met bijbehorende parkeerplaatsen, mogelijk worden gemaakt op het perceel Wijnbergstraat 2 te Roden. De gemeente Noordenveld wenst mee te werken aan onderhavig planvoornemen door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor dit perceel, wat voorheen in gebruik was als postkantoor van Post.nl.
In onderstaand figuur is aangegeven waar het plangebied is gelegen.
Figuur 1. Ligging perceel op luchtfoto
Figuur 2. De plangrens van het nieuwe bestemmingsplan
Figuur 3. Foto's aanzicht plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "Woonwijken Roden", dat op 22 april 2015 is vastgesteld. Het perceel heeft hierbinnen de bestemming 'Maatschappelijk' met een aanduiding 'Dienstverlening' op een gedeelte van het perceel. Het bouwen van woningen is hierbinnen niet toegestaan. Ook zijn tuinen en erven ten dienste van woningen niet toegestaan. Het bestemmingsplan kent ook geen wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen naar wonen met een bouwvlak. Daarnaast is een dubbelbestemming "Waarde-archeologie 2" toegekend aan het perceel, ter bescherming van eventuele archeologische waarden.
Figuur 4. Uitsnede geldend bestemmingsplan
Binnen de huidige bestemming van het plangebied zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan met, ter plaatse van de aanduiding 'Dienstverlening' maatschappelijke en zakelijke dienstverlening.
Maatschappelijke voorzieningen zijn gedefinieerd als: Educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal)- culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
Maatschappelijke en zakelijke dienstverlening zijn respectievelijk als volgt gedefinieerd:
Het bedrijfsmatig verlenen van maatschappelijke diensten aan consumenten door middel van een rechtstreeks contact; de maatschappelijke diensten hebben betrekking op (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele of openbare dienstverlening en daarmee naar de aard gelijk te stellen dienstverlening.
en
het bedrijfsmatig verlenen van diensten door reisbureaus, uitzendbureaus, reclamebureaus, architectenbureaus, kapperszaken, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, kantoren en praktijkruimten.
Hieronder zijn de relevante doeleindenomschrijvingen aangegeven (Artikel 10.1):
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en de huidige en toekomstige inrichting. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van rijk, provincie, regio en gemeente aan de orde. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Het gebouw dat thans nog aanwezig is, betreft een in verval geraakt postkantoor van oorspronkelijk de PTT (nu Post.nl), waar ook een postsorteercentrum aanwezig was. Nadat het bedrijf uit het pand is vertrokken en het leeg kwam te staan, heeft zich hier een kunstenaar gevestigd als atelierruimte en cursusruimte, in de vorm van anti-kraak. Het pand beslaat ongeveer 2000m2 aan bebouwing en het perceel zelf heeft een oppervlakte van ongeveer 4500m2.
Figuur 5. Uitzicht op en vanuit het plangebied in de huidige situatie
Een groot gedeelte van het plangebied is eigendom van de initiatiefnemer. De gemeente heeft binnen het plangebied ook een eigendomssituatie. Omdat de openbare ruimte door de gemeente zal worden beheerd, is een voorstel gedaan om te komen tot een nieuwe eigendomssituatie. Hieronder is dit aangeduid:
Figuur 6. Beoogde eigendomssituatie en planvoornemen
Het nieuwe plan omvat totaal 17 nieuwe woningen met bergingen en hierbij behorende tuinen en erven, waarbij aan de zijde van de Nieuweweg, dit betreft de achterzijde van de woningen, erfafscheidingen worden ontworpen die éénduidig worden aangebracht in een groene, natuurlijke constructie.
