Plan: | Zuidwolde, deelplan hoek Ommerweg/Turflaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1690.2021BP1007004-VG01 |
Op het perceel Ommerweg 18 en 18a te Zuidwolde was voorheen de groepsaccommodatie De Bosrand gevestigd. De bedrijfsactiviteiten zijn in 2016 gestopt. Voor het bedrijfsperceel Ommerweg 18 is inmiddels een nieuwe bedrijfsinvulling gevonden en wordt met dit plan ‘Recreatie’ gewijzigd naar ‘Maatschappelijk’. Ter hoogte van de voormalige bedrijfswoning wordt de bestemming gewijzigd van ‘Recreatie’ naar ‘Wonen’.
Tevens wordt de recreatieve bestemming van het recreatieveld gelegen naast nummer 18a herzien tot ‘Wonen’ om twee bouwkavels, voor twee vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken.
Om het voornemen mogelijk te maken wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.
Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven. Luchtfoto’s en kaartmateriaal zijn, tenzij anders aangegeven, noordelijk gericht.
In hoofdstuk 2 wordt de huidige in het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het geldende beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 behandelt de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 behandelt het onderwerp handhaving en in hoofdstuk 8 is de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangegeven en het gaat in op de inspraak en het overleg aangaande het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, aan de rand van het dorp Zuidwolde. Aan de oost- en zuidzijde grenst het perceel aan bosgebieden met verspreide woningen en het NCC clubterrein ‘De Krententerp’. De noordwestzijde sluit direct aan op de uitbreidingswijk Middelveen. Het aan de oostzijde van de Ommerweg liggende voormalige recreatieterrein Ekelenberg is reeds herontwikkeld tot woongebied. Afbeelding 2.1 geeft met rode omlijning de ligging van het plangebied aan.
Het plangebied is gelegen binnen het plangebied van de beheersverordening Zuidwolde, vastgesteld op 30 juni 2016. De gronden zijn daarbij voorzien van de besluitvlakken ‘Bestaand’, ‘Archeologie 1’ en de besluitsubvlakken ‘bouwvlak’, ‘maximale bouwhoogte (m)’, ‘maximale goothoogte (m)’, ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ en ‘verblijfsrecreatie’. Op grond van deze bestemming is het gebruik van de gronden met daarop de voormalige bedrijfswoning, voor wonen zonder binding met het bijhorende bedrijf, niet bij recht toegestaan.
Het gebruik van de gronden met het bedrijfsgebouw voor een woonzorgvoorziening zoals een gezinshuis met inpandige bedrijfswoning is tevens niet bij recht toegestaan. Er is wel al voorzien in een omgevingsvergunning voor het afwijkende gebruik.
Het gebruik van de gronden van het trapveldje ten behoeve van wonen is ook niet bij recht toegestaan. Het heeft nu een recreatieve bestemming zonder bouwmogelijkheden.
Afbeelding 2.2 geeft een uitsnede van de verbeelding behorende bij de beheersverordening weer, waarbij de van toepassing zijnde bestemmingen en aanduidingen zijn aangegeven.
Op het perceel Ommerweg 18 en 18a te Zuidwolde was voorheen de groepsaccommodatie De Bosrand met bijbehorende voormalige bedrijfswoning gevestigd. Dit bedrijfsperceel is plaatselijk bekend als Ommerweg 18. De voormalige bedrijfswoning is plaatselijk bekend als Ommerweg 18a te Zuidwolde. Westelijk van de voormalige bedrijfswoning is een trapveldje gelegen behorende tot het voormalige bedrijf. Initiatiefnemers zijn in 2016 gestopt met de bedrijfsactiviteiten.
De voormalige bedrijfswoning Ommerweg 18a is reeds kadastraal afgesplitst van het bedrijfsperceel Ommerweg 18. De voormalige eigenaren van De Bosrand blijven deze woning zonder binding met het oostelijk gelegen bedrijfspand bewonen. Bij de voormalige bedrijfswoning is aanwezig:
De voornoemde blokhut en veranda zijn zonder vergunning opgericht en kunnen vanwege strijd met het geldende bestemmingsplan niet beschouwd worden als vergunningsvrij.
De stenen garage is met vergunning gebouwd. Vanwege de kadastrale splitsing is reeds een nieuwe uitweg naar De Turflaan aangelegd.
In 2016 was er een nieuwe invulling van het oostelijke deel van het plangebied met de voormalige groepsaccommodatie gevonden. Op basis van een omgevingsvergunning (verleend 4 april 2016 en 14 december 2016) is ter plaatse respijtzorg met gasterij en landwinkel met inpandige bedrijfswoning aangevangen. Na verloop van tijd bleek de bedrijfsvoering financieel niet haalbaar en zijn de bedrijfsactiviteiten gestaakt.
Er is inmiddels wederom een nieuwe bedrijfsinvulling gevonden. Per maart 2018 is ter plaatse een gezinshuis gevestigd. Het gezinshuis is reeds uitgebreid en bied ruimte voor educatie, verzorging en begeleiding (24 uurs) en huisvesting van personen (jongeren), die bij hun normale, dagelijkse functioneren sociale, sociaal-medische, medische, psychiatrische en/of cognitieve begeleiding behoeven. Een deel van de jongeren zal overdag naar een speciale school dan wel dagbesteding elders gaan. Afhankelijk van de behoefte zal een deel van deze jongeren ter plaatse educatie en dagbesteding krijgen. Daarnaast zullen jongeren van elders ter plaatse educatie en dagopvang, krijgen.
Het gebruik van het bedrijfspand en omliggende erf als gezinshuis is reeds toegestaan met een omgevingsvergunning. De vergunning met kenmerk 0000018261/HZ_WABO-2018-0053 is op 9 februari 2018 verleend. Het bedrijfsperceel en bedrijfspand zijn per 15 maart 2018 verkocht.
Het voormalig trapveldje is plaatselijk bekend als perceel C8596. Het wordt omzoomd door bomen en één hoek van het grasveld is gevuld met bosschage. Het heeft momenteel geen concrete functie, maar het veld wordt wel gebruikt als uitlaatplaats voor honden.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.
De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.
De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.
Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over programmering op regionaal niveau te voorkomen.
Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaande gebied kan worden gerealiseerd.
Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden beschreven hangt af van de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Dit plan kan onder 'ruimtelijke ontwikkeling van een woningbouwlocaties’ worden geschaard. Indien een plan voorziet in de toevoeging van ten hoogste elf woningen, dan is blijkens jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Uit jurisprudentie volgt daarnaast dat wanneer er sprake is van een functiewijziging zonder uitbreiding van bebouwing er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075). Daarnaast blijkt uit jurisprudentie dat wanneer er sprake is van een uitbreiding van bedrijvigheid tot en met circa 400m² er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 3 december 2014; ECLI:NL:RVS:2014:4409 en ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442).
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geoordeeld worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en is een nadere toetsing aan de Ladder niet noodzakelijk.
Op 3 oktober 2018 is de (geactualiseerde) Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen van Drenthe tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen te weten de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening; het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer; het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving en het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Plan verkeer en vervoer.
Ruimtelijke kwaliteit
In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. Kernkwaliteiten vormen de basis voor het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ en dit zijn kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Deze kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap; oorspronkelijkheid; noaberschap; kleinschaligheid; menselijke maat; en veiligheid.
