direct naar inhoud van 4.2 Beleid
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02

4.2 Beleid

RIJK

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en Wetlands.

Het beschermd natuurmonument "Elzenbroek" valt ook onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998.

Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen de provincies de vergunningen, maar soms doet het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie dit.

Natura 2000

NATURA 2000

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000 netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten.

Op dit moment zijn nog niet alle aanwijzingsbesluiten voor de 162 Natura 2000-gebieden klaar. De laatste stand van zaken met betrekking tot de (definitieve) aanwijzingsbesluiten is te vinden op de internetsite van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (gebiedendatabase). Zolang definitieve aanwijzing nog niet heeft plaatsgevonden, wordt getoetst aan de bestaande gebiedsdocumenten of de conceptaanwijzingsbesluiten.

Binnen het plangebied liggen drie Natura 2000-gebieden. Het betreft hier het Fochteloërveen (dat nog niet definitief is vastgesteld), het Norgerholt en het Leekstermeergebied (beide op 31 december 2010 definitief aangewezen). Bij de bescherming van deze zones speelt de externe werking een belangrijke rol. Nieuwe activiteiten in of in de buurt van een Natura 2000-gebied mogen geen negatieve effecten hebben op de milieus en soorten die er voorkomen.

Samen met terreinbeheerders, belangenorganisaties en andere betrokken overheden is de provincie Drenthe eind 2008 gestart met het opstellen van beheerplannen. In deze beheerplannen worden, indien nodig, maatregelen opgenomen ter bescherming van de bijzondere natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Daarnaast staat in de beheerplannen beschreven hoe het behoud en eventueel herstel van de natuurwaarden waarvoor het gebied is aangewezen, zal worden bereikt. De beheerplannen voor Natura 2000-gebieden hebben (eenmaal vastgesteld) een wettelijke status.

Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Hierin is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn van de Europese Unie in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. De zorgplicht betekent dat zodanig moet worden gehandeld dat geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort.

Op 23 februari 2005 is de AMvB betreffende artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden.

De AMvB deelt de in Nederland beschermde soorten in drie beschermingsregimes in: algemene soorten, overige soorten en soorten die in bijlage 1 (AMvB 2004) en bijlage IV (Habitatrichtlijn) worden genoemd.

Voor de algemene soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen vrijstelling voor de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Deze worden in dit rapport aangeduid als 'licht beschermd'. Voor overige soorten en vogelsoorten geldt eveneens een vrijstelling bij ruimtelijke activiteiten, mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode. Zolang er geen gedragscode is opgesteld, moet voor verstoring van de soorten ontheffing worden aangevraagd. Een ontheffing zal worden verleend als:

  • er geen benutting of economisch gewin plaatsvindt;
  • zorgvuldig wordt gehandeld.

De soorten die in bijlage 1 van de AMvB en in bijlage IV van de Habitatrichtlijn worden genoemd, vallen in dit rapport onder de categorie 'zwaar beschermd'.

Voor verstoring van deze soorten kan slechts ontheffing worden verleend als aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan:

  • als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
  • als er geen alternatief is voor de werkzaamheden;
  • als sprake is van een specifiek in de wet of de AMvB genoemde omstandigheid, bijvoorbeeld de bedreiging van de volksgezondheid of de openbare veiligheid, bestendig gebruik en uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.

Natuurbeleidsplan

Op grond van een bepaling uit de Natuurbeschermingswet (1998) is door het Rijk een Natuurbeleidsplan opgesteld.

Delen van het plangebied zijn in het Natuurbeleidsplan aangewezen als behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit aanwezige natuurgebieden, nog te realiseren natuurgebied en verbindingszones tussen deze natuurgebieden. De Ecologische Hoofdstructuur dient in de toekomst een samenhangend netwerk te gaan vormen van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur dient op provinciaal niveau nader te worden uitgewerkt en begrensd. Dit is binnen de Wet ammoniak en veehouderij inmiddels deels gebeurd.

De strategie voor de ontwikkeling van een Ecologische Hoofdstructuur is gericht op het creëren van aaneengesloten gebieden, waarin de natuur een hoofdfunctie heeft. De gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur hebben een zekere omvang, waardoor er een min of meer natuurlijke bescherming tegen menselijke beïnvloeding ontstaat. Het feit dat het gaat om aaneengesloten of via 'corridors' aaneengeregen gebieden zorgt ervoor dat uitwisseling van dieren en planten tussen gebieden gemakkelijker kan plaatsvinden.

Pogingen tot behoud en ontwikkeling van natuurwaarden binnen de Ecologische Hoofdstructuur hebben alleen dan zin, wanneer de condities die bepalend zijn voor de groei- en leefomstandigheden van de flora en fauna ten minste van een zeker kwalitatief niveau blijven. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de abiotische situatie: de van nature aanwezige grondwaterstroming, grondwaterpeilen en grondwaterkwaliteiten in samenhang met de kwaliteit van de bodem en het aanwezige reliëf. Daarnaast heeft depositie invloed op de natuurwaarden in het gebied.

