Plan: | Bebouwde kom Kortgene 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1695.BPKortgene2014-VA01 |
De gemeente Noord-Beveland is voornemens haar grondgebied te voorzien van een actuele, juridischplanologische regeling. Aanleiding tot het actualiseren en digitaliseren van het bestemmingsplan is het feit dat het huidige bestemmingsplan al geruime tijd geldt en daardoor niet altijd voldoende actueel is. Meer dan voorheen dwingt de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) gemeenten tot het actueel houden van de bestemmingsplannen en daarbij toepassing te geven aan de nieuwe standaarden (SVBP/IMRO). Het voorgaande vormt de voornaamste reden van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan 'Bebouwde kom Kortgene 2014'.
Het bestemmingsplan heeft als doel om de huidige planologische rechten te verankeren in een actuele regeling. Binnen het plan is een klein aantal ontwikkelingen voorzien, deze zijn beschreven in paragraaf 2.4.
De kern Kortgene is gelegen in het zuidelijk deel van de gemeente Noord-Beveland, aan het Veerse meer. Zie onderstaande figuren.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Bebouwde Kom Kortgene 2003' (onherroepelijk d.d. 13-12-2005).
Daarnaast beslaat het plangebied aan de westzijde een strook van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2013' (vastgesteld 29-8-2013, geheel onherroepelijk). De Westdijk en de aan de oostzijde hiervan gelegen woningen zijn in dit plan opgenomen met respectievelijk een verkeers- en een woonbestemming. Er omheen geldt een agrarische bestemming.
Aan de zuidzijde van Kortgene is in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ook het (parkeer)plein aan de Havenweg meegenomen. Voor dit deel is het bestemmingsplan 'Kortgene Havenfront' (onherroepelijk d.d. 9-6-2000) momenteel nog vigerend. Het plein heeft in dit plan aan de noordzijde een strook met de bestemming 'Horecadoeleinden' en voor het overige de bestemming 'Uit te werken verblijfsgebied 1'. Laatstgenoemde gronden zijn bestemd voor verkeers- en groenvoorzieningen en recreatief verblijf in de open lucht.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en kaart c.q. verbeelding. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende gedeelte van het plan. Daarop wordt een toelichting gegeven. In de onderhavige toelichting worden de uitgangspunten voor het bestemmingsplan ‘Bebouwde kom Kortgene 2014’ weergegeven. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk en wettelijk beleid dat op de beoogde ontwikkeling van toepassing is. De milieu- en duurzaamheidaspecten worden behandeld in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vorm van het bestemmingsplan beschreven. De wijze van handhaven is opgenomen in hoofdstuk 6. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 7 aan de orde en tot slot wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke toetsing en overleg behandeld.
De geschiedenis van Noord-Beveland valt uiteen in twee onderscheiden perioden. Er is een ‘oud’ Noord-Beveland, dat dateert van voor de St. Felixvloed uit 1530, en het huidige Noord-Beveland, dat dateert van na 1598. Het ‘oude’ en het ‘nieuwe’ Noord-Beveland hebben maar in beperkte mate met elkaar te maken. De eerste keer dat Kortgene in de geschiedenisboeken wordt genoemd is als parochie in 1247. Jonkheer Philips van Borssele verhief in 1413 het plaatsje Kortgene tot stad. Men begon met de bouw van een nieuw kerkgebouw. Helaas ging de aanbouw van deze kerk al een jaar later met de rest van het prille stadje in vlammen op. Eenmaal herbouwd kende Kortgene een redelijke welvaart. Kortgene kreeg in 1478 het veerrecht, het veer tussen Kortgene en Wolphaartsdijk was het belangrijkste veer van Noord-Beveland. De stormvloeden spaarden echter ook Kortgene niet, in 1530 en in 1532 werd heel Noord-Beveland overspoeld.
In 1598 werd opnieuw begonnen met het inpolderen van Noord-Beveland. Voor Kortgene is de bedijking van de Stadspolder relevant. Kort na de bedijking van de Stadspolder in 1684 werd ten zuiden van Kortgene een veer- en landbouwhaven aangelegd. In die periode ontwikkelde Kortgene zich als voorstraatdorp. Dit type dorp, dat ontstond tussen de 15e en de 18e eeuw, vertoont een uiterst simpele plattegrond met een voorstraat tussen de kerk en de haven en aan weerszijde strakke bebouwing met daarachter achterstraten. In Kortgene is dit echter niet het geval. Doordat de middeleeuwse kerk, waarvan de kerktoren na de overstromingen nog overeind bleek te staan, als uitgangspunt is genomen voor de nieuwe kern, ligt de kerk hier tegen de haven. De Hoofdstraat kan beschouwd worden als de voorstraat. Aan weerszijde van dit centrale element ligt in een lint de oudste bebouwing. Hoewel er, vanwege de voorstraatstructuur, geen echt dorpshart is, is er wel sprake van een concentratie van centrumfuncties.
Uitbreiding van de kern heeft vanaf 1900 overwegend plaatsgevonden in de richting van de Torendijk. Aan de oostzijde van de kern, binnen de dijkstructuur, ligt daardoor nog steeds een onbebouwd gebied. Op dit gebied is de nieuwe dorpsuitbreiding, plan Stadspolder gepland. De haven is in de loop der jaren uitgebreid en verbeterd. In 1964 werd ten oosten van de veer- en landbouwhaven jachthaven Delta Marina aangelegd.
In het begin van de 20e eeuw nam in Kortgene de handel, en daarmee zowel het verkeer over land als over water, toe. De samenleving van Kortgene was door deze toename sterk gericht op invloeden van buitenaf. Dit had onder andere tot gevolg dat de inwoners van het financieel gezonde Kortgene vrijzinniger waren dan andere inwoners van Noord-Beveland, er kon bijvoorbeeld gedanst worden in cafés en er was jaarlijks een kermis. Onder andere door deze vrijzinnigheid voelden Colijnsplaat en Kats er niets voor om samen met Kortgene één gemeente te vormen. Kortgene zou hierbij, door de centrumfunctie van de kern, de belangrijkste kern binnen de nieuwe gemeente worden. In 1941 werden Colijnsplaat en Kats alsnog met Kortgene verenigd tot de gemeente Kortgene. Ook na deze vereniging is, voornamelijk door de inwoners van Colijnsplaat, nog lang getracht om de samenvoeging ongedaan te krijgen. De minister van Binnenlandse Zaken constateerde echter in 1947 dat er onvoldoende aanleiding bestond om de herindeling ongedaan te maken. In 1995 is de toenmalige gemeente Kortgene opgegaan in de gemeente Noord-Beveland.
Kortgene ligt op het grensvlak van grootschalige akkerbouwgronden en het Veerse Meer. Het open landschap is karakteristiek voor Noord-Beveland. De historische dijkstructuur rondom Kortgene is nog steeds te beleven. De ontstaansgeschiedenis van Kortgene als voorstraatdorp is eveneens nog duidelijk in het stratenpatroon en de karakteristieke bebouwing afleesbaar. Vanaf het water vormt het havengebied, met de veer- en landbouwhaven en jachthaven Delta Marina, een belangrijke entree van Kortgene. De havens liggen ingeklemd tussen twee verblijfsrecreatieterreinen. De landbouwhaven heeft inmiddels de landbouwfunctie verloren en fungeert nu als recreatiehaven. Jachthaven Delta Marina, de eerste haven op Noord-Beveland gezien van de Zandkreeksluis, vervult eveneens een recreatieve functie. De sfeer en de uitstraling van de kern wordt sterk beïnvloed door de recreatie in de directe omgeving. Daaraan dankt Kortgene ook het rijke aanbod aan voorzieningen.
De provinciale wegenstructuur op Noord-Beveland bestaat uit de N57, de N255 en de N256. De ten noorden van Kortgene gelegen regionale wegen, de Provincialeweg, de Kortgeenseweg en de Molendijk, vormen de belangrijkste verbinding tussen de provinciale wegen op Noord-Beveland en Kortgene. Verder zijn er diverse lokale wegen, zoals de Oostbermdijk en de Galgendijk, die een minder belangrijke ontsluitende functie hebben. De dijken rondom Kortgene dienen met name als ontsluitingsroute voor het havengebied en het dorp.
Binnen de dijkstructuur vormen de Hoofdstraat en de Kaaistraat de centrale ontsluitingsas. In het brede profiel van de Hoofdstraat zijn voldoende parkeervoorzieningen aanwezig, waardoor de voorzieningen, die voornamelijk in het centrumgebied liggen, goed bereikbaar zijn. Op een aantal geclusterde parkeervoorzieningen na, wordt in de omliggende woonstraten geparkeerd langs de weg of op eigen terrein.
In en om Kortgene zijn diverse fiets- en wandelpaden, zowel recreatief als utilitair. Langs de provinciale wegen liggen vrijliggende fietspaden. Langs de overige wegen zijn de fietspaden niet gescheiden van de rijbaan. De veerpont tussen Kortgene en Wolphaartsdijk kan eveneens als onderdeel van een langzaamverkeersroute worden aangemerkt.
Natuur en landschap vormen een belangrijke drager voor de beleving van Noord-Beveland. Rondom Kortgene wordt het landschap met name bepaald door de kenmerkende open agrarische polders. De groene elementen in deze polders bestaan voornamelijk uit de beplanting die langs de doorgaande route is aangebracht en de beplanting langs de bebouwingselementen. Ook de oever van het Veerse Meer is een belangrijk landschappelijk element.
De hoofdgroenstructuur van de kern Kortgene wordt gevormd door een aantal met bomen beplante lijnen, waarvan de Hoofdstraat, Torendijk, Westdijk en de Kaaidijk de voornaamste zijn. Op buurtniveau spelen de bomen in de woonstraten een structurerende rol. Naast lijnvormige groenelementen zijn er ook groene gebieden, zoals de begraafplaats, de beplanting rond de school en het gebied Stadspolder.
Het Veerse Meer is aangewezen als Natura 2000-gebied en heeft een functie als broed- en foerageergebied voor beschermde vogelsoorten. Het Veerse Meer als onderdeel van de Delta wordt beschouwd als watergebied van internationale betekenis. Ook heeft het Veerse Meer een belangrijke recreatieve functie.
Naast het Veerse Meer is het kreekrestant, gelegen in de Stadspolder, een belangrijk waterelement. Dit kreekrestant is een overblijfsel van de stormvloeden en heeft daarmee ook een historische betekenis. In de kern zelf, binnen het plangebied, zijn nauwelijks waterpartijen -/gangen aanwezig.
