Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02 |
1. Inleiding
Het bestemmingsplan Buitengebied vormt het kader voor mogelijke m.e.r.-(beoordeling)plichtige activiteiten. Daarom is het noodzakelijk gebleken om een planMER (planmilieueffectrapport)op te stellen.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de verwachte milieueffecten die van belang zijn voor de besluitvorming, in beeld te brengen. De plan-m.e.r. is er op gericht inzicht te krijgen in de verwachte milieueffecten van vooral de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten waarvoor het bestemmingsplan het kader vormt, maar is niet tot alleen deze activiteiten beperkt. In samenhang met de niet-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten dient ook inzicht te worden verkregen in de schaal waarop milieueffecten van de verschillende activiteiten elkaar kunnen versterken of verzwakken (de zogenoemde cumulatie).
Belangrijk bij het opstellen van het MER voor een bestemmingsplan is een goede beschrijving van hetgeen met de voorgenomen activiteit (het opstellen van het bestemmingsplan) wordt beoogd. Daarbij dienen ook alternatieven voor de voorgenomen activiteit die redelijkerwijs in beschouwing kunnen worden genomen te worden beschreven en de motivering van de keuze voor de in de beschouwing genomen alternatieven. Het plangebied voor het MER is vrijwel overeenkomstig het plangebied voor het bestemmingsplan: het landelijk gebied van de gemeente, zonder inbegrip van de stedelijke gebieden van de dorpen, bedrijventerreinen en grote recreatieterreinen. Voor het gebied Veenhuizen wordt een apart bestemmingsplan opgesteld. Dit is gebied is echter wel bij het Plan-m.e.r. betrokken.
Het voornemen in de zin van het planMER betreft het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld. Binnen het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Noordenveld worden naast overige voorkomende functies in het plangebied zoals bedrijvigheid, wonen, recreatie, mogelijkheden geboden voor land- en tuinbouw, recreatie en natuur.
Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan kaderstellend is voor de volgende activiteiten die mogelijk m.e.r.-(beoordeling)plichtig zijn:
Daarnaast worden mogelijkheden geboden voor co-vergisting, glastuinbouw en houtteelt. Hoewel wat betreft deze onderdelen geen drempels worden overschreden, wordt glastuinbouw in de boordeling voor natuur en landschap betrokken en houtteelt in de boordeling voor water, landschap en natuur.
2. Het voornemen en alternatieven
Co-vergistingsinstallaties is sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. niet meer opgenomen. Co-vergisting is derhalve alleen in cumulatief opzicht in het MER beschouwd. Ten aanzien van realisatie nieuwe natuur kan de m.e.r.-drempel worden overschreden. Omdat het hier deels om doorvertaling van overkoepelend beleid gaat en op voorhand kan worden ingeschat dat de milieueffecten gering, dan wel positief zullen uitpakken, worden voor dit onderdeel geen alternatieven onderzocht.
Voor (intensieve) veehouderij kunnen eveneens de m.e.r.-drempels worden overschreden. Bij het ontwikkelen van alternatieven is het begrip milieugebruiksruimte van belang. Onder de milieugebruiksruimte wordt voor verschillende milieuaspecten, zoals geur, geluid en ammoniak, de ontwikkelingsruimte verstaan die bedrijven nog hebben voordat wettelijke normen overschreden worden. De alternatieven dienen enerzijds meer inzicht te geven in de beschikbare milieugebruiksruimte en anderzijds inzicht te geven of en op welke wijze het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Gezien het voorgaande worden voor de veehouderij (intensieve en grondgebonden) in het planMER de volgende alternatieven onderscheiden:
Referentiesituatie
Hierbinnen is nader onderscheid gemaakt in:
Hierbij gaat het om de feitelijke situatie. Omdat het in de praktijk zeer lastig is om exact na te gaan wat de feitelijke situatie op het bedrijf in de praktijk is en dit bovendien voortdurend aan verandering onderhevig is wordt vaak gebruik gemaakt van de vergunde situatie. Om voor de feitelijke situatie in Noordenveld een goed beeld te verkrijgen is in 2012 een grootschalige enquête gehouden onder de veehouders. Op deze wijze is de feitelijke situatie in Noordenveld zo nauwkeurig mogelijk in beeld gebracht.
Hierbij wordt uitgegaan van de bestaande vergunde rechten van de veehouders en indien aan de orde van activiteiten waarover al een besluit is genomen. Voor zover mogelijk worden generieke beleidsontwikkelingen betrokken zoals het besluit huisvesting, het PAS et cetera.
