Plan: | Wijdemeren, Kern 's-Graveland en Landgoederen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1696.BP0200kernGVL2008-va01 |
Ontwikkeling van de buitenplaatsen
Rond 1625 verwierven zes rijke Amsterdamse handelslieden westelijk van het Gooi een stuk grond, dat toentertijd als 'onlanden' bekend was. Zij zochten een waardevaste geldbelegging, zoals anderen in de gouden eeuw dat vonden in drooglegging of ontginning. Ontginning in dit 's-Graven Land betekende vooral zand afgraven, dat voor de toen al snelgroeiende stad Amsterdam goed bruikbaar was. Voor de afvoer van het zand werd een vaart gegraven naar de Vecht (de 's-Gravelandse Vaart), en een reeks sloten loodrecht hierop. Na de afgraving van het bruikbare zand werd vermoedelijk de bovenste laag zand met veen vermengd met als resultaat een redelijk vruchtbare grond.
In 1634 is de polder verkaveld in 27 rechthoekige, oost-westgelegen kavels en verdeeld onder de zes Amsterdammers. Allereerst stichtte men er een aantal boerenbedrijven. Daarna ontstonden (eerst bedoeld als zomerverblijf) de grote buitenplaatsen, zoals Schaep en Burgh, Boekesteijn, Spanderswoud, Hilverbeek en Gooilust. De buitenplaatsen, die rijkdom en aanzien van de bezitters moesten weerspiegelen, omvatten een monumentaal huis in een groot park, en een boerenbedrijf met weilanden en akkers. Tegenover de reeks buitenplaatsen groeide op het smalle stuk grond tussen vaart en laan (het Noorder- en Zuidereinde) langzaam de langgerekte dorpsbuurt. Hier woonden vooral de bedienden, tuinmannen, koks en wasvrouwen van de bezitters van de buitenplaatsen.
Zo ontstond een gebied met een bijzonder beeld. Tussen het heidelandschap van het Gooiland en het veenlandschap van het plassengebied werd een landschap gecreëerd met lanen, grote percelen bos, akkers en weilanden, in een geometrisch verband. Het bos van 's-Graveland is in die tijd het enige bos in de omgeving. Pas veel later, in de 19e eeuw, is het Gooi bebost.
In de 17e eeuw en in het begin van de 18e eeuw is het beeld van 's-Graveland gevormd. Sinds die tijd is het jonge bos gegroeid, oud geworden en vervangen; lanen zijn aangelegd en weer gekapt; een andere stijl van parkaanleg heeft zijn invloed gehad op het landschap. De landhuizen op de buitenplaatsen werden nog statiger, rijker en in de dorpsbuurt zijn meer huizen gebouwd. Enkele landhuizen zijn verdwenen en ook het aantal boerderijen is minder geworden, terwijl het bodemgebruik is verschoven naar vrijwel uitsluitend gebruik als weiland. De wegverharding van het Noorder- en Zuidereinde is uitgebreid en het verkeer is van soort en van intensiteit veranderd.
Gebruik en functie van het gebied zijn ten dele veranderd. Maar het eigenlijke beeld van
's-Graveland is nauwelijks gewijzigd. Het Noorder- en Zuidereinde is nog steeds een laan met hoogopgaande laanbeplanting. Oostelijk hiervan liggen nog steeds de buitenplaatsen met een monumentaal huis in een park, bos en weilanden. Westelijk liggen nog steeds de afwisselend lage en hoge kleine huizen van de dorpsbuurt tussen laan en vaart geklemd.
Het oorspronkelijke beeld is zeer gaaf gebleven. Het gebied heeft binnen de Nederlandse grenzen een zeer hoge cultuurhistorische waarde: het is uniek in ons land. Hoewel het gebied landschappelijk en natuurwetenschappelijk niet enig is in ons land, moet toch gesteld worden dat ook in die opzichten het gebied bijzonder waardevol is.
