direct naar inhoud van Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Plan: Reek Zuid - 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1685.bpree2011reekzuid-OH01

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemeen
12.1.1 Afwijken maatvoerings- en situeringseisen

Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  • a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoeringeisen met ten hoogste 10%;
  • b. voor overschrijding van de in het plan voorgeschreven situeringeisen met ten hoogste 10%,

indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • 3. de milieukwaliteit;
  • 4. de verkeersveiligheid;
  • 5. de sociale veiligheid;
  • 6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • 7. het woon- en leefklimaat.

12.1.2 Afwijken geringe wijzigingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  • a. geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen, differentiatiegrenzen en scheidingslijnen, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van de digitale verbeelding;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, onder- en bovengrondse containers voor huishoudelijk afval, kringloopgoederen en dergelijke, en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 3 meter, en geen grotere oppervlakte hebben dan 35 m²;
  • c. het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning als bedoeld in sub b voorwaarden ten aanzien van de situering stellen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen;
  • d. overschrijdingen van de krachtens de bepalingen in dit plan toegelaten hoogte van bouwwerken, voor de bouw van dakopbouwen voor technische installaties, zoals lift opbouwen, ventilatie-installaties en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen vervullen,

indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • 3. de milieukwaliteit;
  • 4. de verkeersveiligheid;
  • 5. de sociale veiligheid;
  • 6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • 7. het woon- en leefklimaat.

12.2 Afwijken antenne instalatie

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8 voor het oprichten van een antenne-installatie, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van de antenne-installatie, gemeten vanaf het peil, bedraagt niet meer dan 40 meter;
  • b. de antenne-installatie wordt niet opgericht op een gebouw waar langdurig personen verblijven;
  • c. gebleken is dat voor het oprichten van de betreffende antenne geen gebruik gemaakt kan worden van een reeds bestaande antennedrager;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit worden als gevolg van het oprichten van de antenne-installatie niet onevenredig aangetast,

indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
  • 3. de milieukwaliteit;
  • 4. de verkeersveiligheid;
  • 5. de sociale veiligheid;
  • 6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • 7. het woon- en leefklimaat.

12.3 Afwijken overschrijding bouwgrenzen

Voorts kan het bevoegd gezag, indien dit niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de:

  • a. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van de gebouwen;
  • b. stedenbouwkundige opzet van het plan;
  • c. belangen van derden,

door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van:

  • 1. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits deze, wat de hoogte boven de gronden met de in 10.2.2 genoemde bestemming betreft, voldoen aan het bepaalde in 10.2.2, sub b en de te verbinden gebouwen zijn gelegen op gronden met dezelfde bestemming;
  • 2. toegangen van bouwwerken, waaronder liftschachten, die de grens van de in 10.2.2 genoemde bestemming niet overschrijden, tenzij het een voetpad betreft;
  • 3. stoepen, stoeptreden, trappen, hellingbanen en funderingen, die de grens van de in 10.2.2genoemde bestemming met ten hoogste 1,50 meter overschrijden;
  • 4. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden ven ventilatiekanalen en gasafvoerkanalen die de bouwgrens met meer dan 0,12 meter overschrijden met dien verstande dat de overschrijding niet meer dan 0,50 meter mag bedragen;
  • 5. rookkanalen met een overschrijding van de bouwgrens groter dan 0,75 meter tot een maximum van 1 meter; gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, welke de bouwgrens met meer dan 0,50 meter overschrijden, mits deze voldoen aan het bepaalde in 10.2.2;
  • 6. erkers, balkons en galerijen, mits deze de bouwgrens met niet meer dan 1,50 meter overschrijden en mits deze bij overschrijding van de grens van de in 10.2.2 genoemde bestemming, wat de hoogte boven deze gronden betreft, voldoen aan het bepaalde in 10.2.2, sub b;
  • 7. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame, mits deze bij overschrijding van de grens van de in lid 5 genoemde bestemmingen, wat de hoogte boven deze gronden betreft, voldoen aan het bepaalde in 10.2.2, sub b;
  • 8. hijsinrichtingen, niet vallende onder de categorie als bedoeld in 10.2.1, sub f, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, welke in enige stand de bouwgrens kunnen overschrijden, mits deze niet lager zijn geplaatst dan 5,8 meter boven de gronden met de in 10.2.2 genoemde bestemming;
  • 9. kelderingangen en kelderkoekoeken.