Figuur 7. Nieuwe situatie
De Nieuweweg is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg, waar in stedenbouwkundig-ruimtelijke zin en in landschappelijke zin een hoogwaardig, kwalitatief, zichtbelang aanwezig is. Er is sprake van een voorname en overzichtelijke openbare ruimte. Aan de noordzijde van de Nieuweweg ligt de nadruk vooral op het behouden en/of versterken van de mooie dorpse laanbeplantingen in open, redelijk brede grasstroken. Ter plaatse van de ontwikkellocatie is dit echter minder breed. Om deze reden is ervoor gekozen om te komen tot een plan, waarbij de achtertuinen richting de voorname Nieuweweg worden geprojecteerd, waarbij in samenhang hiermee een kwalitatief hoogwaardige erfafscheiding is meeontworpen die ook op deze wijze wordt gerealiseerd (zie figuur 8). Hiermee ontstaat een stedenbouwkundige, kwalitatieve eenheid.
Het programma behelst 6 twee-onder-één-kap woningen, 11 rijwoningen waarvan 4 verspringende woningen (zie figuur 9 en 10). De verspringende woningen, die het voorfront vormen van het nieuwe bouwplan zijn als markant bouwonderdeel ontworpen, waarbij sprake is van een kwalitatief hoogstaande entree van het plangebied. Verder worden 50 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 43 stuks openbaar zullen zijn.
Figuur 8. Referenties materialisering
Figuur 9. Ontwerp twee-onder-één-kap woningen
Figuur 10. Ontwerp rijwoningen
De woningen zijn geprojecteerd richting de Wijnbergstraat en hier worden ook de parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de zijde van de Nieuweweg worden de tuinen aangelegd met een afscheiding tussen de tuinen en het achtergelegen pad en de Nieuweweg in de vorm van een scherm. Er worden 50 parkeerplaatsen gerealiseerd voor 17 woningen. Hiermee wordt voldaan aan de nieuwe parkeernorm van de gemeente Noordenveld (geactualiseerd vastgesteld op 22 april 2015). 43 van de 50 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in openbaar gebied, waarbij rekening is gehouden met parkeren voor bezoekers en de behoefte voor parkeren van de huidige bewoners. In paragraaf 4.12 Verkeer en parkeren zal hierop nader worden ingegaan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling vormt het SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan. Wel is het Rijksbeleid verder uitgewerkt in het onderliggend beleid.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In hoofdstuk 4 wordt deze Ladder verder uitgewerkt.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. De wet voorziet in een stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Het streekplan (uit de WRO) is vervangen door de provinciale omgevingsvisie. Hierin legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De omgevingsvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, een daarvan is de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe, die op 15 oktober 2015 in werking is getreden.
De Provinciale ruimtelijke verordening schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. In het belang van een goede ruimtelijke ordening acht de provincie het noodzakelijk dat er algemene regels vastgesteld worden omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Drenthe waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De provincie kan gemeenten via de verordening verplichten op hun bestemmingsplannen aan te passen. Gemeenten kunnen op hun beurt ontheffing aanvragen. In het provinciale beleid van Drenthe geeft de provincie aan dat leegstaande bedrijfsgebouwen in woonwijken mogen worden omgezet naar een woonfunctie, zodat de woonfunctie weer primair wordt in de woonwijk. Waar wonen en werken kan worden gecombineerd zal dit worden gestimuleerd, mits de woonfuncties hierdoor niet worden beperkt of belast. Het onderhavig bestemmingsplan maakt de sloop van bedrijfsbebouwing mogelijk om hiervoor in de plaats woningen te realiseren.
Gezien het voorgaande, kan worden geconcludeerd dat de voorliggende planontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
Het plangebied is gelegen binnen het stedelijke bebouwde gebied dat is bedoeld als ruimtelijke reservering voor wonen en voorzieningen ten behoeve van de woonfunctie, zoals winkels, buurtcentra en dergelijke. Voor wonen is het woonbeleid van belang.
Woonbeleid
Het woonbeleid van de gemeente Noordenveld geeft aan dat beperkte uitbreiding van het aantal woningen mogelijk is. Wel dient hierbij te worden beschouwd dat deze opgave is vastgesteld voordat de crisis in de woningbouwsector is ontstaan. Het woningbouwprogramma loopt daarom niet geheel synchroon met de eerdere doelstellingen.