Deze worden op de kernkwaliteitenkaart weergegeven d.m.v. een aantal indicatoren te weten landschap; cultuurhistorie; aardkundige waarden; archeologie; rust en natuur. Onder ruimtelijke kwaliteit valt ook zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit.
Op de visiekaart 2020 is het plangebied aangeduid als ‘robuust natuursysteem'.
De belangrijkste natuurgebieden in Drenthe zijn de bossen, heidevelden, vennen en hoogvenen op de plateaus en de beekdalen en laagveengebieden aan de randen van de plateaus. Deze natuurgebieden en de tussenliggende verbindingen samen de ruggengraat voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in Drenthe. Om de kwaliteit van de natuur en de biodiversiteit duurzaam te verbeteren, streeft de provincie naar een robuust natuurnetwerk. Voor een stevig natuurnetwerk wil de provincie inzetten op:
De provincie wil de samenhang tussen de gebieden versterken door waar mogelijk gebruik te maken van bestaande landschapsstructuren en de beekdalen. De focus ligt daarbij op het beschermen van natuur en het inzetten van middelen op het NNN. Het provinciaal streven is dat het robuuste natuurnetwerk in staat is om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen.
Kernkwaliteit landschap
Het plangebied is voor indicator ‘landschap’ aangeduid als ‘esdorpenlandschap’.
Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.
Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).
Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.
Kernkwaliteit Natuur
Een klein deel van het plangebied (een hoekje van het voormalig trapveldje) behoort tot het NNN netwerk, zie afbeelding 3.1.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. Voor deze gebieden zet men in op het realiseren van het Natuurwerk Nederland (NNN) voor de instandhouding en het versterken van de biodiversiteit, conform de afspraken met het Rijk in het Natuurpact. Bij nieuwe activiteiten of wijziging van activiteiten wordt aansluiting gezocht bij bestaande voorzieningen en wordt de balans tussen beschermen, beleven en benutten gezocht.
Het plangebied heeft een hoge aardkundige waarde. Op de geomorfologische kaart is te zien dat het westelijk deel van het plangebied valt onder ‘grondmorenewelving’ en het oostelijk deel van het plangebied valt onder ‘gestuwde grondmorenerug’ (zie afbeelding 3.2). Grondmoreneruggen zijn relatief hoge heuvels gevormd door het landijs in de voorlaatste ijstijd.
De ruggen zijn al vanaf de prehistorie gebruikt voor bewoning. Inmiddels zijn de grondmoreneruggen grotendeels voor de landbouw ontgonnen.
De kleinschaliger glooiingen worden geleidelijk door de landbouw vervlakt waardoor alleen de grootschalige vormen overblijven. De Ruggen van Zuidwolde kennen een intensief gebruik, met bijbehorende uitbreidingen van dorpen en verblijfsrecreatie, intensivering van de landbouw en aanleg/verbetering van de infrastructuur.
In gebieden met een hoog beschermingsniveau is er de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden worden ontwikkelingen alleen toegestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. In beginsel kunnen ontwikkelingen in deze gebieden alleen worden toegestaan, als de kenmerken en gaafheid worden behouden.
Kernkwaliteit archeologie en cultuurhistorie
Voor de kernkwaliteit archeologie is het plangebied aangeduid met het beschermingsniveau ‘Generiek: behoudenswaardige vindplaatsen kunnen niet ongezien verdwijnen’. Verder is het plangebied voor de kernkwaliteit cultuurhistorie aangewezen met beschermingsniveau ‘Respecteren’. Dit beschermingsniveau is het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor deze gebieden richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.
Kernkwaliteit rust
Het plangebied is betreffend de indicator rust niet voorzien van enige aanduiding.
Bruisend Drenthe
De provincie heeft als missie het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kwaliteiten.
Daarbij gaat het om economische ontwikkeling en werkgelegenheid door een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie te stimuleren. Het gaat over het managen van de structurele bevolkingsdaling. Het gaat om het faciliteren van aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het gaat over het creëren van ‘robuuste’ stedelijke netwerken en over de verantwoordelijkheid nemen voor een leefomgeving die klimaatverandering aan kan. Het gaat over het ontwikkelen van duurzame energievoorzieningen, het ontwikkelen van duurzame en innovatieve mobiliteitsnetwerken.
Maar ook natuur, biodiversiteit en het waarderen van verschillende landschapstypen zijn een belang van de provincie om Drenthe bruisend te maken en houden. Tot slot is hier de multifunctionaliteit van gebieden van belang, waar verschillende gebruiksfuncties samenkomen is een goede verweving van provinciaal belang.
Provinciale omgevingsverordening Drenthe
De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld 3 oktober 2018), geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.
Op grond van artikel 2.17 van de Omgevingsverordening mag een ruimtelijk plan slechts in ruimte vragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking is gerechtvaardigd. In paragraaf 3.1 is de verantwoording van de Ladder voor duurzame verstedelijking aangegeven.
Op grond van artikel 2.28 van de omgevingsverordening mag een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels bevatten die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland significant aantasten. In afwijking hierop (artikel 2.29 lid 1 onder c) kan een ruimtelijk plan voorzien in nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten voor zover de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd waarbij de compensatie niet mag leiden tot nettoverlies van areaal en de compensatie plaatsvindt op onder andere financiële wijze.
Overwegingen provinciaal beleid
In principe ligt binnen het bestaand stedelijk gebied, waarin het plangebied gelegen is, de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie en cultuurhistorie is hierop een uitzondering. Ook aardheidkundige waarden kunnen een provinciaal belang zijn. Omdat het plangebied voor een klein deel tot het NNN netwerk behoort, wordt hier ook een overweging in gemaakt.
Bedrijfsperceel en voormalige bedrijfswoning
Wat betreft het bedrijfsperceel (Ommerweg 18) wordt voorzien in een wijziging van bestemming naar "Maatschappelijk" binnen bestaand bebouwd gebied. Daarbij vindt met dit plan geen toename van bebouwing plaats.
Wat betreft de voormalige bedrijfswoning (Ommerweg 18a) wordt voorzien in een wijziging van bestemming naar "Wonen". Het erf was reeds ingericht voor wonen (bij het bedrijf). Daarbij is met toestemming van het college reeds voorzien in een nieuwe uitweg en herbouw van de garage.
Op basis van de geldende beheersverordening is ten behoeve van de recreatieve bedrijfsbestemming reeds (her)bouw van gebouwen en de inrichting van het perceel toegestaan. Dit deel van het plan zal daarmee voornoemde kernkwaliteiten niet (extra) kunnen aantasten.
Gewenste ontwikkeling
Het trapveldje is onbebouwd en grotendeels ingericht met gras. Het zuidwestelijk deel is voorzien van bomen en struiken. Dit zuidwestelijk deel is aangeduid als NNN gebied. Wat betreft het trapveldje waar twee bouwkavels gerealiseerd worden is er vooroverleg gepleegd met de provincie. Die heeft aangegeven dat het NNN netwerk geen belemmering is. Wel is een compensatie vereist door een storting te doen in het groenfonds.
De hoge aardheidkundige waarde vereist ook aandacht. Zoals aangegeven kennen de Ruggen van Zuidwolde een intensief gebruik. Het plangebied ligt in de uitbreidingswijk Middelveen van Zuidwolde.
Het plangebied is vlak en vertoond geen kenmerken meer van de grondmorenerug en -welving. Zie afbeelding 3.3. Ook dit deel van het plan zal daarmee de voornoemde kernkwaliteiten niet (extra) kunnen aantasten.
