direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Akkerweg, Vianen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De initiatiefnemer is voornemens om 5 vrijstaande woningen te realiseren op perceel 1126 aan de Akkerweg te Vianen. De locatie ligt tussen Akkerweg 8 en Franssenstraat 146.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt het initiatief toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Akkerweg, ten westen van de kern Vianen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01_0002.png"

Ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kern Vianen 2006", vastgesteld in juli 2007 (onherroepelijk vastgesteld op 25 januari 2008). Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarische doeleinden' (A) en de aanduiding 'UL2' (Uitbreidingslocatie 2). Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Archeologisch onderzoeksgebied'. In het plangebied geldt het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld op 3 februari 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Kern Vianen 2006" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In het geldende bestemmingsplan is in de regels voor de bestemming 'Agrarische doeleinden' in artikel 16.6.4 de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

Artikel 16.6.4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding "Wijzigingsbevoegdheid UL2" op de plankaart de bestemming "Agrarische doeleinden A" geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming:

- Woondoeleinden W1 en Woondoeleinden W2

met inachtneming van het navolgende:

  • a. de woning(en) dient c.q. dienen te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid;
  • b. voldaan dient te worden aan de uitgangspunten van het Uitwerkingsplan Land van Cuijk:
    • 1. de plannen moeten aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de kern;
    • 2. bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen is het uitgangspunt zorgvuldig met de ruimte om te gaan, waarbij de vijf leidende streekplanprincipes de basis vormen: meer aandacht voor de onderste lagen (water, bodem en infrastructuur), zuinig ruimtegebruik, concentratie van verstedelijking, zonering van het buitengebied en grensoverschrijdend denken en handelen;
  • c. door voorafgaand onderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de volgende uitvoeringsaspecten: water, bodemverontreiniging, geluidhinder, flora en fauna, luchtkwaliteit, milieuzonering, archeologie en financieel-economische uitvoerbaarheid;
  • d. indien de bestemming wordt gewijzigd naar woondoeleinden kunnen er vrijstaande of halfvrijstaande woningen worden toegestaan; het wijzigingsplan dient aan te geven welke type woning wordt toegestaan;
  • e. de woningen dienen te worden gebouwd met de voorgevel dan wel zijgevel gekeerd naar de openbare weg. De voorgevel dan wel zijgevel dient evenwijdig dan wel nagenoeg evenwijdig aan die openbare weg te worden gebouwd;
  • f. de woonstraten dienen een rijbaanbreedte van minimaal 3,50 meter te hebben indien en voor zover het een erffunctie en/of eenrichtingsverkeer betreft. De overige woonstraten dienen een rijbaanbreedte van minimaal 4,50 meter te hebben. De woonstraten dienen tenminste aan één zijde een voetpad/trottoir te hebben van minimaal 1,50 meter;
  • g. bebouwing: woningen mogen uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig de in artikel 4 'Woondoeleinden W1' en artikel 5 'Woondoeleinden W2' opgenomen bepalingen van de voorschriften van onderhavig bestemmingsplan en de hierna opgenomen bebouwingsklasse. Gebouwen dienen te voldoen aan het bepaalde in onderstaande tabel.

Bebouwingsklasse  
Bebouwingsvoorschriften
 
Via vrijstelling ex artikel 15 WRO  
Aantal woningen   Maximaal 5   ==  
Kavelgroottes   Max. 500 m2   ==  
Aantal bouwlagen   Maximaal 2 + kap   Maximaal 3 + kap  

Met voorliggend plan wordt aan de bovengenoemde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid voldaan. Dit wordt o.a. nader toegelicht in Hoofdstuk 3 Beleidskader en Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid. Met het plan worden 5 vrijstaande woningen gerealiseerd. Dit aantal en woningtype wordt geborgd in de regels van het plan. De woningen worden gebouwd met de voorgevel naar de openbare weg en met de voorgevel evenwijdig aan die openbare weg. De woningen worden met een eigen inrit ontsloten via de bestaande Akkerweg en Franssenstraat. Beide straten hebben tenminste aan één zijde een voetpad/trottoir (van minimaal 1,50 meter). De woningen worden gebouwd overeenkomstig de in artikel 4 'Woondoeleinden W1' opgenomen bepalingen van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kern Vianen 2006". Deze zijn opgenomen/vertaald in de regels van onderhavig plan. Het plan omvat 5 woningen, waarbij de percelen niet groter zijn dan 500 m2 en de woningen worden uitgevoerd met maximaal 2 bouwlagen en een kap (zie paragraaf 2.2).

