direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Cuijk, Molenstraat 51/51a, Victor Hugo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Vastwas Vastgoedontwikkeling B.V. heeft het voornemen om het bestaande gebouw aan de Molenstraat 51-51a in Cuijk met uitzondering van de voorgevel te slopen en op deze locatie een nieuw appartementencomplex te bouwen welke ruimte biedt aan maximaal 16 appartementen.

Omdat het realiseren van de woningen strijdig is met het geldende bestemmingsplan, maar wel past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat 51-51a, in de bebouwde kom van Cuijk. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01_0001.png"  
Ligging plangebied in omgeving (bron: www.openstreetmap.org)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Cuijk Centrum', vastgesteld op 10 juli 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01_0002.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied (rood omlijnd)  

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingen:

  • De enkelbestemming 'Maatschappelijk', bestemd voor educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, sportgerelateerde en levensbeschouwelijke activiteiten en openbare dienstverlening. Daarbinnen geldt de bouwaanduiding 'karakteristiek', ten behoeve van de instandhouding van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 12 meter.
  • De enkelbestemming 'Verkeer', bestemd voor wegen, ontsluiting en parkeren. Daarbinnen liggen drie vlakken met de functieaanduiding 'parkeerterrein' waarbinnen alleen parkeren met de daarbij behorende parkeervoorzieningen is toegestaan.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt voor het noordelijk deel van het plangebied. Hierin is bepaald dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 50 centimeter, een rapport dient te worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • De gebiedsaanduiding 'overige gebiedsaanduiding - funnel', waarmee het beschermingsgebied van een in- en uitvliegfunnel voor vliegtuigen is vastgelegd. Bebouwing mag ter plaatse van deze aanduiding niet hoger zijn dan 150 m boven NAP.
  • De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar', om te waarborgen dat een radarinstallatie voor vliegbewegingen obstakelvrij kan functioneren. Ter plaatse van deze aanduiding mag geen bebouwing hoger dan 65 m boven NAP worden gebouwd.
  • De gebiedsaanduiding 'monumentale boom' geldt in het zuiden van het plangebied, ten behoeve van de bescherming cq. instandhouding van de groeiplaatsen van monumentale bomen. Binnen deze gebiedsaanduiding mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van herbouw van bestaande bouwwerken.

Het bouwplan is strijdig met de regels van het bestemmingsplan, aangezien het oprichten / in gebruik nemen van woningen ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' niet is toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief beschreven. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat ten westen van het centrum van Cuijk. Cuijk stond al in de Romeinse tijd op de kaart als Ceuclum, waar het zich in de loop van de tijd van een strategisch verdedigingspunt aan de Maas tot een dorp ontwikkelde. Cuijk is in noordelijke en zuidelijke richting gegroeid op hoge gronden evenwijdig aan de rivier de Maas, waardoor het een langgerekte vorm heeft gekregen.

Het historische lint Molenstraat is de westelijke uitloper van het kernwinkelgebied. De panden bestaan voor een groot deel uit twee bouwlagen met een kap. Een aantal van de gebouwen aan de Molenstraat staat leeg en is in verouderde staat.

Het plangebied ligt aan de Molenstraat 51-51a. In het plangebied bevindt zich het teruggelegen historische gebouw van de voormalige sigarenfabriek Victor Hugo. Het hoofdgebouw heeft een karakteristiek uiterlijk en bestaat uit 4 bouwlagen. Het karakteristieke komt voornamelijk terug in de voorgevel van het gebouw. Het gebouw is gebouwd met bakstenen en in de voorgevel zijn er brede ramen met kleine roedeverdeling. De gevel kent risalieten met bekroningen. Het dak is afgeplat en bevat een schild en muldenpannen. Na oorspronkelijk gebouwd te zijn in 1921 werd het gebouw na een brand in 1969 herbouwd in oorspronkelijk staat. De voorgevel is bij de brand grotendeels intact gebleven. Het achterste deel is herbouwd. Naast het hoofdgebouw staat een bijgebouw van één bouwlaag. Op circa 120 meter ten westen van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Nijmegen - Venlo. Direct ten zuiden van het plangebied staan twee monumentale bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01_0003.png"  
Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01_0004.png"

