direct naar inhoud van 2.5 Milieuaspecten
Plan: Oldenhave/Bos, Ruinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.BP000400-0401

2.5 Milieuaspecten

Bij de opstelling van dit bestemmingsplan is in het kader van de milieuhygiënische normering nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied overlast zouden kunnen veroorzaken dan wel invloed kunnen hebben op de in het plangebied geprojecteerde woningen.

De volgende milieuhygiënische aspecten zijn (of worden) nagegaan:

  • de geluidsaspecten (in het kader van de Wet geluidhinder);
  • de eventuele bodemverontreiniging;
  • de situering van de toekomstige woningbouw ten opzichte van (agrarische) bedrijven;
  • overige aspecten.
2.5.1 Geluidsaspecten

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

In de nabije omgeving van het plangebied is geen bedrijventerrein gelegen dat voor eventuele geluidhinder kan zorgen. Nader onderzoek is derhalve niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai

In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een stedelijk gebied bedraagt de breedte van de geluidszone aan weerszijden van de weg 250 meter.

In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Omdat in het voorliggende plangebied nieuwe woningen zijn geprojecteerd, dient akoestische toetsing plaats te vinden aan de normen van de Wet geluidhinder. Het akoestisch onderzoek dient uit te wijzen of voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het akoestisch onderzoek moet verricht worden tengevolge van verkeer op de Oldenhave. Op de wegen in het plan geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur.

Het Bureau voor VerkeersAdvisering (BVA) heeft op 30-01-2008 het rapport over het akoestisch onderzoek uitgebracht1. In dit rapport wordt het volgende vermeld.

Als basis voor de verkeersgegevens van de Oldenhave, Bos en Neuzendijk is gebruik gemaakt van de resultaten van recent (begin 2008) uitgevoerde mechanische verkeerstellingen. De resultaten uit deze tellingen zijn met 1% groei per jaar opgehoogd om te komen tot de etmaalintensiteiten voor het planjaar 2018. Daarnaast is rekening gehouden met de te verwachten verkeersproductie van het plangebied die over de betreffende wegen zal gaan verlopen. De dag-, avond- en nachtuurpercentages en de verdelingen in licht, middelzwaar en zwaar verkeer zijn gelijk gehouden aan de uitkomsten van de mechanische tellingen.

Opgemerkt wordt dat de wegen Bos en Oldenhave in de huidige situatie deels een 30 km/uur- regime hebben en daarmee (deels) over zonevrijstelling beschikken. Het akoestisch onderzoek heeft derhalve alleen betrekking op die delen van genoemde wegen die een maximum snelheid hebben van 50 km/uur. Mogelijk dat na de realisatie van het plangebied het 30 km/uur-regime wordt uitgebreid en het gehele plangebied binnen een 30 km/uur-gebied komt te liggen. In dat geval zijn de resultaten ten gevolge van het verkeer op Bos en Oldenhave niet meer relevant.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting op alle gevels vanwege het verkeer op de Oldenhave zich bevindt tussen Lden 18 en Lden 46 dB. De geluidsbelasting vanwege het verkeer op het Bos ligt tussen de Lden 1 en Lden 36 dB, en de geluidsbelasting vanwege het verkeer op de Neuzendijk ligt tussen de Lden 5 en Lden 28 dB. Geconcludeerd kan worden dat de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB op geen enkele gevel wordt overschreden.

Omdat de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB op geen enkele gevel van de geprojecteerde woningen wordt overschreden, bestaan er geen bezwaren vanuit de Wet geluidhinder tegen het bestemmingsplan voor zover het wegverkeerslawaai betreft. In het kader van dit akoestisch onderzoek zijn dan ook geen vervolgstappen vereist.

Voor meer uitgebreide informatie wordt verwezen naar het hoofdrapport, dat als een afzonderlijke bijlage aan dit plan is toegevoegd.

2.5.2 Bodemonderzoek

In opdracht van 03 Projectontwikkeling heeft ECO Reest BV op 19 juli 2005 ter plaatse een verkennend bodemonderzoek (nummer 050722) uitgevoerd2 .Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor de toekomstige woonbestemming.

