direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Antoniusschoolterrein Kerklaan, Kortenhoef
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP1800antkrthf2013-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het St. Antoniusterrein aan de Kerklaan 30-32 te Kortenhoef was tot enige tijd geleden de St. Antoniusschool gevestigd. Deze school is inmiddels, inclusief een peuterspeelzaal, verplaatst naar de nieuwe woonwijk Zuidsingel te Kortenhoef. De locatie is daarmee voor herontwikkeling in aanmerking gekomen. Bij de herontwikkeling wordt aansluiting gezocht bij de kenmerken van de overwegende woonwijk. De locatie komt voor woningbouw in aanmerking.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied wordt ten noorden door de P. van de Leelaan begrensd, ten oosten door de begraafplaats en aangrenzende woningen, ten zuiden door de Kerklaan en ten westen door de E. Blocklaan, zie figuur 1.1.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het voorheen geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het Uitbreidingsplan-in-onderdelen 'Munniksveen' uit 1958. Dit bestemmingsplan staat de voorgenomen herontwikkeling niet toe en dient te worden aangepast om de ontwikkeling van het St. Antoniusterrein mogelijk te maken. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan 'Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw Loosdrecht' in 2012 is dit terrein buiten beeld gebleven omdat op dat moment de ontwikkelingsplannen onvoldoende duidelijk waren om deze in het bestemmingsplan op te nemen.

Door actualisering zal het bestemmingsplan voor wat betreft de bestemmingsregeling aansluiten op de reeds herziene bestemmingsplannen van de gemeente Wijdemeren, waardoor een samenhangend en overzichtelijk geheel aan bestemmingsregelingen ontstaat.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. De huidige en de toekomstige situatie worden besproken en er wordt een analyse gemaakt van de ruimtelijke effecten op de omgeving. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het beleidskader uiteengezet. In hoofdstuk 5 worden de verschillende onderzoeken belicht zoals verkeer, water, ecologie, bedrijven en milieuhinder, externe veiligheid, lucht, bodem en archeologie. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de reacties uit het artikel 3.3.1 Bro-overleg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP1800antkrthf2013-va01_0001.png"

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Na de verplaatsing van de St. Antoniusschool in 2004, is het voormalige schoolgebouw gesloopt. Sindsdien ligt het plangebied braak. De grenzen van het perceel zijn begroeid met bomen en het binnengebied is her en der begroeid met struikgewas. Het gebied wordt tijdelijk gebruikt als parkeerterrein en is daartoe geasfalteerd.

2.2 Toekomstige situatie

Uitgangspunten en welstandscriteria

Ten behoeve van de herontwikkeling van het terrein heeft de gemeenteraad stedenbouwkundige uitgangspunten en welstandscriteria vastgesteld (Stedenbouwkundig kader & welstandscriteria herontwikkeling St. Antoniusterrein). Voorafgaand aan de vaststelling heeft een inspraaktraject plaatsgevonden.

De inzet bij de stedenbouwkundige uitgangspunten en welstandscriteria is om aansluiting te zoeken bij de kenmerken van de omgeving. Aan de Kerklaanzijde bestaat de omgeving uit een bebouwingslint met individuele bebouwing op ruime kavels en aan de zijde van de P. van de Leelaan uit lineaire bebouwing in de vorm van eengezinswoningen. Om hierop aan te sluiten is aan de P. van de Leelaan gekozen voor eengezinswoningen. Aan de zijde van de Kerklaan, waar sprake is van meer bijzondere bebouwing – zoals de kerk – en grotere eenheden, kunnen verschillende bouwvormen worden gerealiseerd. Aan de Kerklaan en aan de E. Blocklaan is inmiddels gekozen voor het realiseren van in totaal zes twee-onder-een-kapwoningen.

De eengezinswoningen bestaan uit twee lagen met een kap en een goothoogte van 6 m. Voor de woningen aan de P. van de Leelaan wordt een maximumbouwhoogte van 10,5 m opgenomen, voor de zes twee-onder-een-kapwoningen geldt een maximumbouwhoogte van 11 m.

De oriëntatie van de bebouwing is gericht op de omliggende wegen. De verschillende clusters vormen duidelijk één geheel door samenhangende architectonische vormgeving. Deze vormt een eigentijdse interpretatie van de bestaande bebouwing in de omgeving, met de bebouwing aan de overzijde van de Kerklaan als inspiratiebron. Uitgangspunten zijn hierbij: verticale en met name horizontale geleding, kleur- en materiaalgebruik afgestemd op de omgeving (baksteen), expressieve detaillering en mee-ontworpen erfafscheiding.