Aanzicht van het bestaande pand vanaf de Molenstraat

2.2 Functies

Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Cuijk. Ten zuiden en westen van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen. Direct ten zuiden van het plangebied is een nutsvoorziening aanwezig. Het gebied ten noorden en oosten heeft een gemengd karakter met centrumfuncties als winkels, kantoren en dienstverlening. Het Victor Hugo gebouw is na zijn functie als sigarenfabriek in gebruik geweest als dienstencentrum, met daarin onder andere een museum, bibliotheek, dienstverlening en een afdeling van de gemeente en later voor dienstverlening in de gezondheid. In de huidige situatie staat de voormalige sigarenfabriek in het plangebied leeg. Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich een parkeerterrein.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkeling

Aangezien er veel leegstaande bebouwing is in de Molenstraat en het pand in het plangebied verouderd is, heeft de initiatiefnemer het plan om dit pand te slopen en een nieuw appartementencomplex te bouwen. De karakteristieke voorgevel van het pand blijft behouden, de rest van het gebouw is minder karakteristiek en wordt gesloopt. Achter de behouden gevel wordt een nieuw appartementencomplex gebouwd. Het voornemen is om een appartementencomplex van vier bouwlagen te realiseren met in totaal 16 appartementen, variërend in grootte tussen de 90 m² en 96 m². Navolgende afbeeldingen tonen gevelaanzichten en een bovenaanzicht van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01_0005.png"

De vier aanzichten van het toekomstige appartementencomplex (K3 Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01_0006.png"

Bovenaanzicht van de indeling van het plangebied (K3 Architecten)

3.2 Ruimtelijke structuur

Het appartementencomplex wordt herbouwd op de zelfde locatie als het huidige pand. Met betrekking tot massa en architectuur wordt tevens aangesloten op de al bestaande kenmerken. Dit komt onder andere terug door het behoud van de karakteristieke voorgevel. Het aanzicht op het pand vanaf de Molenstraat verandert daardoor niet.

De Molenstraat heeft door een toename van leegstand in de loop der jaren een steeds meer verouderd karakter gekregen. Voorliggend initiatief biedt een kans om niet alleen de kwaliteit van het plangebied te verbeteren. Door de karakteristieke voorgevel te behouden en het plangebied een nieuwe functie te geven wordt de gehele straat voorzien van een kwaliteitsimpuls. De ontwikkeling van het voormalige Victor Hugo pand kan daarmee andere nieuwe ontwikkelingen in de Molenstraat stimuleren.

3.3 Functies

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling krijgt het pand een woonfunctie. Overige functies, ondergeschikt aan en horend bij de woonfunctie, zijn verkeer- en parkeerfuncties en tuin.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Concreet is het belang 'Defensie' van toepassing binnen het plangebied. Ook zal moeten worden voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Defensie

In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatige gebruik van defensieterreinen te waarborgen. Het gaat bijvoorbeeld om veiligheidszones rond munitiedepots, obstakelvrije aanvliegroutes en radarverstoringsgebieden. De gehele gemeente Cuijk heeft te maken met het radarverstoringsgebied van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 65 meter + NAP vormen een belemmering voor het radarverstoringsgebied. In onderhavige situatie is van een dergelijke hoogte geen sprake.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Onderhavig plan omvat het toevoegen van 16 woningen, waarmee er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is dan ook nodig.

De ontwikkeling past binnen het gemeentelijke en regionale woningbouwbeleid. Een toelichting hierop staat in paragraaf 4.3.1 en 4.3.2. Doordat het bestemmingsplan en het te realiseren aantal woningen past binnen het gemeentelijk en regionale woningbouwbeleid, sluit de ontwikkeling aan bij de behoefte.

De appartementen worden middels transformatie in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd op een locatie waar in de huidige situatie verouderde, leegstaande bebouwing aanwezig is. Hiermee is voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de uitvoering van het Rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) geeft het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant en vormt een belangrijke schakel tussen de structuurvisies van het Rijk en gemeenten op het vlak van ruimtelijke ordening. In de structuurvisie is de samenhang weergegeven tussen milieu, verkeer, vervoer en water. Daarnaast houdt de structuurvisie rekening met het provinciale economische-, sociaal-, cultureel-, en ecologisch beleid. De juridische vertaling van het beleid zoals gesteld in de SVRO is opgenomen in de Verordening ruimte.

De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. Daarnaast moeten de provinciale belangen en ruimtelijke keuzes bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. De fysieke leefomgeving bepaalt mede de kwaliteit van leven. De leefomgevingskwaliteit en daarmee de gezondheid staat in delen van Noord-Brabant onder druk. Naast gezondheidsbescherming via milieubeleid en risicobeheersing is aandacht nodig voor gezondheidsbevordering via ruimtelijke planvorming en duurzame inrichting van steden, dorpen en het landelijke gebied.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant, doordat de Molenstraat in Cuijk, waar veel gebouwen leeg staan en verouderd zijn, een kwaliteitsimpuls krijgt door middel van herstructurering. De beleidsdoelstellingen vanuit de SVRO zijn nader uitgewerkt in de Verordening ruimte (zie hierna).