Visie Noordenveld 2025, Natuurlijk samen
Op 7 september 2011 is de Visie Noordenveld 2025 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie is geen schets van de toekomst en is ook nog niet ingevuld met allerlei plannen. Die schets zal vorm krijgen in de beleidsplannen die de gemeente in de toekomst ontwikkelt. De visie is meer een richtingwijzer, een inspirerende toetssteen voor toekomstig beleid. In de visie zijn 5 kernwaarden benoemd voor Noordenveld: Noordenveld is leefbaar, groen, duurzaam, ondernemend en transparant. In de visie is onder andere als uitdaging geformuleerd dat voor een evenwichtige bevolkingsopbouw de gemeente stimuleert dat er voldoende gebouwd wordt voor jongeren, starters en mensen met een smalle beurs. Bij nieuwe bouwplannen stelt de gemeente daarom quota op basis van onderzoek naar de behoefte.
Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan
In het GVVP wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer en vervoer eruit ziet. In 2013 is het oude GVVP geëvalueerd en is er besloten het GVVP te actualiseren. De actualisatie is uitgevoerd in 2014 en het geactualiseerde GVVP 2015-2025 is op 22 april 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. De belangrijkste wijziging ten opzichte van het oude GVVP is het uitgangspunt "Noordenveld zet de fiets op 1", dit is ook de titel van het nieuwe GVVP geworden.
De hoofddoelstelling van het gemeentelijk beleid luidt als volgt: Noordenveld voert een integraal verkeer- en vervoerbeleid dat is gericht op het in stand houden of verbeteren van de (economische)bereikbaarheid, het vergroten van de verkeersveiligheid en het verbeteren van het (leef)milieu. Toetsing aan het GVVP vindt plaats in Hoofdstuk 4.
Omgevingsvisie Noordenveld 2030
In februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Deze visie geeft het ambitiebeeld weer van Noordenveld in 2030. In 2030 wil Noordenveld een duurzame, fietsvriendelijke gemeente zijn, met een vitale samenleving. Van belang is dat de voorzieningen voor de bevolking in balans moeten zijn. Om deze reden is een toevoeging van middeldure woningen een passend initiatief, zodat jonge mensen in de gemeente huisvesting kunnen vinden, en hierdoor ook de economie wordt gestimuleerd doordat bedrijven in de gemeente zullen blijven investeren om de werkgelegenheid te waarborgen.
Figuur 11. Noordenveld 2030
Gemeentelijk Rioleringsplan
Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de gemeenteaad van de gemeente Noordenveld.
Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze nieuwe wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.
De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), naast de gebruikelijke zorg voor de riolering, vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.
Toetsingskader gemeentelijke watertaken
Doelen gemeentelijke watertaken:
In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.
Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.
Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:
Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.
In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:
Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.
Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater
Voorkomen dat grondwater de doel van een gebied structureel belemmert.
Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.
Bij herontwikkeling is er sprake van gedeeltelijke of gehele sloop en komt er vervangende nieuwbouw voor terug. De grondwaterhuishouding wijzigt mogelijk als gevolg van de ingreep in het gebied. De beleidsregels voor een herontwikkeling zijn in eerste instantie gelijk aan de beleidsregels voor nieuwbouw. Via een doelmatige afweging wordt per project bepaald of minder strenge ontwateringnormen noodzakelijk of mogelijk zijn. Vaker dan bij nieuwe ontwikkelingen, zullen bouwkundige maatregelen nodig zijn om nieuwe overlastsituaties te voorkomen.
Ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd, waarin aandacht wordt besteed aan bovengenoemde aspecten. De watertoets is verder toegelicht in paragraaf 4.5.