Kenmerken van het esdorpenlandschap zijn nagenoeg verdwenen. De bedrijfswoning is nog georiënteerd op de Ommerweg, het oude ontginningslint, maar de twee te realiseren bouwkavels liggen in de uitbreidingswijk Middelveen. Door die uitbreiding zijn kenmerken van het esdorpenlandschap reeds verdwenen. Deze ontwikkeling zal de kernkwaliteit ‘landschap’ niet (extra) aantasten.
Wat betreft de kernkwaliteit archeologie is er geen sprake van aantasting van deze waarde. Er is archeologisch onderzoek verricht, zie paragraaf 5.2 voor de conclusies van het rapport en bijlage 3 van de toelichting voor het gehele rapport. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied grotendeels verstoord is en dat de archeologische verwachting laag is.
Wat betreft de kernkwaliteit cultuurhistorie is er geen sprake van (extra) aantasting van deze waarde dan er met de aanleg van de uitbreidingswijk Middelveen reeds heeft plaatsgevonden. De bomenrij langs de Turflaan blijft op de kap van drie bomen intact, zie paragraaf 5.2.
Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Vanaf 1 januari 2016 zijn de waterschappen Reest en Wieden en Groot Salland gefuseerd tot Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna WDODelta). Het plangebied is gelegen binnen het gebied van het voormalige waterschap Reest en Wieden. Voor het gebied is het waterbeheerplan 2016 - 2021 Reest en Wieden van toepassing. Het waterplan is opgesteld in samenhang met de waterschappen binnen het beheersgebied Rijn-Oost. Bij het opstellen van dit beheersplan waren de omgevingsplannen (Drenthe en Overijssel) en een waterhuishoudingsplan (provincie Gelderland) kader stellend.
Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor onze primaire taakgebieden:
Bij ruimtelijke plannen adviseert het waterschap om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Ruimtelijke aanpassingen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een overstroming of wateroverlast en het beperken van eventuele gevolgen.
Daarnaast gaat het ook om de bijdrage die inwoners, gemeenten, provincies en belangenorganisaties zelf kunnen leveren aan waterveiligheid. De betrokkenheid vanuit de samenleving bij de gewenste veiligheid is een belangrijk aandachtspunt in de planperiode.
Doelstellingen voor ruimtelijke plannen: ·
Het plan voorziet in een functiewijziging, herbouw garage en herinrichting binnen het plangebied. Daarmee zal dit plan geen de gevolgen van wateroverlast en overstromingen veroorzaken.
Het plan betreft een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan. Op grond daarvan vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering.
In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer.
De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in De Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.
Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als ‘kerndorpen’ en gelegen binnen het gebied aangeduid als ‘dekzandrug Zuidwolde’.
De structuurvisie is gebaseerd op de gedachte dat in hoofdzaak moet worden ingezet op woningbouw in de vijf kerndorpen (Zuidwolde, de Wijk, Ruinen, Ruinerwold en Koekange). Dit met het oog op het in stand houden van de aanwezige voorzieningen in deze kerndorpen. In de kerndorpen zet de gemeente in op nieuwbouw (het creëren van aanbod) passend bij de aard en schaal van de dorpen. De woningbehoefte en het daarmee samenhangend bouwvolume zijn nader uitgewerkt in het woonplan. In het beleid is de vraag naar woningen in totaal en de verdeling naar doelgroep voor de periode 2017-2022 weergegeven.
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande bedrijfswoning naar (burger)woning, het toevoegen van een bedrijfswoning en het toevoegen twee bouwkavels met de mogelijkheid tot het bouwen van twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken. Het college heeft reeds in 2016 in principe medewerking verleend aan het toevoegen van de bedrijfswoning en daarmee is deze reeds meegenomen in de woningprogrammering. Het college heeft tevens in 2020 in principe medewerking verleend aan het toevoegen van de twee bouwkavels.
In de gemeente De Wolden bestaat de bestuurlijke wens tot deregulering en meer verantwoordelijkheid bij de burger neer te leggen. Deze wens heeft er toe geleid dat in de raadsvergadering van 13 december 2012 de raad besloten heeft tot het welstandsvrij verklaren van grote gebieden van de gemeente. Daarmee heeft de gemeenteraad het vertrouwen in de burger uitgesproken dat hij/zij de verantwoordelijkheid aan kan om op een juiste wijze met de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente De Wolden om te gaan.
Het plangebied is op de kaart behorende bij de welstandnota 2013 aangewezen als welstandvrij gebied.
Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.
Het oostelijke deel van het plangebied, met het bedrijfsgebouw, is per 15 maart 2018 verkocht en kadastraal afgesplitst. Afbeelding 4.1 geeft de nieuwe kavelverdeling weer.
De voormalige bedrijfswoning zal met dit plan bewoond blijven door de huidige eigenaren welke voorheen tevens eigenaar waren van het bedrijfspand Ommerweg 18. Het erf om de woning blijft in eigendom behorende bij de woning.
Tussen het bedrijfsperceel en het woonperceel wordt voorzien in een fysieke terreinafscheiding. Door deze splitsing respectievelijke afscheiding, is de ontsluiting van het woonperceel naar de Ommerweg niet meer bruikbaar en zal worden ontsloten via de aangrenzende Turflaan. De woning zal geadresseerd worden aan de Turflaan.
Daarbij is men voornemens het plangebied naar de Turflaan te oriënteren. Dat wordt belemmerd door de situering van de houten schuur en de stenen garage aan de noordzijde van het plangebied. Deze bebouwing zal worden gesloopt en daarvoor zal een nieuwe garage ten zuidwesten van de woning worden herbouwd. De zuidelijk van de woning gelegen tuin, met blokhut en veranda, blijft ongewijzigd. In afbeelding 4.1 is de indeling van het woonperceel aangegeven.
In dit plan wordt voor dit deel voorzien in de bestemming ‘Wonen’ waarbij een woning met bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.
Het voormalig trapveldje zal met dit plan worden herbestemd tot twee bouwkavels waarop twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd. Er is gekozen voor dit type woningen, omdat deze het beste aansluiten bij de bebouwingsstructuur van de Turflaan.
Ten behoeve van de ontsluiting worden er twee inritten aangelegd, hiervoor moeten er twee bomen worden gekapt. Uit een inventarisatie van de staat van de bomen is gebleken dat een derde boom een slechte conditie heeft en niet meer vitaal is. Deze derde boom heeft daarmee geen toekomstverwachting meer en zal tevens gekapt worden. Hiervoor zal te zijner tijd een kapvergunning worden aangevraagd.
De bosschage in de zuidwestelijke hoek van het perceel zal ook worden verwijderd danwel gekapt. De aanwezige bomen zijn gelegen op meer dan 10 meter uit het hart van de Turflaan en zijn daarmee vergunningsvrij te kappen. Wel is dit deel gelegen binnen het NNN gebied en zal compensatie worden gepleegd in het groenfonds van de provincie.
In het voormalige bedrijfspand is sinds maart 2018 een gezinshuis gevestigd. Het gezinshuis is een woonvoorziening welke 24 uurs zorg, begeleiding en huisvesting verzorgd voor jongeren met een sociaal en/of medische beperking. Daarnaast biedt het gezinshuis overdag educatie en begeleiding voor jongeren met een sociaal en/of medische beperking. Vanwege de 24 uurs begeleiding is voorzien in een inpandige woning voor de eigenaar en diens gezin.