Het voornemen, maximale regeling van het bestemmingsplan (intensivering en schaalvergroting)
Concreet gaat het hierbij om de effecten op het milieu als de mogelijkheden (voor uitbreiding van zowel intensieve veehouderij als melkveebedrijven) in het nieuwe bestemmingsplan maximaal worden benut. Dit betekent dus ook de uitbreidingsmogelijkheden die gegeven worden middels afwijking en wijziging.
Voor de worstcaseberekeningen is bij de intensieve veehouderij uitgegaan van de meest vervuilende diersoort, namelijk varkens.
Alternatief bij recht
Concreet gaat het hierbij om de uitbreidingsmogelijkheden die veehouderijen bij recht krijgen toegewezen op basis van het bestemmingsplan. Dit betekent dat de bedrijven geen verdere uitbreiding wordt geboden dan het bij recht toegekende bouwblok. In sommige gevallen betekent dat een aantal bedrijven nog kan uitbreiden binnen het gegeven bouwvlak, zij het beperkt. Uitbreiding van het bouwblok zal dan in ieder geval middels een afzonderlijke procedure moeten worden gerealiseerd.
Alternatief bij recht, inclusief zone
Dit alternatief is opgenomen omdat op voorhand kon worden ingeschat dat met name bedrijven dicht bij Natura 2000-gebieden een te hoge ammoniakdepositie veroorzaken, op de hiervoor gevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Dit alternatief is daarom alleen betrokken bij de effectbeoordeling van veehouderijen op de Natura 2000-gebieden in de Passende Beoordeling.
Concreet gaat het net als in het voorgaande alternatief wederom om de mogelijkheden die veehouderijen bij recht krijgen toegewezen op basis van het bestemmingsplan. De bedrijven die liggen in een zone rondom verzurinsgevoelige Natura 2000-gebieden: Bakkeveense duinen, Fochteloërveen en Norgerholt krijgen geen uitbreidingsruimte. Hiervoor geldt de huidige situatie. Voor het bepalen van de breedte van de zone is rekening gehouden met de mate van verzuringsgevoeligheid van het Natura 2000-gebied en het aantal en de aard van de bedrijven die in de buurt zijn gelegen. Voor het Fochteloërveen, Bakkeveense duinen en het Norgerholt zijn achtereenvolgens de volgende zones gehanteerd: 2,5; 1,5 en 1 km.
De effecten van de activiteiten die op basis van het bestemmingsplan mogelijk kunnen zijn, worden vergeleken met de huidige situatie en de autonome ontwikkeling (de ontwikkelingsruimte binnen bestaande milieuvergunningen en andere geldende wet- en regelgeving). De effecten op natuur in de Passende Beoordeling worden beoordeeld ten opzichte van de huidige situatie (conform vereiste toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998). De effecten op alle andere onderdelen worden beoordeeld ten opzichte van de autonome ontwikkeling.
De effecten van de activiteiten als gevolg van het bestemmingsplan worden beoordeeld op de hiervoor genoemde aspecten middels een expert judgement. Dit houdt in dat de effecten van het bestemmingsplan ten opzichte van de huidige situatie en de autonome ontwikkeling kwalitatief worden vastgesteld. Enkele relevante milieuaspecten als geluid, ammoniak en luchtkwaliteit worden kwantitatief beschouwd (berekeningen).
In navolgende tabel staat aangegeven op welke aspecten de realisatie van de verschillende activiteiten effect kunnen hebben (positief of negatief) en dus worden beoordeeld. In het planMER zijn sommige aspecten uitgesplitst in deelaspecten (bijvoorbeeld het aspect water wordt beoordeeld op: kwaliteit oppervlaktewater, uitspoeling nutriënten, grondwater). Kortom de tabel geeft het beoordelingskader waarop de effectbepaling zal worden gebaseerd.
Activiteit | Aspecten |
- Realisatie Ecologische Hoofdstructuur | Bodem Water Natuur Landschap en cultuurhistorie Archeologie Geluidhinder Luchtkwaliteit Gezondheid Klimaat |
- (Intensieve)veehouderij | Bodem Water Natuur Landschap en cultuurhistorie Geur Ammoniak Geluidhinder Luchtkwaliteit (wegverkeer en uitbreiding stallen) Gezondheid Klimaat |
- Recreatie (Kamperen bij de boer) | Natuur |
- Hout- en fruitteelt | Water Natuur Landschap en cultuurhistorie |
- Kassen | Natuur (lichthinder) Landschap |
- Co-vergisting (cumulatief) | Geluid geur Luchtkwaliteit |
3. Effecten
Bij de gepresenteerde effectbeoordeling moet bedacht worden dat het worstcasescenario in beeld is gebracht. Ook bij het alternatief bij recht is uitgegaan van het gegeven dat alle aanwezige bedrijven hun bij rechtens toegestane uitbreidingsmogelijkheden volledig opvullen. Dit leidt voor veel thema's tot sterk negatieve effecten. In Noordenveld is echter een dalende trend wat betreft aantal bedrijven en een lichte stijging in de totale veestapel. In de praktijk zullen de effecten daarom minder ernstig zijn: slechts een gedeelte van de bedrijven zal in beperkte mate uitbreiden.