Met deze wijzigingsbevoegdheid kan niet het gehele plan gerealiseerd worden, omdat de percelen achter de woonpercelen een tuinbestemming krijgen. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

In het geldende bestemmingsplan is in artikel 21.3 tevens de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

Artikel 21.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming "archeologisch onderzoeksgebied" voor het gehele plangebied of voor gedeelten daarvan te doen laten vervallen, indien door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Voor de archeologische dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld. Onderhavig plan heeft voor de woonbestemming betrekking op een perceel van 2.500 m². De oppervlakte van bodemingrepen kan hiermee nooit boven de 2.500 m² komen, waardoor de onderzoeksplicht nooit geldt. Daarom komt met voorliggend plan de archeologische dubbelbestemming voor het plangebied te vervallen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie en de relatie van het plangebied met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt op perceel 1126 aan de Akkerweg in Vianen. De locatie ligt tussen Akkerweg 8 en Franssenstraat 146 ten westen van de kern Vianen. Het plangebied betreft een grasland en is een open plek tussen bestaande bebouwing. Deze bebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde woningen. Ten zuiden van de locatie bevindt zich een basisschool. Aan de noordzijde van het plangebied bevinden zich meerdere akkerbouwgronden. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01_0004.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft het voornemen om op het perceel 1126 aan de Akkerweg 5 vrijstaande woningen te realiseren. Er is gekozen voor een verdeling met vrijstaande woningen, zodat er zichtlijnen blijven naar het open veld achter de beoogde woningen. Het noordelijke achterste deel van het plangebied krijgt een tuinbestemming met landschappelijke waarden. Hier wordt de bestaande houtsingel naast het plangebied voortgezet met bomen en struiken van een gebiedseigen soort. Op de meest oostelijke kavel is de hoogte van de houtsingel beperkt tot maximaal 1,5 meter. Het gebied tussen de woningen en de houtsingel wordt ingericht als bloemrijk grasland met enkele boomgroepen. Om de openheid en agrarische uitstraling van dit achtergelegen gebied te waarborgen zijn hier geen bouwwerken toegestaan. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie. Het gehele schetsontwerp is toegevoegd als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01_0005.png"

Uitsnede schetsontwerp toekomstige situatie

De 5 woonpercelen worden maximaal 500 m2 per perceel en de woningen worden uitgevoerd met maximaal 2 bouwlagen en een kap. De woningen krijgen een eigen inrit die uitkomt op de Akkerweg. De inrit van de meest oostelijke woning komt uit op de Franssenstraat. De inritten bieden voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein. Tevens is er ter hoogte van het plangebied langs de Akkerweg ruimte voor 7 parkeerplaatsen. Het voornemen is om de woningen uit te voeren als schuurwoningen met een diversiteit in vorm, omvang en architectuur. De onderstaande afbeeldingen tonen enkele referentiebeelden van de beoogde schuurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01_0006.png"

Referentiebeelden nieuwe woningen (bron: Hoogh)

2.3 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 1 juli 2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

In voorliggend plan is sprake van zuinig ruimtegebruik omdat het een locatie tussen bebouwing in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidinglocatie). De nieuwe woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen van energie en bij de bouw zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen. Bij de inrichting van de buitenruimte wordt rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. In de groene invulling kunnen zich tevens diverse vogels vestigen. Met het realiseren van een natuurlijke oever aan de noordzijde van het plangebied worden extra bergingsmogelijkheden voor water gecreëerd. Dit draagt bij aan het voorkomen wan wateroverlast en vermindert hittestress.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Concreet is het belang 'Defensie' van toepassing binnen het plangebied. Ook zal moeten worden voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Defensie

In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatig gebruik van defensieterreinen te waarborgen. De gehele gemeente Cuijk heeft te maken met het radarverstoringsgebied van militair vliegveld Volkel. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 65 meter + NAP vormen een belemmering voor het radarverstoringsgebied. In onderhavige situatie is van een dergelijke hoogte geen sprake.

Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan omvat de bouw van 5 woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Onderhavig initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie welke in 2010 werd vastgesteld. De SVRO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd. De provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren.

De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: groenblauwe structuur, agrarische structuur, stedelijke structuur en infrastructuur.

Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.

Planspecifiek

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de kaart 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' van de interim omgevingsverordening. Het plangebied is hierop aangeduid als 'verstedelijking afweegbaar'. Hieronder worden de relevante artikelen uit de omgevingsverordening voor onderhavig plan besproken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01_0007.png"

Uitsnede plangebied Interim omgevingsverordening kaart stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar

Het plangebied is aangeduid als 'Verstedelijking afweegbaar'. De Interim omgevingsverordening bepaalt in artikel 3.43 dat binnen 'Verstedelijking afweegbaar' een bestemmingsplan kan voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  • a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
  • d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Artikel 3.28 aardkundige waarden

Dit artikel bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen binnen de aanduiding 'Aardkundig waardevol gebied' mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Met voorliggend plan worden 5 vrijstaande woningen gerealiseerd op een lege plek tussen bestaande bebouwing. Hiervoor bevat het geldende bestemmingsplan tevens een wijzigingsbevoegdheid. De kern Vianen krijgt hiermee een bebouwde beëindiging van de dorpsrand. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij bestaande stedelijke bebouwing en is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en een planologisch aanvaardbare locatie. De ontwikkeling past binnen de regionale afspraken. De nieuwe woningen worden stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast. Het noordelijke deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Tuin - Landschapswaarden' en wordt onder andere ingericht als bloemrijk grasland en een naastgelegen houtsingel die wordt voortgezet. Het gedeelte dat een woonbestemming krijgt komt overeen met de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan. De opgenomen bouwvlakken komen overeen met de wijzigingsbevoegdheid. Van een nieuwe juridische aantasting van aardkundige waarden is daarmee geen sprake. Voor de gronden met de bestemming 'Tuin - Landschapswaarden' is via de regels gewaarborgd dat hier geen nieuwe gebouwen t.b.v. de woonbestemming zijn toegestaan. Tevens wordt er via de regels op gestuurd dat de werkzaamheden in de grond t.b.v. groenaanleg geconcentreerd worden binnen de woonbestemming en de doorgetrokken houtsingel (aanleg mede naar aanleiding van de op grond van de provinciale verordening gewenste landschappelijke inpassing). Hiermee is het behoud van de aardkundige waarden gewaarborgd. Op hoe het plan verder rekening houdt met de omgevingskwaliteit wordt nader ingegaan in paragraaf 3.3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap in de gemeente Cuijk.

Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Cuijk

In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.

De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:

  • 1. Het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk
  • 2. Vitaal landelijk Cuijk, het lager gelegen gebied.

Het plangebied is gelegen in het gebied 'Vitaal landelijk Cuijk'. Hierin ligt vooral het agrarisch gebied, de natuurgebieden en de kernen Haps, Vianen en Sint Agatha. De doelstelling voor dit gebied is het behoud en waar mogelijk de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, met name voor aan het buitengebied verbonden functies, mede in relatie tot de dynamiek ervan.

De gemeente hanteert de volgende leidende principes om te komen tot het totaalbeeld van de toekomstige ruimtelijke structuur:

  • water (als kans);
  • innoveren en duurzaamheid (als ambitie);
  • samenwerking (als middel).

Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren. In de kern Cuijk moeten daartoe de woon- en centrumfuncties versterkt worden, onder meer door meer diversiteit in aanbod. Voor de gemeente Cuijk ligt er tot en met 2030 nog een bouwopgave van circa 1.500 woningen.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief betreft het realiseren van 5 nieuwe woningen op een onbebouwd perceel (grasland) tussen bestaande bebouwing in de kern Vianen. De woningen krijgen een fraaie en representatieve uitstraling en de percelen worden groen ingericht. Dit draagt bij aan een aantrekkelijk woonmilieu en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan sluit daarmee aan bij de Structuurvisie Cuijk.

3.3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap in de gemeente Cuijk

In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant wordt grote waarde gehecht aan de kwaliteit van het landschap. In de gemeente Cuijk is een beleidsregel opgesteld, die een pragmatisch en doelgericht toepassingsbereik voor artikel 3.9 van de omgevingsverordening biedt, de regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap.

Met name bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied moet er een balans zijn tussen de ruimtelijke ontwikkeling enerzijds en de kwaliteit van het landschap anderzijds. In lijn met de eerdere rood-met-groen koppeling wordt voorgesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied gepaard moeten gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Concreet betekent dit dat passende functies zich kunnen ontwikkelen als er ook een prestatie voor het landschap tegenover staat. Deze investering gaat verder dan de landschappelijke inpassing.

Het principe omvat kort samengevat dat er ontwikkelingsruimte wordt geboden mits deze gepaard gaat met maatregelen die het landschap, in brede zin, versterken. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen maar ook door specifieke aandacht te schenken aan de kwaliteit van de op te richten bebouwing of door behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen.

Hiervoor zijn drie categorieën ingesteld.

  • cat. 1 geen of verwaarloosbare impact: geen tegenprestatie
  • cat. 2 beperkte impact: landschappelijke inpassing
  • cat. 3 grote impact: berekende kwaliteitsverbetering van het landschap

Welke ontwikkeling in welke categorie valt is in de beleidsregel uitgewerkt.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft een categorie 3 ontwikkeling (tijdens de voorbereiding van de plannen kortgesloten met de provincie Noord-Brabant). Dit maakt dat met het plan een berekende kwaliteitsverbetering van het landschap dient plaats te vinden. Deels zal deze kwaliteitsverbetering plaats vinden als fysieke ingrepen in het landschap zoals het voortzetten van de houtwal en het planten van gebiedseigen beplanting zoals wilgen en berken. Voor het overige deel zal de kwaliteitsbijdrage als een percentage van de grondwaardevermeerdering in rekening gebracht worden. Eventuele fysieke ingrepen kunnen hierop in mindering gebracht worden. Hiertoe is een berekening kwaliteitsinvestering gemaakt, zie bijlage 2. Hierin is de benodigde kwaliteitsinvestering berekend en is opgenomen welke waarde de fysieke ingrepen hebben. Met de fysieke en financiële bijdragen is het initiatief passend binnen het gemeentelijk kwaliteitsbeleid.

3.3.3 Woonvisie gemeente Cuijk

Regionale woningbouwafspraken

In mei 2017 heeft de provincie Noord-Brabant haar bevolkings- en behoefteprognose geactualiseerd. De prognose is een belangrijk richtinggevend kwantitatief instrument voor het volkshuisvestelijke beleid van de gemeente. In de provinciale prognose wordt gewerkt met een 'hoog scenario' (1.255) en een 'laag scenario' (1.040). Het verschil tussen beide scenario's zit in het al dan niet inlopen van het thans bestaande woningtekort (215).

In relatie tot de nieuwe prognose heeft de gemeenteraad in zijn vergadering van 18 december 2017 een nieuw woningbouwprogramma voor de periode 2018-2030 vastgesteld.

Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk

In 2013 hebben de vijf gemeenten in het Land van Cuijk een gezamenlijke regionale woningmarktstrategie vastgesteld. Deze is in 2018 geactualiseerd, rekening houdend met de meest actuele volkshuisvestelijke ontwikkelingen.

Belangrijke trends waarmee in het (toekomstig) beleid rekening dient te worden gehouden zijn de demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening, gezinsverdunning, de groei van het aantal eenpersoonshuishoudens en de toenemende vraag voor de huisvesting van specifieke doelgroepen.