De uitgangspunten en welstandscriteria zijn weergegeven in figuur 2.1. Hierbij wordt opgemerkt dat de exacte invulling niet is weergegeven in het figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP1800antkrthf2013-va01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Uitgangspunten en welstandscriteria

Vertaling naar het bestemmingsplan

Voor de uitwerking van het bouwplan is het gewenst dat er nog sprake is van enige flexibiliteit. De flexibiliteit wordt begrensd door de stedenbouwkundige randvoorwaarden ten aanzien van onder andere rooilijnen en hoogten. Door het borgen van de randvoorwaarden is er op deze manier voldoende rechtszekerheid voor de omgeving, maar is er tevens nog voldoende ruimte om het bouwplan uit te werken.

Aan de P. van de Leelaan is gekozen voor een langgerekt bouwvlak waarbinnen maximaal 18 eengezinswoningen zijn toegestaan. De rooilijn verspringt en is afgestemd op de stedenbouwkundige uitgangspunten. De maximale goothoogte bedraagt 6 m. Boven de goothoogte is uitsluitend een kap toegestaan.

Tegen het volume en massa van het "bijzondere gebouw" aan de Kerklaan bestond weerstand. Om die reden zijn nu op de hoek van de E. Blocklaan en de Kerklaan zes twee-onder-een-kapwoningen toegestaan. De rooilijnen liggen op 8 m uit de Kerklaan en circa 1,5 m uit de E. Blocklaan. De maximale goothoogte bedraagt 6 m en de maximale bouwhoogte bedraagt 11 m.

Bij de situering van de bouwvlakken is rekening gehouden met voldoende afstand tot de aangrenzende bestaande woningen aan de P. van de Leelaan en de Kerklaan.

Het binnenterrein zal worden beheerd door de nieuwe eigenaren. Voor het behoud van de groene haag nabij de openbare parkeerplaatsen wordt een smalle zone vrijgehouden tussen de haag en de parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Planvorm

Het onderliggende bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. De voorziene ontwikkelingen zijn afgestemd op het 'Stedenbouwkundig kader & welstandscriteria herontwikkeling St. Antoniusterrein Kortenhoef'. Gezien deze afstemming is het mogelijk enige mate van flexibiliteit te bieden voor architectonische wensen.

3.2 Plansystematiek

Opbouw planregels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Plankaart en bestemmingsregels

Op de plankaart zijn alle functies apart bestemd. Hierdoor is het mogelijk om met bijbehorend renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijvingen, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkingsregels te vinden.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De bestemming Wonen bestaat uit twee type vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de plankaart doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

Aanduidingen

Op de plankaart is een onderscheid gemaakt in twee verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen. Op de plankaart is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale goot- en bouwhoogte en het maximaal aantal woningen.

Op de plankaart is daarnaast een bouwaanduiding opgenomen. Bouwaanduidingen hebben in het algemeen betrekking op de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

Bestemmingsregels

Verkeer - Verblijfsgebied

Het openbaar gebied in het nieuwe woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.

Wonen en Tuin

De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling die uit twee bestemmingen bestaat: Wonen en Tuin. De regeling is het resultaat van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgave voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de te realiseren woningen is het uitgangspunt.

Er wordt uitgegaan van de volgende definities voor hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen:

hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen kunnen in de bestemming Wonen worden gebouwd. De gronden binnen het bouwvlak mogen worden gebruikt voor het hoofdgebouw. De gronden met de bestemming Tuin dienen onbebouwd te blijven. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Dit heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.

- Kaartbeeld

De bestemming Wonen is toegekend aan de gronden waarop de woningen gepland zijn. De tuinbestemming is gelegd op de bij een woning behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Dit betreffen de gronden gelegen aan de voorzijde van de woningen en – bij hoeksituaties – ook delen van het zijerf.

- Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en deels naast het hoofdgebouw te gebruiken voor uitbreiding aan het hoofdgebouw of voor de bouw van vrijstaande bijgebouwen. Het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden met de bestemming Wonen bedragen tot een maximum van 50 m². Op percelen van 250 m² of groter bedraagt de maximale oppervlakte 75 m². Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

- Hoogteregeling

De maximaal toegestane goot- en bouwhoogten van de hoofdgebouwen zijn met een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Voor aan- en uitbouwen alsmede bijgebouwen is de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen in de planregels. Ook op de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag een kap worden geplaatst.