3.1 Bodem
Veehouderij
In het plangebied bestaat de bodem voor het grootste deel uit zandgronden en voor een klein deel uit veen en potklei. Bij uitbreiding van de veehouderij zal de uitspoeling van nutriënten van de percelen met als functie landbouw, toenemen. Omdat het zandgronden betreft raakt ook het grondwater in enige mate verontreinigd met nutriënten.
De invloed van lokale veehouderijen op de ammoniakdepositie in het gehele plangebied is relatief beperkt. De ammoniakdepositie wordt voornamelijk bepaald door bronnen buiten het plangebied. De invloed van een veehouderij op de ammoniakdepositie in de directe omgeving kan echter wel groot zijn, maar is ook daar vergeleken met de toegestane stikstofbelasting vanuit dierlijke mest slechts van beperkte invloed op het stikstofgehalte van de bodem. Dit geldt natuurlijk niet voor de gronden die geen landbouwfunctie hebben, met name de natuurgebieden. Hier heeft de toename van de ammoniakdepositie als gevolg van meer veehouderij, intensief dan wel melkvee, wel een negatief effect op de bodem. Dit geldt in veel mindere mate voor de veengronden. De effecten van de activiteiten die zijn toegestaan in het Bestemmingsplan Buitengebied, vergeleken met de autonome ontwikkelingen, zijn negatief wat betreft verontreiniging met nutriënten (stikstof en fosfaat) voor zowel bodem als grondwater. Ten aanzien van microverontreinigingen (zware metalen en dergelijke) worden geen effecten verwacht. In het alternatief bij recht zijn de effecten geringer.
Realisatie EHS
Bij de realisatie van de EHS worden percelen uit het agrarisch gebruik onttrokken zal de bemesting sterk afnemen, alsmede het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Tevens hebben gevarieerde natte vegetaties een zuiverend effect op de bodem. Ten aanzien van uitspoeling nutriënten en verontreiniging grondwater heeft deze ontwikkeling een positief effect. Ook ten aanzien van microverontreinigingen is er een positief effect: De kans op lekkages van bijvoorbeeld olie neemt af, alsmede het gebruik van bestrijdingsmiddelen of andere chemicaliën.
Co-vergisting
Ten aanzien van co-vergisting worden geen effecten verwacht: een mestvergistingsinstallatie is een gesloten systeem. Hierdoor komen geen extra milieubelastende stoffen vrij in de omgeving.
3.2 Water
Veehouderij
Door het uitbreiden van het staloppervlak wordt het percentage verhard oppervlak in het plangebied verhoogd. Een vergroting van het verhard oppervlak leidt tot een versnelde afstroom van de neerslag naar het oppervlaktewater en daarmee tot een toename van de piekafvoer. Een hogere piekafvoer resulteert in een snellere stijging van de waterstand tijdens neerslagsituaties. Dit verhoogt de kans op inundatie. Daarom wordt het effect van uitbreiding veehouderij negatief beoordeeld op het criterium waterberging en afvoer.
De toename van de ammoniakdepositie in de directe omgeving van een veehouderij, die wordt uitgebreid, leidt tot een toename van het stikstofgehalte van de bodem in de directe omgeving van deze veehouderij en tot een toename van de uitspoeling van nutriënten vanuit de bodem. Dit is ook het geval als de ammoniakdepositie fors toeneemt. Vanuit de boden komen deze stoffen gedeeltelijk in het oppervlaktewater terecht. De waterkwaliteit neemt daarmee af en dat is een negatief effect. In het alternatief bij recht zijn de effecten geringer. In het plangebied treden vooral ernstige effecten op rond de bovenloop van de Slokkert.
Op de inrichting van het watersysteem en de afvalwateraansluiting op riolering en zuivering hebben de activiteiten die zijn toegestaan in het Bestemmingsplan Buitengebied nagenoeg geen effect. Het effect op dit criterium wordt daarom als neutraal beoordeeld.