Uit de voorlopige cijfers die afkomstig zijn uit het onderzoek voor de actualisering blijkt, dat er sprake is van een vraagdruk. Dit komt overeen met het in de provinciale prognose geschetste beeld van het woningtekort. Uit het onderzoek komt naar voren dat de vraagdruk zich met name voordoet bij de categorie huurwoningen (zowel appartementen als eengezinswoningen).

Planspecifiek

In de gemeentelijke woningbouwprogrammering is de in paragraaf 1.4 genoemde wijzigingsbevoegdheid voor de vijf woningen opgenomen als 'harde capaciteit, niet in aanbouw' in het middeldure koopsegment. Als uitwerking van de Regionale Woningmarktstrategie heeft B&W op 4 februari 2020 het Gemeentelijk Programma 2020 vastgesteld. Daaruit blijkt dat de vraag naar de betreffende koopwoningen groter is dan het aanbod (zowel gemeentebreed als ook specifiek in Vianen). Daarmee past de beoogde ontwikkeling binnen het woningbouwbeleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de realisatie van 5 nieuwe woningen. In het kader van deze ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Het rapport voldoet niet geheel aan de NEN5740, omdat er op enkele punten wordt afgeweken van de normen. Het onderzoek dient derhalve als indicatief te worden beschouwd. Doordat in het voorliggende geval er in het geheel géén verontreinigingen zijn aangetroffen kan het onderzoek toch als voldoende representatief worden beschouwd voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 692725 (aan de A73 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   23,5 µg/m3   19,2 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen van 5 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Het plangebied wordt ontsloten via de Akkerweg en de Franssenstraat. Wat betreft wegverkeerslawaai is in de kern Vianen sprake van een 30 km zone zonder veel (vracht)verkeer. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Gezien er rondom het plangebied sprake is van rustige wegen, het plangebied tegenover een basisschool ligt en de woningen op dezelfde afstand van de Akkerweg worden gerealiseerd als de bestaande naastgelegen woningen, is er ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

De gemeente Cuijk heeft een geurverordening. Op basis hiervan geldt voor het plangebied een norm van 0,5 ou. Ten westen van het plangebied bevindt zich een intensieve veehouderij aan de Akkerweg 10 op circa 55 meter afstand. Er liggen al woningen en een basisschool op kortere afstand van de intensieve veehouderij. De intensieve veehouderij moet in de bedrijfsvoering al rekening houden met deze bestaande woningen, waardoor de nieuwe woningen niet voor een belemmering voor de intensieve veehouderij zorgen. Hierdoor is het aannemelijk dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit wordt bevestigd door de achtergrondbelastingkaart van de Geurgebiedsvisie 2013 van de gemeente Cuijk, waarin de geursituatie voor het plangebied 'optimaal+' is. Er is daarmee in de huidige situatie sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01_0008.png"

Uitsnede kaart achtergrondbelasting Geurgebiedsvisie gemeente Cuijk

In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt in beginsel de genoemde 50 meter tussenruimte, gemeten tussen het bouwvlak waarbinnen de nieuw gebouwde woning mag worden opgericht en de dichtstbijzijnde stal. De nieuw te bouwen woningen vallen buiten deze contour. De dichtstbijzijnde nieuwe woning ligt op circa 75 meter afstand van de dichtstbijzijnde stal.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of er beperkingen zijn ten aanzien van milieuzonering, dient onderzocht te worden welke bedrijven en andere functies om het plangebied liggen. In de directe omgeving van het plangebied liggen:

  • Berkenkamp 2: basisschool met speelterrein;
  • Akkerweg 10: intensieve veehouderij.