Verder wordt gestreefd naar een multifunctioneel gebruik van het grootste deel van de bossen. Dat wil zeggen dat deze bossen een functie vervullen voor zowel recreatie, houtproductie, natuur, landschap als milieu. Aan 60.000 ha à 80.000 ha van het bestaande bos wordt het accent natuur gegeven. Verder blijft het beleid gericht op een verhoging van de houtproductie.

In de komende 25 jaar wordt gestreefd naar een uitbreiding van het bosareaal in Nederland met minimaal 75.000 ha. In het landelijk gebied is plaats voor ten minste 60.000 ha extra bos, waarvan 30.000 ha op landbouwbedrijven, 15.000 ha in bestaande en nieuwe natuurgebieden en 15.000 ha elders in het landelijk gebied.

BOSWET

De Boswet richt zich op de instandhouding van bossen en andere houtopstanden. In deze wet zijn regels opgenomen voor het vellen en herplanten van bossen en houtopstanden. De wet kent drie instrumenten, namelijk de kennisgevingsplicht, de herplantplicht en het kapverbod. Niet alle houtopstanden of bosschages vallen onder de wet. De Boswet is alleen van toepassing op bossen en houtopstanden van een zekere omvang. Houtopstanden die een zelfstandige eenheid vormen, maar minder dan 10 are bestrijken of bij rijbeplanting in totaal niet meer bomen bevatten dan 20, vallen niet onder de wet. De Boswet geldt alleen buiten de bebouwde kom.

Regels van de Boswet kunnen wijken voor het bestemmingsplan. In de Boswet is bepaald dat de kennisgevingsplicht en de herplantingsplicht geen toepassing vinden als de grond waarop de velling plaatvond of zal plaatsvinden, dan wel waarop de tenietgegane houtopstand bevond, nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig een goedgekeurd bestemmingsplan. In een bestemmingsplan kan een vergunningstelsel worden opgenomen voor het vellen en rooien van houtopstanden, mits de planologische noodzaak kan worden aangetoond.

SPELREGELS EHS

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is het nationaal belang "ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten" opgenomen. In de Nota Ruimte is destijds een uitwerking van een aantal ruimtelijke afwegingskaders voor de EHS aangekondigd. Het betreft EHS-compensatie, EHS saldobenadering en kleinschalige herbegrenzing van de EHS. Zowel bij het Rijk als bij de provincies was grote behoefte aan een geïntegreerde uitwerking van deze begrippen in één document met spelregels voor ruimtelijke ingrepen in de EHS. De spelregels zijn opgenomen in Spelregels EHS, beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS- saldobenadering en herbegrenzen EHS.

'Nee, 'tenzij-regime en compensatiebeginsel

Het ruimtelijke beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS het 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt, kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.

Herbegrenzen EHS

Er zijn twee situaties waarin herbegrenzing van de EHS kan plaatsvinden. De eerste situatie betreft herbegrenzing om andere dan ecologische redenen. Indien bij een ingreep niet voldaan wordt aan de voorwaarden van het 'nee, tenzij'-regime kan mogelijk deze vorm van herbegrenzen toegepast worden. Herbegrenzing om andere dan ecologische redenen is van toepassing indien de provincie met behoud van de oorspronkelijke kwantitatieve en kwalitatieve ambitie de begrenzing van de EHS om andere dan ecologische redenen wensen aan te passen om een (kleinschalige) ruimtelijke ingreep mogelijk te maken. Hiervoor gelden echter strikte voorwaarden.

EHS saldobenadering

In die gevallen waarbij het instrument EHS-saldobenadering van toepassing is, hoeft het 'nee, tenzij'-afwegingskader niet te worden doorlopen en is er ook geen sprake van compensatie zoals bij ingrepen onder het 'nee, tenzij'-regime. Harde eis is wel dat aan alle voorwaarden voor het toepassen van de saldobenadering moet worden voldaan.

PROVINCIE

Algemeen

Het provinciale natuurbeleid (vastgelegd in de Omgevingsvisie Drenthe en diverse uitwerkingen) is gericht op een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke levensgemeenschappen. Dit beleid hangt samen met de algemene omgevingskwaliteit. Belangrijke elementen daarin zijn onder andere het in stand houden van de biodiversiteit en het realiseren of handhaven van een passende milieukwaliteit.

Uitvloeisel van dit algemene beleid is ook het handhaven van bestaande natuur- en bosgebieden.

Het algemene beleid spitst zich toe op de realisatie van een plus aan natuurkwaliteit in de Ecologische Hoofdstructuur. Deels borduurt dit voort op het algemene natuurbeleid, deels wordt in de Ecologische Hoofdstructuur de samenhang met het milieu- en waterbeleid aangescherpt. Het treffen van beschermende maatregelen heeft in het agrarische gebied in zijn algemeenheid een lagere prioriteit dan binnen de Ecologische Hoofdstructuur, tenzij sprake is van zeer specifieke natuurwaarden.

