Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ruinerweg 5-7 Echten
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1690.BP00418-0401
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
   
1.1 plan
Het bestemmingsplan Ruinerweg 5-7 Echten met identificatenummer NL.IMRO.1690.BP00418-0401 van de gemeente De Wolden;
 
1.2 bestemmingsplan
De geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aan- of uitbouw
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aangebouwd bijgebouw
een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
  
1.7 aan-huis-verbonden beroep
een in Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen genoemd, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;
 
1.8 archeologisch waardevol terrein
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
 
1.9 bar-dancing
een bar, waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen, en naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven, zoals discotheken en nachtclubs;
 
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
  
1.12 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/zodanige exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;
 
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
  
1.14 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
  
1.15 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.16 bestaand
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening of een andere planologische toestemming;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
  
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  
1.19 bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;
  
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
  
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
  
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.23 (bouw)perceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.25 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
  
1.26 café of bar
een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
  
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
  
1.29 experimenteerruimte recreatie
ruimte bedoeld voor het op kleinschalige wijze uitproberen van nieuwe recreatievormen met als doel om de innovatiekracht van het bedrijf te versterken;
 
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.31 hogere grenswaarde
in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
  
1.32 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
  
1.33 horecabedrijf en/of -instelling
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
  
1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
de in Bijlage 1 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
1.35 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
  
1.36 landschappelijke waarden
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;
  
1.37 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
  
1.38 mantelzorgunit
een eenvoudig te plaatsen gebouw, zoals een stacaravan of een prefab cabine, ten behoeve van mantelzorg dat na afloop van de mantelzorg op eenvoudig wijze te verwijderen is;
  
1.39 natuurlijke waarden
de abiotische en biotische waarden van een gebied;
  
1.40 normaal onderhoud
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming horen;
 
1.41 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
  
1.42 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat hooguit aan twee zijden tegen gevels is aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is;
  
1.43 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
  
1.44 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
  
1.45 peil
  1. indien op het land wordt gebouwd:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. indien in het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
1.46 permanente bewoning
bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
  
1.47 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
 
1.48 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
  
1.49 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
  
1.50 recreatieverblijf
een gebouw, uitsluitend in de vorm van een zomerhuis, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor verblijfsrecreatie;
  
1.51 restaurant of café-restaurant
een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden;
  
1.52 risicogevoelig bouwwerk c.q. object
een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
1.53 voorgevelrooilijn
  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
1.54 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit Geluidhinder Spoorwegen en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen;
  
1.55 vrijstaand bijgebouw
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
1.56 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.57 woonhuis
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van daken, dieper dan 40 cm, worden meegerekend bij de oppervlakte van bouwwerken;
  
2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens;
 
2.7 de hoogte van een molen of windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen of windturbine.
 
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Horeca
        
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. restaurant;
met de daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. water;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. bedrijfsgebouwen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. per bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één horecabedrijf worden gebouwd;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen, vermeerderd met ten hoogste 160 m2;
    3. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
    4. de goot- en bouwhoogte van de op te richten bedrijfsgebouwen zal niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen;
    5. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelgrens zal ten minste 3 m bedragen;
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 10 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
 
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
 
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2 sub a onder 2 en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen per bestemmingsvlak wordt vergroot tot maximaal 120% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte;
  2. lid 3.2 sub a onder 3 en toestaan dat de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. lid 3.2 sub a onder 5 en toestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen wordt vergroot tot 5,5 m;
  4. lid 3.2 sub a onder 5 en toestaan dat de dakhelling van aan- en uitbouwen wordt verlaagd tot 0º.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  3. het gebruik van de gebouwen voor bewoning.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het verwijderen van erfbeplanting.
  2. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.
 