- Afwijkingsbevoegdheden

Met betrekking tot de woonfunctie is onder voorwaarden het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf toegestaan evenals het gebruik ten behoeve van bed & breakfast en het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg.

Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan, bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 5 van de bouwverordening.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

Werking wettelijke regelingen (artikel 12)

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de toepassing van de bestemmingsplanregels. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou dan zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Barro

Het Barro is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo wordt in de Structuurvisie beschreven in welke infrastructuurprojecten de komende jaren wordt geïnvesteerd en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De Structuurvisie gaat diverse beleidsnota's vervangen zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • pieken in de Delta.

Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald. Algemeen gaat de structuurvisie uit van het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS en Natura 2000-gebieden. Dit heeft vooral betrekking op het buitengebied van de gemeente Wijdemeren en niet zozeer op de kernen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Met ingang van 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er dient aangetoond te worden of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub a Bro (trede 1)

In september 2010 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland 2010-2020' vastgesteld. Om uitvoering te geven aan de woonvisie zijn Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP's) ontwikkeld. Dit gebeurde door de regio's in samenspraak met de provincie. De regionale behoefte is aangetoond en regionaal afgestemd in het Regionaal actieprogramma Gooi- en Vechtstreek 2011-2015 (2012).

De regio zet in op het realiseren van 3.340 woningen in de periode 2010 t/m 2014. Uitgangspunt voor de verdeling per gemeente is de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP1800antkrthf2013-va01_0003.png"

Tabel 4.1 Woningmarktverkenning (Bron: Regionaal Actieprogramma)

De herontwikkeling van het Antonisusschoolterrein en daarmee toevoeging van harde plancapaciteit past in het programma. Uit onderstaande inventarisatie blijkt dat er tot 2015 nog onvoldoende harde plancapaciteit beschikbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP1800antkrthf2013-va01_0004.png"

Tabel 4.2 Plancapaciteit. (Bron: Regionaal Actieprogramma)

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub b Bro (trede 2)

Het plangebied ligt binnen bestaand bebouwd gebied en voldoet daarmee aan de voorkeursvolgorde. Het betreft in dit geval een binnenstedelijke herstructureringslocatie.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub c Bro (trede 3)

Het gebied wordt multimodaal ontsloten (zie paragraaf 5.1). Daarmee voldoet de ontwikkelingslocatie aan het vereiste van een passende ontsluiting.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2011)

In de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Verstedelijking dient plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. De provincie zet in op verdergaande binnenstedelijke verdichting. Binnenstedelijke woningbouw en verdichting dienen echter niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu in stedelijk gebied. Bij de bouw van nieuwe woningen moet ervoor worden gezorgd dat het bouwproject waar nodig bijdraagt aan de beschikbaarheid van voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. Bij (her)inrichting van het stedelijk gebied wordt gestreefd naar beperking van negatieve invloeden op het grondwatersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een functieverandering of herinrichting mag niet leiden tot een grotere aan- en afvoer van water.

Het plangebied ligt binnenstedelijk en de verharding neemt niet toe. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met het de structuurvisie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (2010)

Bij besluit van 21 juli 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld.

De provinciale verordening is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wro en is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Gelet op de ligging binnen bestaand stedelijk gebied vloeien vanuit de verordening geen aandachtspunten voort.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het Uitbreidingsplan-in-onderdelen 'Munniksveen' is op 25 oktober 1957 vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Kortenhoef. Het plan is op 20 augustus 1958 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland (besluitnummer 285). Op de locatie van het plangebied is onder dit plan de bestemming 'Openbare en bijzondere gebouwen en bijbehorende terreinen' van toepassing. Gelet op de beoogde ontwikkeling zal deze bestemming in dit nieuwe bestemmingsplan vervangen worden door de bestemming Wonen.

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan 'Kernen Ankeveen, Kortenhoef' en Nieuw-Loosdrecht (vastgesteld in 2012) maakte de herontwikkelingslocatie ter plaatse van de voormalige St. Antoniusschool geen onderdeel uit van dit plan, omdat ten tijde van de vaststelling geen uitsluitsel kon worden gegeven over de definitieve invulling van deze herontwikkelingslocatie. Op dit moment is duidelijk dat de gemeente een woonfunctie aan deze locatie wil toebedelen, waarbij wordt aangesloten bij de kenmerken van de omgeving.