Realisatie EHS
Omdat bij de realisatie van de EHS percelen uit het agrarisch gebruik worden onttrokken zal de bemesting daar afnemen, alsmede het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Tevens hebben gevarieerde water- en oevervegetaties een zuiverend effect op het oppervlaktewater. Ten aanzien van waterkwaliteit heeft deze ontwikkeling een positief effect.
Omdat de natuurontwikkeling wordt gekoppeld aan waterhuishoudkundige maatregelen zoals het verhogen van het grondwaterpeil, het plaatselijk hermeanderen, inrichten van meanderstroken, ontstaat naast ruimte voor een gevarieerde flora en fauna, ruimte voor meer waterberging en geleidelijkere afvoeren. Piekbelastingen kunnen beter worden opgevangen. Omdat deze maatregelen op verschillende plaatsen worden uitgevoerd wordt het watersysteem als geheel robuuster. Zowel qua inrichting watersysteem als waterberging en afvoer heeft de realisatie van de EHS een positief effect.
Co-vergisting
Een mestvergistingsinstallatie is een gesloten systeem. Hierdoor komen geen extra milieubelastende stoffen vrij in de omgeving. Op waterkwaliteit en -kwantiteit zijn derhalve geen effecten te verwachten.
Houtteelt
Omdat op percelen met houtteelt het gebruik van mest en bestrijdingsmiddelen geringer is dan bij akkerbouw en veeteelt, heeft houtteelt een licht positief effect op de waterkwaliteit. Houtteelt onttrekt echter veel water aan de bodem waardoor het grondwaterpeil kan dalen. Rond natuurgebieden is dat een licht negatief effect.
3.3 Landschap, archeologie en cultuurhistorie
Veehouderij/landbouw
Met het vergroten en opschalen van agrarische erven komen bestaande landschapsstructuren en historisch-geografische patronen onder druk. Binnen het bouwvlak kan tot 1,5 ha worden bebouwd. Binnen de bestemming Agrarisch kan een nog verdergaande opschaling tot 2 ha plaatsvinden. Aan deze vergroting is echter wel de verplichting van een erfinrichtingsplan verbonden. Dit plan is een goede kwaliteitswaarborg, waarmee met het vergroten van het erf ook een kwaliteitswinst voor het landschap kan worden geboekt. De effecten op de landschapsstructuren en de historisch geografische patronen worden dan ook als licht negatief beschouwd.
De maatvoering van de toegestane bebouwing is afgestemd op de toekomst met een relatief grote nok- en goothoogte. Vooral op historisch karakteristieke erven kan de nieuwe bebouwing daardoor de oorspronkelijke bebouwing overvleugelen.
Kassen
Met een afwijking van het bestemmingsplan kunnen in het landelijk gebied kassen worden gerealiseerd. Door hun verschijningsvorm en lichtuitstraling hebben kassen daardoor een negatieve impact op de ruimtelijk-visuele kenmerken van het landschap. In de laagveenontginningen, dat als kernkwaliteit ook duisternis heeft en in het waardevolle landschap van Veenhuizen zijn deze effecten zelfs sterk negatief.
Worden aan de inpassing voorwaarden verbonden, kunnen deze negatieve effecten worden verminderd.
Realisatie EHS
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om de provinciale EHS te kunnen realiseren. Omdat echter nog onduidelijk is op welke wijze en in hoeverre de EHS daadwerkelijk zal worden ontwikkeld en in hoeverre de huidige landschappelijke en cultuurhistorische waarden daarin sturend zullen zijn, zijn de effecten moeilijk te bepalen.
Gezien het feit dat zowel de gemeentelijke als de provinciale ambities ook het behoud en herstel van landschappelijke en natuurlijke waarden uitdragen, is de verwachting dat bestaande structuren en patronen gehandhaafd blijven. De effecten worden dan ook neutraal beschouwd.
Houtteelt
De teelt van hoogopgaande gewassen heeft vooral impact in gebieden die door hun openheid worden gekenmerkt, zoals de heide- en hoogveenontginningen. Aan de teelt van hoogopgaande gewassen zijn echter voorwaarden verbonden waaronder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In hoeverre dan ook daadwerkelijk nieuwe houtteelt tot stand komt is zeer de vraag. In zijn algemeenheid wordt het effect als licht-negatief beschouwd. In Veenhuizen, waar houtteelt afbreuk doet aan de opbouw en monumentale waarde van de Kolonie, is het effect zelfs als negatief beoordeeld.