Welstandsnota
De Welstandsnota geeft handvaten en richtlijnen om te komen tot een eenduidige bebouwingsbeeld in Noordenveld. Met name deze eenduidigheid is een belangrijk onderdeel, waaronder het eenduidig bouwen en laten aansluiten op de woningen van bijgebouwen. Om deze reden worden bijgebouwen en schuttingen in het plan meeontworpen om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Hiermee wordt voorkomen dat bewoners zelf een diversiteit aan bijgebouwen en schuttingen gaan realiseren.
Hieronder is een voorbeeld gegeven uit de welstandsnota. Voor het overige zal het bouwplan aan de Welstandsnota worden getoetst, en op voorhand is reeds een stedenbouwkundig plan met de gemeente besproken en door de gemeente akkoord bevonden.
Figuur 12. Voorbeeld welstandsnota
Het initiatief is getoetst aan het rijksbeleid, het provinciale beleid en regionale beleid. Uit de deelconclusies blijkt reeds dat het plan niet in strijd is met het beleidskader.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals in hoofdstuk 3 ook al omschreven is bestaat de ladder uit de volgende aspecten:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Het woningbouwplan omvat 17 woningen met bergingen en hierbij behorende tuinen en erven. Gelet op de omvang van 17 woningen is het plan aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Ad 2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan wordt met onderhavig plan niet meer bebouwing mogelijk gemaakt. Wel betreft het hier naar aard en omvang in relatie tot de omgeving een dusdanige functiewijziging dat het plan aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ad 3.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan groter dan de gemeente Noordenveld. De helft van alle verhuizingen vindt namelijk over de gemeentegrens van Noordenveld plaats. Uit CBS-cijfers blijkt dat de gemeente Noordenveld een aantrekkelijke gemeente is om in te wonen en dat veel mensen van buiten de gemeente naar Noordenveld verhuizen. Voor het onderhavig bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat het verzorgingsgebied een regionale grote betreft.
Ad 4.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Zoals aangegeven in de Woningmarktanalyse Regio Groningen-Assen 2017-2030 (Weusthuis & Partners en KAW, d.d. 12 april 2017) is de plancapaciteit in Roden niet toereikend. In deze regio zijn er niet voldoende woningen om tot 2030 in de behoefte te voorzien.
Ad 5.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt in het dorp Roden en is omringt door woonwijken en bebouwing van maatschappelijke en sportieve functies. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het mogelijk gemaakt om woningen te ontwikkelen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'
De Vereniging van Nederlandse Gemeente doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen.
De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken.
Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-handreiking ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies.
In de naaste omgeving van de geprojecteerde woningen, aan de rotonde Ceintuurbaan Zuid/Nieuweweg, is een tankstation aanwezig, waar geen LPG meer wordt verkocht. De LPG- installatie is op 2 februari 2015 verwijderd. De afstand tussen dit tankstation en het bouwvlak van de dichtstbijzijnde woning is voldoende, namelijk 40 meter. Volgens de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering bedraagt de richtafstand voor een dergelijk bedrijf bij gebiedstype rustig woongebied 30 meter. Hieraan wordt voldaan. Voorts zijn een fietsenwinkel en een advocatenkantoor in de omgeving gelegen. Deze bedrijven hebben een zonering op grond van de VNG-brochure van 10 meter in rustig woongebied en van 0 meter in gemengd gebied. Omdat sprake is van een aanwezigheid van meerdere functies in het gebied, kan worden gesproken van gemengd gebied en worden deze functies niet beperkt door de nieuwe woningen. Ook beperken deze bedrijven de nieuwe woningen niet. Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze wet is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet getoetst hoeft te worden aan de wettelijke grenswaarden. Hierin staat dat meer dan 1,2 microgram stikstofdioxide en/of fijnstof per m³ wordt aangemerkt als in betekenende mate.
In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen, ofwel 7.500 verkeersbewegingen (uitgaande van 5 verkeersbewegingen per woning, conservatieve aanname conform de ASVV 2004). Het wijzigen van een maatschappelijke stedelijke functie in 17 woonéénheden valt onder de NIBM-regeling (uitbreiden van 1.500 woningen of het uitbreiden van kantoorruimte). Op de landelijke monitor is te zien dat de situatie langs de Nieuweweg redelijk tot goed is voor zowel PM10 als NO2. Deze vallen beiden onder de een na beste categorie.