  1. De sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.
Artikel 4 Verkeer
   
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 5.2 sub a onder 3 en toestaan dat de oppervlakte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouw, aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m²;
    2. aangesloten wordt op de bestaande hoofdvorm van het hoofdgebouw;
  2. lid 5.2 sub a onder 4 en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. lid 5.2 sub a onder 5 en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot 5,5 m;
  4. lid 5.2 sub b onder 10 en toestaan dat de dakhelling van aan- en uitbouwen wordt verlaagd tot 0º;
  5. lid 5.2 sub a onder 6 en sub b onder 10 en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouw en/of aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt verhoogd tot 80°;
  6. lid 5.2 sub b onder 2 en toestaan dat de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
    1. de afstand van 25 m niet realiseerbaar is als gevolg van een specifieke erfsituatie in relatie tot bestaande (karakteristieke) bijgebouwen en/of aanwezige erfbeplanting, dan wel indien de vergroting leidt tot een landschappelijk aanvaardbaardere situatie;
  7. lid 5.2 sub b onder 3 en 4 en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
    1. de vergroting plaatsvindt op een bouwperceel waarvan de oppervlakte ten minste 5.000 m² bedraagt;
    2. de erfinrichting en bebouwing voldoen aan de uitgangspunten van erfinrichting zoals beschreven in hoofdstuk 2 en 3 van het Landschapsontwikkelingskader, dat door de gemeenteraad van De Wolden is vastgesteld op 29 november 2012;
  8. lid 5.2 sub b onder 3 en 4 en toestaan dat, indien reeds 200 m² of meer aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, maar minder dan 500 m², een per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen boven de 200 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;
  9. lid 5.2 sub b onder 3 en 4 en toestaan dat, indien reeds meer dan 500 m² aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, een per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 20% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen boven de 500 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;
  10. lid 5.2 sub e onder 3 en toestaan dat de oppervlakte van een groepsaccommodatie wordt vergroot tot ten hoogste 750 m2.
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen;
  2. bruggen, dammen en/of duikers;
  3. sloten, bermen en beplanting;
  4. groenvoorzieningen en water;
  5. bebossing;
  6. ondergeschikte nutsvoorzieningen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. parkeervoorzieningen;
met dien verstande dat:
  1. het aantal rijbanen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal.
4.2 Bouwregels
  1. Voor gebouwen en bouwwerken ten behoeve van ondergeschikte nutsvoorzieningen geldt dat de inhoud, oppervlakte en (bouw)hoogte niet meer dan de bestaande maatvoering mag bedragen.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 12 m zal bedragen.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
Artikel 5 Wonen
   
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in de Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. recreatieverblijven, ter plaatse van de aanduiding 'recreatieverblijf';
met de daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. water;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. woningen;
  5. aan- en uitbouwen;
  6. bijgebouwen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
    2. per bestemmingsvlak zal één vrijstaand woonhuis worden gebouwd;
    3. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 200 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt dan 200 m², in welk geval de bestaande oppervlakte van het hoofdgebouw als maximum geldt;
    4. de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens zal ten minste 5 m bedragen;
    5. de goothoogte zal ten hoogste 4 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;
    6. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
    7. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
  2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zullen ten minste 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
    2. vrijstaande bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een afstand van 25 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² op percelen met een oppervlakte kleiner dan 2.000 m² en 150 m² op percelen groter dan of gelijk aan 2.000 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer dan 100 m², respectievelijk 150 m², maar minder dan 200 m² bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
    4. de oppervlakte van de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen naast de zijgevels van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 50 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
    5. de afstand van een overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
    6. een overkapping mag niet voor de voorgevel van een hoofdgebouw worden gebouwd;
    7. de oppervlakte van een overkapping mag niet meer dan 30 m² bedragen.
    8. de goothoogte van een aan-, uitbouw of bijgebouw zal ten hoogste 3 m bedragen;
    9. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
    10. de dakhelling van een aan-, uitbouw of bijgebouw zal ten minste 30°en ten hoogste 60° bedragen.
  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
5.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 5.2 sub a onder 3 en toestaan dat de oppervlakte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouw, aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m²;
    2. aangesloten wordt op de bestaande hoofdvorm van het hoofdgebouw;
  2. lid 5.2 sub a onder 4 en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
  3. lid 5.2 sub a onder 5 en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot 5,5 m;
  4. lid 5.2 sub b onder 10 en toestaan dat de dakhelling van aan- en uitbouwen wordt verlaagd tot 0º;
  5. lid 5.2 sub a onder 6 en sub b onder 10 en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouw en/of aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt verhoogd tot 80°;
  6. lid 5.2 sub b onder 2 en toestaan dat de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
    1. de afstand van 25 m niet realiseerbaar is als gevolg van een specifieke erfsituatie in relatie tot bestaande (karakteristieke) bijgebouwen en/of aanwezige erfbeplanting, dan wel indien de vergroting leidt tot een landschappelijk aanvaardbaardere situatie;
  7. lid 5.2 sub b onder 3 en 4 en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
    1. de vergroting plaatsvindt op een bouwperceel waarvan de oppervlakte ten minste 5.000 m² bedraagt;
    2. de erfinrichting en bebouwing voldoen aan de uitgangspunten van erfinrichting zoals beschreven in hoofdstuk 2 en 3 van het Landschapsontwikkelingskader, dat door de gemeenteraad van De Wolden is vastgesteld op 29 november 2012;
  8. lid 5.2 sub b onder 3 en 4 en toestaan dat, indien reeds 200 m² of meer aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, maar minder dan 500 m², een per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 50% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen boven de 200 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;
  9. lid 5.2 sub b onder 3 en 4 en toestaan dat, indien reeds meer dan 500 m² aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, een per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 20% van het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen boven de 500 m², met dien verstande dat over de oppervlakte van de als karakteristiek aangewezen aan- en uitbouwen en bijgebouwen geen reductie van toepassing is;
  10. lid 5.2 sub e onder 3 en toestaan dat de oppervlakte van een groepsaccommodatie wordt vergroot tot ten hoogste 750 m2.
5.5 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van woonhuizen ten behoeve van in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, anders dan het gebruik van de gronden en bouwwerken in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorzover voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. de werkzaamheden dienen ondergeschikt te blijven aan de bestemming;
    2. het woongedeelte dient ten minste 70% van de begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen op het bouwperceel te beslaan;
    3. er mag geen grootschalige opslag van goederen plaatsvinden, alsook geen opslag van goederen op het buitenterrein;
    4. er mag geen detailhandel plaatsvinden anders dan in de in Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen opgenomen detailhandel;
    5. er mag maximaal 0,5 m2 aan verwijsborden c.q. reclame-uitingen geplaatst worden;
    6. parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden;
    7. de benodigde ruimte mag uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van de hoofdbewoner van het perceel;
    8. er mag geen stapeling van ondergeschikte functies plaatsvinden.
  2. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning, met uitzondering van het gebruik van woonhuizen ter plaatse de aanduiding 'aantal wooneenheden', daar mag het aantal woningen maximaal het ter plaatse aangegeven aantal bedragen;
  3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van het gebruik als atelier dan wel een voor de bedrijvigheid ondersteunende functie;
  4. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, behalve ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  6. het gebruik van recreatieverblijven ten behoeve van permanente bewoning;
  7. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  8. het gebruik van de gronden als erf, buiten een zone van 25 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de woonhuizen.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
 