De historische dijkstructuur vormt de feitelijke begrenzing van Kortgene. De kern wordt ten zuiden begrensd door de Kaaidijk, ten westen door de Torendijk en Westdijk, ten noorden door de Molendijk en ten oosten door de Oostdijk. Deze dijken liggen duidelijk hoger dan de kern zelf. Het centrale element in Kortgene is nog steeds de rechte, brede Hoofdstraat die van de Nicolaaskerk landinwaarts loopt. Aan het einde van de Hoofdstraat, aan de Molendijk, staat de oude korenmolen De Korenbloem uit 1873. De kerk en de korenmolen vormen de hoogteaccenten van Kortgene.
Binnen de dijkstructuur is, op grond van de ruimtelijke structuur, een onderscheid te maken tussen het centrumgebied, het noordelijk deel van de Hoofdstraat als lint met karakteristieke bebouwing en de overige woongebieden. Het centrumgebied wordt gevormd door de Kaaistraat, de Kaaioprit en het zuidelijk deel van de Hoofdstraat. Uitbreidingen hebben vanaf 1900, met uitzondering van bebouwing aan de Ooststraat, de Burgemeester van Citterstraat en de Burgemeester Snellenstraat, plaatsgevonden in de richting van de Torendijk. Aan de oostzijde heeft de oorspronkelijke bebouwing daardoor nog steeds rechtstreeks contact met het open gebied in de Stadspolder.
De dorpsuitbreidingen ten noorden van de Julianastraat zijn duidelijk in de tijd te plaatsen. Ze zijn overwegend planmatig van opzet en volgens de destijds heersende stedenbouwkundige opvattingen gerealiseerd. Het gebied ten zuiden van de Julianastraat heeft een onregelmatige verkaveling. Dit komt doordat dit gebied geleidelijk tot stand is gekomen, in aansluiting op de bestaande en oorspronkelijke bebouwing.
De bebouwing aan de Hoofdstraat is een gevarieerde mengeling van bouwstijlen. De strak gehanteerde rooilijn zorgt voor een evenwichtig beeld. In het gedeelte van de Hoofdstraat ten zuiden van de Nieuwstraat is de bebouwing aaneengesloten. In het gedeelte ten noorden van de Nieuwstraat is sprake van een wisselend verkavelings- en bebouwingspatroon. De overige woongebieden zijn divers van opbouw. Met de realisatie van het plan Noord IV is de laatste grote ruimtelijk ontwikkeling onlangs afgerond.
Binnen Kortgene komen van oudsher diverse functies voor. Wonen vindt voornamelijk plaats binnen de dijkstructuur evenals diverse andere kleinschalige functies zoals detailhandel, horeca en voorzieningen. Buiten de dijkstructuur zijn enkele bebouwingsclusters met woningen of agrarische opstallen te vinden. Aan de westzijde bevindt zich het bedrijventerrein Torendijk.
Ook op grond van de functionele structuur is een onderscheid te maken tussen het centrumgebied, het noordelijk deel van de Hoofdstraat en de overige woongebieden binnen de dijkstructuur. In het centrumgebied zijn de centrumvoorzieningen geconcentreerd. Het noordelijk deel van de Hoofdstraat heeft overwegend een woonfunctie met enkel aan de westzijde een aantal voorzieningen. Het overige deel van Kortgene heeft een woonfunctie, met verspreid een aantal andere kleinschalige functies.
De detailhandelsvoorzieningen zijn voornamelijk geconcentreerd in de Kaaistraat en het zuidelijk deel van de Hoofdstraat. Buiten de kern beschikken Delta Marina en camping De Paardekreek over een eigen winkelvoorziening. De verspreid over de kern liggende maatschappelijke voorzieningen beperken zich tot de basisvoorzieningen, zoals een kerk, school en dorpshuis. Ook is er een huisarts en een tandarts. In het gebied ten zuidwesten van de kruising van de Wilhelminastraat en de Hoofdstraat bevindt zich een begraafplaats. In de kern komen in de zakelijke dienstverlening onder andere Kantoor StandardGlas, dierenartsenpraktijk, architectenbureau en een kapsalon voor, voornamelijk aan de Hoofdstraat gelegen. Er is in Kortgene een ruim aanbod aan horecavoorzieningen, geconcentreerd in het zuidelijke deel van de Hoofdstraat. Recreatie is een belangrijke functie voor Kortgene. De meeste recreatieve functies liggen echter buiten de dijkstructuur, zoals twee verblijfsrecreatieterreinen, de havens aan het Veerse Meer en het sportterrein ten westen van Kortgene.
Onderhavig bestemmingsplan heeft een grotendeels conserverend karakter, wat betekent dat de huidige functies en bestemmingen veelal worden gehandhaafd. Op een aantal locaties is echter wel een ontwikkeling voorzien. In deze paragraaf worden deze voorziene ontwikkelingen beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gebiedsaspecten van deze ontwikkelingen.
In dit bestemmingsplan zijn de bouwlocaties Westdijk, Spuiweg 6 en Spuiweg 14 direct bestemd. Voor de ontwikkelingslocaties dorpshuis/school, Spuiweg 2, Het volkstuinencomplex Torendijk is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
De drie ontwikkelingslocaties De wijzigingslocaties
(directe bestemming)
Stadspolder
De ontwikkeling Stadspolder ligt buiten het plangebied. Voor deze ontwikkeling is een afzonderlijke procedure doorlopen.
Westdijk
Voor deze locatie zijn vergevorderde plannen voor de ontwikkeling van 5 woningen aan de rand van het dorp, net in het landelijke gebied. Door deze ontwikkeling wordt een open stuk in de lintbebouwing langs de Westdijk, grenzend aan het bestaande bebouwde gebied, op een aantrekkelijke wijze bebouwd.
Het bouwplan gaat uit van één vrijstaande woning en vier geschakelde woningen. Door te bouwen in de gemiddelde voorgevelrooilijn van de bestaande aangrenzende bebouwing ontstaat er een ruimtelijke eenheid met de overige bebouwing.
Met de keuze voor 2 x 2 geschakelde woningen en één vrijstaande woning wordt aangesloten op de bestaande structuur en bebouwingstypologie. De woningen worden via de bestaande wegenstructuur in en naar het dorp ontsloten.
Torendijk
Ter plaatse van het volkstuinencomplex tussen de Torendijk 1 en 43 is de mogelijke ontwikkeling van enkele woningen voorzien. Door woningbouw op deze locatie wordt een open gat opgevuld. Hiermee kan het dorp stedenbouwkundig worden afgerond aan deze zijde.
Spuiweg
Aan de Spuiweg is een aantal ontwikkelingen voorzien bij huisnummers 2, 6 en 14. De ontwikkelingen op deze locaties zijn gewenst omdat hiermee ruimtelijke kwaliteitsverbetering kan worden gerealiseerd door het saneren van oude of vervallen schuren. Op elk vrijkomend perceel kan een woning worden gebouwd. Op Spuiweg 6 is tevens een kleinschalige wellnesspraktijk voorzien.
Dorpshuis
In verband met de nieuwbouw van een multifunctioneel centrum in de Stadspolder zal de huidige bebouwing van school, dorpshuis etc. aan de Wilhelminastraat en Bernhardstraat na 2017 worden gesloopt. De vrijkomende locatie kan worden ingevuld met enkele woningen en groen. De plannen hiervoor zijn nog in voorbereiding.
Het beleid van de gemeente Noord-Beveland vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van Kortgene worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het algemene rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht. Het themaspecifieke beleid op het gebied van bodem, archeologie en cultuurhistorie, water, ecologie, flora en fauna, milieuhinder, geluidhinder, verkeer, luchtkwaliteit, externe veiligheid en eventuele overige belemmeringen wordt beschreven onder de betreffende thema's in hoofdstuk 4.
Het rijk richt zich met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Daarbij horen ook waterveiligheid en milieukwaliteit, evenals de bescherming van het werelderfgoed.
Het Rijk zet met de structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Daarnaast is aangegeven dat de ambitie is dat Nederland in 2040 blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden, is Nederland een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit, is de ambitie dat Nederland in 2040 nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden heeft en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt.
Inmiddels zijn echter nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Daarnaast werkt de eerdere wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen.
De "nieuwe" AMvB Ruimte komt in de plaats van de eerdere ontwerp-AMvB Ruimte uit 2009. De nieuwe AMvB Ruimte heet ook wel het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en gaat over nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In de AMvB zijn de nationale belangen opgenomen die een juridische borging vereisen in provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn de volgende nationale belangen vastgelegd:
De beschreven doelen uit de AMvB Ruimte zijn juridisch geborgd, het plan staat deze doelen niet in de weg en is hiermee in overeenstemming met de AMvB.
In de ‘Nota Mensen, Wensen, Wonen’ heeft het kabinet haar visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. De nota kent vijf kernthema's, te weten het bieden van meer zeggenschap voor burgers over woning en woonomgeving, het scheppen van kansen voor mensen in kwetsbare posities, het bieden van maatwerk in wonen voor mensen die zorg nodig hebben, het vergroten van de kwaliteit van wonen in steden en het bieden van meer ruimte voor groene woonwensen.
Deze aspecten komen terug in paragraaf 3.3.3.
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan 2012-2018 vastgesteld. Het omgevingsplan geeft de provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie op wordt ingezet. Kort samengevat: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.
Wonen
De provincie zet in op een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt in steden, dorpen en op het platteland en met voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop. Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik is in het rijksbeleid de 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen. Regionale afspraken zijn van belang. Het onderscheid tussen reguliere en recreatiewoningen wordt steeds kleiner. De provincie ziet kansen voor deeltijd wonen. Gemeenten moeten hiertoe helder beleid ontwikkelen.
Voorzieningen
Een goed voorzieningenniveau voor alle bewoners, toeristen en bedrijven, vanwege het grote belang voor de leefbaarheid en economie van Zeeland. Voorzieningen zijn betaalbaar, bereikbaar en divers. De Provincie zet zich in voor het toekomstbestendig maken van het Zeeuwse voorzieningenstelsel. Het bieden van een goede kwaliteit van voorzieningen is daarbij belangrijker dan de fysieke nabijheid.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de lokale voorzieningen. Via het leefbaarheidsbeleid wordt het huidig voorzieningenbestand geïnventariseerd en het antwoord gegeven op de vraag hoe een kwalitatief en toekomstbestendig voorzieningenniveau er uit ziet.
Archeologie en cultuurhistorie
De Provincie draagt verantwoordelijkheid voor het behoud van de cultuurhistorische kwaliteiten met een provinciaal belang. Deze zijn benoemd in onderstaand overzicht. De Provincie geeft deze kwaliteiten een basisbescherming in de ruimtelijke verordening.