Figuur 13. Uitsnede landelijke monitor
Omdat een bedrijfslocatie wordt opgeheven en hiervoor in de plaats woningen worden gerealiseerd zal de luchtkwaliteit niet significant verslechteren.
De ontwikkeling van 17 woningen, als vervanging van een post-distributiecentrum, voldoet aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
Het is wettelijk geregeld (Wbb en bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Een bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden.
Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling is door Ingenieursbureau Mol (d.d. 16-09-2013, projectnummer: 15055) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het bodemonderzoek blijkt dat:
De hypothese onverdacht voor bodemverontreiniging dient te worden verworpen, aangezien in de grond en het grondwater licht verhoogde gehalten van enkele stoffen zijn aangetoond. Echter, de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het instellen van verder onderzoek. De resultaten benaderen geenszins de toetswaarde voor nader onderzoek.
Aangezien het onderzoek ouder dan vijf jaar is, heeft nader overleg plaatsgevonden met de RUD Drenthe. De RUD Drenthe adviseert om geen nader bodemonderzoek uit te voeren omdat bij de gemeente en de RUD Drenthe geen bodembedreigende activiteiten op de locatie bekend zijn die een nader onderzoek vereisen. Wel dient er na de sloop van de huidige bebouwing, in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen, bodemonderzoek plaats te vinden. Het bodemonderzoek is als bijlage 1 opgenomen.
Vooralsnog kan er vanuit worden gegaan dat het aspect bodem geen belemmeringen oplevert voor het onderhavig bestemmingsplan.
Sinds 2003 is bij ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets wettelijk verplicht. Het doel van de watertoets is de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op het watersysteem in beeld te brengen en eventuele negatieve effecten zoveel mogelijk te beperken door het nemen van maatregelen.
De gemeente is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven. Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.
Overheden zijn wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld als opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998 en op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is geworden. Het Nationaal Waterplan heeft de status van structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid en geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer.
Het plan is verder niet relevant voor de waterhuishouding omdat er niet meer dan 750m2 aan extra verharding optreedt ten opzichte van de bestaande situatie. Het afvalwater van de nieuwe woningen wordt afgevoerd via het bestaande riool. Het hemelwater zal via het gescheiden rioolstelsel worden afgevoerd, conform het Gemeentelijke Rioleringsplan van Noordenveld.
Via de website www.dewatertoets.nl is op 2 juli 2018 de digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat het om een korte procedure gaat. De watertoets is als bijlage 2 opgenomen.
Gelet op het bovenstaande levert het aspect water geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar effecten op de natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming). Hiertoe is door Vos Ecologisch onderzoek een ecologisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 26-11-2018). Onderstaand zijn de uitkomsten van het onderzoek beschreven. Het gehele onderzoeksrapport is als bijlage 3 opgenomen.
De belangrijkste natuurwaarden zijn vastgelegd in het gebiedsgericht beleid. Hiervoor zijn Natuurbeschermingsgebieden, Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden aangewezen. Bij ieder ruimtelijk initiatief dient te worden gekeken naar flora- en fauna aspecten.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000- gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurwerk Nederland (NNN) opgenomen.
Natura 2000
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Leekstermeergebied dat op ruim 4 km ten noorden van het plangebied ligt. Vanwege de relatief grote afstand tot het plangebied, de aard en omvang van de beoogde ingreep en het gebruik van tussenliggend gebied, kan worden geconcludeerd dat Natura 2000-gebieden en de bijbehorende aangewezen natuurwaarden niet worden beïnvloed door de beoogde ingreep. Deze eerder opgetekende conclusie uit het onderzoeksrapport is bevestigd in een op 4 oktober 2019 uitgevoerde AERIUS-berekening. Hieruit blijkt dat er als gevolg van de emissie in de bouwfase en in de gebruiksfase geen negatief effect optreedt op de Natura 2000-gebieden. De AERIUS-berekening is als bijlage 4 opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabij gelegen NNN-gebied ligt op een afstand van circa 830 meter ten noorden van het plangebied. Gezien de relatief grote afstand tot het plangebied, de aard van de ingreep en het gebruik van het tussenliggend gebied kunnen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van dit NNN-gebied worden uitgesloten. Om deze redenen veroorzaken de plannen geen conflict met de regelgeving omtrent het NNN.