Voor zover bekend is het terrein in gebruik (geweest) als Iandbouwgrond. Bij de gemeente De Wolden zijn geen gegevens bekend aangaande milieuvergunningen, (voormalige) brandstoftanks of voormalige bedrijfsactiviteiten. Voor zover bekend hebben er geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden op of in de directe nabijheid van het onderzoeksterrein.

Uit de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn zand, humus- en Ieemhoudend. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,5 m-mv.

Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond

In zowel de onderzochte boven- als ondergrond zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de streefwaarden en/of detectiegrenzen.

Grondwater

In het grondwater van peilbuis 1 is een Iicht verhoogd gehalte aan zink gemeten. Verhoogde gehalten aan metalen worden vaker aangetoond in de omgeving van Ruinen. Het gehalte aan zink kan geheel of ten dele worden beschouwd als achtergrondconcentratie. Verder zijn er in de grondwatermonsters geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de streefwaarden en/of detectiegrenzen.

Conclusies

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat in het grondwater van peilbuis 1 een overschrijding van de streefwaarde uit de Wet bodembescherming is aangetoond voor zink (natuurlijke achtergrond).
De toetsingswaarde nader onderzoek zijn niet overschreden.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt derhalve bevestigd.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonbestemming van het terrein, kan worden gesteld dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu ten gevolge van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Afsluitend kan vermeld worden dat de eventueel bij toekomstige graafactiviteiten vrijkomende grond met een milieuhygiënische kwaliteit zoals is aangetoond in de onderzochte boven- en ondergrond indicatief (onderzoek niet conform Bouwstoffenbesluit) voldoet aan de samenstellingswaarden voor schone grond uit het Bouwstoffenbesluit.
Opgemerkt wordt dat in een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 de milieuhygiënische kwaliteit van de grond niet is bepaald zoals omschreven in het Bouwstoffenbesluit (niet conform AP-04).
Hergebruik van ontgraven grond op de onderzoekslocatie wordt milieuhygiënisch verantwoord geacht.

Voor meer uitgebreide informatie wordt verwezen naar het hoofdrapport, dat als een afzonderlijke bijlage aan dit plan is toegevoegd.

2.5.3 Situering van de toekomstige woningbouw ten opzichte van bedrijven

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten.
Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (16 april 2007) is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven en/of sportvelden) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het mogelijk gemaakt dat woningbouw gerealiseerd kan worden.
Voor milieubelastende activiteiten (gerangschikt naar SBI-code) zijn in de VNG-handreiking richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk.

Nagegaan is of er in de omgeving van het plangebied activiteiten zijn die van invloed zijn op het geprojecteerde woongebied. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is een handelsbedrijf aanwezig ten opzichte waarvan een afstand van 30 meter in acht genomen moet worden op basis van het aspect geluid, en aan de westzijde is een ijsbaan gelegen, die, eveneens op basis van het aspect geluid, een zoneafstand heeft van 50 meter. Dat is echter in de situatie waarin er sprake is van veelvuldig gebruik. Dat is in Nederland helaas niet het geval. Er is heel duidelijk sprake van incidenteel gebruik en daarom wordt in deze situatie uitgegaan van een afstand van 40 meter. In Bijlage 6(verkavelingsplan) zijn deze afstanden ook weergegeven.

Verder zijn in de omgeving van het plangebied geen andere bedrijven aanwezig die een milieuhygiënische belemmering vormen.

2.5.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde3, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 10.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het criterium "niet in betekenende mate" kan pas worden toegepast als het NSL en de (nieuwe) regionale programma's zijn vastgesteld en dat is nog niet het geval. Daarom kan nog niet van de 3%-regeling gebruik gemaakt worden (het percentage van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 of NO2, waarmee de luchtkwaliteit verslechtert als gevolg van het project), maar geldt in de tussenperiode de 1%-grens. Daarbij moeten de hierbovenstaande aantallen door 3 worden gedeeld. Voor woningbouw betekent dat bijvoorbeeld dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" verslechtert zolang het aantal niet boven de 500 uitkomt.

Het bestemmingsplan maakt een veel geringere ontwikkeling mogelijk. Geconcludeerd kan dus worden dat door dit plan de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

2.5.5 Externe veiligheid

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een on-gewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. In of nabij het plangebied is geen sprake van inrichtingen als bedoeld in het Bevi dan wel andere risico's of gevaarbronnen. Ook is er geen route gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid is daarom niet aan de orde.