Verordening ruimte

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Planspecifiek

Relevante informatie uit de Verordening ruimte die betrekking heeft op het plangebied is dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het besluitvlak 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Dit is in onderhavige situatie het geval, de nieuwe gebouwen liggen binnen het besluitvlak dat het bestaand stedelijk gebied aanduidt. Wel dient de beoogde ontwikkeling zich te verhouden tot de afspraken die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Dit is het geval, waarmee het plan past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

De Verordening ruimte staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Regionale woningbouwafspraken

In mei 2017 heeft de provincie Noord-Brabant haar bevolkings- en behoefteprognose geactualiseerd. De prognose is een belangrijk richtinggevend kwantitatief instrument voor het volkshuisvestelijke beleid van de gemeente. In de provinciale prognose wordt gewerkt met een 'hoog scenario' (1.255) en een 'laag scenario' (1.040). Het verschil tussen beide scenario's zit in het al dan niet inlopen van het thans bestaande woningtekort (215).

In relatie tot de nieuwe prognose heeft de gemeenteraad in zijn vergadering van 18 december 2017 een nieuw woningbouwprogramma voor de periode 2018-2030 vastgesteld. De zestien in dit bestemmingsplan opgenomen appartementen maken deel uit van het gemeentelijk woningbouwprogramma en leiden er niet toe dat de voor de gemeente Cuijk toegestane harde plancapaciteit voor woningbouw wordt overschreden.

4.3.2 Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk

In 2013 hebben de vijf gemeenten in het Land van Cuijk een gezamenlijke regionale woningmarktstrategie vastgesteld. Deze wordt in 2018 geactualiseerd, rekening houdend met de meest actuele volkshuisvestelijke ontwikkelingen.

Belangrijke trends waarmee in het (toekomstig) beleid rekening dient te worden gehouden zijn de demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening, gezinsverdunning, de groei van het aantal eenpersoonshuishoudens en de toenemende vraag voor de huisvesting van specifieke doelgroepen.

Uit de voorlopige cijfers die afkomstig zijn uit het onderzoek voor de actualisering blijkt, dat er sprake is van een vraagdruk. Dit komt overeen met het in de provinciale prognose geschetste beeld van het woningtekort. Uit het onderzoek komt naar voren dat de vraagdruk zich met name voordoet bij de categorie huurwoningen (zowel appartementen als eengezinswoningen).

De nieuwe Regionale Woningmarktstrategie zal in 2018 per gemeente nader uitgewerkt worden. De nieuwste inzichten zullen daarbij richtinggevend worden. Gezien wat nu reeds bekend is ten aanzien van de toekomstige vraag(druk), past het voorliggende plan met zestien appartementen binnen die nieuwe opgave.

4.3.3 Structuurvisie Cuijk

In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.

De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:

  • 1. Het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk
  • 2. Vitaal landelijk Cuijk, het lager gelegen gebied.

Het plangebied is gelegen in het gebied 'Dynamisch Cuijk'. De altijd al aanwezige dynamiek in ‘Dynamisch Cuijk’ dient behouden en versterkt te worden. Belangrijk is dat dit gebied zich blijft ontwikkelen, zowel in landschappelijk als in economisch opzicht, om haar nieuwe identiteit en kwaliteit inhoud en vorm te kunnen geven. Ten opzichte van Vitaal landelijk Cuijk biedt Dynamisch Cuijk meer mogelijkheden voor ‘stedelijke’ ontwikkelingen en/of grootschaligere c.q. bezoekersintensievere ontwikkelingen die bijdragen aan de gewenste ambitie om een aangename en veelzijdige leef- en werkomgeving te creëren met goede basisvoorzieningen en oog voor kwaliteit en duurzaamheid. Daar waar geen bestaande bebouwingslocatie aanwezig is, dient terughoudend te worden omgegaan met het faciliteren van ontwikkelingen.

De gemeente hanteert de volgende leidende principes om te komen tot het totaalbeeld van de toekomstige ruimtelijke structuur:

  • water (als kans);
  • innoveren en duurzaamheid (als ambitie);
  • samenwerking (als middel).

Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren. In de kern Cuijk moeten daartoe de woon- en centrumfuncties versterkt worden, onder meer door meer diversiteit in aanbod. Voor de gemeente Cuijk ligt er tot en met 2030 nog een bouwopgave van circa 1500 woningen.

Planspecifiek

Het initiatief betreft een ontwikkeling in het centrum van Cuijk, die zorgt voor een versterking van de leefomgeving in het centrum, doordat het leegstaande gebouw wordt verbouwd en een nieuwe functie krijgt. Het initiatief sluit daarmee aan bij de Structuurvisie Cuijk.

4.3.4 Centrumvisie Cuijk

De Centrumvisie Cuijk biedt een helder beeld van de kwaliteiten en mogelijkheden in de verschillende delen van het centrum voor de komende 10 jaar. De visie dient als kader waarmee richting wordt gegeven voor de ontwikkeling van delen van het centrum. De nadruk ligt op de functies detailhandel en horeca.

Het centrum van Cuijk is de belangrijkste ontmoetingslocatie van de gemeente Cuijk en directe omgeving, waar een divers winkel-, horeca- en cultuuraanbod aanwezig is. De laatste jaren is er echter een behoorlijke toename van leegstand. De gemeente heeft de volgende ambities:

  • Versterken van de bovenlokale positie van Cuijk-centrum;
  • Inspelen op de toename van het toeristisch potentieel;
  • Gemakscentrum én verblijfscentrum.

Om dit te bereiken zal het centrum aan de volgende randvoorwaarden moeten voldoen: het hebben van een compleet aanbod, een compacte opzet en een comfortabel gebied. Dit levert de gewenste hoofdstructuur van het centrum van Cuijk zoals weergegeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01_0007.png"

Kaartbeeld gewenste hoofdstructuur uit de Centrumvisie Cuijk

In de gewenste hoofdstructuur is de Molenstraat bedoeld voor een mix van wonen, werken en winkelen.

Het karakter van de Molenstraat wordt in de huidige situatie aan de oostkant bepaald door de winkelfunctie en aan de westkant door kleine publieksgerichte en niet-publieksgerichte bedrijvigheid, woningen, winkels en leegstand. De concentratie van leegstand en de matige uitstraling van gevels in de Molenstraat worden genoemd als knelpunten in het centrum. Rekening houdend met de problematiek van aanloopstraten faciliteert de gemeente de versterking van woon- en werkfuncties bij (dreigende) leegstand. Het aanpakken van de (dreigende) leegstand in het westelijk deel van de Molenstraat is genoemd als een van de uitvoeringsprojecten om het centrum te versterken.

Planspecifiek

Door het plangebied te herstructureren wordt het knelpunt van leegstand aangepakt. De geplande appartementen sluiten aan bij de wens voor een mix van wonen, werken en winkelen in dit gebied. Het initiatief sluit daarmee aan op de ambities die zijn geformuleerd voor de Molenstraat in de Centrumvisie Cuijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. De gehele rapportage van het onderzoek is weergegeven in bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van één boring sprake is van een sterke verontreiniging met PAK. Verder is er slechts sprake van lichte verontreinigingen. Verder onderzoek is nodig ter hoogte van het voornoemde boorpunt. Dit onderzoek wordt verricht nadat het gebouw is gesloopt, zodat ook onder dit gebouw de bodem onderzocht kan worden. De bevindingen van het onderzoek tot nu toe geven geen aanleiding om te denken dat het aspect aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staat.

5.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Het initiatief voorziet in de toevoeging van 16 appartementen in het plangebied. Dit aantal ligt ruim onder de grens van 1.500 huizen en draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

5.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszones van de spoorlijn Nijmegen - Venlo en de wegen Beerseweg, Bontseweg en de Heeswijksestraat. Voor deze bronnen is in het kader van een ontwikkeling aan de Molenstraat 76 in 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in bijlage 2. Hieruit bleek dat voor geen van de bronnen de hoogst toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden. Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan ligt op grotere afstand van de betreffende bronnen dan de Molenstraat 76. Daarnaast staan er meerdere woningen tussen de betreffende bronnen en het plangebied. Hierom kan redelijkerwijs worden aangenomen dat er ook bij de voorgenomen ontwikkeling de hoogst toelaatbare waarde voor alle bronnen niet wordt overschreden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