Aan de houtteelt is een archeologisch advies voor alle gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde verbonden. De effecten van bodemingrepen en diepwortelende bomen op het archeologisch bodemarchief zullen daardoor beperkt blijven.
3.4 Natuur
Veehouderij
Natuurgebieden en natuurwaarden zowel binnen als buiten de EHS ondervinden schade van vermesting en verzuring afkomstig uit de landbouw. Dit geldt in nog hogere mate voor de Natura 2000-gebieden (tevens ook EHS) in de gemeente. Bossen, heidevelden, vennen, poelen en beekdalgraslanden hebben met name last van stikstofdepositie. Dit leidt tot een armere flora en daarmee indirect tot een armere fauna. Sterk negatieve effecten kunnen optreden op het Fochteloërveen, het Tonckensbos en bos- en heidegebieden rond Steenbergen. Ook schraallanden in en rond de Maatlanden zijn kwetsbaar. De beekdalgraslanden hebben relatief iets minder te lijden omdat de dichtheid aan bedrijven daar wat lager is.
Indirect heeft een toename van stikstof ook negatieve effecten op de waterkwaliteit waardoor amfibieën en vissen negatieve gevolgen kunnen ondervinden. In het plangebied gaat het met name om negatieve effecten op vissen en amfibieën. Ook schrale heide en graslandvegetaties met onder meer klokjesgentiaan en orchideeënsoorten hebben zwaar te lijden onder vermesting. Op beschermde vogels en zoogdieren heeft stikstof weinig effect. Een verdere schaalvergroting van de grondgebonden landbouw zal leiden tot een doelmatiger gebruik van de agrarische productiepercelen waardoor een verdere kavelvergroting en uniformering van de percelen zal plaatsvinden. De aanwezige soortenrijkdom in het agrarisch gebied zal hierdoor afnemen. Sloop van oudere agrarische bebouwing kan verder negatieve effecten hebben op verblijfplaatsen van vleermuizen en huismus. Zowel op natuurgebieden binnen en buiten de EHS, als Flora- en Faunawetsoorten zijn de effecten van het voornemen sterk negatief. In het alternatief bij recht zijn de hierboven genoemde effecten geringer.
Realisatie EHS
In Noordenveld zijn er maatregelen in uitvoering en voorbereiding gericht op het inrichten van nieuwe natuurgebieden, voornamelijk langs het beekdal van het Peizerdiep/Lieverensche diep, rond de Maatlanden en bij het Leekstermeer. De gebieden zijn weergegeven in figuur 7.2 (roze: nog om te vormen naar natuur). Omdat deze maatregelen mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan worden ze niet als autonome ontwikkeling beschouwd maar als effecten van het bestemmingsplan. De maatregelen richten zich tevens op het verbinden van natuurgebieden, het opheffen van ecologische barrières en het verminderen van verdroging van bestaande en toekomstige natuurgebieden. Deze maatregelen verhogen de biodiversiteit ter plaatse en creëren leefruimte voor beschermde dier- en plantensoorten. Het effect op de natuur is derhalve sterk positief. De provincie werkt momenteel aan een herijking van de EHS. Het kan zijn dat uiteindelijk niet alle geplande natuur wordt gerealiseerd.
Co-vergisting
Een mestvergistingsinstallatie is in principe een gesloten systeem. Extra milieubelastende stoffen die vrijkomen in de omgeving zijn zeer gering. Op natuur zijn derhalve geen effecten van betekenis te verwachten.
Houtteelt
Houtteelt heeft een gering negatief tot negatief effect op de natuur. Flora en fauna gebonden aan open gebied verdwijnt en er komen bossoorten voor terug. Omdat houtteelt bestaat uit monoculturen van een boomsoort zijn de ecologische waarden hiervan beperkt. Indien houtteelt plaatsvindt in gebieden met weidevogels of een waardevolle akkerfauna zoals het gebied tussen Assen en Norg vinden in geringe mate negatieve effecten plaats. Daarnaast kan houtteelt een verdrogend effect hebben op aangrenzende vochtige heide- en hoogveenvegetaties. Dit effect is negatief.
Glastuinbouw
Glastuinbouw kan door lichtuitstraling negatieve effecten hebben op vogels en vleermuizen. Omdat rond agrarische bedrijven toch al een vrij hoge mate van verstoring aanwezig is en de mogelijkheden voor glastuinbouw beperkt zijn, wordt het effect ingeschat als licht negatief.