Het gezinshuis biedt momenteel plaats aan de drie zorgbehoeftige kinderen van de eigenaar. Daarnaast wordt ruimte geboden voor educatie, verzorging en begeleiding (24 uurs) en huisvesting van personen (jongeren), die bij hun normale, dagelijkse functioneren sociale, sociaal-medische, medische, psychiatrische en/of cognitieve begeleiding behoeven. De voornoemde 24 uurs zorg met begeleiding en wonen zal worden geboden aan circa 7 jongeren. Een deel van deze jongeren zal overdag naar een speciale school dan wel dagbesteding elders gaan. Afhankelijk van de behoefte zal een deel van deze jongeren ter plaatse educatie en dagbesteding krijgen. Daarnaast zullen jongeren van elders ter plaatse educatie en dagopvang krijgen.
Het buitenterrein is reeds ingericht met een toegang, parkeerruimte, tuin en terrassen. Het bedrijfsperceel zal ontsloten blijven aan de Ommerweg. Naast het bedrijfspand is gelegenheid om 9 personenvoertuigen te parkeren. Deze bestaande parkeerplaats aan de oostzijde blijft ongewijzigd intact. Gezien de kleinschaligheid van het gezinshuis zal deze parkeerruimte voldoende zijn voor de begeleiders respectievelijk verzorgenden van de jongeren. Verder is op het terrein achter het bedrijfspand ruimte voor laden en lossen alsmede uitloop voor incidentele extra parkeerbehoefte.
In dit plan wordt voor dit bedrijfsperceel voorzien in de bestemming ‘Maatschappelijk’, waarbij de bestaande woonvoorziening als een gezinshuis met inpandige bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken zoals bestaand is toegestaan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.
In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. De vereiste bodemkwaliteit is bepaald in het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit maakt onderscheid tussen verschillende toepassingsmogelijkheden met bijbehorende toetsingskaders. Uitgangspunt van het Besluit is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie. Om hier invulling aan te geven zijn zeven bodemfuncties met referentiewaarden ontwikkeld voor een goede bodemkwaliteit (zie tabel 5.1). Deze indeling is overgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande bedrijfswoning met omliggend erf naar (burger)bewoning. Tevens wordt met dit plan voorzien in een passende bestemming voor een woonzorgvoorziening met (inpandige) bedrijfswoning en omliggend erf. Voornoemde bewoning en woonzorgvoorziening zijn reeds bij recht toegestaan op grond van de beheerverordening respectievelijk omgevingsvergunning. Ten slotte wordt er met dit plan voorzien in het toevoegen van twee bouwkavels ter plaatse van het voormalige trapveldje, met de mogelijkheid twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te bouwen.
Het voorheen bestaande gebruik kan geschaard worden onder de bodemfunctieklasse ‘Wonen’. Het voorgenomen gebruik is tevens te scharen onder de bodemfunctieklasse ‘Wonen’. Daarmee kan dan ook aangenomen worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor een woon- en zorgfunctie.
Ten behoeve van de nieuwe woonkavels is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Eco Reest bv. Het uitgevoerde onderzoek en resultaten zijn weergegeven in een rapport van 11 mei 2020 met nummer 200626. Het rapport is bijgevoegd als bijlage 1. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de grond geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden zijn aangetoond. Er zijn enkel licht verhoogde waarden aan barium, cadmium, koper en zink in het grondwater gevonden, deze worden beschouwd als van nature verhoogde waarden.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (wonen) van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieu-hygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieu-hygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.
De binnen de gemeente De Wolden aangewezen rijksmonumenten en provinciale monumenten zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van enige invloed is op deze beschermde gebouwen. In de gemeente De Wolden zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen.
Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. Het plangebied is op de kaart deels aangeduid met de waarde ‘buffers rond AMK-terreinen’. In de directe omgeving van het plangebied komen resten uit de periode Neolithicum tot en met IJzertijd voor. Het gaat specifiek om een grafveld uit het midden Neolithicum, een urnenveld (Bronstijd-IJzertijd) en diverse grafheuvels uit het laat Neolithicum en Bronstijd. Daarnaast zijn sporen van menselijke activiteiten aangetroffen uit het laat-Neolithicum en Bronstijd. Op basis van oude kaarten zijn in het plangebied vermoedelijk geen grafheuvels geweest, maar dit kan niet worden uitgesloten. In hoeverre het oorspronkelijke loopvlak nog aanwezig en intact is, is niet bekend. Er zijn sterke aanwijzingen dat het plangebied is geëgaliseerd en deels is afgegraven, waardoor zowel de oorspronkelijke podzolbodem als eventuele archeologische resten in de vorm van paalkuilen, vlakgraven en urnen kunnen zijn verdwenen. Voor gronden met deze waarde wordt verwezen naar het advies betreffende het bedoelde AMK-terrein. Daarbij is voor bodemingrepen archeologisch onderzoek verplicht en dient bij ingrepen contact opgenomen te worden met de gemeente.
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande bedrijfswoning met omliggend erf naar (burger)bewoning. Tevens wordt met dit plan voorzien in een passende bestemming voor een woonzorgvoorziening met (inpandige) bedrijfswoning en omliggend erf. Voornoemde bewoning en woonzorgvoorziening zijn reeds bij recht toegestaan op grond van de beheerverordening respectievelijk omgevingsvergunning. Ten slotte wordt er met dit plan voorzien in het toevoegen van twee bouwkavels ter plaatse van het voormalige trapveldje, met de mogelijkheid twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te bouwen.
Ten behoeve van de nieuwe bouwkavels is verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd door Laagland Archeologie. Het uitgevoerde onderzoek en resultaten zijn weergegeven in Laagland Archeologie rapport nummer 444 (april 2020). Het rapport is bijgevoegd als bijlage 3. In het rapport is geconcludeerd dat de bodem in het noordwestelijke deel van het plangebied grotendeels een intact bodemprofiel is gezien, maar dat dit niveau aanzienlijk lager ligt en daardoor minder kansrijk op archeologische resten. Gezien de geringe omvang van het nog intacte deel van het plangebied en het gegeven dat de intacte bodem in het relatief laaggelegen noordelijke deel van het plangebied is aangetroffen, is de kans klein dat bij de geplande bouw daadwerkelijk archeologische resten worden aangetast. Om die reden wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven.
Het rapport is beoordeeld door het bevoegd gezag en de conclusie en het advies zijn akkoord bevonden.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is het aannemelijk dat het grootste deel van het plangebied geen archeologische sporen meer bevat: het bodemprofiel is hier tot ver in de C-horizont verstoord. In het noordwestelijke deel kunnen nog archeologische resten aanwezig zijn: hier is een min of meer intact podzolprofiel aangetroffen, waarmee het oorspronkelijke loopniveau nog voor een belangrijk deel intact is. Vergeleken met het zuidelijke plangebied ligt het noordelijke deel echter relatief laag (ruim 50 cm lager). In de prehistorie selecteerde men met name de hogere delen van het landschap voor bewoning en andere activiteiten. De kans dat dit noordwestelijke deel derhalve daadwerkelijk archeologische resten bevat is daarom klein, ook omdat het uiteindelijk om een klein oppervlak gaat (circa 490 m, waarvan circa 190 m wordt gevormd door het bouwblok’. Om deze reden adviseren we geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. Het plangebied is vrijgegeven door het bevoegd gezag en daarmee wordt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ niet overgenomen in de regels behorende bij dit plan.