Soortbescherming
Op basis van de Wet Natuurbescherming worden dier- en plantensoorten beschermd. De werkingssfeer van de Wet Natuurbescherming is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Binnen het plangebied verdwijnt er geen leefgebied voor beschermde zoogdieren, vogels, amfibieën en overige soorten. Tevens zijn deze zoogdieren, vogels, amfibieën en overige soorten niet aangetroffen en op basis van het biotoop ook niet te verwachten.
Wat betreft vleermuizen is nader onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat gewone en ruige dwergvleermuizen op kortere afstand zijn waargenomen. Zomer- en paarverblijfplaatsen van Gewone en Ruige dwergvleermuis zijn vastgesteld in woningen aan de Dreesdestraat en waarschijnlijk bevinden zich ook verblijfplaatsen in de woningen aan de Wijnbergstraat op basis van het baltsgedrag. Op meer dan 200 meter ten zuidwesten van het plangebied is aan de Raifeissenlaan een zomer- of kraamverblijfplaats vastgesteld. Tijdens geen van de bezoeken is vastgesteld dat er vleermuizen in het gebouw invlogen of binding met het gebouw vertoonden (geen zwermgedrag). Op grond van het uitgevoerde veldonderzoek zijn verblijfplaatsen van vleermuizen in het gebouw uitgesloten. Tevens heeft de beplanting rond het bedrijfsgebouw een marginale betekenis als foerageergebied. Effecten op vleermuizen zijn uitgesloten.
Zorgplicht
De zorgplicht Wet Natuurbescherming is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving).
Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht.
Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
Uit het ecologische onderzoek blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling geen conflict veroorzaakt met de Wet natuurbescherming ten aanzien van natuurgebieden en beschermde soorten. Geadviseerd wordt om kap- en sloopwerkzaamheden buiten de broedperiode te laten paatsvinden. Richtlijn voor de broedperiode is 15 maart tot en met 15 juli. Kap en sloop kunnen het beste plaatsvinden in de winter.
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld (versie 2.0, januari 2014) is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van deze beleidsadvieskaart.
Figuur 14. Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (bron:gemeente Noordenveld)
Het perceel heeft op basis van de Archeologische beleidsadvieskaart een hoge verwachting essen en op basis van het vigerend bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming. Dit houdt in dat bij bodemingrepen die groter zijn dan 1000 m² en dieper dan 30 cm ten opzichte van de huidige bebouwde situatie, archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In overleg met de gemeente is beoordeeld dat het bouwplan voor minder dan 1000 m² buiten de contouren van het voormalige PTT-complex is geprojecteerd. Derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gespreksverslag van het overleg tussen de gemeente Noordenveld en Centernet met initiatiefnemer is als bijlage 5 opgenomen.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
De gemeente Noordenveld werkt aan haar cultuurhistorisch beleid. Op basis van de cultuurhistorische beleidskaart Noordenveld kan worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorische structuren en elementen aanwezig zijn. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van deze beleidskaart.
Figuur 15. Uitsnede Cultuurhistorische beleidskaart Noordenveld (bron: gemeente Noordenveld)
Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Het aspect externe veiligheid kan relevant zijn vanwege bedrijven (inrichtingen) die met gevaarlijke stoffen werken en vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen.
Toetsingskader
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.
Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) als ook de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet is gelegen binnen de risicocontouren of invloedsgebieden van een risicovolle inrichting. Het tankstation bij de rotonde Nieuweweg/Ceintuurbaan Zuid verkoopt slechts brandstoffen als diesel en benzines. LPG wordt niet meer verkocht, zodat dit tankstation geen risicocontour heeft.
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een toename van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijk besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens de circulaire gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transport-assen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. De onderstaande transportassen zijn beoordeeld.
Rijks-, vaar- en spoorwegen
Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van een rijks-, vaar- of spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een toename van een dusdanige personendichtheid in het gebied die van invloed is voor het groepsrisico. De oriëntatiewaarde zal niet worden overschreden.
Voor het transport van aardgas geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (2014). Om te bepalen of er in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen waarop de circulaire van toepassing is, is het RRGS geraadpleegd. Uit het RRGS blijkt dat er binnen en in de nabijheid van het plangebied geen hogedruk buisleidingen zijn gelegen.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de aspecten inrichtingen, buisleidingen, transport en groepsrisico niet leiden tot veiligheidsproblemen voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Er zijn geen kabels of leidingen relevant voor onderhavig initiatief. De bestaande kabels en leidingen zijn door middel van een klicmelding opgevraagd en hier wordt zorgvuldig mee omgegaan en met de eigenaar/beheerder van de kabels en leidingen zal overleg worden gepleegd.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. Het planvoornemen voorziet in het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen de geluidszone van de Nieuweweg.
In het plangebied is door Bureau 1232 onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woningen (d.d. 24 augustus 2020, kenmerk: 1506 6631.R02). Ten behoeve van het onderzoek is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens van de gemeente Noordenveld. Het betreft hier het verkeersmodel van de gemeente met een prognose voor het jaar 2030.
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 11 dB.
Om de betreffende woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordenveld hogere waarden te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.
Het akoestisch onderzoek is als bijlage 6 opgenomen.
De gemeente Noordenveld past bij (nieuwe) ontwikkelingen voor zowel de maatvoering, de bepaling van het aantal parkeerplaatsen als de wijze van berekening, de meest actuele richtlijnen van het CROW toe. Noordenveld valt volgens het CBS in stedelijkheidsgraad "weinig stedelijk". Daarbij wordt voor de berekening uitgegaan van de gemiddelde bandbreedte van de parkeerkencijfers van de van toepassing zijnde kolom en rij, tenzij er redenen zijn om in het concrete geval aan te nemen dat bijvoorbeeld de minimum bandbreedte toegepast kan worden. Gemotiveerd en in overleg kan hier van afgeweken worden.
De initiatiefnemer van een ontwikkeling draagt hiervoor argumenten aan (b.v. in de vorm van een door een deskundige uitgevoerd onderzoek naar de concrete parkeerbehoefte ter plaatse); de gemeente toetst en beoordeelt.
Bepalend is de meest actuele versie van de parkeerkencijfers van het CROW zoals die gelden ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. In 2012 zijn die parkeerkencijfers bijvoorbeeld uitgebracht in CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De gemeente Noordenveld kiest voor het toepassen van de CROW-bandbreedtes in de parkeerkencijfers waarbij de gemiddelde bandbreedte het uitgangspunt is.
Parkeerberekening TNT-locatie:
Voor onderhavig project wordt uitgegaan van de volgende parkeerberekening:
Koop 2 onder 1 kap = 2,2 parkeerplaatsen per woning
Koop tussen/hoek = 2,0 parkeerplaatsen per woning
Gerealiseerd wordt:
6 twee-onder-1kap = 6x2,2 = 14 (13,2) parkeerplaatsen.
11 rijwoningen = 11x2=22 parkeerplaatsen.
Dus in totaal moeten er 36 parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen worden gerealiseerd. Er zijn in de bestaande situatie echter al 14 openbare parkeerplaatsen aanwezig in het plangebied. In het nieuwe plan zullen 50 parkeerplaatsen worden gerealiseerd (36 plus 14 = 50 parkeerplaatsen). Hieruit valt te concluderen dat er voor het plangebied geen problemen zullen ontstaan omtrent het aspect parkeren.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.