Recreatie
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor een groot aantal locaties voor kamperen bij de boer, alsmede een natuurkampeerterrein met 30 standplaatsen. Doordat het daardoor in natuurgebieden drukker kan worden, kan dit negatieve gevolgen hebben voor sommige soorten verstoringsgevoelige broedvogels (met name grondbroeders) en zoogdieren (ree en das). Dit doet zich vooral voor als de toegankelijkheid van natuurgebieden groot is en de dichtheid aan paden, vergeleken met de schaal van het gebied, hoog is. Dit is bijvoorbeeld het geval in natuurgebieden rond Norg (Norgerholt) en Roden (Mensingerbos). Door de kleinschaligheid en grote verspreiding van de locaties, de onderlinge afstand moet 1.000 m bedragen, zijn de effecten gering.
3.5 Geluid
Veehouderij
Door uitbreidingen in de veehouderij zal ook de verkeersintensiteit in zekere zin toenemen. Uitgaande van ongeveer 263 agrarische bedrijven in deze gebieden mag worden uitgegaan van een toename van ongeveer 2.630 ritten per etmaal (toename van gemiddeld 10 ritten per agrarische bedrijf)1. Uitgaande van een min of meer gelijkmatige verdeling van de bedrijven over het plangebied, is de toename van het verkeer per wegvak echter beperkt. Het effect ten aanzien van geluid wordt ingeschat als licht negatief. In het alternatief bij recht is het effect nog geringer.
Realisatie EHS
Slechts in de aanlegfase waarbij grondwerkzaamheden worden verricht kan in geringe mate enige hinder ten gevolge van graafwerkzaamheden en grondtransport ontstaan. Deze effecten treden zeer lokaal op en zijn van tijdelijke aard. Het effect wordt als licht negatief ingeschat.
Co-vergisting
Door het bouwen van biovergistingsinstallaties bij agrarische bedrijven kan sprake zijn van een toename van de geluidsproductie in het buitengebied. Dit effect is tijdelijk van aard. Geluidsproductie ten gevolge van extra verkeer (van en naar de vergister) alsmede van de vergister zelf zal in cumulatieve zin beperkt zijn. In cumulatieve zin wordt het effect als licht negatief beoordeeld.
3.6 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij is sinds 1 januari 2007 van kracht en vormt het toetsingskader voor geur vanwege dierenverblijven. Er wordt gerekend met 'odour units' (ou) en geurgevoelige objecten, zoals huizen, krijgen een norm toegewezen voor de geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken.
Het buitengebied van Noordenveld ligt in een zogenaamd 'niet-concentratie-gebied' (zie navolgende kaart).
Concentratiegebieden I en II behorende bij de artikelen 1, eerste lid, en 26 van de Meststoffenwet
Binnen de bebouwde kom bedraagt in een niet-concentratiegebied de maximale geurnorm 2 ouE/m3. Buiten de bebouwde kom bedraagt de norm in een dergelijk gebied 8 ouE/m3.
Indien de gemeente een actief beleid voert ten aanzien van de geurproblematiek, kan van deze normen worden afgeweken. Binnen de bebouwde kom bedraagt de bandbreedte 0,1 - 8,0 ouE/m3. Buiten de bebouwde kom bedraagt de bandbreedte 2,0 - 20,0 ouE/m3. De gemeente Noordenveld voert op dit moment nog geen actief beleid.
De normen zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij en het beleid van de gemeente zijn weergegeven, worden in het voornemen (intensivering en schaalvergroting) overschreden, in het alternatief bij recht niet. De effecten worden dan ook ingeschat als negatief (-) respectievelijk neutraal (0). Daarom dient bij uitvoering van dit alternatief nader te worden bezien in hoeverre aanvullende maatregelen die uitstijgen boven het niveau van het besluit huisvesting nodig zijn om de normen binnen en buiten de bebouwde kom niet te laten overschrijden.
Co-vergisting
Omdat een mestvergister een gesloten procesinstallatie is, zal er bij een normale bedrijfsvoering geen geuremissie plaatsvinden. De effecten van co-vergisting ten aanzien van geur worden cumulatief beschouwd. De bijdrage van de co-vergistingsintallaties aan de totale geurbelasting is vrijwel nihil en wordt daardoor als neutraal beoordeeld.
3.7 Luchtkwaliteit, Gezondheid en Klimaat
Veehouderij
Fijn stof
De luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen ten aanzien van fijn stof (PM10) zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Grenswaarden luchtconcentraties PM10
Luchtconcentratie | Norm |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
24 uursgemiddelde concentratie | 50 µg/m3 maximaal 35 maal per jaar |
Voor fijn stof wordt getoetst aan de norm per 2011. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van fijn stof worden voldaan.