5.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Op basis van de karakteristiek van de omgeving van het plangebied kan worden gesteld dat sprake is van 'gemengd gebied'. Rondom het plangebied zijn winkels aanwezig, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter wordt geadviseerd. Daarnaast is er aan de overzijde van de Molenstraat een bedrijf tot maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan, waarvoor de VNG een richtafstand van 30 meter adviseert in gemengd gebied. De woningen komen op een afstand van circa 55 meter afstand van de bedrijfsbestemming te staan, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Verder is er aan de zuidzijde een horecafunctie aanwezig waar activiteiten van horeca-categorie I zijn toegestaan (lunchroom, konditorei, koffiehuis, theehuis, ijssalon). Hiervoor geeft de VNG in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. Aan de Molenstraat 47 is een klein gebouw aanwezig met een maatschappelijke bestemming. Deze is vergelijkbaar met een buurt- en clubhuis, waarvoor de VNG in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter geeft. De woningen komen op circa 30 meter van dit gebouw te staan, waarmee ook aan deze richtafstand wordt voldaan. Er zal in de nieuwe woningen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en er worden geen bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.

5.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01_0008.png" Uitsnede risicokaart.nl met het plangebied binnen de blauwe cirkel

Op de risicokaart is te zien dat er zich in de directe omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen bevinden. Risicovolle inrichtingen vormen dus geen belemmering voor het initiatief.

Op de Maas is een transportroute aanwezig. De contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 ligt echter op de Maas zelf en levert geen beperkingen op voor onderhavig initiatief. Het invloedsgebied van de Maas ligt wel over het plangebied heen. Aangezien de afstand tussen de Maas en het plangebied meer dan 200 meter bedraagt kan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden volstaan. De nabijgelegen spoorlijn wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. De A73 ligt op circa 950 meter van het plangebied en de contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 van deze weg ligt op de weg zelf. Gezien de afstand tot de A73 vormt deze weg geen belemmering voor het initiatief. Transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en het water, zorgt dus niet voor beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

De ligging van het plangebied ten opzichte van buisleidingen (dichtstbijzijnde op 350 meter) zorgt vanwege de grote afstand ook niet voor belemmeringen voor het initiatief.

Verantwoording groepsrisico Maas

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de Maas, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de veiligheidsregio advies uitgebracht. Relevant is dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Op basis van de genoemde afstanden blijkt dat alleen het scenario 'vrijkomen van toxische stoffen' voor dit besluit relevant is.

Bestrijdbaarheid

Het bestrijdingsvraagstuk is in dit geval niet relevant. De bestrijding vindt op grote afstand bij de Maas plaats.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid wordt als goed beoordeeld. Bij dreiging van een toxische wolk geldt schuilen als beste handelingsperpectief. Als gevolg van bouwvoorschriften in het Bouwbesluit zijn woningen goed geïsoleerd en bieden daarmee een goede bescherming tegen het binnen dringen van een toxische stof.
Bewoners kunnen via het WAS sirenenet of via social media bij dreiging geïnformeerd en/of geïnstrueerd worden om binnen te blijven en te schuilen.

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident.

Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

5.1.6 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;

een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;

op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;

als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten.

  • 1. Kenmerken van het project

Bij een overweging van de kenmerken van het project zijn de volgende criteria van belang: de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, het risico van zware ongevallen en/of rampen, waaronder rampen door klimaatverandering en risico's voor de menselijke gezondheid.

Toetsing

Voorliggend plan betreft een functiewijziging van het plangebied waarbij de komst van 16 appartementen mogelijk wordt gemaakt. Deze ontwikkeling zorgt niet voor belemmering wat betreft gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder en het risico van zware ongevallen en/of rampen.

  • 2. Plaats van het project

De mate van kwetsbaarheid van het milieu van gebieden waarop het project invloed heeft is afhankelijk van de volgende criteria: het bestaande grondgebruik, relatieve rijkdom aan de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied en het opname vermogen van het natuurlijke milieu met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden op basis van ecologie, landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische waarden en wateraspecten. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied.

Toetsing

Het voormalige gebruik van het plangebied met de maatschappelijke functie en de beperkte aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen in het plangebied zorgen ervoor dat het project zich niet in een qua milieu kwetsbaar gebied bevindt. Zoals beschreven in dit bestemmingsplan ligt het plangebied niet binnen gevoelige gebieden op basis van ecologie, landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische waarden en water aspecten.

