direct naar inhoud van 4.6 Ecologie
Plan: Bestemmingsplan Recreatiepark d'Olde Kamp te Ansen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.BP00248-0405

4.6 Ecologie

4.6.1 Natuurtoets

Voorafgaand aan een planologische ontwikkeling moet door middel van een toetsing aan de natuurwetgeving worden vastgesteld of er beschermde natuurwaarden in het geding zijn. De natuurtoets is van belang om eventuele strijdigheden van de ruimtelijke ontwikkeling met de bestaande natuurwetgeving inzichtelijk te maken.

In verband met de voorgenomen onderhavige ontwikkeling heeft Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. daarom in opdracht van recreatiepark d'Olde Kamp een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten van deze toets zijn te vinden in 'Uitbreiding recreatiepark d'Olde Kamp Ansen, Toetsing Natuurwetgeving' (projectnummer 169666, d.d. mei 2008). Naar aanleiding van ingebrachte inspraakreacties is deze natuurtoets in januari 2011 integraal geactualiseerd. Deze versie (revisie 02, januari 2011, projectnummer 169666) vervangt het rapport van mei 2008. Ter wille van de zorgvuldigheid is de natuurtoets in augustus 2011 opnieuw geactualiseerd. De actualisering is uitgevoerd op basis van een veldbezoek op 11 augustus 2011. De resultaten van deze actualisatie zijn integraal in het rapport revisie 02 verwerkt. Deze nieuwe versie (revisie 03, augustus 2011, projectnummer 169666) vervangt het rapport van januari 2011. De conclusies van de Natuurtoets blijven gehandhaafd.

De consequenties van de beoogde ontwikkelingen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan:

  • 1. vigerend gebiedsgericht natuurbeleid met betrekking tot de ecologische hoofdstructuur (EHS), zoals vermeld in de Nota Ruimte.
  • 2. de Flora- en faunawet
  • 3. Natura 2000-gebieden

Ad 1: Ecologische hoofdstructuur

Mits het terrein landschappelijk wordt ingepast en barrièrevrij 'natuurlijk' wordt ingericht zijn er geen noemenswaardige negatieve effecten te verwachten op de nabijgelegen EHS en toekomstige EVZ.

Ad 2: Flora- en faunawet

In het plangebied wordt een aantal broedende vogels verwacht. In het algemeen kan worden gesteld dat ingrepen in een gebied tijdens het broedseizoen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van de reproductie. In het kader van de Flora- en faunawet is in principe geen ontheffing mogelijk voor het verstoren van vogels en het vernietigen van in gebruik zijnde nesten. Dit betekent in de praktijk dat in het plangebied broedende vogels niet verstoord mogen worden. Een vaste periode voor het broedseizoen kan niet gegeven worden, omdat dit afhankelijk is van weersinvloeden. Veelal wordt globaal de periode van maart tot en met juli aangehouden.

Om verstoring van broedende vogels te voorkomen worden de werkzaamheden buiten het broedseizoen gestart. Als gevolg van de door de werkzaamheden veroorzaakte verstoring zullen er in het broedseizoen geen vogels gaan broeden in of nabij het plangebied. Verstoring van broedende vogels is dan niet aan de orde. In de omgeving is voldoende vergelijkbaar broedbiotoop aanwezig.

Dit geldt echter niet voor de twee kraaiennesten die in het plangebied zijn vastgesteld. Dergelijke nesten zijn jaarrond als rust- en verblijfplaats door verschillende soorten (bijv. Ransuil, Boomvalk en Torenvalk) in gebruik en dienen daarom bij voorkeur behouden te blijven. De bomen waarin de kraaiennesten zijn aangetroffen liggen in de bestemming Groen, waarbinnen geen bouwmogelijkheden zijn voorzien. De bomen, en dus de nesten, blijven gehandhaafd. Vaste rust- en verblijfplaatsen van Steenuilen bevinden zich net buiten het plangebied langs de Dwingelerweg. Door de realisatie van het terrein met recreatiewoningen worden deze verblijfplaatsen dan ook niet aangetast.

Gedurende het winterhalfjaar overwinteren er naar verwachting strikt beschermde Heikikkers in het plangebied. Ze graven zich in onder takkenbulten, bladhopen, boomwortels en dergelijke. Overwinterende exemplaren zijn dan ook vooral te verwachten langs de randen van de percelen in het plangebied in de singels, struwelen en onder solitaire bomen. Tijdens werkzaamheden worden dergelijke biotopen gedurende het winterhalfjaar (globaal de periode november t/m half maart) ongemoeid gelaten. Hierdoor wordt verstoring of het doden van Heikikkers voorkomen. De instandhouding van de soort is hierdoor niet in het geding.