Cultuurhistorische waardenkaart
Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart biedt inspiratie voor recreatie, erfgoededucatie en PR-marketingstrategieën of ruimtelijk ontwerp (inrichting en beheer).
Op de beleidskaart is het plangebied aangeduid als beleidsgebied 2 (zie afbeelding 5.2). Daarbij is aangegeven dat dit gebied een hoge cultuurhistorische waarde heeft en dat bij nieuwe ontwikkelingen cultuurhistorische waarden een grote rol dienen te spelen. De cultuurhistorie kan daarbij inspirerend werken bij nieuwe ontwikkelingen.
Het plangebied maakt deel uit van het cultuurlandschap ‘rationele landbouwontginning, relatief nat’ volgens de inventarisatiekaart van gemeente de Wolden, zie afbeelding 5.3.
Voor deze gebieden gaat het vooral om ontginning van de nattere heideterreinen tot grasland. Deze vrij vlakke landbouwontginningen waren over het algemeen zeer open van karakter, zonder opgaande beplanting zoals singels. Kavelgrenzen werden gevormd door sloten. Voor de veenwinning werden ook enkele grotere afvoersloten aangelegd, die echter nergens het wijkenkarakter van de veenkoloniën droegen door hun veel minder rationele patroon.
Wat verder naar Zuidwolde toe en langs het oost-west stromende deel van de Reest ontstond een nieuw patroon van wegen met strook- en blokvormige kavels daartussen, dat zich niet specifiek richtte op een ontginningsbasis als de Reest. Met name langs de nieuwe hoofdwegen door de jonge heideontginningen werd bebouwing geplaatst, maar soms ook langs secundaire wegen.
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande bedrijfswoning met omliggend erf naar (burger)bewoning. Tevens wordt met dit plan voorzien in een passende bestemming voor een woonzorgvoorziening met (inpandige) bedrijfswoning en omliggend erf. Voornoemde bewoning en woonzorgvoorziening zijn reeds bij recht toegestaan op grond van de beheerverordening respectievelijk omgevingsvergunning. Ten slotte wordt er met dit plan voorzien in het toevoegen van twee bouwkavels ter plaatse van het voormalige trapveldje, met de mogelijkheid twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te bouwen. De ruimtelijke ontwikkeling vindt daarbij plaats binnen de bestaande verkaveling.
Met het mogelijk maken van twee bouwkavels worden cultuurhistorische waarden niet extra aangetast. Met de ontwikkeling van de wijk Middelveen is er al veel veranderd in het gebied en deze twee percelen passen naadloos in al bestaande bebouwing. Er worden drie bomen gekapt. Deels ten behoeve van inritten en deels omdat deze na onderzoek niet toekomstbestendig is gebleken, maar ook dit leidt niet tot onevenredige aantasting van de bomenrij langs de Turflaan, die verder geheel behouden blijft.
Het aspect ‘cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
In het kader van dit plan is op 18 mei 2020 de digitale watertoets uitgevoerd in aanvulling op de eerder uitgevoerde toets op 9 april 2018. Op basis van deze toets volgt dat de korte procedure van toepassing is. Dat houdt in dat de planvorming doorgang kan vinden onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toepast.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op water , de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op Turflaan 2 bouwkavels.
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt! Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
Met de nadere uitwerking van de voorgenomen bouwplannen zal het advies betreffende de hoogtes worden overwogen.
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. In dit plan wordt hemelwater op natuurlijke wijze geïnfiltreerd. Bij overtollige waterval vloeit het water af naar omliggend bosgebied. Het hemelwater dat in de voortuin land, stroomt af naar de weg.
De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Wanneer werkzaamheden worden verricht in de
beschermingszone van een waterstaatswerk (dus: een dijk of een watergang) of hemelwater wordt afgevoerd op oppervlaktewater of grondwater wordt onttrokken, moet er een watervergunning worden aangevraagd op de website: www.omgevingsloket.nl. Op basis van de ingevulde gegevens ziet u hieronder welke watervergunning u nodig heeft. Indien hieronder geen specificatie staat, hoeft u geen watervergunning aan te vragen.
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.
Het aspect ‘water’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet natuurbescherming.
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande bedrijfswoning met omliggend erf naar (burger)bewoning. Tevens wordt met dit plan voorzien in een passende bestemming voor een woonzorgvoorziening met (inpandige) bedrijfswoning en omliggend erf. Voornoemde bewoning en woonzorgvoorziening zijn reeds bij recht toegestaan op grond van de beheerverordening respectievelijk omgevingsvergunning. Ten slotte wordt er met dit plan voorzien in het toevoegen van twee bouwkavels ter plaatse van het voormalige trapveldje, met de mogelijkheid twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te bouwen.
Vanwege de herinrichting van het westelijke (woon)perceel zal een nieuwe oprit aangelegd worden, twee schuren gesloopt worden en een nieuwe schuur gebouwd worden. Als de sloop en/of bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen aanvangen kunnen negatieve effecten op broedvogels en vaste rust en verblijfplaatsen worden voorkomen worden en is er voor vogels geen ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Ten behoeve van dit plan is verkennend natuurwaarden onderzoek uitgevoerd door Fopma natuuradvies. Het uitgevoerde onderzoek en resultaten zijn weergegeven in een rapport van mei 2020 met nummer 2020-397. Het rapport is bijgevoegd als bijlage 5. In het rapport wordt geconcludeerd dat er geen effecten op beschermde soorten worden verwacht wanneer er voor broedvogels rekening wordt gehouden met het broedseizoen. Het bouwrijp maken van de grond moet voor het broedseizoen (globale richtlijn2 15 maart - 15 juli) plaatsvinden of na 15 juli. Het vestigen van broedvogels op het bouwperceel kan voorkomen worden door het plaatsen van wapperende zakken of enkele linten. De bomenkap moet ook buiten het broedseizoen plaatsvinden en bij voorkeur in de periode 1 oktober – 1 maart.
Wat betreft de vliegroutes van vleermuizen zal de geplande kap van twee naast elkaar staande bomen hierop geen invloed hebben. De vliegroute blijft hiermee in stand. Tevens is de boom die gekapt gaat worden waar een holte in zit waar vleermuizen in zouden kunnen nestelen, onderzocht. Tijdens de inspectie vloog er een grote bonte specht uit de holte, waarmee uitgesloten is dat er vleermuizen zitten (zie § 4.2.2 Quickscan).
Vanwege de omvang en aard van dit plan zijn er geen effecten op de Natura 2000-gebieden dan wel de EHS-gebieden te verwachten. Het plangebied ligt op 22 km afstand van het Dwingelderveld, en op ca. 15 km afstand van het Mantingerzand en het Holtingerveld.
Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande bedrijfswoning met omliggend erf naar (burger)bewoning. Tevens wordt met dit plan voorzien in een passende bestemming voor een woonzorgvoorziening met (inpandige) bedrijfswoning en omliggend erf. Voornoemde bewoning en woonzorgvoorziening zijn reeds bij recht toegestaan op grond van de beheerverordening respectievelijk omgevingsvergunning. Ten slotte wordt er met dit plan voorzien in het toevoegen van twee bouwkavels ter plaatse van het voormalige trapveldje, met de mogelijkheid twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te bouwen.