4.4 Conclusie

Het bouwplan dat door middel van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen het huidige rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken

5.1 Verkeer

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied zal worden ontsloten vanaf de P. van de Leelaan en de E. Blocklaan. Via deze wegen wordt in zuidelijke richting aangesloten op de Kerklaan. Via de Kerklaan kan in oostelijke richting naar het Noorder- en Zuidereinde worden gereden. Het Noorder- en Zuidereinde sluiten respectievelijk aan op de N236 (A1)-Amsterdam en de N201 (A27)-Aalsmeer (A4). Eveneens kan vanaf de Kerklaan in westelijke richting via de Kortenhoefsedijk de N201 worden bereikt.

De Kerklaan heeft zowel een 30 km/h- als een 50 km/h-regime. De uiteindelijke maximale snelheid wordt per wegvak/wegdeel in een latere fase bepaald. De Kerklaan is daarmee deels gecategoriseerd1 als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De overige wegen rondom het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.

Ontsluiting langzaam verkeer

Per fiets is het plangebied goed bereikbaar. Het fietsverkeer wordt afgewikkeld over de wegen rondom het plangebied richting de centra van Kortenhoef en 's Graveland. In de nabijheid bevinden zich geen vrijliggende fietspaden. Op het Noordereinde wordt het fietsverkeer gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld.

Ontsluiting openbaar vervoer

Het plangebied is goed bereikbaar per openbaar vervoer door de ligging van een bushalte in de nabijheid langs de Kerklaan. Bij deze halte halteert de openbaarvervoersdienst in de richtingen Bussum en Hilversum. In Bussum en Hilversum kan worden overgestapt op het railnetwerk.

Verkeersveiligheid

De kern Kortenhoef is ingericht conform de uitgangspunten van het concept 'Duurzaam Veilig'. Op de Kerklaan wordt het verkeer, conform de inrichting van gebiedsontsluitingswegen, afgewikkeld via fietssuggestiestroken. Op de overige erftoegangswegen wordt het verkeer gemengd afgewikkeld. De verkeersveiligheid rondom het plangebied is dan ook voldoende gewaarborgd.

Parkeren

De gemeente Wijdemeren hanteert eigen vastgestelde parkeernormen gebaseerd op de kencijfers uit het ASVV. Deze parkeernormen worden gehanteerd voor nieuwbouw en verbouw van bestaande panden. De parkeernorm binnen de kern voor eengezinswoningen bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning. Uitgaande van maximaal 24 woningen zijn 36 parkeerplaatsen benodigd. Deze parkeerplaatsen zullen op eigen terrein en op een centrale parkeerruimte worden gerealiseerd.

Verkeersgeneratie

Binnen het plangebied was tot voor kort de St. Antoniusschool gevestigd. Aangenomen kan worden dat de nieuwe woningen niet tot meer verkeer zullen leiden op de ontsluitende wegen.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het akoestisch onderzoek zijn vermeld in tabel 5.1. De verkeersintensiteit op de Kerklaan (6.400 mvt/etmaal) is verstrekt door de gemeente Wijdemeren en gebaseerd op tellingen. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2024 is uitgegaan van een autonome groei van 2% per jaar.

Op de E. Blocklaan en de P. van de Leelaan zijn geen verkeersgegevens bekend. Aangenomen kan worden dat de intensiteit in 2024 niet meer dan 1.000 mvt/etmaal zal bedragen.

Tabel 5.1 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op 50-tallen)

  2024  
Kerklaan   8.300  
E. Blocklaan en P. van de Leelaan   1.000  

De voertuigverdeling van het verkeer op de Kerkstraat is bepaald aan de hand van de verkeerstellingen verkregen door de gemeente. Voor de voertuigverdeling van het verkeer op de omliggende wegen is uitgegaan van een standaardverdeling voor een buurtverzamelweg. Er is geen reden om aan te nemen dat de daadwerkelijke voertuigverdeling afwijkt.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied voor zowel het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer als het openbaar vervoer is goed te noemen. Binnen het plan dienen op de centrale parkeerruimte en op eigen terrein in totaal 36 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd om in de eigen parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Aangenomen kan worden dat de nieuwe ontwikkeling niet tot extra verkeer op de ontsluitende wegen zal leiden. Het aspect verkeer vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.2 Water

Watertoets

De watertoets is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

In het projectgebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Waternet neemt daarbij de uitvoering van het waterbeheer voor zijn rekening. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Wijdemeren. In het kader van de watertoets is over deze ruimtelijke ontwikkeling overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Bestuursakkoord Water (BW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan uitvoering aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel).