Landschappen, landschaps- en cultuurhistorische elementen van provinciaal belang | |
Vlakelementen | Deltawateren, duin- en strandlandschappen, vroongronden, schorren en slikken, inlagen, karrevelden en open zilte weidegebieden, kreken en kreekrestanten, bossen en landgoederen, bijzondere open poelgebieden, (overige) EHS-gebieden en de open entree van Zeeland. |
Lijnelementen | Deltawerken en overige grote ingenieurswerken (o.a. Zeelandbrug), deltadijken, binnendijken, muraltmuurtjes, Atlantikwall, Landfront Vlissingen, Staats Spaanse Linies, duinbeken, houtwallen en elzenmeten in de Kop van Schouwen en herkenbare overgangen naar kleinschalige dekzandlandschappen in Zeeuws-Vlaanderen. |
Puntelementen | Vliedbergen, welen, paalhoofden, molenbiotopen, forten, kastelen, hollestelles, oesterputten en groeve Nieuw-Namen. |
Van gemeenten wordt verwacht dat zij op een soortgelijke wijze uitwerking geven aan het behoud van de kwaliteiten met een regionaal of lokaal belang in hun structuurvisies en bestemmingsplannen.
Water
Een goede kwaliteit en kwantiteit van oppervlakte- en grondwater is voor alle bewoners en sectoren van belang. De provincie bewaakt deze taak en ziet toe op een correcte uitvoering van het waterbeheer door het waterschap. In het kader van de kwaliteit van de woonomgeving wordt onder meer gestreefd naar het voorkomen van wateroverlast. Eén van de middelen hiervoor is de waterkansenkaart. De kaart geeft aan waar functies vanuit het watersysteem en waterbeheer ten opzichte van kleine risico’s voor wateroverlast en vochttekort optimaal bediend kunnen worden alsmede waar het waterbeheer in beginsel tegen de laagste kosten kan worden uitgevoerd. Kortom, waar liggen de mogelijkheden en beperkingen van het watersysteem.
Met de verordening maakt de provincie vooraf duidelijk welke onderdelen van het provinciale beleid bindende betekenis hebben voor gemeentelijke plannen. Duidelijkheid vooraf in plaats van toetsing achteraf.
Wonen
In artikel 2.1 worden regels voor 'duurzame verstedelijking' gegeven. Dit zijn regels voor onder meer woningbouw. De kern van de regeling is dat er sprake moet zijn van regionale behoefte. Dit betekent dat samenwerkende gemeenten in regionaal verband hun plannen op elkaar moeten afstemmen (en elkaar niet moeten beconcurreren). Verder moet eerst worden bezien of er binnen de dorpen en steden of binnen bestaande bedrijventerreinen nog ruimte is om in die behoefte te voorzien. Eerst als blijkt dat binnen de bestaande bebouwde ruimte geen plek meer is mag een nieuwe locatie worden benut. Die nieuwe locatie moet zodanig worden gekozen dat de verkeersafwikkeling goed kan plaatsvinden. Deze regels moeten er ook voor zorgen dat verouderde wijken of bedrijventerreinen vaker worden opgeknapt voordat ruimte in het landelijk gebied in beslag wordt genomen (het doel is: zuinig ruimtegebruik).
In artikel 2.3 worden de kleinschalige woningbouwmogelijkheden in het landelijk gebied benoemd en in bijlage 3 van de verordening wordt uitgewerkt welke woningbouwmogelijkheden hieronder vallen (bijvoorbeeld bouwmogelijkheden door middel van ‘ruimte-voor-ruimte’ of landgoederen). Het provinciale belang is gelegen in het streven naar een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied door het saneren van bebouwing, het creëren van een (toeristisch) aantrekkelijk landschap en het verhogen van natuurwaarden, bijvoorbeeld door de aanleg van bos en beplanting. Voorts biedt de regeling kansen voor het creëren van een aantrekkelijk woonmilieu.
Bufferzones
Artikel 2.7 legt het bufferbeleid zoals beschreven in het Omgevingsplan vast. Het betreft planologische kwaliteitsnormen. De regels zijn van toepassing op nieuwe situaties. De regels hebben betekenis voor het agrarisch gebied (het buitengebied) in relatie tot woonwijken en verblijfsrecreatieterreinen. Op diverse plaatsen in de provincie is nog sprake van agrarische bedrijvigheid binnen de bebouwde kom. In veel van die situaties bevinden zich ook reeds bestaande woningen op korte afstand van agrarische bedrijven. Het bufferbeleid zoals neergelegd in dit artikel is daarop niet van toepassing. De regels zijn ook niet bedoeld voor het houden van afstand tot een individuele woning in het buitengebied. In die situaties zal maatwerk moeten worden geleverd waarbij per geval, vanuit het beginsel van een goede ruimtelijke ordening en na weging van de betrokken belangen, een keuze moet worden bepaald. Indien in dat geval geen of nagenoeg geen sprake is van hinder voor de woonfunctie en de nieuw te bouwen woningen niet leiden tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van het bedoelde agrarische bedrijf kan de kleinere afstand in de toelichting bij het bestemmingsplan worden beargumenteerd. In principe dient een bufferzone van 100 meter aangehouden te worden. Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en wonen en recreatiegebieden dient een afstand van minimaal 50 meter aangehouden te worden. Een kleinere afstand tot 50 meter kan gehanteerd worden, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder bij gevoelige bestemmingen optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betrokken agrarische bedrijven.
Landschap en erfgoed
Het eerste lid van artikel 2.17 vormt een aanvulling op en verbijzondering van de in artikel 3.1.6 van het Bro reeds neergelegde bepalingen. In het tweede lid is bepaald dat een bestemmingsplan voor een gebied waarin de benoemde waarden aan de orde zijn ‘mede strekt tot behoud en bescherming’ van de genoemde waarden. Dit betekent dat andere functies ter plaatse van of in de omgeving van waardevolle landschappen en cultuurhistorisch waardevolle elementen niet geheel zijn uitgesloten. Er bestaat afwegingsruimte voor gemeentebesturen. Bij de regeling in het bestemmingsplan dienen echter de benoemde waarden in overwegende mate te worden behouden en beschermd. Indien sprake is van rijksmonumenten zijn beschermende regels in het bestemmingsplan niet noodzakelijk omdat de Monumentenwet in bescherming voorziet. In de provinciale verordening is aangegeven dat een bestemmingsplan regels bevat tot behoud van windvang van de in of nabij het plangebied aanwezige traditionele windmolens. In ieder geval worden in een bestemmingsplan op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 100 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting wordt toegelaten hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wieken. In een bestemmingsplan worden voorts op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen een zekere mate van vrije windvang is gewaarborgd.
Water
Behoud van een veilige waterkering is in het belang van de veiligheid van de inwoners van Zeeland. Dat kan onder meer door het in stand houden van een stelsel van regionale keringen (binnendijken). De primaire keringen (dijken en duinen) worden al beschermd door het rijk. Ook de waterschappen hebben een rol in de bescherming van waterkeringen. Gemeenten zijn echter verplicht ook voor de regionale keringen bestemmingsplannen vast te stellen. Artikel 2.11 regelt dat in bestemmingsplannen voor deze keringen een primaire bestemming moet worden aangewezen (Waterstaat-waterkering). Andere gebruiksmogelijkheden voor deze dijken zijn daaraan ondergeschikt. Ook voor de naast de keringen gelegen beschermingszones worden regels gesteld.
Bestaande natuur Art. 2.12 regelt de bestaande natuurgebieden en geeft aan hoe gemeenten deze gebieden in de bestemmingsplannen moeten beschermen. Soms zijn andere activiteiten mogelijk in natuurgebieden. Daarvoor worden spelregels gegeven.
Afwegingszone
In artikel 2.16 wordt geregeld dat gemeenten in bestemmingsplannen, binnen een zone van 100 meter rond natuurgebieden, rekening moeten houden met de waarden van het nabijgelegen natuurgebied. Bij het toelaten van nieuwe activiteiten in deze zone moet worden aangetoond dat geen belangrijke aantasting van het natuurgebied plaatsvindt. Dit betekent niet dat er niets meer kan binnen de 100-meter zone. Normaal agrarisch gebruik kan in de regel worden voortgezet. Bij nieuwe bebouwing of andere vormen van grondgebruik zal een afweging moeten worden gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met de natuurwaarden (bijvoorbeeld door het anders situeren van bebouwing). De 100-meter zone geldt niet voor binnendijken die zijn aangewezen als natuurgebied. Dit heeft te maken met het feit dat binnendijken veelal zijn aangewezen als 'bloemdijk'. Verstoring van dieren is daar minder aan de orde.
In de structuurvisie "Noord-Beveland 2008" is het te voeren ruimtelijk beleid voor Noord-Beveland voor de middellange en lange termijn uiteengezet. Noord-Beveland wil haar identiteit versterken op basis van de basiskwaliteiten ruimte, schaal, openheid en rust. Behoud van de basiskwaliteiten betekent dat het beleid gericht dient te zijn op het stimuleren van kwalitatieve en het beheersen van de kwantitatieve ontwikkelingen.
Woningbouwprogramma
Op basis van de provinciale huishoudensprognose 2011-2030 kunnen voor Noord-Beveland de volgende conclusies worden getrokken:
In 2027 heeft het aantal huishoudens in Noord-Beveland de piek bereikt.
In de woningbouwplanning van de gemeente Noord-Beveland (versie februari 2013) is voor de periode 2015-2019 een toename van in 39 woningen voorzien in Kortgene. En voor de periode vanaf 2020 een toename met 41 woningen.
De voorziene nieuwe woningen in dit plan, zie paragraaf 2.4, passen binnen de woningbouwopgave die voor Noord-Beveland voorzien is.
De ontwerp structuurvisie "Rondom Kortgene" vormt een uitwerking van de structuurvisie voor geheel Noord-Beveland uit 2008 (zie voorgaande paragraaf 3.3.1). Belangrijke component in de structuurvisie is het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld (DRS). In het DRS zijn elkaar versterkende kwaliteiten samengebracht en ontbrekende kwaliteiten waar mogelijk ingepast. Het DRS biedt op abstract niveau inzicht in de duurzame componenten en is los van de programmatische opgaven, bijvoorbeeld woningbouw en uitbreiding van voorzieningen, opgesteld. Het DRS heeft een blijvende sturende rol bij de ruimtelijke ontwikkelingen van het gebied.
Kernkwaliteiten
In het drS zijn de versterkende kwaliteiten samengebracht en de mogelijk onderbelichte kwaliteiten versterkt. deze kernkwaliteiten zijn terug te vinden in het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld dat uit de volgende elementen bestaat:
De dijkstructuur vormt een heldere begrenzing van Kortgene en ligt duidelijk hoger dan de kern zelf. De nagenoeg onaangetaste dijkstructuur vormt een belangrijk historisch element voor Noord-Beveland. Binnen de dijkstructuur is Kortgene een duidelijk voorbeeld van een voorstraatdorp. De belangrijkste kwaliteit van de kern wordt bepaald door de voorstraatstructuur bestaande uit de Hoofdstraat met historische lintbebouwing. De Nicolaaskerk vormt samen met de Korenmolen markante hoogteaccenten binnen Kortgene. De bebouwing binnen de dijkstructuur bestaat voornamelijk uit woningen. Het resterende open polderlandschap binnen de dijk vormt een groen element binnen de kern.