Een woning, alsmede de woonzorgvoorziening, zijn geluidsgevoelige objecten. Op grond van de Wet geluidhinder dient er een akoestische afweging in het kader van dit op te stellen bestemmingsplan te worden gemaakt. Voornoemde plicht geldt niet voor bestaande situaties. Aangezien reeds bij recht twee woningen aanwezig zijn, is een akoestische afweging niet verplicht op grond van de Wet geluidhinder wat betreft de voormalige bedrijfswoning en de nieuwe inpandige bedrijfswoning.
Er is geen afweging vereist ten opzichte van de weg Turflaan welke gelegen is binnen een 30 km zone. Desondanks dient er sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. De woonzorgvoorziening en bedrijfswoning zijn voorzien in de bestaande groepsaccommodatie. Deze is gelegen op ca 19 meter uit het hart van de gebiedsontsluitingsweg Ommerweg. De Ommerweg is een asfaltweg binnen de bebouwde kom. Ter plaatse mag 50 km per uur gereden worden. Deze gebiedsontsluitingsweg wordt gebruikt voor het bestemmingsverkeer van de bebouwde percelen van het zuidelijke gelegen buitengebied en tevens de verbinding naar de zuidelijk van Zuidwolde gelegen buitendorpen en gehuchten. Het dorp Zuidwolde is voor de hoofdontsluiting niet afhankelijk (meer) van de Ommerweg.
De hoofdontsluiting van Zuidwolde verloop via de N48 welke via de rondweg om Zuidwolde goed bereikbaar is. Gezien voornoemde is de verkeersintensiteit van deze gebiedsontsluitingsweg relatief laag.
Aan de oostzijde van de voormalige groepsaccommodatie alsmede de voormalige bedrijfswoning, is 30 km erftoegangsweg Turflaan gelegen. Deze erftoegangsweg is bedoeld voor het bestemmingsverkeer van het oostelijke deel van de woonwijk. Daarmee is de verkeersintensiteit van deze erftoegangsweg relatief laag.
Er worden met de twee bouwkavels die de mogelijkheid tot twee woningen omvat, twee geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Dit vereist wel akoestisch onderzoek. Het uitgevoerde onderzoek en resultaten zijn weergegeven in een rapport van 13 mei 2020 met nummer 2020155. Het rapport is bijgevoegd als bijlage 2. Hieronder volgt een samenvatting van de bevindingen.
De woningen worden gerealiseerd binnen de geluidszone van de Ommerweg. Vanwege de ligging binnen deze zone, dient de geluidsbelasting wegverkeerslawaai op de woningen te worden vastgesteld en te worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet Geluidhinder.
De geluidsbelasting ten gevolge van de Ommerweg bedraagt op de woningen ten hoogste Lden = 42 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De geluidsbelasting ten gevolge van de Turflaan bedraagt op de woningen ten hoogste Lden = 43 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). Hoewel de geluidsbelasting ten gevolge van een 30 km/h weg niet hoeft te worden getoetst kan deze wel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
In het kader van goede ruimtelijke ordening is tevens de gecumuleerde geluidsbelasting wegverkeerslawaai exclusief aftrek art. 110g Wgh inzichtelijk gemaakt. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt ten hoogste Lden = 49 dB (excl. aftrek art. 110g Wgh). Bij een standaard vereiste geluidwering van 20 dB volgens het Bouwbesluit bedraagt het binnenniveau 49 – 20 = 29 dB, waarmee wordt voldaan aan het toelaatbaar binnenniveau van 33 dB.
Gezien het voornoemde is met dit plan sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande bedrijfswoning met omliggend erf naar (burger)bewoning. Tevens wordt met dit plan voorzien in een passende bestemming voor een woonzorgvoorziening met (inpandige) bedrijfswoning en omliggend erf. Voornoemde woonzorgvoorziening met bewoning is reeds bij recht toegestaan op grond van een omgevingsvergunning. Ten slotte wordt er met dit plan voorzien in het toevoegen van twee bouwkavels ter plaatse van het voormalige trapveldje, met de mogelijkheid twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te bouwen.
Een goede ruimtelijke ordening vergt dat er voldoende afstand is tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG staan voor een groot aantal bedrijfscategorieën richtafstanden aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de onderdelen geluid, geur, stof en gevaar.
De genoemde richtafstanden zijn gebaseerd op een rustige woonwijk. Indien het plangebied is gelegen in een zogenaamd gemengd gebied is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de aangegeven richtafstanden een stap worden verlaagd. Het plangebied en de omgeving worden volgens de brochure Bedrijven en Milieuzonering beschouwd als een gemengd gebied (ligging aan een doorgaande weg alsmede gebied met (lint)bebouwing met een variatie aan functies en bedrijvigheid). Het plangebied is aan drie zijden begrenst door bedrijfsmatige, recreatieve dan wel maatschappelijke functies. Daarbij is het plangebied gelegen aan een van de invalswegen van de omliggende woonwijk. Daarmee is te stellen dat er sprake is van een ‘gemengd gebied’ en kan de geldende richtafstand met een stap worden verlaagd.
De bewoning van de voormalige bedrijfswoning kan effect hebben op de inrichtingen in de omgeving. In de nabije omgeving bevinden zich het NCC clubterrein De Krententerp, tandartspraktijk Quadratand en een veehouderij aan de Middelveenseweg 5. Tevens kan de bewoning van invloed zijn op de binnen het plangebied gelegen woonzorgvoorziening en visa versa.
Het NCC clubterrein is als kampeerterrein in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG tevens te scharen onder sbi code 553, 552 Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) met een richtafstand van 30 meter. Deze afstand wordt in gemengd gebied verlaagd naar 10 meter.
Daarbij is sprake van een NCC clubterrein met een vast recreantenbestand op basis van lidmaatschap. NCC terreinen zijn rustige kampeerterreinen in bosrijke omgevingen en bieden voornamelijk plaats een twee persoonshuishouden op leeftijd. Tevens is op de camping geen keuken aanwezig. De aangegeven richtafstand is daarmee zeer ruim ten opzichte van dit clubterrein. De woningen Ommerweg 18 en 18a zullen meer effecten ondervinden van de omliggende woonwijk dan het NCC terrein.
De bestaande voormalige bedrijfswoning alsmede de inpandige bedrijfswoning, zijn gelegen op een afstand van circa 23 meter tot de meest dichtbij gelegen staanplaats. Gezien voorstaande is te stellen dat er voldoende afstand is tussen het NCC terrein en de woningen binnen het plangebied.
Wat betreft de twee bouwpercelen ligt het dichtst bijgelegen perceel op 16 meter afstand tot de dichtstbijzijnde staanplaats. Daarmee voldoet de afstand aan de richtafstand van 10 meter.
De tandartspraktijk aan Turflaan 1a is in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG te scharen onder ‘Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven’ met een richtafstand van 10 meter. Deze afstand wordt in gemengd gebied verlaagd naar 0 meter. Beide bestaande woningen zijn gelegen op een afstand van ten minste 60 meter en daarmee op voldoende afstand van de praktijk.
Eén van de twee bouwkavels grenst aan het perceel waarop de tandartspraktijk gevestigd is. De praktijk staat op 13 meter afstand tot de perceelsgrens en daarmee zal in werkelijkheid de afstand tussen de te bouwen vrijstaande woning en de tandartspraktijk groter dan 13 meter zijn. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand. In het plan is dit geborgd door de bouwvlakken op voldoende afstand tot de zijdelingse perceelsgrens te situeren.