In de Keur AGV 2011 van het Hoogheemraadschap zijn de uitgangspunten aangegeven voor het afstemmen van ruimtelijke plannen op het watersysteem. Het Hoogheemraadschap gaat bij de ontwikkeling van nieuwe stedelijke functies uit van 10% open water of zoveel als uit een nadere berekening nodig blijkt. In hooggelegen infiltratiegebieden geldt geen verplichting tot de aanleg van open water als compensatie voor de toename van verhard oppervlak. In plaats daarvan dient de initiatiefnemer voldoende tijdelijk bergend oppervlak te creëren en daarnaast voorzieningen waarmee schoon regenwater in de ondergrond kan infiltreren. Verder is op dit moment het Handboek Hemelwater van toepassing.

Huidige situatie waterhuishouding

Het plangebied ligt centraal in de kern Kortenhoef, in het Vechtplassengebied. In de uitgangssituatie (vigerende plan) bevindt zich in het plangebied een school met schoolplein en het terrein was volledig verhard. Inmiddels is de school echter gesloopt en is het terrein braakliggend. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP 0 m en de bodem bestaat ter plaatse uit zand. Volgens de Bodemkaart van Nederland geldt in het projectgebied grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand van nature minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 m en 1,2 m beneden het maaiveld ligt.

Het projectgebied ligt in de Polder Kortenhoef, waar het gehele jaar een peil van NAP -0,9 m wordt gehandhaafd. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. De Kerklaan wordt aangemerkt als een tertiaire waterkering met een kernzone van 3 m en een beschermingszone van 5 m aan beide zijden. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de beschermingzone van deze waterkering, dit heeft geen gevolgen voor de uitvoering van het plan. Het rioolstelsel in Kortenhoef bestaat uit een gemengd stelsel, waarbij het afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Horstermeer.

Ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot beleid

In het plangebied worden woningen en parkeerplaatsen gerealiseerd. De Keur stelt dat een toename van het verhard oppervlak met meer dan 1.000 m² gecompenseerd dient te worden. Ten opzichte van de uitgangssituatie neemt het verhard oppervlak niet toe. Compensatie in de vorm van nieuw oppervlaktewater is dan ook niet aan de orde. Wel dient voor de werkzaamheden binnen de keurzone van de waterkering een ontheffing op de Keur te worden aangevraagd.

Voor de nieuwe bebouwing dienen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen te worden toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien toch uitloogbare materialen worden gebruikt, moeten deze materialen worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

De nieuwbouw wordt tot aan de erfgrens voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Op die manier kan bij toekomstige vervanging van het bestaande gemengde rioolstelsel door een gescheiden stelsel hierop eenvoudig worden aangesloten.

Indien tijdens de bouwwerkzaamheden een bronbemaling wordt aangelegd, dient hiervoor een Wvo-vergunning te worden aangevraagd.

5.3 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie

De planlocatie bestaat grotendeels uit braakliggend terrein, opgaande begroeiing en een gebouw (de school is reeds gesloopt).

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied zullen woningen worden gerealiseerd. Het plangebied zal ook een nieuwe groeninrichting en ontsluitingswegen krijgen. Voor de herinrichting van het plangebied zullen de volgende werkzaamheden plaatsvinden:

  • kappen en/of verwijderen opgaand groen;
  • sloop van een gebouw;
  • bouwrijp maken grond;
  • realisatie van nieuwbouw;
  • nieuwe groeninrichting.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is op provinciaal niveau nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

  • De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, maar is wel op 500 m afstand van het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen gelegen. Het plangebied is niet nabij de EHS of provinciale ecologische verbindingszones gelegen.