Aan de hand van de Grootschalige Concentratiekaarten is de huidige situatie wat betreft fijn stof vastgesteld. Uit deze kaarten blijkt dat in de huidige situatie de concentratie de 26 µg/m3 niet overschrijdt en daarmee ruim onder de gestelde normen zit. Zowel in het voornemen als in het alternatief bij recht vindt er toename plaats van fijn stof. Proefberekeningen hebben laten zien dat op circa 100 m afstand van de bedrijven de effecten amper meetbaar zijn. De verwachting is dan ook dat ook in een worstcasescenario het fijn stof ruim onder de wettelijke normen blijft. Het effect van het voornemen wordt ingeschat als licht negatief, van het alternatief bij recht als neutraal.
Overige gezondheidsaspecten
Omdat zich in Noordenveld geen uitgebreide concentraties intensieve veehouderijen bevinden en het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor megastallen zijn veehouderij-gerelateerde ziektes vooralsnog geen groot probleem. Wel kunnen bij maximale uitbreidingen conform het bestemmingsplan, de risico's iets toenemen. Het effect wordt in beide alternatieven als licht negatief ingeschat.
Klimaat en energie
Bij uitbreiding van veehouderij kunnen duurzame energietechnieken ingepast worden. Tegenover deze mogelijkheden staat dat een uitbreiding van veehouderijen gepaard gaat met een toename van het aantal dieren en daarmee een toename van de methaanemissie. Uitgedrukt in CO2-equivalenten heeft methaan een grotere impact op het klimaat dan CO2 zelf. Daarnaast zal meer energie worden gebruikt voor transport en voor stalsystemen. Bij elkaar is de inschatting dat de uitbreiding van veehouderijen weinig tot niets bijdraagt op het gebied van energie. Als gevolg van een toename van broeikasgassen als methaan, is het effect op het klimaat negatief (voornemen), dan wel licht negatief (Alternatief bij recht).
Realisatie EHS
De realisatie van de EHS heeft geen effecten op concentraties dieren in de veehouderijen. Daarmee heeft dit aspect geen effect op fijn stof, ziektes en energie. Door dat in de EHS CO2 wordt vastgelegd en O2 wordt geëmitteerd heeft de EHS een positief effect op het klimaat.
4 Passende beoordeling
Een passende beoordeling is aan de orde indien één of meerdere activiteiten die in een plan worden voorzien, significante gevolgen kunnen hebben op een Natura 2000-gebied. Binnen de gemeente Noordenveld zijn vier beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aanwezig. Het gaat om het Leekstermeergebied, het Norgerholt, Elzenbroek (beschermd Monument) en het Fochteloërveen. Daarnaast grenst het gebied aan de Bakkeveense duinen.
Voor het Norgerholt, Bakkeveense duinen en Fochteloërveen geldt dat er ten aanzien van ammoniak sprake is van een overbelaste situatie in de huidige toestand. Dat betekent dat elke toename van depositie een significant negatief effect kan hebben. Dit geldt voor het voornemen, maar ook voor het alternatief bij recht en het alternatief bij recht plus zone. De depositietoename is van dien aard dat ook op 5 km afstand er sprake is van een meetbare toename. Dat betekent dat ook significant negatieve effecten op verder weg gelegen Natura 2000-gebieden buiten de gemeente niet kunnen worden uitgesloten (Drentsche Aa gebied en Witterveld).
Daarnaast kunnen grondwerkzaamheden als het aanbrengen van drainage, het wijzigen van greppelsystemen of andere diepe grondwerkzaamheden rondom natura 2000-gebieden significant negatieve effecten veroorzaken doordat ze verdrogend werken op deze natuurgebieden. Datzelfde geldt ook voor houtteelt.
5 Conclusie
De eindconclusie luidt dat het voornemen (maximale benutting regeling bestemmingsplan; worstcasescenario) sterk negatieve effecten kan hebben op de aspecten Natura 2000, overige natuur, geurhinder en in mindere mate ook op bodem, water, klimaat en landschap en cultuurhistorie. De effecten van het reëel alternatief zijn ook negatief, maar in mindere mate. De belangrijkste oorzaken van deze negatieve effecten zijn met name een toename van ammoniakdepositie en geurhinder ten gevolge van uitbreidingen in de veehouderij. Naast negatieve effecten op Natura 2000 heeft ammoniakdepositie ook negatieve effecten op de overige natuur, bodem en water. Tevens is er een correlatie tussen ammoniakemissie en emissie van methaan, waardoor ook negatieve effecten op het klimaat optreden.