Wonen
Naast benoemde kernkwaliteiten wordt in de structuurvisie aandacht besteed aan het beleid op onderdelen en de (programmatische) opgaven die in Kortgene in het komende decennium tot een ruimtebeslag kunnen leiden. Het beleid is in de eerste plaats gericht op het behoud en de versterking van het bestaande ruimtelijke karakter. Ingezet wordt op sloop of opwaardering van in slechte staat verkerende bebouwing. Op grond van de beperkte opvangfunctie van Kortgene is bepaald dat tot 2030 kwantitatief een aanvulling van circa 80 woningen op de bestaande voorraad wenselijk is. Dit kan indien nodig, bijvoorbeeld als gevolg van economische of maatschappelijke ontwikkelingen, worden aangepast. De kwalitatieve invulling zal als gevolg van de veranderende bevolkingssamenstelling (vergrijzing) met name bestaan uit levensloopbestendige woningen, zorggerelateerde woningen en woningen voor 1- en 2 persoonshuishoudens. De vraag naar starterswoningen kan gedeeltelijk opgelost worden in de bestaande voorraad en wordt aangevuld met nieuwe starterswoningen die deel uitmaken van een woningbouwontwikkeling.
Voorzieningen en bedrijvigheid
Kortgene beschikt over een adequaat basisvoorzieningenniveau voor de huidige situatie. Kwaliteitsverbetering is echter op sommige fronten wenselijk. Daarnaast wordt ingezet op een versterking van het basisvoorzieningenniveau. Kortgene als complete kern met opvangfunctie heeft behoefte aan een brede school, een zorgsteunpunt met eerstelijnszorg en aan uitbreiding van de begraafplaats. Nieuwe initiatieven op het gebied van maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd in de Stadspolder.
Op het bedrijventerrein Torendijk is slechts plaats voor kleinschaligere bedrijfsactiviteiten. In verband met de vele woningen in de directe omgeving is vanuit milieuhygiënisch oogpunt een uitbreiding van het bedrijventerrein niet gewenst.
Recreatie
Recreatie is reeds een belangrijke economische drager voor Kortgene en de betekenis ervan zal in de komende periode eerder toe- dan afnemen. Het Veerse meer wordt gezien als de verbindende schakel. Een belangrijk aandachtspunt is de versterking van de relatie van Kortgene met het Veerse meer, waarbij nadrukkelijk belang wordt gehecht aan openbaar toegankelijke verbindingen met het Veerse meer.
De bestaande wandel- en fietsroutes worden verbeterd en daar waar mogelijk uitgebreid. Hierbij is het wenselijk om routes te laten lopen via en over de dijk, waarmee verschillende landschappen kunnen worden ervaren.
Landschap, natuur en water
Rondom Kortgene wordt het landschap met name bepaald door de kenmerkende open agrarische polders en de natuurlijke oever langs het Veerse meer. De hoofdgroenstructuur van de kern Kortgene bestaat uit doorgaande beplantingsstructuren van de eerste en tweede orde en uit grote groeneenheden. De waterelementen in en rondom Kortgene bestaan uit het Veerse meer en het historische kreekrestant in de Stadspolder. Voor de hoofdgroenstructuur is het streven gericht op het uitvoeren van de maatregelen die in het Groenstructuurplan Kortgene worden voorgesteld. Daarnaast wordt het versterken van de beleving van het water wenselijk geacht.
Structuurdragers en deelgebieden
De vier belangrijkste structuurdragers, zijnde de dijkstructuur rondom de kern Kortgene, de voorstraat en de verbindingen met het Veerse meer, komen samen in een knooppunt gemarkeerd door het hoogteaccent van de kerk. Er zijn vijf deelgebieden te benoemen die een belangrijke rol spelen bij de toekomstige ontwikkeling van Kortgene: het dorp Kortgene, de Stadspolder, de jachthaven, het oostelijk deel van de Willem-Adriaanpolder en het bedrijventerrein gelegen aan de Torendijk. Het dorp Kortgene en het bedrijventerrein Torendijk zijn gelegen binnen het plangebied, evenals het oostelijk deel van de Willem-Adriaanpolder.
Dorp Kortgene
Voor het centrum van Kortgene wordt ingezet op het behoud en versterking van de bestaande kwaliteiten, de historische voorstraatstructuur verdient hierbij bijzondere aandacht. En ook de korenmolen als hoogteaccent aan het einde van de Hoofdstraat. Indien er voorzieningen uit het dorp verdwijnen of verplaatst worden naar de Stadpolder, wordt ingezet op dorpsvernieuwing met als belangrijkste randvoorwaarde aansluiting te zoeken bij de bestaande omgeving en sfeer in het dorp.
De identiteit van de kern Kortgene wordt versterkt door de relatie tussen het dorp en de Stadspolder te versterken. Beide onderdelen van de kern hebben kwaliteiten die door middel van een goede verbinding tussen beide beter benut kunnen worden.
Bedrijventerrein Torendijk
Voor het bedrijventerrein gelegen aan de Torendijk wordt ingezet op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij de beleving van de dijkstructuur en de relatie tot het achterliggende open landschap centraal staat. De volgende ingrepen worden voorgesteld: Een groene inpassing van de bedrijven als verwijzing naar de agrarische cluster aan de dijk die omzoomd worden door opgaande begroeiing, op deze manier worden de bedrijven landschappelijk ingepast. Indien er bedrijven herstructureren of verdwijnen wordt door het creëren van zichtlijnen de relatie met het achterliggende landschap versterkt. Tevens wil de gemeente meewerken aan sanering van oude bedrijfsloodsen en invulling met andere functies, waaronder woningbouw, indien dit milieutechnisch mogelijk is.
Oostelijk deel Willem-Adriaanpolder
Voor het oostelijk deel van de Willem Adriaanpolder wordt ingezet op transformatie van agrarische zone naar een landhuizenzone. Het betreft hier een zone waarin een achttal landhuizen ontwikkeld kan worden met bijzondere aandacht voor de landschapsontwikkeling en een goede langzaamverkeersstructuur. De transformatie van het gebied zal een belangrijke rol spelen bij het versterken van de relatie tussen dorp en water. de Willem Adriaanpolder vormt daarbij de uitnodiging om vanuit het dorp het Veerse meer te beleven en ontdekken.
In het verleden zijn ook plannen gemaakt voor de ontwikkeling van het overige deel van de Willem Adriaanpolder, deze liggen echter al reeds enige tijd stil. Ook in dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling niet meegenomen.
In het voorjaar van 2012 heeft de gemeente Noord-Beveland avonden georganiseerd in alle kernen van de gemeente om met burgers te praten over de toekomst van Noord-Beveland. Belangrijke input daarbij was de demografische ontwikkeling, met als gespreksonderwerpen vergrijzing en ontgroening en de leefbaarheid. Deze avonden hebben de gemeente belangrijke informatie verschaft ten aanzien van de toekomstverwachtingen en wensen van de burgers inzake het toekomstige voorzieningenniveau en de leefbaarheid. Het gaat daarbij om onderwijs, woningen/woningmarkt, mobiliteit en zorg en welzijn.
Onderwijs
Het aantal leerlingen op basisscholen neemt in Noord-Beveland af. Om in te spelen op deze ontwikkeling is de gemeente, ondersteund door het RPCZ, in september 2012 gestart met het visietraject ‘de Routekaart’.
In de gemeenteraadsvergadering van 24 januari 2013 heeft de raad besloten de nieuwe onderwijsvisie vast te stellen en te kiezen voor een scenario waarbij er eerst (tot 2022) wordt toegewerkt naar vier scholen. Vervolgens wordt er indien noodzakelijk toegewerkt naar één of twee scholen (na 2022).
Woningen/woningmarkt
In juni 2012 is de notitie 'Krimp, ontgroening en vergrijzing' van de Werkgroep Wonen vastgesteld door de gemeenteraad. Hierbij worden instrumenten voor de woningmarkt geanalyseerd om in te kunnen spelen op de gevolgen van demografische veranderingen. In Bijlage 1 zijn de instrumenten van de werkgroep wonen opgenomen. De raad heeft in november 2012 hierin keuzes gemaakt. Voor- en nadelen van de instrumenten zijn afgewogen zodat de keuzes weloverwogen gemaakt zijn. Zie verder hierover paragraaf 3.3.4.
Mobiliteit
Door een werkgroep geformeerd vanuit de raad is er gekeken naar de mobiliteit op Noord-Beveland. Hieruit zijn ook een aantal adviezen/ideeën voortgekomen die nu nader onderzocht en bekeken worden.
Zorg en Welzijn
Op het gebied van Zorg & Welzijn zijn er initiatieven in ontwikkeling om de eerstelijnszorg op Noord-Beveland beter en dichter bij de mensen te kunnen (blijven) organiseren en zelfs uit te breiden/verbeteren. Dit ook met het oog op de vergrijzing en het tegemoet komen aan de wensen van de steeds oudere en ouder wordende bevolking die een groter en substantieel deel van de bevolking vormt. Hierbij spelen de landelijke ontwikkelingen rondom de AWBZ decentralisaties en het scheiden van wonen en zorg uiteraard ook een rol.
Volop initiatieven in ontwikkeling
Er zijn volop initiatieven en Noord-Beveland is in ontwikkeling. De verschillende onderwerpen staan niet los van elkaar en veel zaken hebben invloed op elkaar. De gemeente Noord-Beveland is zich hiervan bewust en zal hiermee zoveel mogelijk in samenhang rekening houden met deze ontwikkelingen in beleid.
De burgers worden op de hoogte gehouden van de belangrijkste stappen, ontwikkelingen, plannen en visies waarmee de gemeente verder inhoud geeft aan deze onderwerpen.
Naar aanleiding van het proces zoals omschreven in paragraaf 3.3.3 is de Gebruiksverordening tweede woningen 2013 opgesteld. De verordening is van toepassing op de bebouwde kom van de kernen: Kamperland, Wissenkerke, Geersdijk, Kortgene, Colijnsplaat en Kats.
In de verordening wordt bepaald dat woningen in de kern kunnen worden gebruikt voor deeltijdwonen, mits een vergunning is verleend.