De Oostelijke Vechtplassen bestaat uit een reeks van laagveengebieden tussen de Vecht en de oostrand van Utrechtse Heuvelrug. In het gebied bevinden zich door turfwinning ontstane meren en plassen, meest met een zandondergrond, sommige aanzienlijk verdiept door zandwinning. De combinatie van rivierinvloeden en invloeden van het watersysteem van de zandgronden, heeft een rijke schakering van typen van moeras en moerasvegetaties doen ontstaan. In het gebied zijn twee belangrijke gradiënten te onderscheiden: van noord naar zuid loopt een gradiënt van meer gesloten gebied (bos) naar meer open landschap (grasland, trilveen en rietland), terwijl van west naar oost een gradiënt is te zien van toenemende kwel (in petgaten en trilvenen). Het is een belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger) en zeer belangrijk voor broedvogels van moerassen met veel waterriet en lange oeverlijnen (woudaap, grote karekiet). Ook is het van enig belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels (porseleinhoen, zwarte stern, ijsvogel).

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl ).

Vaatplanten

Gezien de voorkomende biotopen is het mogelijk dat een beschermde soort als grote kaardenbol groeiplaatsen heeft op de planlocatie. Overige beschermde soorten worden hier niet verwacht.

Zoogdieren

Het plangebied vormt naar verwachting vooral het leefgebied van algemene soorten als konijn, mol, egel, veldmuis en huisspitsmuis. De oudere bomen en het gebouw bieden mogelijk vaste verblijfplaatsen aan vleermuizen.

Tevens kunnen lijnvormige elementen zoals bomenrijen dienen als vliegroute en foerageergebied voor bovengenoemde vleermuizen.

Vogels

Mogelijk maken soorten als huismus en gierzwaluw gebruik van dakpannen of andere holtes aanwezig in het gebouw (onder dakranden) dat deel uitmaakt van de planlocatie en komen hier tot broeden. In en rond de bebouwing en opgaande begroeiing zijn verder soorten als ekster, koolmees, pimpelmees, spreeuw, winterkoning, heggenmus, merel en roodborst te verwachten.

Amfibieën

Mogelijk maken algemene soorten als bruine kikker, groene kikker en gewone pad gebruik van het plangebied als schuilplaats/winterverblijfplaats. Zwaar beschermde soorten zijn gezien de voorkomende biotopen en de ligging van het plangebied hier niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie.

In de onderstaande tabel wordt weergegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.2 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

 
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     grote kaardenbol

konijn, mol, egel, veldmuis en huisspitsmuis
bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus  

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, maar is wel op 500 m afstand van het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen gelegen. Gezien de omliggende bebouwing en wegen (buffers), die de omgeving reeds verstoren, treden er geen negatieve effecten vanuit het plangebied op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen op.

Soortenbescherming

De planontwikkeling kan leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • De gemeente beschikt reeds over een ontheffing van de Ffw voor het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis.

Conclusies

Met inachtneming van genoemde voorwaarden (onder soortenbescherming) staat de Flora- en faunawet het bestemmingsplan niet in de weg. Tevens vormt de Natuurbeschermingswet geen beletsel.

5.4 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

Ten aanzien van de voorgestelde herinrichting dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afstemming tussen bestaande en nieuwe functies is mogelijk door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (herziene versie, 2007). Het is mogelijk dat de daadwerkelijke milieubelasting van een specifiek bedrijf minder bedraagt dan de algemene richtafstanden weergeven. Dit dient te blijken uit de van toepassing zijnde regelgeving voor het bedrijf, dan wel uit specifiek onderzoek. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Het plan maakt de ontwikkeling van maximaal 24 woningen mogelijk. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die potentieel milieuhinder veroorzaken. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan een begraafplaats. Voor begraafplaatsen geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 10 m ten opzichte van een rustige woonwijk, enerzijds om overlast ter plaatse van de woningen te voorkomen en anderzijds om rust ter plaatse van de begraafplaats te kunnen garanderen. De woningen worden op circa 5 m van de begraafplaats gerealiseerd. Er wordt dan ook niet voldaan aan de richtafstand.

In de huidige situatie zijn reeds woningen aangrenzend aan de begraafplaats aanwezig. In de Wet op de lijkbezorging is, in tegenstelling tot de VNG-uitgave, bewust geen afstand van een begraafplaats tot de omliggende bebouwing opgenomen, onder verwijzing naar de mogelijkheden die de Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt ter zake van het voeren van een ruimtelijk beleid. In het ruimtelijk beleid moeten óók eventuele technische eisen of criteria van een specifieke locatie worden meegewogen. In dit geval ligt er aan de zijde van de nieuw te bouwen woningen een wal langs de begraafplaats die voldoende afscheiding en privacy over en weer waarborgt.