Het bestemmingsplan bevat daarom een instrumentarium waarmee significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden voorkomen en tevens andere milieueffecten worden beperkt. Hiertoe is in de regels een bepaling opgenomen waarmee nieuwe stallen uitsluitend zijn toegestaan wanneer de instandhoudingsdoelstelling van de relevante Natura 2000-gebieden niet in het gedrang komen. Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van bouwpercelen is eenzelfde voorwaarde verbonden. Op deze wijze is de regeling van het bestemmingsplan in overeenstemming met de Natuurbeschermingswet 1998. Immers: door deze bepaling op te nemen zal de regeling van het bestemmingsplan niet leiden tot significant negatieve effecten. Tegelijk biedt deze regeling (zowel bij recht, via afwijking en/of wijziging) ruimte voor indivuele uitbreidingen, mits aangetoond is dat de instandhoudingsdoelstelling geen geweld wordt aangedaan. Daarnaast biedt deze regeling (bij recht) ruimte voor opschaling indien intern of extern wordt gesaldeerd. De praktijk zal zijn dat op grotere afstand van de Natura 2000-gebieden ruimere uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderij zijn. Op korte afstand van de Natura 2000-gebieden zal de uitbreidingsruimte beperkter zijn. Naast ammoniak kunnen in geringe mate negatieve effecten optreden op natuur ten gevolge van glastuinbouw, houtteelt en kleinschalige recreatieve ontwikkelingen.
In de gemeente Noordenveld is een algemene dalende trend van het aantal veehouderijen aan de gang. De trend in het aantal koeien is vrij stabiel. Het aantal varkens, kippen en geiten is de laatste jaren iets gestegen. Dat betekent dat in werkelijkheid de bovengeschetste negatieve effecten niet of in veel mindere mate op zullen treden. Het koppelen van uitbreidingen aan wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden met inrichtingscriteria geeft de gemeente voldoende houvast om sturing te geven op het beperken van negatieve effecten. De gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan zijn gericht op onder andere behoud en herstel van landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke waarden. In het bestemmingsplan worden dan ook ten aanzien van deze aspecten, bij ingrepen randvoorwaarden gesteld, zoals het uitvoeren van archeologisch onderzoek, het uitvoeren van een watertoets en het opstellen van een landschappelijk inrichtingsplan.
5.1 Effectbepaling Thema's
I&S: Intensivering en schaalvergroting
RA: Alternatief bij recht
Glastb: Glastuinbouw
Recr.ont: Kamperen bij de boer/natuurkampeerterrein
Thema | Criterium | Veehoude-rijI&S | RA | RA+ | Realisatie EHS | Covergis-ting | Glastb. | Recr.ont | Hout-teelt |
Bodem en grond- water |
Risico op bodemverontreiniging (microverontreinigingen) | 0 | 0 | + | 0 | ||||
Uitspoeling van nutriënten | - | 0/- | + | 0 | |||||
Verontreiniging grondwater | - | 0/- | + | 0 | |||||
Water | Waterberging en afvoer | - | 0/- | + | 0 | 0/- | |||
Inrichting watersysteem | 0 | 0 | + | 0 | 0 | ||||
Verontreiniging oppervlaktewater | - | 0/- | + | 0 | 0/+ | ||||
Land- schap, cultuurhistorie en archeo- logie |
Landschap & cultuurhistorie | o/- | o/- | o | o/- | o/- | |||
Cultuurhistorie | o | 0 | o | o | o/- | ||||
Natuur | Natuurgebiedenen EHS | -- | - | ++ | 0 | 0/- | 0/- | - | |
Flora- en Faunawet- soorten |
-- | - | ++ | 0 | 0/- | 0/- | 0/- | ||
Geluid | Geluidhinder | 0/- | 0 | 0/- (aanleg- fase) |
0/- | ||||
Geur | Geurhinder | - | 0 | 0 | 0 | ||||
Lucht- kwaliteit, gezond- heid en klimaat |
Fijn stof | 0/- | 0 | 0 | 0 | ||||
(Dier)ziektes | 0/- | 0/- | 0/+ | 0 | |||||
Energie | 0 | 0 | 0 | 0 | |||||
Klimaat | - | 0/- | + | 0 | |||||
Passende beoor- deling |
Natura 2000-gebieden | -- | - | - | ++ | 0 | 0 | 0 | - |
DEEL 2 VORMGEVING VAN HET PLAN