Met betrekking tot de intensieve veehouderij is het aspect geur in paragraaf 4.1.4 al aan de orde geweest. Voor de aspecten stof en geluid geldt op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van minimaal 50 meter. Met een feitelijke afstand van 55 meter wordt aan deze richtafstand voldaan. Voor basisscholen geeft de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' een richtafstand van minimaal 30 meter voor het aspect geluid. Het schoolgebouw ligt op circa 20 meter afstand tot de dichtstbijzijnde nieuwe woning. Het speelterrein ligt achter het schoolgebouw en op een afstand van circa 45 meter tot de dichtstbijzijnde nieuwe woning. Er liggen echter al woningen dichterbij de school en het speelterrein. Daarmee wordt de school niet in de bedrijfsvoering belemmerd door de nieuwe woningen. De richtafstand van 30 meter is gebaseerd op een gemiddelde school voor basis- of algemeen voortgezet onderwijs. Gezien de beperkte omvang van de school, is de richtafstand van 30 meter aan de hoge kant. Daarnaast is in het geldende bestemmingsplan het oostelijk deel van het gebouw bestemd voor gemeenschapsdoeleinden. Deze activiteiten kunnen gelijk gesteld worden aan categorie 1, waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter. Tevens worden de woningen een aantal meter uit de voorste perceelsgrens gebouwd en zal vooral van de achtertuin gebruik worden gemaakt om buiten te verblijven. Hiermee is het aannemelijk dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen aanvaardbaar is. Tevens worden er met het plan geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01_0009.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld

Uit de risicokaart is op te maken dat de dichtstbijzijnde risicovolle inrichtingen zich op ruim 1 kilometer afstand van het plangebied bevinden. Ook de dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen, de A73, ligt op meer dan 1 kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze grote afstanden vormen de risicobronnen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het plan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  • 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 500 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06

De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1). De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets doorlopen. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 4. In het plangebied liggen geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen. De verhardingstoename en/of -afkoppeling ligt boven de grens van 500 m² die het waterschap hanteert. Het gehele oppervlak van het plangebied (de gehele woonbestemming) bedraagt 2.465 m². Het totale oppervlak van de bouwvlakken bedraagt 825 m². Het gehele oppervlak dat als tuin wordt ingericht bedraagt 1.640 m². Bij tuinen mag de toename aan verharding voor 50% worden gerekend, waarmee deze op 820 m² komt. De totale verhardingstoename komt daarmee op 1.645 m². Er is een berekening gemaakt van de benodigde bergingscapaciteit voor het hemelwater. Aan de hand van de richtlijnen van het waterschap Aa en Maas leidt een toename aan verharding van 1.645 m³ tot een benodigde compensatie van afgerond 99 m³ (1.645 * 1 * 0,06 = 98,7 m³). De percelen lopen af richting de tuinbestemming aan de noordzijde. Per perceel is hier voldoende ruimte voor infiltratie van het eigen hemelwater. Hiermee is er voldoende ruimte aanwezig om de benodigde hoeveelheid waterberging van 99 m³ op te vangen.

Het plan uitvoerbaar ten aanzien van het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 5. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Sint Jansberg'. Dit gebied bevindt zich op circa 5,2 kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied. Daarnaast ligt op circa 5,5 kilometer afstand ten oosten van de planlocatie het Natura 2000-gebied 'Oeffelter Meent'. Door de geringe omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het de te beschermen gebieden, kan het optreden van negatieve effecten worden uitgesloten. Gezien het aantal woningen (5) en de afstanden tot de stikstofgevoelige gebieden in de omgeving is er geen aanleiding te veronderstellen dat de stikstofdepositie als gevolg van de bouw en het gebruik van de woningen substantieel effect heeft. 

 

Soortenbescherming

Het plangebied is mogelijk een geschikte habitat voor algemene broedvogels. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Voor andere beschermde soorten zijn overtredingen wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Voor de hermelijn, bunzing en wezel geldt dat de groenstroken naast de onderzoekslocatie behouden blijven of bij de herinrichting nieuwe groenstroken worden aangeplant.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Vianen in een 30 km zone. De woningen worden ontsloten via de Akkerweg. De meest oostelijke woning wordt ontsloten via de Franssenstraat. Het aantal verkeersbewegingen zal door de realisatie van 5 nieuwe woningen iets toenemen, maar niet in die mate dat het problemen zou kunnen opleveren. Zowel de Akkerweg als de Franssenstraat hebben voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen.