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 5.5 en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking, mits:
    1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
    2. in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer worden gerealiseerd;
    3. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, dit bijgebouw zich in de directe nabijheid bevindt van en een duidelijk relatie heeft met het hoofdgebouw;
    4. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, de uiterlijke kenmerken van dit bijgebouw behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
    5. er maximaal drie slaapkamers worden gerealiseerd;
    6. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
    7. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    8. geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    9. vestiging plaatsvindt aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    10. vesting geen onevenredige afbreuk doet aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
  2. lid 5.5 en toestaan dat een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
    1. de inhoud per woning na splitsing minimaal 450 m3 zal bedragen;
    2. sprake is van een ruimtelijke, stedenbouwkundige, landschappelijke en/of volkshuisvestigingstechnische verbetering van het perceel en/of het hoofdgebouw. Deze verbetering dient, in het geval van volledige nieuwbouw van een hoofdgebouw, in samenhang te gebeuren met een aanpassing van het erf, zodanig dat er qua bouw en inrichting van het bijbehorende erf een in het landschap passende situatie ontstaat conform het Landschapsontwikkelingskader dat door de gemeenteraad van De Wolden is vastgesteld op 29 november 2012;
  3. lid 5.5 en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
    1. de functie inherent is aan de bestemming;
    2. vestiging van de detailhandel in bestaande bebouwing plaatsvindt;
    3. geen reclame-uitingen worden gebruikt;
    4. parkeren op eigen erf plaatsvindt.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het verwijderen van erfbeplanting, tenzij een omgevingsvergunning voor het kappen is vereist, in welk geval het behoud van waardevolle erfbeplanting middels de Bomenverordening zal worden geregeld;
    2. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
  2. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.
  3. De sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.
5.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  2. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.
  3. De sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
   
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud en herstel van de archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
 
Voor zover de oppervlakte van de ingreep in de grond betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
  1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.
  2. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    3. het normale onderhoud betreffen;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met dit plan wordt in elk geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor stacaravans;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  5. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
   
9.1 Milieuzone - hydrologische beïnvloeding
   
9.1.1 Bestemmingsomschrijving
Binnen de aanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding' dienen de hydrologische waarden te worden hersteld, behouden en ontwikkeld. De natuurlijke waarden van het Dwingelderveld voor zover de hydrologische aandachtsgebieden zijn gelegen rondom dit gebied dienen in stand te worden gehouden.
 
9.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstroomprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen;
    2. het aanbrengen van drainage dieper dan 40 cm.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.
  3. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hydrologische waarden van de gronden, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en er geen significant negatieve aantasting plaatsvindt van het gebied Dwingelderveld.
Artikel 10 Overige regels
 
Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de normen in de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
A. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat zend- ontvangst- en/of antennemasten tot een bouwhoogte van 45 m worden gebouwd.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
A Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Ruinerweg 5-7, Echten'.