In deze Welstandsnota is een gebiedsgericht welstandsbeleid voor heel Noord-Beveland geformuleerd, waarbij is aangegeven welke welstandscriteria er gelden in welke straat, in welk dorp en in het buitengebied.
3e herziening augustus 2013
Welstandstoezicht werd ooit ingesteld om te voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte zouden ontsieren. Elke aanvraag om omgevingsvergunning moet worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. De welstandsbeoordeling is volgens artikel 12 van de Woningwet, gericht op het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk. Het bouwwerk moet zowel op zichzelf als ook in zijn omgeving worden beoordeeld, waarbij ook verwachte veranderingen worden meegenomen. De welstandsbeoordeling kan alleen worden gebaseerd op de in deze welstandsnota vastgestelde welstandscriteria. De welstandscommissie adviseert of een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het advies van de commissie is gebaseerd op de vastgestelde criteria uit de welstandsnota. De welstandsnota bestaat uit diverse onderdelen. Het eerste deel beschrijft het doel van de nota en de organisatie van de welstandszorg (uitvoeringswijze, adviserende instantie). Vervolgens beschrijft de welstandsnota 'algemene welstandscriteria' die op te vatten zijn als algemene richtlijnen voor goede architectuur. Het grondgebied van de gemeente wordt vervolgens opgedeeld in verschillende welstandsniveaus: van gebieden waar een extra zorgvuldige welstandsbeoordeling nodig wordt geacht tot gebieden met een 'licht' welstandsregime. Daarna volgen in de welstandsnota de beschrijvingen van de verschillende deelgebieden van de gemeente; voor ieder deelgebied zijn specifieke welstandscriteria opgenomen. Tenslotte geeft de welstandsnota een aantal sneltoets-criteria aan (ook loketcriteria genoemd).
Vanuit het rijks- en provinciale beleid dient uitgegaan te worden van de duurzaamheidsladder voor verstedelijking. Deze bevat de volgende te doorlopen stappen:
In deze paragraaf wordt toegelicht op welke wijze de in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen voldoen aan de genoemde stappen.
Ad 1.
De gemeente heeft de taak woningbouwmogelijkheden te bieden om zo te voldoen aan de woningbouwbehoefte van de bevolking. Met de ontwikkeling van het voorliggende woningbouwplan wordt aan deze taak invulling gegeven. De bouw van het beperkt aantal woningen, zoals die bij de ontwikkelingsmogelijkheden (zie paragraaf 2.4) voorzien zijn, op enkele herstructureringslocaties en aan de rand van het dorp is deels passend in het regionale woningbouwprogramma. Woningbouw ter plaatse van de herstructureringslocaties is door de gemeente gewenst, derhalve zal deze woningbouw bij de jaarlijkse actualisatie van het woningbouwprogramma worden ingepast.
Ad 2.
Het nationaal beleid zet sterk in op inbreiding en herstructurering boven uitbreiding van het bebouwde gebied. Bundeling, zorgvuldig ruimtegebruik en het realiseren van kwaliteit en diversiteit staan daarnaast ook centraal in het provinciale beleid. De beoogde nieuwbouw vindt deels plaats aansluitend aan bestaande bebouwing. Binnen de bebouwingscontouren van Kortgene liggen enkele herstructureringslocaties.
De ontwikkelingslocaties Westdijk en Spuiweg liggen net buiten de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied, zoals vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland. In het landelijk gebied zijn nieuwe burgerwoningen in beginsel niet toegestaan. Echter, volgens de Verordening Ruimte Provincie Zeeland wordt een uitbreidingslocatie die deel uitmaakt van een regionaal woningbouwprogramma niet tot het landelijk gebied gerekend. Aangezien de locaties Westdijk en Spuiweg zijn opgenomen in het woningbouwprogramma, is er geen strijdigheid met het provinciale beleid.
Ad 3.
De onderhavige ontwikkelingslocaties worden via de bestaande wegenstructuur in het dorp ontsloten. De locaties zijn bereikbaar met gemotoriseerde voertuigen en voor langzaam verkeer.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkelingen passen binnen de eerder beschreven algemene beleidskaders. Voor het themaspecifieke beleid wordt verwezen naar de beleidskaders in hoofdstuk 4.
In dit hoofdstuk zijn de voor het project relevante milieuaspecten in beeld gebracht. Voor de analyse van de milieu-aspecten voor de ontwikkelingen die direct zijn opgenomen in dit plan wordt verwezen naar Bijlage 2 Toetsing omgevingsaspecten, waar is ingegaan op de diverse aspecten. Voor de watertoets voor de ontwikkelingen wordt verwezen naar Bijlage 3 Wateraspecten.De conclusies van de onderzoeken zijn wel opgenomen in onderstaande paragrafen.
Handreiking Bouwen en bodemkwaliteit 2011
Vanwege de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bleek er een behoefte tot hernieuwde afstemming tussen deze wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen in relatie tot de bodemonderzoekplicht. De handreiking is geïnitieerd door het Zeeuws Platform Bodembeheer. Het primaire doel van de bodemtoets is te voorkomen dat gebouwd wordt op verontreinigde bodem.
Een vastgestelde bodemkwaliteitskaart met bodembeheerplan of een nota bodembeheer biedt mogelijkheden om in het kader van vergunningverlening vrijstelling van bodemonderzoek te kunnen verstrekken. In het kader van te ontwikkelen bestemmingsplannen en bouwprojecten is bovendien het voordeel dat de bodemkwaliteit van tevoren bekend is. Met verhoogde achtergrondwaarden kan al in de planfase rekening worden gehouden. Bovendien zijn ook de achtergrondconcentraties in een gebied bekend, die eventueel als terugsaneerwaarden gebruikt kunnen worden. Uitgangspunten bij het hanteren van een terugsaneerwaarde zijn:
In de handreiking wordt ook stilgestaan bij handhaving en controle, gezondheid, asbest en grondverzet- en afvoer.
Nota Bodembeheer Noord-Beveland
De nota bodembeheer van 27 september 2012 beschrijft de regels voor het toepassen van grond en bagger op de landbodem in de gemeente Noord-Beveland. Het betreft een lokale uitwerking van de landelijke regelgeving uit het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit zijn generieke regels opgenomen, waarbij de normen voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk zijn van zowel de kwaliteit als de functie van de ontvangende bodem.
De functie van de bodem is vastgelegd in de bodemfunctiekaart, de kwaliteit van de bodem is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. De bodemfunctiekaart en de bodemkwaliteitskaart vormen de technisch-inhoudelijke onderbouwing voor het grondstromenbeleid zoals dat is vastgelegd in de Nota bodembeheer. Gedeeltelijk hanteert de gemeente Noord-Beveland voor het toepassen van grond en bagger het generieke beleid. Daarnaast bevat de nota een aantal beleidskeuzes die gelden als gebiedsspecifiek beleid. Het nuttig hergebruiken van binnen de gemeente vrijkomende grond heeft de voorkeur boven het tegen hogere kosten afvoeren van deze grond. Overigens geldt het specifieke beleid alleen voor grond die vrijkomt uit het eigen bodembeheergebied. Op grond die wordt aangevoerd van buiten het bodembeheergebied is het generieke beleid van toepassing. De doelstelling van de Nota bodembeheer en bijbehorende bodemkwaliteitskaart is, om het hergebruik van gebiedseigen grond te stimuleren en de (gewenste) bodemkwaliteit af te stemmen op de bodemfunctie. Op deze manier geeft de gemeente uitvoering aan duurzaam grond- en baggerstromen beheer.
In de bodemkwaliteitskaart is de gemeente Noord-Beveland als bodembeheergebied ingedeeld in één of meer zones met een vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de 'gemiddelde' kwaliteit van deze gebieden, afgezien van lokale verontreinigingen veroorzaakt door puntbronnen. De berekende bodemkwaliteit heeft geen betrekking op een individueel perceel.
Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan of afwijkingsbesluit. Voor de percelen die in dit bestemmingsplan een conserverende bestemming krijgen, is geen onderzoek noodzakelijk.
Voor de percelen die in dit bestemmingsplan een conserverende bestemming krijgen, is geen onderzoek noodzakelijk.
Voor de ontwikkelingslocaties moet blijken uit het verkennend onderzoek dat de bodem geschikt is voor woondoeleinden.
Nota Archeologie 2006-2012
De provinciale Nota Archeologie is een integraal document waarin zowel de ruimtelijke als de maatschappelijke aspecten van het archeologiebeleid zijn meegenomen. Voor een terrein van vastgestelde archeologische waarde conform de AMK geldt in principe altijd ‘behoud in situ’. Gebieden met een vastgestelde archeologische waarde dienen op gemeentelijk niveau minimaal een afdoende planologische bescherming dienen te krijgen. Voor gebieden met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde is de afweging van archeologische waarden noodzakelijk door middel van archeologisch onderzoek. Gebieden met een lage of zeer lage verwachtingswaarde hoeven niet worden onderzocht, tenzij er een vondstmelding bekend is uit het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) of uit het nationaal informatiesysteem ARCHIS.
Regionaal beleid archeologie
Met behulp van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kan worden nagegaan of de gronden binnen het plangebied archeologisch van betekenis zijn. Op de AMK zijn alle bekende archeologische terreinen en monumenten aangegeven. De IKAW geeft aan wat de verwachtingswaarde is dat binnen een gebied archeologische vondsten worden gedaan.
Archeologiebeleid gemeente Noord-Beveland
Op 26 januari 2012 is het archeologiebeleid door de gemeenteraad van Noord-Beveland vastgesteld. Het rapport bestaat uit een beleidsnota met een beleidskaart en toelichting. In Noord-Beveland zijn terreinen aanwezig met bekende waardes (rijksmonumenten, terreinen, stads- en dorpskernen), hoge verwachte waardes, gematigd verwachte waardes, lage verwachte waardes, maritieme verwachte waardes en terreinen zonder verwachte waarde. Binnen laag 1, 2 en 3 is het grootste deel van Noord-Beveland aangemerkt als categorie 4 ‘verwachte waarden hoog’. Noord-Beveland hanteert als uitgangspunt dat het gemeentelijk bodemarchief zoveel mogelijk ongestoord moet blijven (behoud in situ). Eventueel kunnen archeologische resten en sporen door opgraving veiliggesteld worden als technische aanpassingen aan het plan niet mogelijk zijn.
De activiteit die tot bodemverstoring leidt, wordt begeleid door een deskundige. In deze visie voorziet het bestemmingsplan. Als bevoegde overheid (toetsing, selectie en besluitvorming) voert de gemeente een effectieve regie op doel en middelen en maakt daarbij vooral gebruik van de expertise van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. De beleidsnota is ook voorzien van een beslisboom om te zien of een ontwikkeling in het kader van de ruimtelijke ordening archeologieplichtig kan zijn.