Een woonzorgvoorziening als het gezinshuis is niet nader beschreven in de VNG brochure. Gelet op de activiteiten en op de omvang van het gezinshuis (zie paragraaf 2.2) is deze gelijk te stellen met een categorie 1 bedrijf, met een richtafstand van 10 meter. Deze afstand wordt in gemengd gebied verlaagd naar 0 meter. Het woonperceel dat grenst aan het perceel van de voormalige bedrijfswoning en daarmee het dichtst bij de woonzorgvoorziening gelegen is, ligt op ca. 44 meter afstand tot de perceelsgrens. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
Met dit plan wordt voldaan aan de richtafstanden en is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen.
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) zijn geuremissiefactoren opgenomen voor de berekening van de geuremissie van een dierenverblijf. Daarbij is onderscheid gemaakt in dieren met geuremissiefactor en dieren zonder geuremissiefactor. Voor dieren met geuremissiefactor is een maximale waarde aangegeven welke is uitgedrukt in het aantal odour units per seconde per dier. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden vaste minimumafstanden.
Voor pluimvee is een geuremissiefactor vastgesteld. Dat betekent dat op basis van het aantal dieren de geuremissie op woningen van derden bepalend is. In dezen zijn op kortere afstand van die inrichting bestaande woningen gelegen welke bepalend zijn voor de mate van geuruitstoot. Deze bepalende woningen zijn gelegen tussen het plangebied en de betreffende veehouderij. Daarmee kan ter hoogte van de bestaande woning alsmede de te bouwen woningen geen sprake zijn van een te hoge geurbelasting en kan dit plan geen (extra) belemmering zijn voor de veehouderij aan de Middelveenseweg 5.
De leefomgeving waarin mensen wonen, werken en leven heeft invloed op hun gezondheid. Naast het beperken van de druk op de gezondheid door diverse omgevingsfactoren, zoals luchtverontreiniging of geluid, is het tevens belangrijk om aandacht te hebben voor de positieve invloed die de omgeving kan hebben op de gezondheid. In de omgeving van dit plangebied is een intensieve veehouderij (pluimvee) op het perceel Middelveenseweg 5 te Zuidwolde gelegen.
Gezondheid rondom intensieve veehouderij is een veel besproken onderwerp. Uit onderzoek blijkt dat omwonenden van een intensieve veehouderij grotere kans hebben op gezondheidsproblemen. Een vast kader of normafstand is er (nog) niet. Wel blijkt uit jurisprudentie dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening het aspect gezondheid moet worden meegenomen in de overwegingen.
Uit onderzoek blijkt dat omwonenden tot één kilometer rondom pluimveehouderijen een verhoogd risico hebben op longontsteking en/of verminderde longfunctie.
Eén van de effecten op de volksgezondheid is de verspreiding van endotoxinen in de lucht. Het inademen van endotoxinen kan leiden tot acute luchtwegklachten en chronische effecten op de luchtwegen (niet-allergische astma en COPD). De verspreiding van endotoxinen is gerelateerd aan de uitstoot van fijn stof.
De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 EU/m3 voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht. De Gezondheidsraad gaat ervan uit dat met deze advieswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen te veel aan endotoxinen kan worden beschermd. Er is nog geen landelijk toetsingskader voor endotoxinen. Wel is het mogelijk om middels een formule en op basis van een afstandsgrafiek de 30 EU/m3 contour rond een veehouderij indicatief te bepalen. De berekening is uitgevoerd aan de hand van het aantal kilo fijnstof dat door de veehouderij wordt uitgestoten. De pluimveehouderij aan de Middelveenseweg 5 heeft een uitstoot van 621 kilo fijn stof per jaar. De berekende contour waarbinnen bewoners mogelijk worden blootgesteld aan te veel endotoxine (>30 EU/m3) ligt op 107,2 meter.
De kortste afstand van de pluimveehouderij tot de voorgenomen woningen is circa 320 meter. Tussen het plangebied en de veehouderij zijn meerdere bestaande woningen gelegen. Op basis van voornoemde berekening is het aannemelijk dat betreffende de met dit plan voorgenomen woningen aan de advieswaarde kan voldaan. Ondanks voornoemde is advies gevraagd aan de GGD. De gezondheidsdeskundige van de GGD heeft aangegeven dat de concentratie endotoxinen op de planlocatie niet zodanig hoog is dat er gezondheidseffecten verwacht worden.
Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen of deze activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is indien de volgende drempelwaarden worden overschreden sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:
Met de ontwikkeling die dit project mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.
Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Er is in dezen geen sprake van een gevoelig gebied.
In dit plan zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit plan is getoetst aan het Besluit milieueffectenrapportage. Hierin is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage 7. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect ‘milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De luchtkwaliteit dient te worden mee genomen in ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.
Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande bedrijfswoning met omliggend erf naar (burger)bewoning. Tevens wordt met dit plan voorzien in een passende bestemming voor een woonzorgvoorziening met (inpandige) bedrijfswoning en omliggend erf. Voornoemde bewoning en woonzorgvoorziening zijn reeds bij recht toegestaan op grond van de beheerverordening respectievelijk omgevingsvergunning. Ten slotte wordt er met dit plan voorzien in het toevoegen van twee bouwkavels ter plaatse van het voormalige trapveldje, met de mogelijkheid twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken te bouwen.
Er is in dezen sprake van een project dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Conclusie:
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.
Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een bestaande bedrijfswoning met omliggend erf naar (burger)bewoning. Tevens wordt met dit plan voorzien in een passende bestemming voor een woonzorgvoorziening met (inpandige) bedrijfswoning en omliggend erf. Voornoemde bewoning en woonzorgvoorziening zijn reeds bij recht toegestaan op grond van de beheerverordening respectievelijk omgevingsvergunning. Er is sprake van kwetsbare objecten. Er is echter sprake van een bestaande situatie en daarmee kan met dit plan geen sprake zijn van een toename van het plaatsgebonden risico dan wel groepsrisico.
De risicokaart Nederland is nagezien op de mogelijke aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid (straal 500 meter) van het plangebied. Volgens de risicokaart zijn er in de nabijheid geen buisleidingen, inrichtingen met gevaarlijke stoffen en/of transportroutes over (spoor)weg gelegen. Daarmee is met dit plan sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De CROW publicatie 381 geeft parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor verschillende bestemmingen in de groepen wonen, werken, winkelen en boodschappen, sport, cultuur en ontspanning, horeca en (verblijfs)recreatie, gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen en onderwijs.
Met dit plan wordt de bestemming van de bestaande bedrijfsbebouwing en voormalige bedrijfswoning herzien. Dit is een vergunde situatie. Op deze percelen is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen. Daarbij is de uitweg van het bedrijfspand direct ontsloten op de doorgaande Ommerweg. Westelijk van het bedrijfspand is gelegenheid om 9 personenvoertuigen te parkeren. De bestaande parkeerplaats aan de oostzijde blijft ongewijzigd intact. Gezien de kleinschaligheid van het gezinshuis zal deze parkeerruimte voldoende zijn voor de begeleiders respectievelijk verzorgenden van de jongeren. Verder is op het terrein achter het bedrijfspand ruimte voor laden en lossen alsmede uitloop voor incidentele extra parkeerbehoefte.