In het plangebied geldt het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld in 2020. Hierin wordt uitgegaan van de parkeernormen uit de 'Parkeernota Cuijk, 2016-2023'. Voor een vrijstaande woning in de (rest) bebouwde kom wordt een parkeernorm gehanteerd van 2,3 parkeerplaatsen per woning, waarvan 0,3 voor bezoekers. De ruime inritten bij de vier woningen aan de zijde van de Akkerweg bieden voldoende ruimte om 2 auto's op eigen terrein naast elkaar te parkeren. Vanwege de diepe inritten kunnen daarachter nog 2 auto's worden geparkeerd voor eventuele bezoekers. Bij de meest oostelijk gelegen woning is ruimte om 3 auto's naast elkaar op eigen terrein te parkeren.

Bij de uitwerking van de uitritten op de Akkerweg is geprobeerd om deze zoveel mogelijk te bundelen vanwege de daar aanwezige parkeerstrook voor de maatschappelijke voorzieningen aan de zuidzijde. Hierdoor blijft er ruimte over voor 7 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Deze zijn bedoeld voor de maatschappelijke voorzieningen en niet noodzakelijk voor de nieuwe woningen (voldoende parkeerruimte op eigen terrein zoals hierboven is onderbouwd). Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als grasland. In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig die met het initiatief aangetast zouden worden.

Archeologie

Onderstaand is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Cuijk weergegeven. Op basis van de Archeologische beleidskaart geldt voor het gehele plangebied 'Waarde - Archeologie 5'. Binnen deze verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld. Met voorliggend plan wordt het zuidelijke deel van het plangebied verdeeld in 5 percelen met een oppervlakte van 500 m2 per perceel. In totaal is dit 2.500 m2. Hiermee kan het plan nooit boven de norm van de onderzoeksplicht van bodemingrepen groter dan 2.500 m² uitkomen. In het moederplan "Kern Vianen 2006" staat een wijzigingsbevoegdheid (artikel 21.3), die de dubbelbestemming archeologie kan doen laten vervallen. Dit is toegelicht in paragraaf 1.4. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt daarom niet overgenomen in voorliggend plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPViaAkkerweg-VA01_0010.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Cuijk

Het plan is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn afgestemd op de regels van het bestemmingsplan "Haps", vastgesteld op 31 oktober 2011. Voorliggend plan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Tuin - Landschapswaarden', ten behoeve van de gronden achter de woonpercelen. Deze gronden zijn te gebruiken als tuin, maar daarbij dient rekening gehouden te worden met de aanwezige landschapswaarden (aardkundig en leefgebied voor de das). De bescherming van deze waarden wordt onder andere geregeld door de voorwaardelijke verplichting rondom landschappelijke inpassing. Daarnaast is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – geen achtererfgebied' opgenomen. Hiermee wordt voor de toekomstige bewoners extra benadrukt dat vanwege de te beschermen waarden hier niet gebouwd mag worden ten behoeve van het wonen. Deze gronden zijn niet te beschouwen als achtererfgebied in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, ook vergunningsvrij bouwen in dus niet toegestaan.
  • 'Wonen - W1', binnen deze bestemming zijn 5 bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen dienen te worden gebouwd. De bouwvlakken krijgen de bouwaanduiding 'vrijstaand'. Tevens is de bouwaanduiding 'bijgebouwen' opgenomen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Noord-Brabant. Het Waterschap Aa en Maas is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure georganiseerd, aangezien initiatiefnemer de omwonenden op de hoogte heeft gesteld van het plan. Het resultaat van deze omgevingsdialoog is opgenomen in bijlage 6. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 maart 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er zijn twee zienswijzen ingediend: door een omwonende en door de provincie. In de zienswijzennota (onderdeel van het vaststellingsbesluit) is de beantwoording van de zienswijzen te raadplegen. Als gevolg van de zienswijze van een omwonende is de hoogte van de houtsingel op de meest oostelijke kavel beperkt tot een hoogte van maximaal 1,5 meter.