In een bestemmingsplan dient (met uitzondering van de maatregelcategorie 1, 7 en 8) een dubbelbestemming worden opgenomen, ter bescherming van de verschillende archeologische waarden. Benoemde (bouw)werken en/of werkzaamheden kunnen niet worden uitgevoerd dan nadat een archeologische (voor)onderzoek is verricht en/of een omgevingsvergunning tot afwijking is verleend. Getoetst wordt of er sprake is van een aanvaardbare en/of onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Cultuurhistorie is – omdat het in belangrijke mate bepalend is voor de regionale identiteit – benoemd tot één van de omgevingskwaliteiten van Zeeland. Naast het vastleggen van de verschillende objecten zijn in de CHS ook verschillende gebieden opgenomen met bijzondere cultuurhistorische waarden. De Provincie Zeeland geeft prioritair aandacht aan deze gebieden en heeft hier inpasbaarheidstrategieën voor opgesteld, afhankelijk van hun waarde en ontwikkelingsmogelijkheden. De strategieën zijn:
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) is een overzichtelijke samenvatting van alle kennis over de nog zichtbare cultuurhistorie in de omgeving.
Volgens de Cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Zeeland zijn binnen het plangebied geen aardkundig waardvolle gebieden aangeduid. Het zuidelijke deel van het plangebied, rond de kerk en het Havenplein is aangeduid als terrein met een hoge archeologische waarde. Binnen Kortgene zijn 5 rijksmonumenten aangewezen: de Nederlands Hervormde kerk aan de Kerkgang, de toren van deze kerk, de panden Hoofdstraat 34 en Hoofdstraat 100 en de molen aan de Molendijk.
Deze molen 'De Korenbloem' dateert uit 1873 en het betreft een ronde stenen stellingmolen. De molen heeft tot 1953 op windkracht gemalen en in de latere jaren werden de stenen aangedreven met een dieselmotor. In 1972 werden de wieken verwijderd en 1977 de kap, nadat pogingen om de molen te laten restaureren stranden. Stichting Molen De Korenbloem heeft zich sinds 2009 ingezet om de molen weer hersteld te krijgen. Medio 2011 is de restauratie voltooid. De molenbiotoop strekt tot in het plangebied. '
Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid is het plangebied grotendeels aangemerkt met een hoge verwachting dan wel categorie 4; als het plangebied groter is dan 250 m² én de grond dieper wordt geroerd dan 0,40 meter, is een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. Een klein deel, ter plaatse van het volkstuinencomplex, heeft een waardering categorie 5. Dit gemeentelijk beleid heeft voorrang boven het provinciaal beleid.
Het centrum van Kortgene is aangewezen als AMK-terrein (archeologisch monument). De overige gronden van het plangebied zijn grotendeels aangewezen als een gebied met hoge archeologische verwachting, categorie 4. Hiertoe behoort ook de Westdijk. In het bestemmingsplan is, ter bescherming van de archeologische (verwachte) waarden, een dubbelbestemming opgenomen. Bijontwikkelingen van een grotere omvang dan 250 m2 en een diepte van meer dan 40 centimeter is archelogisch onderzoek noodzakelijk. Voor de ontwikkelingslocaties aan de Spuiweg geldt dat als de grond niet dieper dan 1,5 meter vanaf het maaiveld verstoord zal worden, is archeologisch (vervolg)onderzoek niet nodig.
Bescherming van de monumenten is geregeld via een separate wetgeving en behoeft daarom niet in het bestemmingsplan te worden geregeld.
Ten behoeve van het in stand houden van de belangen van de molen als werktuig en beeldbepalend element is, mede gelet op de stedenbouwkundige belangen, voor de bebouwde kom een zogenaamde molenbeschermingszone van 400 meter in de bestemmingsregeling en op de verbeelding opgenomen. Binnen deze molenbiotoop geldt een hoogtebeperking ten aanzien van nieuwbouw.
Watertoets / Wro
Het watertoetsproces bestaat sinds 2001 met het ondertekenen van de startovereenkomst Waterbeheer in de 21ste eeuw. Sinds 2003 is het opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dat met ingang van 1 juli 2008 is herzien, gelijktijdig met de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het watertoetsproces is wettelijk verplicht bij een bestemmingsplan.
Zeeuwse Handreiking Watertoets (2005)
De watertoets is wettelijk verankerd in het Bro. In de toelichting op het bestemmingsplan dient in een waterparagraaf een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Bovendien dient te worden aangegeven hoe rekening is gehouden met het wateradvies dat door de waterbeheerder, het waterschap Scheldestromen, is verstrekt. In de handreiking worden de waterhuishoudkundige criteria genoemd waaraan in de waterparagraaf getoetst moet worden.
Met het water mee II 2010–2015
Het waterschap richt zich op het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Het oppervlaktewater wordt niet los gezien van het grondwater. Ruimtelijke plannen moeten daartoe getoetst worden op de gevolgen voor de waterhuishouding.
Gemeentelijk rioleringsplan 2009-2013
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) geeft het beleid van de gemeente Noord-Beveland weer op het gebied van riolering. In de Wet gemeentelijke watertaken, die per 1 januari 2008 in werking is getreden, is de gemeentelijke zorgplicht verbreed naar een zorgplicht die ook het hemelwater en het grondwater omvat. In dit GRP geeft de gemeente Noord-Beveland weer hoe zij invulling geeft aan de zorgplicht voor al deze gebieden: afvalwater, hemelwater en grondwater.
Stedelijk Waterplan Noord-Beveland 2008-2012
Het Stedelijk Waterplan Noord-Beveland 2008-2012 betreft een uiteenzetting van het beleid, de acties en de maatregelen die nodig zijn om te komen tot stedelijke watersystemen die gezond en veerkrachtig zijn, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Speerpunten van dit waterplan zijn:
Om deze speerpunten te realiseren zijn diverse maatregelen opgenomen en een concreet uitvoeringsprogramma. Het waterplan is een kaderstellend plan zonder wettelijke status. De doelstellingen en maatregelen dienen vertaald te worden naar gemeentelijke plannen met een wettelijke basis zoals bestemmingsplannen.
Binnen het plangebied is nauwelijks water gelegen. Alleen ten zuiden van de Spuiweg ligt een belangrijke watergang. De Torendijk en de Kaaidijk hebben een waterstaatkundige functie en dienen ook als zodanig te worden beschermd. Het bestemmingsplan maakt slechts enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Om te voldoen aan de watertoets zal het waterschap worden verzocht om een advies uit te brengen over het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het waterschap zal worden gevraagd om - conform het proces van de watertoets - een advies uit te brengen over het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1.1, lid 1 Bro.
De Torendijk en de Kaaidijk hebben een waterstaatkundige functie en krijgen een bestemming waarmee deze functie kan worden gewaarborgd ('Waterstaat - Waterkering'). Voor de ontwikkelingslocaties moet het overleg met het waterschap nog worden gevoerd.
Flora- en faunawet
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van dier- en plantensoorten. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europese en internationale verplichtingen. De wet vervangt diverse wetten die voorheen betrekking hadden op de bescherming van dier- en plantsoorten en vormt samen met de Natuurbeschermingswet 1998 het belangrijkste juridische kader voor de bescherming van de natuur. Uitgangspunt van de Flora- en faunawet is het voorzorgsbeginsel.
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, geldt voor sommige, met name genoemde soorten, een vrijstelling voor overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende voorwaarden verbonden. Wel geldt dat in alle gevallen de zorgplicht voor de instandhouding en bescherming van natuurwaarden in acht moet worden genomen. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Voor zover vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken (EZ). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet worden onderzocht of de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Indien onderdelen van het plan niet vergunbaar worden geacht, zal bij de ruimtelijke besluitvorming moeten worden geconcludeerd dat de voorgenomen ingreep geen doorgang zal kunnen vinden.
Natura 2000
De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998 en omvat de Ecologische Hoofdstructuur en de Natura 2000-gebieden. In de EHS zijn de gebieden opgenomen die landelijk samenhangen in een ecologisch netwerk. De bescherming van de EHS is ondergebracht bij de Provincies. Bescherming vindt plaats volgens het 'nee, tenzij'-principe.
In de Natura 2000-gebieden zijn de Beschermde Natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijn-gebied opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel een externe werking, wat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.
In het kader van het nieuw op te stellen bestemmingsplan moet worden nagegaan of effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten. Dit geschiedt in de vorm van een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Indien negatieve effecten niet zijn uit te sluiten zal nader onderzoek in de vorm van een Verslechteringstoets of Passende Beoordeling uitsluitsel moeten geven over de aard en ernst van effecten op Natura 2000-gebieden.
Natuurgebiedsplan Zeeland
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) bestaat uit een samenhangend netwerk van belangrijke bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincie stelt in het Natuurgebiedsplan Zeeland vast welke gebieden deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. De ecologische hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Deze gebieden vormen de basis voor het natuurbeleid. De ecologische hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden: grote aan elkaar verbonden natuurgebieden met een hoge kwaliteit. De vaststelling van de ecologische hoofdstructuur is belangrijk voor het in kaart brengen van kwetsbare gebieden. In navolging op de natuurgebiedsplannen stellen de provincies natuurbeheerplannen op. In de natuurbeheerplannen wordt op perceelsniveau aangegeven welk beheertype daar aanwezig of gewenst is. Het Natuurbeheerplan Zeeland bevat derhalve het provinciale beleid voor begrenzing, verwerving, omvorming, inrichting en beheer van natuurgebieden en agrarische beheergebieden van de Zeeuwse EHS. Het Natuurbeheerplan wordt jaarlijks gewijzigd. De laatste wijziging dateert van 25 september 2012.
Uit het provinciale Natuurgebiedsplan (EHS 2013) blijkt dat er geen EHS-gebieden in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Dit geldt evenzo voor de verbindingszones. Wel zijn de dijken rondom Kortgene aangeduid als bloemdijken, deze dijken komen in aanmerking voor een botanisch beheer.
Op ca 1 kilometer van de dichtstbijzijnde ontwikkeling (Spuiweg) ligt het Natura 2000-gebied Veerse Meer, aangewezen op 30 december 2010. De afstand tot de ontwikkelingslocaties alsmede de aard van de voorziene ontwikkelingen leidt er toe dat de verwachting is dat de incidentele ontwikkelingen binnen het plangebied niet zullen leiden tot significante aantasting van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied.
Omdat er sprake is van een grotendeels conserverend bestemmingsplan waarin de huidige functies in stand blijven is onderzoek naar de aanwezige flora en fauna niet noodzakelijk, behalve ter plaatse van de ontwikkelingslocaties die direct zijn bestemd.
In en nabij het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones. Het Natura 2000-gebied ligt op een dusdanige afstand dat nader onderzoek noch een vergunningsaanvraag aan de orde zijn.