Binnen gebieden met de functie natuur, staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie natuur voorop. Daarbij gaat het om het behouden, herstellen en ontwikkelen van natuurwaarden. Andere ontwikkelingen zijn aanvaardbaar zolang deze verenigbaar zijn met, of ten dienste staan van de natuurontwikkeling. De waterhuishouding wordt afgestemd op de natuur- en bosdoelstellingen en sluit zo dicht mogelijk aan bij een 'natuurlijke' waterhuishouding.

Ecologische Hoofdstructuur

De belangrijkste natuurgebieden, waaronder alle Natura 2000-gebieden en de tussenliggende verbindingen samen vormen de basis van de Ecologische Hoofdstructuur in Drenthe. De bestaande natuur binnen de Ecologische Hoofdstructuur (zie kernkwaliteit (kaart 4.4)).

De langetermijnstrategie voor het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur richt zich op het meer robuust maken ervan. Bij het robuust maken van de Ecologische Hoofdstructuur richt de provincie zich op drie aspecten:

  • Het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en het laten vervallen van de EHS-status voor kleinere, verspreid liggende gebieden.
  • Het versterken van de verbindingen in het netwerk, in combinatie met het verminderen van het aantal verbindingen.
  • Bij het verbinden van gebieden zoveel mogelijk gebruikmaken van de beekdalen.

ALGEMENE BELEIDSSTRATEGIE

Tot 2013 wordt ingezet op verwerving en inrichting in die delen van de EHS-gebieden en ecologische verbindingen die kansrijk zijn om te kunnen worden afgerond vóór de afsluiting van de eerste ILG-periode in 2013. Na 2013 wordt ingezet op robuuste natuurontwikkeling. Prioriteit wordt gegeven aan de realisering van robuuste verbindingen tussen Natura 2000-gebieden én gebieden met een gecombineerde water/natuuropgave (beekdalen, waterberging). Voor vestiging van bedrijven in of op de rand van EHS-gebieden geldt het compensatiebeginsel, waarbij een compensatiefonds een ondersteunende functie kan vervullen.

Grotere, aaneengesloten natuurgebieden

Met het continueren van het ingezette EHS-beleid, worden grotere, aaneengesloten natuurgebieden gerealiseerd. Om ook overblijvende enclaves op te kunnen vullen en om tot een goede afronding te komen, is extra inzet nodig. Het provinciaal Meerjarenprogramma en het bosclusteringsbeleid zijn gericht op het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en verbindingszones. Het bestaande bosclusteringsbeleid heeft tot doel om, op basis van particulier initiatief, de aanleg van jaarlijks gemiddeld 150 ha nieuw bos te subsidiëren tot 2014. Daarbij moet minimaal worden voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

  • De bosuitbreiding grenst aan een bestaand bos dat groter is dan 50 ha of grenst aan een kleinere waardevolle bosgemeenschap.
  • De bosuitbreiding grenst aan een natuurgebied dat groter is dan 50 ha en versterkt de ontwikkeling van de natuurwaarden.
  • De bosuitbreiding grenst aan een bestaand of toekomstig recreatiegebied dat groter is dan 10 ha.
  • De bosuitbreiding grenst aan een woonkern (vastgestelde bebouwde kom) en het bos kan een recreatieve functie krijgen, waarbij bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden niet worden aangetast.
  • De bosuitbreiding die de realisatie van de robuuste Ecologische Hoofdstructuur ondersteunt, heeft prioriteit in de stimuleringsregeling.

In de Natura 2000-gebieden wordt voorrang gegeven aan:

  • het bereiken van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000;
  • het verminderen van de belasting door licht, geluid en gemotoriseerd verkeer;
  • het herstel van de hydrologische situatie gericht op de instandhoudingdoelen.

Ammoniakbeleid

De huidige ammoniakdepositie (de neerslag van ammoniak) staat het bereiken van de natuurdoelstellingen in de weg. De ammoniak is grotendeels afkomstig uit andere gebieden, een kleiner deel komt van de lokale landbouw. Veebedrijven in de directe omgeving van de natuurgebieden die zijn aangegeven op de Wav-kaart (zie www.drenthe.nl), hebben te maken met beperkingen. De verspreid liggende kleine natuurgebieden (circa 2.500 ha) maken niet langer deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur en verliezen daarmee de EHS-status. Hierdoor is het ammoniakbeleid voor de Ecologische Hoofdstructuur niet meer van toepassing, waardoor de landbouw rondom deze natuurgebieden meer perspectief krijgt. Het loslaten van de EHS-status betekent echter niet dat de feitelijke natuurfunctie verdwijnt. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor deze natuurwaarden in deze gebieden.

NATUURBEHEERPLAN

Het gebiedsgerichte natuurbeleid is vastgelegd in het Natuurbeheerplan Drenthe (versie 2011). Per 1 januari 2010 is het nieuwe subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) in werking getreden als opvolging voor het Programma Beheer. In dit plan staat aangegeven waar en welke natuur aanwezig is of kan worden ontwikkeld, hoe deze natuur kan worden beheerd en welke mogelijkheden er worden geboden voor landschapsonderhoud. Het Natuurbeheerplan Drenthe verving het Integraal Gebiedsplan Natuur en Landschapsdoelen Drenthe en is op 6 juli 2010 door de Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02_0020.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02_0021.jpg"