Er kan door aanwezigheid van deze wal dan ook geconcludeerd worden dat ter plaatse van de geprojecteerde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor omringende bedrijven of voor de naastgelegen begraafplaats.

5.5 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van de externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken2 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Onderzoek en conclusie

Er vinden in de omgeving van het plangebied geen risicovolle activiteiten plaats (bedrijvigheid of vervoer). In de omgeving van het plangebied of daarbinnen zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig vanaf  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   2010  
fijn stof (PM10)1)    jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   2005  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   2005  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Bestuursorganen kunnen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

Besluit niet in betekende mate (nibm)

In het nibm is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere:
    • 1. woningbouw met niet meer dan 500 woningen bij een ontsluitingsweg of 1.000 bij twee ontsluitingswegen met gelijkmatige verkeersverdeling;
    • 2. kantorenlocaties met niet meer dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij een ontsluitingsweg of 66.6667 m² bij 2 ontsluitingswegen met gelijkmatige verkeersverdeling.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek en resultaten

Het project valt, gelet op deze geringe omvang, in één van de categorieën waarvoor is bepaald dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van luchtverontreinigende stoffen. Zonder verdere toetsing kan daarom worden geconcludeerd dat het ruimtelijk plan voldoet aan de Wlk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde woningen. De gemeente Wijdemeren beschikt over het Rapport Luchtkwaliteit Wijdemeren 2011. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat langs de Kerklaan in Kortenhoef (de belangrijkste weg), de concentraties voor PM10 en NO2 ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wlk liggen.

Conclusie

De Wlk staat de uitvoering van dit project niet in de weg.

5.7 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

In verband met de uitvoerbaarheid van een plan moet onderzoek worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Op de locatie van de St. Antoniusschool is in verband met de mogelijke ontwikkeling van woningen en de daarmee gepaard gaande functiewijziging een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (IDDS, 2009). Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat er weliswaar overschrijdingen van achtergrondwaarden en streefwaarden zijn aangetoond maar dat de gemeten waarden dermate gering zijn dat conform het gestelde in de Wet bodembescherming aanvullende onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De kwaliteit van de grond is daarmee geschikt voor de beoogde ontwikkeling van woningen, er zijn geen beperkingen inzake het verlenen van een bouwvergunning. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit de uitvoering van het project niet in de weg staat.

5.8 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

De nieuw te bouwen woningen zijn volgens de Wet geluidhinder nieuwe geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (Lday-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB.

De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruikgemaakt.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting, wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de uiterste grenswaarde van 63 dB als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Onderzoek

De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de Kerklaan. Deze weg heeft een binnenstedelijke ligging, 1-2 rijstroken en derhalve een geluidszone van 200 m. Ten gevolge van het verkeer op de Kerklaan is akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Eveneens is de ontwikkeling gelegen in de nabijheid van 30 km/h-wegen, zoals de E. Blocklaan en de P. van de Leelaan. Deze wegen zijn op basis van het snelheidsregime gedezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd ten gevolge van het verkeer op deze wegen.

Rekenmethodiek en invoergegevens

De exacte fasering van de bouw van de woningen is nog niet bekend. Mogelijk worden de woningen aan de E. Blocklaan eerder ontwikkeld dan de woningen aan de Kerklaan. Gezien dit mogelijke scenario is voor alle woningen gerekend met een vrije veld situatie (het worst case scenario). Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1.

De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan dit akoestisch onderzoek staan vermeld in de paragraaf verkeer. De wegdekverharding op de Kerklaan bestaat uit asfalt op de E. Blocklaan en de P. van de Leelaan liggen klinkers.

Resultaten gezoneerde weg

De vier nieuwe woningen langs de Kerklaan zullen op een minimale afstand van 15 m uit de as van de Kerklaan gerealiseerd worden. De geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van het verkeer op de Kerklaan bedraagt op deze afstand 56 dB. De twee woningen aan de E. Blocklaan zullen op een afstand van ten minste 39 m uit de as van de Kerklaan gerealiseerd worden. Op deze afstand bedraagt de geluidsbelasting 50 dB ten gevolge van het verkeer op de Kerklaan.

In beide gevallen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, maar de uiterste grenswaarde niet. Aan de gevels van de overige nieuw te bouwen woningen is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Maatregelen bij overschrijding voorkeursgrenswaarden

De geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemmingen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.

Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. Deze maatregelen zijn alleen mogelijk als de functie van de weg wordt gewijzigd. Dit stuit op overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. De Kerklaan behoort tot de hoofdverkeersstructuur van de kern Kortenhoef. De functie als gebiedsontsluitingsweg dient ten behoeve van een goede bereikbaarheid te worden behouden.

Een andere maatregel aan de bron is het herasfalteren met geluidsreducerend asfalt (SMA/ZOAB/ZSA-sd of een akoestisch vergelijkbaar wegdektype). Toepassen van geluidsarm asfalt stuit op overwegende bezwaren van financiële aard omdat de maatregel maar voor een gering aantal woningen noodzakelijk is.

Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsschermen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Dergelijke schermen zijn in binnenstedelijk gebied niet inpasbaar.

Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting aan de gevels van de nieuwe woningen ten gevolge van het verkeer op de Kerklaan te reduceren.

Resultaten 30 km/h-wegen

De nieuwe woningen zijn op een minimale afstand van 7,8 m uit de as van de E. Blocklaan gelegen. Op deze afstand bedraagt de geluidsbelasting aan de gevels 48 dB. De geluidsbelasting aan de gevels van de nieuwe woningen op een afstand van 10 m uit de as van de weg P. van de Leelaan bedraagt 47 dB. Hierbij wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden en is sprake van een aanvaardbaar klimaat.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de niet gezoneerde 30 km/h-wegen is sprake van een aanvaardbaar klimaat.

De nieuwe woningen op de hoek van de Kerklaan en de E. Blocklaan ondervinden een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Kerklaan. Omdat maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet geheel doelmatig en/of gewenst zijn dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren hogere waarden vast te stellen. Een en ander is vastgelegd in tabel 5.4.

Tabel 5.4 Ontheffingswaarden

ontwikkeling   aantal   ontheffingswaarde   geluidsbron  
woningen aan de Kerklaan
woningen aan de E. Blocklaan  
4
2  
56 dB
50 dB  
Kerklaan
Kerklaan  

De betreffende hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.

5.9 Archeologie

Toetsingskader

Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Het Verdrag van Malta is in het Nederlands recht geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. Op grond van deze regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek moeten vervolgens volwaardig in de belangenafweging worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.

Onderzoek

Het bureau Becker & Van de Graaf heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de locatie aan de Kerklaan te Kortenhoef. Op de Indicatieve Kaart voor Archeologische Waarden (IKAW) heeft het gebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Vanwege de reeds verstoorde bovenlaag, worden geen archeologische waarden verwacht tot 2 m onder het maaiveld. Indien geen graafwerkzaamheden worden gepland dieper dan 2 m onder het maaiveld, is nader archeologisch onderzoek niet nodig. Vondsten gedaan tijdens de planuitvoering vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden zijn in eigendom van de gemeente Wijdemeren. Na vaststelling van het bestemmingsplan worden deze gronden verkocht aan een projectontwikkelaar. Met de ontwikkelaar zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. De opbrengsten komen ten goede van de algemene reserves van de gemeente.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het rapport Stedenbouwkundig kader & welstandscriteria heeft de inspraak doorlopen. De raad heeft daarom op 25 april 2013 besloten dat voor het bestemmingsplan geen inspraakprocedure noodzakelijk meer is. Het ontwerpbestemmingsplan is direct conform de wettelijke procedure ter visie gelegd.

Hoofdstuk 7 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan 'Antoniusschoolterrein Kerklaan, Kortenhoef' is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende personen en instanties toegezonden:

  • KPN Operator Vaste Net, afdeling Leidingbeheer Rayon Midden;
  • Politie, Regio Gooi en Vechtstreek;
  • O.F.G.V.;
  • NV PWN, Waterleidingbedrijf;
  • Brandweer Gooi- en Vechtstreek;
  • Kamer van Koophandel, Gooi- en Eemland;
  • Gewestelijke Afvalstoffen Dienst;
  • Veilig Verkeer Nederland;
  • Gewest Gooi en Vechtstreek;
  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Inspectie Leefomgeving en Transport;
  • Provincie Noord-Holland, directie SHV;
  • Waternet, Team Planadvies Vergunningen;
  • Hydron Midden-Nederland;
  • Nuon;
  • Vitens, Watertechnologie.