In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.
Op het voornemen is categorie 11.2 uit bijlage I onderdeel D van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde (2000 of meer woningen) wordt niet overschreden.
Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Dit is niet het geval wanneer het bevoegd gezag tevens degene is die de activiteit onderneemt.
Voor het voorliggende bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De aanmeldnotitie is als bijlage 7 opgenomen.
Op 29 januari 2019 heeft het college van B&W beslist dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit besluit is als bijlage 8 opgenomen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.
Het bestemmingsplan betreft de herontwikkeling van een bebouwde locatie, waarin hoofdzakelijk woningbouw, alsmede groenvoorzieningen mogelijk worden gemaakt. Met het oog op het behoud en de versterking van de bestaande groenstructuur is deze specifiek bestemd.
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.
Wijze van meten
Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.
De bestaande structurele en beeldbepalende openbare groenvoorzieningen zijn bestemd als Groen. Gebouwen en parkeren zijn hier niet toegestaan.
Voor de bestaande boomsingels geldt een verbod voor vellen en rooien, behoudens normaal onderhoud.
Voorkantsituaties en/of ruimtelijk samenhangende, als tuin ingerichte (privé)gronden voor de voorgevel of naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijden van woningen, hebben de bestemming Tuin gekregen. Gebouwen zijn hier dan ook niet toegestaan. Deze gronden zijn bedoeld als voortuin en voor tuinmeubilair en dergelijke.
Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied
Zowel de bestemming Verkeer als de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer zijn de wegen en paden toegestaan met bijbehorende voorzieningen zoals groen. Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn daarnaast ook de parkeerplaatsen toegestaan. Gronden gelegen binnen de bestemming Verkeer zijn bestemd voor wegen met een stroomfunctie (doorgaandverkeer/gebiedsontsluitingswegen). Gronden gelegen binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied hebben deze functie expliciet niet.
In de bestemming Wonen mogen binnen het bouwvlak maximaal 17 woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Het aantal bouwlagen (één of twee bouwlagen) is middels de goothoogte vastgelegd in de planregels. De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10 m. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' woden gebouwd. De erfafscheiding die wordt meeontworpen (zie paragraaf 2.2) is aangeduid als 'specifieke vorm van wonen - erfafscheiding'.
Voor de locatie geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Voor bodemingrepen met een oppervlakte van 1000 m2 of meer en dieper dan 30 cm ten opzichte van de huidige bebouwde situatie is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Bij de voorgenomen ontiwkkeling is dit niet aan de orde.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwdelen opgenomen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Naast het toetsen aan diverse aspecten op het gebied van beleid en milieu, die ook dienen als toets of een ruimtelijk plan uitvoerbaar is, dient een plan ook te worden getoetst aan economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Op grond van de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden vastgesteld bij het vaststellen van het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, tenzij de economische uitvoerbaarheid anderszins is gegarandeerd, bijvoorbeeld door het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De initiatiefnemers en de gemeente zullen een overeenkomst afsluiten waarin ook de eventuele planschade voor rekening van initiatiefnemer zal zijn. Hierdoor is de economische uitvoerbaarheid verzekerd; voor het overige betreft het immers een ondernemingsrisico voor de ondernemer.
Op maandag 12 oktober 2015 is er een informatieavond gehouden voor omwonenden, waar de plannen zijn gepresenteerd.
Aangezien het bestemmingsplan geen provinciaal belang betreft, wordt het plan niet aan de provincie voorgelegd. In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) is het plan wel voorgelegd aan het Waterschap Noorderzijlvest. Zoals in de aanvullende reactie van vrijdag 18 januari 2019 staat beschreven (zie bijlage 9) gaat het Waterschap Noorderzijlvest akkoord met de waterparagraaf.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 april tot en met 19 mei 2021 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.