Het uitvoeren van graafwerkzaamheden aan de sloten in het plangebied heeft mogelijk tot gevolg dat exemplaren van het minder algemene en beschermde Bermpje worden verstoord of gedood wanneer deze plaatsvinden in voor de soort gevoelige perioden (voortplantings- en overwinteringsperiode) van het jaar. De voortplantingsperiode voor het Bermpje loopt ongeveer van april tot in juli en de overwinteringsperiode van november tot maart.

De werkzaamheden worden buiten deze periodes ingepland. Hierdoor wordt deze soort ontzien en is de instandhouding ervan in het plangebied niet in het geding. Voor de overige strikt beschermde (vleermuizen) of minder algemene beschermde (Steenmarter) zoogdieren in het gebied geldt dat ze dit uitsluitend gebruiken als onderdeel van het foerageergebied. Door de huidige singels en andere opgaande begroeiingen in het plangebied te laten staan wordt voorkomen dat het gebied tijdens en na de werkzaamheden ongeschikt wordt als foerageergebied. Bovendien is er in de omgeving voldoende ander geschikt foerageergebied voorhanden. De instandhouding van deze soorten is dan ook niet in het geding.

Mogelijke negatieve effecten van de voorgenomen plannen zijn verder uitsluitend te verwachten op algemeen voorkomende beschermde soorten, waarvoor een vrijstellingsbesluit geldt.

Maatregelen en zorgplicht

Om de beschermde soorten in het plangebied zoveel mogelijk te ontzien worden als aanvulling op de hierboven beschreven maatregelen bij de aanleg van het terrein zoveel

mogelijk de oevers, struwelen en ruigten in het plangebied ontzien, zodat ter plaatse aanwezige fauna geen schade zal ondervinden door bijvoorbeeld overrijding.

Bij het aanbrengen van verlichting wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met aanwezige vliegroutes en verblijfplaatsen van vogelsoorten als de Steenuil. Vliegroutes, 'hop-overs' en nesten van vogels blijven onverlicht. Indien vanuit sociaal oogpunt of verkeersveiligheid verlichting noodzakelijk is, wordt aangepaste verlichting (beperkte uitstraling) toegepast. Verder blijven belangrijke in de omgeving liggende foerageergebieden onverlicht.

Wanneer tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden aangetroffen worden deze te worden gevangen (bijv. amfibieën) of uitgespit (bijv. Dotterbloemen) en vervolgens op een veilige en geschikte plaats te worden uitgezet of teruggeplant. Daarnaast wordt bij de ontwikkeling van het project zorg gedragen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving, en hier niet onzorgvuldig mee omspringt.

Deze zorgplicht uit de Flora- en faunawet geldt ook voor het conserverende deel van het plangebied, waar geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien.

Ad 3: Natura 2000-gebied Dwingelderveld

Door de aanwezigheid van een nieuw terrein met recreatiewoningen in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Dwingelderveld is een aantal negatieve effecten niet uit te sluiten. Om te bepalen welke, en in welke mate, negatieve effecten optreden door de toegenomen recreatiedruk vanuit het aan te leggen terrein op de kwalificerende waarden van het Natura 2000-gebied is in overleg met het bevoegd gezag, Provincie Drenthe, bepaald dat een verstorings- en verslechteringstoets noodzakelijk is.

4.6.2 Verstorings- en verslechteringstoets

Als vervolg op de natuurtoets uit de vorige paragraaf is het rapport 'Uitbreiding recreatiepark d'Olde Kamp, Ansen, Verslechteringstoets in het kader van de Natuurbeschermingswet' (Oranjewoud, projectnummer 169666, revisie 01, d.d. 23 februari 2010) opgesteld.

Het Dwingelderveld, aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied, is in procedure om aangewezen te worden als Natura 2000-gebied, waarmee het gebied onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998 valt. Ruimtelijke ontwikkelingen die in of nabij beschermde (ontwerp) Natura 2000-gebieden plaatsvinden, dienen getoetst te worden op mogelijke negatieve effecten op de natuurlijke waarden en de (concept) instandhoudingsdoelen.

Doel van dit onderzoek is de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan de beschermingskaders van de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden en op 1 februari 2009 is herzien. Conform de Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998 (LNV, 2005) worden de effecten op de natuurlijke kenmerken en kwalificerende waarden van het aangrenzende Natura 2000-gebied getoetst. Binnen deze beoordeling worden de volgende twee aspecten getoetst:

  • zekerheid bieden dat de natuurlijke kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen van het Natura-2000 gebied niet negatief worden aangetast;
  • zekerheid bieden dat een verstoring van vogelsoorten niet optreedt.