Er worden twee bouwkavels toegevoegd met de mogelijkheid twee vrijstaande woningen te bouwen. In de onderstaande tabel worden de normen alsmede de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen ten behoeve van deze woningen weergegeven.
De onderstaande parkeerbehoefte en verkeersintensiteit is gebaseerd op de normen vermeld voor een ‘koop, vrijstaand’ gelegen in ‘rest bebouwde kom’ ‘matig stedelijk’. Daarbij is gerekend met het gemiddelde van de aangegeven normen.
Op de beide bouwkavels zal worden voorzien in voldoende ruimte voor het parkeren van ten minste twee personen voertuigen. Daarbij is het aannemelijk dat bij de woningen een garage aanwezig zal zijn. Daarmee zal aan de parkeernorm worden voldaan.
Daarbij is in de bestemmingsplanregels opgenomen dat sprake moet zijn van voldoende parkeer- of stallingsruimte.
De twee nieuwe bouwkavels zullen wordt ontsloten via de Turflaan. Dit is de ontsluitingsweg van de woonwijk Middelveen. Daarop wordt aangesloten op de Ommerweg welke onderdeel zijn van de ontsluitingsroute van Zuidwolde. Daarmee is sprake van goede ontsluiting waarbij de wegenstructuur voldoende is voor de verkeersintensiteit van dit plan.
Het aspect ‘parkeren en verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen.
Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente De Wolden en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De bestemmingsartikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en in dit geval een wijzigingsbevoegdheid. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten algemene regels.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.
Het plan voorziet in een bestemmingsplanherziening waarbij het bestaande bestemmingsvlak ‘Recreatie’ wordt herzien tot ‘Maatschappelijk’ respectievelijk ‘Wonen’. Het oostelijke deel (Ommerweg 18) verkrijgt de bestemming ‘Maatschappelijk’. Het westelijke deel (Ommerweg 18a) verkrijgt de bestemming ‘Wonen’.
Deze bestemming betreft gronden die in beginsel gevrijwaard dienen te blijven van bouwwerken. Met een afwijking is de bouw van een erfscheiding aan de westelijke zijde mogelijk.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonzorgvoorzieningen en het wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met ruimte voor de met dit plan toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid. Met daaraan ondergeschikt groen, parkeer,- speel, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen. En met de daarbij behorende wegen en paden, bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden alsmede tuinen en erven. Met een afwijking kan voorzien worden in een grotere oppervlakte plan toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid alsmede onzelfstandige woonunits.
Op de verbeelding is voorzien in een bouwvlak waarin het hoofdgebouw dient te worden gebouwd. Tevens is in de regels een maximale goot- en bouwhoogte bepaald en een minimale en maximale dakhelling. Voor de maximale goot- en bouwhoogte is aansluiting gezocht bij de bouwregels van de beheersverordening ‘Zuidwolde’. Er is bepaald dat een bedrijfswoning in, op of aan het hoofdgebouw is toegestaan, waarbij een maximale inhoud is bepaald.
Het gezamenlijk oppervlak aan bestaande bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Daarnaast is ten behoeve van de bedrijfswoning ten hoogste 60 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Daarnaast is in bouwregels met betrekking tot bijbehorende bouwwerken voorzien in een minimale afstand tot de perceelgrens en een maximale goothoogte.
In afwijking daarvan is bepaald dat bestaande afwijkingen in maten en afmetingen gehandhaafd mogen blijven.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met de daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Met een afwijking kan voorzien worden in een grotere oppervlakte voor toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid.
Op de verbeelding is voorzien in een bouwvlak ter hoogte van de bestaande woning alsmede de twee nieuw te bouwen woningen. Daarbij is bepaald dat een woonhuis een minimale breedte dient te hebben, is een maximale goot- en bouwhoogte bepaald en een minimale en maximale dakhelling. Betreft de goot- en bouwhoogte is aangesloten bij de maten welke op basis van de beheersverordening geleden waren. Voor de nieuwe woningen is voorzien in een specifieke aanduiding voor de verplichte nokrichting (Dwarskap). Daarbij is voorzien in een afwijking mits het bouwplan uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.
Het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, wat is toegestaan bij, is gerelateerd aan de oppervlakte van het zogenaamde erfbebouwingsgebied. Bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak zijn uitgesloten van het voornoemde gezamenlijk oppervlak. Daarnaast is in bouwregels met betrekking tot bijbehorende bouwwerken voorzien in een minimale afstand tot de perceelgrens en een maximale goothoogte. Bijbehorende bouwwerken mogen niet meer dan 25 meter van het woonhuis, te worden gebouwd.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan tot een bepaalde hoogte, waarbij onderscheidt wordt gemaakt betreffende ligging voor de voorgevel van het hoofdgebouw en lichtmasten. Tevens is voorzien in een regeling voor overkapping, geen gebouw zijnde, waarbij een maximale bouwhoogte, afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de voorgevel van het hoofdgebouw alsmede en maximale oppervlakte, bepaald.
In afwijking daarvan is bepaald dat bestaande afwijkingen in maten en afmetingen gehandhaafd mogen blijven.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
Er is een Kadernota Handhaving en Toezicht met looptijd tot 2018. In de afgelopen jaren is er veel veranderd aangaande dit thema. In de Packagedeal die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het Rijk in juni 2009 hebben gesloten, is afgesproken dat er kwaliteitscriteria worden ontwikkeld en vastgesteld waaraan vergunningverlening, toezicht en handhaving in het Omgevingsrecht moeten voldoen. De criteria maken inzichtelijk welke kwaliteit burgers, bedrijven, instellingen, overheden onderling mogen verwachten bij de uitvoering of de invulling van de vergunningverlening-, toezicht-en handhavingstaken. De Kadernota geldt voor iedereen die betrokken is bij de handhaving van regels voor de fysieke leefomgeving en veiligheid door de gemeente De Wolden.
De nota bevat de handhaving van een breed scala aan landelijke en gemeentelijke regelgeving,
zoals de Woningwet, Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, Wet Bodembescherming, Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de bijzondere wetten (Drank-en horecawet, Wet op de Kansspelen). Omdat bijzondere wetten ook onder de reikwijdte vallen, horen ook veiligheids- en openbare orde vraag stukken onder de werking van deze nota.
Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.
Initiatiefnemer heeft de eigenaren van omliggende gronden geïnformeerd. Hierbij zijn geen negatieve reacties ontvangen. Met één van de buren is een voorlopig koopcontract afgesloten in afwachting van de procedure voor één van de kavels.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door het college het conceptbestemmingsplan toegezonden aan vooroverlegpartners. De Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe hebben gereageerd per brief opgenomen als bijlage 6 bij de toelichting waarin wordt aangegeven dat het voorontwerp niet in strijd is met de provinciale kernkwaliteiten. Andere vooroverlegpartners hebben geen inhoudelijke reactie gegeven.
Het voorliggend bestemmingsplan heeft vervolgens als ontwerp ter visie gelegen gedurende 6 weken. Op het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze ontvangen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.
De zienswijze is in de reactienota zienswijzen (welke als bijlage 8 is opgenomen) samengevat en beantwoord. De zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van van het bestemmingsplan.
Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschade en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers. Er is een planschade afwentelingsovereenkomst gesloten, waarmee eventuele planschade afgedekt is.