Bij het invullen van de ontwikkelingslocaties is het wenselijk de effecten op de eventuele aanwezige natuurwaarden in beeld te brengen.
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat toekomstige bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient te worden aangetoond dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad.
Milieuzoneringen zijn wederkerig. Dit betekent dat bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot de bedrijven. Deze afstand is noodzakelijk, omdat anders het vergund recht van het bedrijf wordt aangetast, en omdat daarmee hinder voor toekomstige bewoners wordt voorkomen.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende wetten, besluiten en literatuur relevant:
Vanuit het principe van 'goede ruimtelijke ordening' wordt bij de beoordeling van de gevolgen voor het plangebied en zijn omgeving, rekening te houden met de milieubelasting die (agrarische)bedrijven kunnen veroorzaken. Dit betekent bijvoorbeeld dat in beginsel niet binnen geurhindercontouren van veehouderijen mag worden gebouwd.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit.
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.
In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Gelet op het overwegende woonkarakter dient voorkomen te worden dat overlast veroorzaakt wordt voor de woonomgeving door de vestiging van nieuwe bedrijven.
Door de (algemene) wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige en te vestigen bedrijven, zoals hiervoor uiteengezet, is er sprake van een goede afstemming met de woonomgeving.
De aanwezige bedrijven en bedrijfsactiviteiten leveren geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan direct zijn mogelijk gemaakt.
Sinds 1 januari 2007 is de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Geluidsgevoelige ontwikkelingen moeten aan deze wet worden getoetst. In de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en/of industrielawaai op de gevels van (andere) geluidsgevoelige gebouwen getoetst moet worden aan de in de Wgh opgenomen (voorkeurs)grenswaarden.
Wegverkeerslawaai
Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet zoals aangegeven in artikel 77 Wgh, bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing bij een afwijkingsbesluit akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone.
Aangezien de bebouwde kom van Kortgene, behalve de Westdijk is aangewezen als een 30 km-zone en ook overeenkomstig is ingericht kan akoestisch onderzoek achterwege blijven.
Uit het akoestisch onderzoek voor de Westdijk blijkt dat de 48 dB(A)-contour op 21 meter uit de as van de Westdijk ligt, terwijl de woningen op 26 meter wordt gesitueerd. Maatregelen zijn daarom niet nodig.
Door de aanwijzing van de bebouwde kom als 30 km/h zone behoeft er geen nader onderzoek te worden gedaan. De afstand van de Westdijk tot de voorziene woningen is groter dan de afstand van de 48 dB(A)-contour.
Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan
Het Provinciale Verkeer- en Vervoerplan (PVVP) ‘Mobiliteit op Maat 2003’ stelt de samenhang tussen verschillende beleidsvelden met betrekking tot verkeer en vervoer centraal. De Molendijk is aangemerkt als Erftoegangsweg A+.
Categorisering waterschapswegen 2003
De waterschapswegen hebben over het algemeen een zodanig lage wegfunctie dat deze niet expliciet in het provinciaal beleid zijn opgenomen. Het betreft de typische smalle plattelandswegen, van ondergeschikt belang voor doorgaand verkeer. Een klein deel van de waterschapswegen is wel opgenomen, te weten de waterschapswegen met een doorgaande plattelandsfunctie. Deze wegen hebben een verkeerskundige functies van regionale betekenis. De Molendijk is als P1-weg aangemerkt, hetgeen wil zeggen dat het een weg is voor doorgaand verkeer in het buitengebied gericht op de kernen. Deze wegen kenmerken zich door een redelijke verhardingsbreedte. Vrijliggende fietspaden komen afhankelijk van het fietsgebruik voor. Het aandeel bestemmingsverkeer op het totaal is laag.
De ontwikkelingen worden op de bestaande wegen ontsloten. De huidige infrastructuur heeft voldoende capaciteit om het extra verkeer te kunnen verwerken.
De ontwikkelingen worden op de bestaande wegen ontsloten. Er zijn geen aanpassingen aan de infrastructuur noodzakelijk.
Wet milieubeheer
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Er worden middels onderhavig plan geen nieuwbouwlocaties mogelijk gemaakt, waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Derhalve bestaat er geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren omdat het bestemmingsplan onder de regeling NIBM valt.
De ontwikkeling draagt hierbij niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor transportmodaliteiten (weg, spoor en water) staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs), dat op termijn vervangen zal worden door het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt). Voor inrichtingen staat het beleid beschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Toetskader bluswatervoorziening en bereikbaarheid brandweer Zeeland
Vanuit de Veiligheidsregio Zeeland is het Toetskader bluswatervoorziening en bereikbaarheid brandweer Zeeland opgesteld met als doel het eenduidig adviseren over de uitvoering van de bluswatervoorziening en bereikbaarheid binnen de gemeentegrenzen. Tot op heden bestond hiervoor geen vastgesteld beleid maar werd er gebruik gemaakt van diverse richtlijnen. Bij de ontwikkeling van onderhavig plan zullen de uitgangspunten betreffende de bereikbaarheid en de aanwezigheid van voldoende bluswaterwinplaatsen, zoals geformuleerd in het toetskader van de Veiligheidsregio Zeeland, in acht worden genomen. Tevens zal met de brandweer overleg worden gevoerd om overeenstemming over het plan te verkrijgen mede gelet op de thema’s zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.
In het kader van de nieuwe bestemmingsplannen dient een inventarisatie van mogelijke risicobronnen (zowel bedrijven als transport van gevaarlijke stoffen) plaats te vinden en dient bepaald te worden wat de gevolgen/consequenties van de aanwezigheid van mogelijke risicobronnen zijn.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Op de provinciale risicokaart van Zeeland zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes aangeduid.
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
In het gebied zijn de reguliere leidingen ten behoeve van de woningen en bedrijven gelegen (water, elektra, telefoon, e.d.). Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig in of nabij het plangebied.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de bestaande toestand en de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een
verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het
gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft
een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van
visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende
werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). Deze SVBP maakt deel uit van een set Standaarden en Regels die door het ministerie van VROM ontwikkeld is voor bestemmingsplannen en hebben betrekking op zowel de verschijningsvorm als de technische uitvoering van het plan. De SVBP schrijft voor op welke wijze de verbeelding moet worden vervaardigd en aan welke eisen de regels moeten voldoen. Dit houdt in dat onder andere de benaming van de bestemmingen en het kleurgebruik in deze Standaard zijn voorgeschreven. De SVBP is verplicht gesteld vanaf 1 januari 2010.
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden. In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd. In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels. In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als bouwvergunning, aanlegvergunning en sloopvergunning zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'. De term ontheffing is vervangen door 'afwijking van de bouwregels/gebruiksregels'. Voorliggend bestemmingsplan is afgestemd op de invoering van de Wabo en de in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) gehanteerde begrippen. Voor het vergunningvrij bouwen dienen derhalve te allen tijde de omschrijvingen en bepalingen uit de Wabo en het Bor te worden geraadpleegd.
Inleidende regels
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Bestemmingsregels
De gronden bestemd als agrarisch zijn bestemd voor bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven. In het plangebied komen geen bedrijfswoningen voor op de gronden die bestemd zijn als Agrarisch. Aan de Torendijk is een perceel gelegen dat bestemd is voor opslag. Dit perceel heeft de aanduiding 'opslag'.
Gebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte is weergegeven op de verbeelding. Met een afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk om een schuilgelegenheid voor vee op te kunnen richten buiten het bouwvlak.
Op de gronden mogen geen mestbassin (mestzak of foliebassin) en waterbassin (voor zover geen bouwwerk zijnde) worden opgericht. Daarnaast is bepaald dat de gronden niet gebruikt mogen worden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
Voor het aanleggen van een boomgaard is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde nodig vanwege de ligging in of nabij de bebouwde kom.
In het plangebied liggen diverse bedrijven. Bedrijven met een hogere milieucategorie dan 2 zijn specifiek aangeduid. Detailhandel is binnen de bedrijfsbestemming niet toegestaan tenzij genoemd in de Staat van bedrijfactiviteiten of ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. Een bedrijfswoning is alleen toegestaan indien dit is aangeduid. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt dan maximaal 750 m3.
Gebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte is weergegeven op de verbeelding.
Met een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om een hogere milieucategorie toe te staan dan nu aan de gronden is toegekend danwel een activiteit toe te staan die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Op de gronden bestemd als Centrum zijn functies als horeca, detailhandel, kantoren en wonen toegestaan. Kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn mogelijk voor zover deze passen binnen categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (opgenomen als Bijlage 1 bij deze regels). Deze functies zijn uitwisselbaar. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - logiesfunctie op de verdieping', is een logiefunctie op de eerste verdieping van het bijgebouw mogelijk. Cultuurhistorisch waardevolle panden hebben een aanduiding cultuurhistorische waarden gekregen.
De gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte zijn weergegeven op de verbeelding.
In de bestemming is een erfbebouwingsregeling opgenomen. Binnen de aanduiding 'erf' mag het bebouwd oppervlak maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m2. De goothoogte bedraagt maximaal 3,25 meter en de totale bouwhoogte maximaal 7,00 meter. Gelet op het stedenbouwkundig beeld dienen bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde aanduidingsgrens.
In de bestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een logiefunctie mogelijk te maken op de verdieping van bijgebouwen.
Artikel 6 Cultuur en ontspanning
De molen in het plangbied is bestemd als Cultuur en ontspanning. In de molen mag worden gewoond. Om de molen te beschermen is de aanduiding cultuurhistorische waarden opgenomen.
Bouwen is alleen toegestaan voor zover het de handhaving of het herstel betreft van de molen. De oorspronkelijke uitwendige hoofdvorm wordt bepaald door de goot- en bouwhoogte, de dakvorm en de architectuur en structuur van het gebouw.
Vernieuwing en/of verandering is alleen mogelijk met een afwijking mits de vernieuwing en/of verandering niet leidt tot onevenredige aantasting van de bestaande uitwendige hoofdvorm en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de monumentencommissie.
Op de gronden bestemd als detailhandel mogen detailhandelsbedrijven worden opgericht. Daarnaast is een aanduiding 'opslag' opgenomen ten behoeve van de opslag van detailhandel.
De gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte zijn weergegeven op de verbeelding. De gebouwen dienen in de voorgevellijn te worden gebouwd.
Daarnaast is er een erfregeling opgenomen. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend op de gronden achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd. Het bebouwde oppervlakte van het achtererf, gelegen buiten het bebouwingsvlak, maximaal 50% mag bedragen met een maximum van 40,00 m2.
In de regels is een afwijking opgenomen om onder andere het hoofdgebouw voor de voorgevellijn te kunnen bouwen en af te kunnen wijken van opgenomen hoogtes.