Conclusies

In de Verstorings- en verslechteringstoets wordt geconcludeerd dat de habitattypen geen negatief effect ondervinden als gevolg van een toename van het aantal recreanten, omdat de recreanten gebruik maken van bestaande wegen en paden. Ook een negatief effect op een groot deel van de 'niet broedvogels' kan bij voorbaat worden uitgesloten. De habitattypen en deze vogelsoorten zijn daarom niet meegenomen in de toetsing.

De ontwikkeling is gepland in het foerageergebied van de Toendrarietgans, welke gekarakteriseerd kan worden als eiwitrijke weilanden en akkers met oogstresten. In de omgeving van Ansen komt dermate veel weilanden en akkers voor dat een negatief effect op de beschikbaarheid van foerageergebied voor de Toendrarietgans is uitgesloten. Ook de overige 'niet broedvogels' ondervinden geen negatief effect als gevolg van de ontwikkelingen.

Een negatief effect op de Dodaars, Geoorde fuut, Zwarte specht, Boomleeuwerik, Paapje, Tapuit en Roodborsttapuit kon bij voorbaat niet worden uitgesloten. Daarom is een effectbeoordeling uitgevoerd voor deze soorten. Alleen het Paapje en de Tapuit hebben een negatieve staat van instandhouding. Voor de Dodaars, Geoorde fuut, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit gelden dat ze een positieve tot zeer positieve trend vertonen. Daar komt bij dat de Dodaars, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit niet gevoelig zijn voor verstoring door recreanten. De Roodborsttappuit laat zelfs een toename zien in gebieden die onder invloed van intensieve recreatie staan. Gezien de positieve trend en het ongevoelig zijn voor de toename van recreanten is een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Dodaars, Boomleeuwerik en Roodborsttapuit uitgesloten. De Geoorde fuut is wel gevoelig voor recreatie, maar broedt alleen in afgesloten gebieden. Ook geldt voor de Geoorde fuut een zeer positieve trend. Daarom is geen negatieve effect op de instandhoudingsdoelstelling van de Geoorde fuut te verwachten.

Het Paapje komt voornamelijk voor aan de oostzijde van het Dwingelderveld (Kleine, 2006). De toename van het aantal recreanten is het grootste aan de westzijde van het Dwingelderveld. Na binnenkomst zullen recreanten uitwaaieren over het park en is de toename beperkt. Voor het Paapje kan een verstoringszone van 150 meter worden aangehouden.

In het studiegebied is één broedpaar van het Paapje gesignaleerd, tussen de Grote Veldweg en de Esseweg in (adhv kaart Kleine, 2006). Dit broedpaar broedt midden in het heideveld, hier lopen geen wandelpaden doorheen. Als verstoringsafstand kan voor het Paapje 150 meter worden aangehouden. Omdat het Paapje zeer ver van de wandelpaden af broedt, minimaal 300 meter, kan een negatief effect op de daar aanwezige broedende Paapjes en de instandhoudingsdoelstelling voor deze soort worden uitgesloten.

De Tapuit heeft een negatieve staat van instandhouding en een negatieve trend. Er zijn veel verschillende factoren die bijdragen aan deze negatieve staat en trend. Hierbij kan gedacht worden aan voedselgebrek, te kort aan nestgelegenheid of ongeschiktheid van de biotoop door te hoge grazige vegetatie. De verstoringsafstand van de Tapuit is ongeveer 150 meter. Gezien de grote ongestoorde vlakken die in het Dwingelderveld als potentieel biotoop voor de Tapuit kunnen dienen, kan worden gesteld dat de toename van de recreatiedruk als gevolg van de ontwikkeling van het recreatiepark niet bijdraagt aan de negatieve staat van instandhouding en negatieve trend voor deze soort. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Tapuit is dan ook uitgesloten.

De Zwarte specht komt over het hele Dwingelderveld voor, maar vertoont momenteel een negatieve trend. Een toename van de recreatiedruk kan voor een soort als de Zwarte specht (die gevoelig is voor verstoring door mensen) mogelijk betekenen dat een enkele nestboom minder geschikt wordt als broedlocatie voor de Zwarte specht. Omdat de Zwarte specht in staat is om zelf een nieuwe broedholte uit te hakken, is er in het bosperceel geen gebrek aan beschikbare nestlocaties. Ook zal als gevolg van een toename van de recreatie er geen voedselgebrek optreden. Het foerageergebied van de Zwarte specht is groot. Het leefgebied voor de Zwarte specht wordt als gevolg van de voorgenomen plannen dan ook niet wezenlijk verkleind. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Zwarte specht zijn dan ook niet te verwachten.

Mitigerende maatregelen

Er zijn geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen te verwachten. Mitigeren maatregelen zijn daarom ook niet noodzakelijk.