Ontwikkeling van de bebouwing langs het Noorder- en Zuidereinde
Uit de ontstaansgeschiedenis van 's-Graveland blijkt dat de infrastructuur en de bebouwing op een wetmatige wijze tot stand gekomen zijn. Dit is het gevolg van het feit dat in 1634 'Cavel Conditiën' waren opgesteld waarin precies stond vermeld hoe de structuur van 's-Graveland zou moeten worden. Het Noorder- en Zuidereinde vormen een lang recht lint van noord naar zuid. Parallel hieraan ligt aan de westzijde de 's-Gravelandse Vaart. De strook tussen de 's-Gravelandse Vaart en de weg is van oudsher bestemd geweest voor bebouwing, zij het dat de bewoners van de buitenplaatsen vooral op de situering van de bebouwing invloed hebben uitgeoefend. Er zijn bepaalde delen onbebouwd gebleven, omdat vanuit de landgoederen het zicht op de lager gelegen veengebieden bewust werd opengelaten. Tegenover Schaep en Burgh, Boekesteijn en Trompenburgh is dit duidelijk zichtbaar. De oostzijde van de weg moest overal gevrijwaard blijven van bebouwing om het zicht van en naar het buitenplaatsengebied te behouden.
Het buitenplaatsengebied is in één periode ontwikkeld. Het ontstaan van de dorpse bebouwing is een lang proces in de tijd geweest, tot de dag van vandaag toe.
Begin 18e eeuw stonden er circa 100 huizen langs het Noorder- en Zuidereinde. In 1843 spreekt de geschiedschrijving over 145 huizen. Momenteel is het Noorder- en Zuidereinde aan de westkant grotendeels dichtgegroeid. In de 20e eeuw zijn er - voornamelijk door geldgebrek van de buitenplaatseigenaren - toch bouwkavels aan de oostzijde van de weg verkocht, waardoor de visuele relatie tussen de buitenplaatsen en de dorpsbuurt op sommige plaatsen minder duidelijk is. Dit was in strijd met de 'Cavel Conditiën'.
De organische groei door de tijd van de bebouwing langs het Noorder- en Zuidereinde komt tot uitdrukking in de diverse stijlen. Uit de 17e eeuw zijn nog enkele panden bewaard gebleven. Fraaie topgevels en raampartijen met mooie roedenverdeling zijn typische kenmerken uit deze periode. De 18e-eeuwse dorpsbebouwing wijkt niet zoveel af van de 17e-eeuwse.
Ook in de 19e eeuw is een groot aantal woningen tot stand gekomen. Tevens worden er in die eeuw enkele bedrijfspanden gerealiseerd. Langs de 's-Gravelandse Vaart ontstonden wasserijen als dienstverlening aan de Amsterdamse buitenplaatsen. De goede kwaliteit van het van kwelwater afkomstige water droeg ertoe bij dat deze bedrijvigheid zich zo heeft ontwikkeld.
In de historisch gegroeide situatie, zoals die tot ongeveer het begin van deze eeuw nog bestond, was het gehele dorp 's-Graveland niet groter dan de huidige dorpsbuurt tussen weg en water. Bebouwing in Kortenhoef, maar ook aan de oostzijde van het Noorder- en Zuidereinde, was er in die tijd vrijwel niet. De dorpsbuurt vervulde dan ook alle functies die voor het dorp noodzakelijk waren. Vanouds waren er binnen de sterke beperking van de locatie tussen weg en water weinig belemmeringen voor het vestigen van allerlei functies. Zodoende konden zich hier diverse activiteiten ontwikkelen. Naast het wonen trof men er winkels, kerken, horeca, kleine (ambachtelijke) bedrijven en overheidsdiensten aan. Hiernaast hadden zich in 's-Graveland ten gevolge van de gunstige ligging aan de vaart, bedrijven ontwikkeld die hierop gericht waren. Enerzijds bijvoorbeeld restaurants en cafés, die afhankelijk waren van passanten, anderzijds bijvoorbeeld wasserijen.
Bijna iedere woning, iedere winkel of elk café was bouwkundig een zelfstandig onderdeel van dit geheel. De onderlinge verschillen komen vooral tot uitdrukking in de goothoogten, de dakvorm, de dakbedekking en de raampartijen. Pas in de 20e eeuw is men op sommige plaatsen overgegaan tot het bouwen van rijtjes. Naast de woning als kleinste element van het geheel, zoals dat tot dan toe in bijna alle gevallen gebouwd werd, werd het woonblok (vier tot zes woningen) toegevoegd aan de bestaande bebouwing. Vanwege de beperkte ruimtelijke mogelijkheden heeft dit niet al te grootschalige gevolgen gehad, hoewel van een zekere verschraling wel sprake is.