De voor 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor plantsoenen, bermstroken, bermsloten en paden. Binnen deze bestemming zijn alleen andere bouwwerken toegestaan, zoals speeltoestellen.
De voor horeca bestemde gronden zijn bestemd voor horecabedrijf De Loods inclusief het gebouwde terras op de Kaaidijk.
De gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte zijn weergegeven op de verbeelding. De gebouwen dienen in de voorgevellijn te worden gebouwd.
De voor kantoor bestemde gronden zijn bestemd voor kantoren.
De gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte zijn weergegeven op de verbeelding. De gebouwen dienen in de voorgevellijn te worden gebouwd.
Daarnaast is er een erfregeling opgenomen. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend op de gronden achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd. Het bebouwde oppervlakte van het achtererf, gelegen buiten het bebouwingsvlak, maximaal 50% mag bedragen met een maximum van 40,00 m2.
In de regels is een afwijking opgenomen om onder andere het hoofdgebouw voor de voorgevellijn te kunnen bouwen en af te kunnen wijken van opgenomen hoogtes.
Op de gronden bestemd als maatschappelijk zijn educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen toegestaan. Alleen de begraafplaats en enkele ondergeschikte functies zijn binnen deze verzamelbestemming aangeduid met een functieaanduiding.
Horeca en detailhandel zijn alleen mogelijk indien de functie ondergeschikt is aan de maatschappelijke functie.
De gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte zijn weergegeven op de verbeelding.
Ter plaatse van de aanduiding begraafplaats zijn twee gebouwen mogelijk met een maximum oppervlakte van 25,00 m2 per gebouw. Voor kerktorens geldt geen maximale hoogte.
In de regels is een afwijking opgenomen om af te kunnen wijken van opgenomen hoogtes.
De volkstuincomplexen en de postduivenvereniging zijn opgenomen in de bestemming Recreatie.
Ter plaatse van de aanduidingen volkstuinencomplex en de postduivenvereniging is een gebouw mogelijk. Voor de volkstuin geldt dat er één schuurtje en of één kweekkasje per volkstuin mogelijk is. Op de gronden zonder deze aanduiding zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.
De oppervlakte van een tuinhuisje bedraagt maximaal 9,00 m2 en de bouwhoogte maximaal 3 meter. De oppervlakte van een (kweek)kasje bedraagt maximaal 5,00 m2 en de bouwhoogte maximaal 2,50 meter. De goot- en bouwhoogte van het gebouw voor de postduivenvereniging is weergegeven op de verbeelding.
In de regels is een afwijking opgenomen om een grotere hoogte toe te kunnen staan voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn wegen en parkeervoorzieningen toegestaan en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.
Op de gronden zijn zowel gebouwen als andere bouwwerken toegestaan. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 15,00 m2 bedragen. De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen.
In de regels is een afwijking opgenomen om een grotere hoogte toe te kunnen staan voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 14 Verkeer - Verkeersverblijfsgebied
Naast de voorzieningen die zijn toegestaan in de bestemming Verkeer, zijn in deze bestemming ook speelvoorzieningen, afvalverzamelvoorzieningen en terrassen toegestaan.
Op de gronden met deze bestemming gelden dezelfde bouwregels als voor de gronden met de bestemming Verkeer.
Watergangen zijn aangeduid als water.
Op de gronden met de bestemming Water mogen alleen andere bouwwerken worden gebouwd die ten dienste zijn van de bestemming Water.
De bouwhoogte van de andere bouwwerken bedraagt maximaal meter. Met een afwijking is het mogelijk om tot maximaal 4,00 meter te bouwen.
De bestaande woningen in het plangebied zijn bestemd voor ‘Wonen’. Daarnaast zijn er een aantal specifieke functies aangeduid. Ter plaatse van de aanduiding wellness (Spuiweg 6) is een wellnesscentrum mogelijk. Het museum aan de Kaaioprit 1 is aangeduid als museum. Opslag is uitsluitend mogelijk indien dat is aangeduid.
De solitair gelegen garageboxen zijn ook specifiek aangeduid. Panden die een cultuurhistorische waarden hebben zijn aangeduid met de aanduiding cultuurhistorische waarden.
Het bouwen van hoofdgebouwen is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Erfbebouwing zoals schuurtjes, aan- en uitbouwen en erfafscheidingen mogen, onder voorwaarden ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd maar uitsluitend binnen de aanduiding erf.
Voor het bouwen zijn diverse maatvoeringen op de verbeelding en in de regels vastgelegd voor onder andere de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overige bouwwerken. Buiten de aanduiding ‘erf’ mag niet worden gebouwd.
Voor enkele ontwikkelingslocaties is in het bestemmingsplan de dakhelling bepaald. Op die manier kan aansluiting worden gezocht bij de verschijningsvormen in de omgeving. De bebouwing in de kern zal niet snel veranderen waardoor de 'angst' dat er een andere dakhelling wordt toegepast niet reëel is. Daarom is daar geen dakhelling geregeld.
In de bestemming ‘Wonen’ zijn afwijkingsregels opgenomen voor het onder voorwaarden mogelijk maken van een gastenverblijf, woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg en het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.
Het realiseren van een extra wooneenheid ten behoeve van recreatieve bewoning is onder voorwaarden mogelijk ter plaatse van de historische landbouwschuur met de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ (Kaaioprit 1).
Zowel ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ als ‘opslag’ is het mogelijk een Nieuwe Economische Drager (NED) te realiseren.
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 19 Waarde - Archeologie - 4
Om de mogelijke archeologische waarden te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. De regels uit deze bestemming geldt boven de regels uit hoofdstuk 2 (enkel bestemmingen). Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist.
Artikel 20 Waarde - Waardevolle Dijk
Om de dijk te beschermen is de dubbelbestemming Waarde - Waardevolle dijk opgenomen. De regels uit deze bestemming gelden boven de regels uit hoofdstuk 2 (enkel bestemmingen). Middels een afwijking kan worden gebouwd voor een schuilgelegenheid voor dieren, met een oppervlakte van maximaal 20,00 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter, mits de waarden niet worden geschaad. Voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist.
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
De waterkering is beschermd door middel van de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. De regels uit deze bestemming gelden boven de regels uit hoofdstuk 2 (enkel bestemmingen). Rechtstreeks bouwrecht geldt alleen voor bouwen ten behoeve van de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Voor andere bestemmingen mag worden gebouwd in overleg met het waterschap.
Algemene regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze zogenaamde dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 23 Algemene gebruiksregels
In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is opgenomen dat het gebruik in strijd met de bestemming verboden is. In dit artikel is daarnaast expliciet de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie als verboden gebruik opgenomen.
Artikel 24 Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels is een bepaling opgenomen ten behoeve van het beschermen van de molenbiotoop en de waterkeringen. Daarnaast zijn in deze bepaling verschillende wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor de ontwikkeling van enkele locaties. Het betreffen:
Wijzigingsgebied 1 (tussen Torendijk 1 en 43): in dit gebied is het mogelijk om 2 woningen met bedrijfsruimte te realiseren.
wijzigingsgebied 2 (Spuiweg 2): op dit perceel is het mogelijk om na sanering van de schuur een woning te bouwen.
wijzigingsgebied 3 en 4 (Wijkgebouw, dorpshuis en school): in deze gebieden is het mogelijk om na het slopen van de huidige bebouwing de bestemming om te zetten naar de bestemming Wonen.
wijzigingsgebied 5 (Julianastraat, binnenterrein): in dit gebied is het mogelijk om in plaats van twee vrijstaande woningen 4 seniorenwoningen te realiseren.
wijzigingsgebied 6 (zone ten zuiden van de Spuiweg): de vigerende mogelijkheid 8 landhuizen te realsieren is in deze wijzigingsbevoegdheid meegenomen.
Artikel 25 Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn algemene afwijkingsregels opgenomen die voor elke bestemming gelden. Met deze bestemming is het onder andere mogelijk om gebouwtjes voor openbaar nut, antennes en masten tot maximaal 15,00 meter op te richten.
Daarnaast is het mogelijk om de naar de weg gekeerde bouwgrens en zijdelingse bouwperceelsgrenzen te overschrijden, door erkers,balkons en bordessen tot maximaal 1,00 meter en door ingangspartijen tot maximaal 2,00 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6,00 m² en de bouwhoogte maximaal 3,00 meter zal bedragen. De afwijkingen zijn alleen mogelijk indien:
Artikel 26 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is het mogelijk om het plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van een bouwwerk, geen gebouw zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5,00 meter toelaatbaar.
Daarnaast is een bepaling opgenomen om de Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen. Dit kan bijvoorbeeld wanneer een actuelere lijst beschikbaar is
Overgangs- en slotregels
In dit artikel zijn de overgangsregels ten aanzien van het bouwen en gebruik opgenomen.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan opgenomen Bestemmingsplan "Bebouwde kom Kortgene 2014".
Voorliggend bestemmingsplan is overwegend conserverend van karakter. Het beleid is gericht op het handhaven van de huidige situatie en het behouden en versterken van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten. De aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteit zal behouden blijven.
De Wro maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer deze planologisch mogelijk worden gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. Inmiddels is ook een ministeriële regeling vastgesteld waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van ontwikkelingen als hiervoor bedoeld, maar slechts sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan, deze dan niet vallen onder de exploitatiewetgeving.
Voor de individuele ontwikkelingen wordt een exploitatieovereenkomst gesloten met de initiatiefnemers.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd te worden met onder andere besturen van gemeenten, waterschappen, Rijksdiensten en provinciale diensten. Dit plan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de volgende instanties:
De provincie Zeeland, het waterschap de Scheldestromen, de veiligheidsregio Zeeland en de dorpsraad Kortgene hebben in dat kader een reactie ingediend. De Dorpsraad heeft daarbij aangegeven geen inhoudelijke reactie te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan.
De inhoudelijke reacties zijn in de nota vooroverleg per instantie (samengevat) weergegeven en voorzien van een reactie van het college van burgemeester en wethouders. Bij de reactie van de provincie is een advies van de omgevingsdienst RUD Zeeland gevoegd. Deze is meegenomen bij de weergave van de provinciale overlegreactie. D enota vorooverleg is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Het ontwerp van het bestemmingsplan ‘Bebouwde kom Kortgene’ zal gedurende zes weken op het gemeentehuis ter inzage liggen. Tevens wordt het plan tijdens de periode van terinzagelegging elektronisch beschikbaar gesteld. Gedurende deze termijn kan eenieder een zienswijze indienen.
De ingediende reacties zullen worden samengevat, weergegeven en behandeld in een antwoordnotitie. Op basis van deze notitie neemt de gemeenteraad een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.