  • 3. Kenmerken van de potentiële effecten

De potentiële effecten van het project worden bepaald door de kenmerken en plaats van het project, in samenhang met de volgende criteria: de orde van grootte, het ruimtelijk bereik, de aard, het grensoverschrijdend karakter, de intensiteit en complexiteit, de waarschijnlijkheid en de verwachte duur, frequentie en omkeerbaarheid van de effecten. Daarnaast kunnen ook de cumulatie van effecten met effecten van andere projecten en de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen in overweging worden genomen.

Toetsing

Gezien de beperkte omvang en de aard van de ontwikkeling, is er geen sprake van onevenredige effecten voor het milieu in de omgeving.

Conclusie

Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

5.2 Fysieke aspecten

5.2.1 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  • 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06

De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1).

De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).

Conform gemeentelijk beleid dient 60 mm berging per m² verhard en bebouwd oppervlakte aangelegd te worden. Het gaat hierbij om de totale bebouwde en verharde oppervlakte en niet alleen om de toename.

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld (zie bijlage 3). Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen.

Hemelwater

Benodigde waterberging

In de huidige situatie is het gehele plangebied verhard. In de toekomstige situatie worden er voor de appartementen op de begane grond tuintjes aangelegd rondom het complex. De hoeveelheid verhard oppervlakte neemt dus af door de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van het beleid van het waterschap is er daarom geen compensatie nodig.

Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Het hemelwater wordt op eigen terrein gescheiden aangeboden. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om het toekomstige verhard en bebouwd oppervlak te bepalen. In de toekomstige situatie is het verharde oppervlakte als volgt opgebouwd:

  • Verhard en bebouwd oppervlakte = totaal oppervlakte bebouwing = 3.493 m².
  • Verharding op onbebouwde gronden (inrit, parkeerplaatsen, terrassen) = totale oppervlakte onbebouwde gronden binnen bestemming Wonen (290 m²) x 50% = 145 m²

In totaal is er in de toekomstige situatie een verhard oppervlakte van circa 3.638 m².

De benodigde hemelwaterberging is als volgt:

Benodigde hemelwaterberging (in m³) = 3.638 * 0,06 = 218,28 m³.

Te realiseren waterberging

Om de wateropgave in te vullen is er de keuze uit een aantal bergingsvoorzieningen. Voorzieningen die hiervoor gebruikt kunnen worden, zijn grindkoffers, kratten, ondergrondse bergingskelder, waterdoorlatende betrating. Aangezien er voldoende mogelijkheden zijn om op eigen terrein in de benodigde waterberging te voorzien, wordt het plan uitvoerbaar geacht. De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.

5.2.2 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten op de Molenstraat. Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking van voorliggend plan wordt aangenomen dat deze vergelijkbaar is met de vorige functie van het plangebied.

De gemeente Cuijk heeft een eigen 'Parkeernota Cuijk, 2016-2023'. De nota hanteert voor dure appartementen op een centrum locatie een norm van 1,6 parkeerplaatsen per appartement. Hiervan is het bezoekersaandeel 0,3 parkeerplaatsen. Voor de 16 appartementen zijn er derhalve 16 * 1,6 = 25,6 = 26 parkeerplaatsen nodig. Verder zijn er voor de Kop van de Molenstraat ook 26 parkeerplaatsen nodig. Dit levert een totaal op van 52 parkeerplaatsen. Zoals in de situatieschets in paragraaf 3.1 is aangegeven is er binnen het plangebied ruimte voor deze 52 parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. Met een voorwaardelijke verplichting wordt dit in de regels geborgd dat er moet worden voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Cuijk waarbij getoetst wordt aan het bouwplan op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen en waarbij dán getoetst wordt aan de dán geldende parkeernormen (dynamische verwijzing). De norm die dan geldt: die moet aangelegd en in stand worden gehouden (waarbij, zie hiervoor, er dus 26 parkeerplaatsen bijkomen vanuit het project Kop van de Molenstraat).

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

5.2.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 4 toegevoegd. Hierin wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet leidt tot aantasting van beschermde gebieden. Binnen het plangebied komen geen beschermde soorten voor. Tijdens de uitvoering van het plan dient wel rekening te worden gehouden met (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen, welke zijn opgenomen in het onderzoeksrapport.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

5.2.4 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De karakteristieke gevel van het pand in het plangebied blijft behouden, waarmee de cultuurhistorische waarde van het pand behouden blijft. In het centrum van Cuijk liggen enkele rijksmonumenten, echter liggen deze op een dermate grote afstand van het plangebied dat de ontwikkeling geen effecten op deze rijksmonumenten heeft. Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast door voorliggend plan. Op het gebied van cultuurhistorie zijn er dus geen belemmeringen voor het initiatief.

Archeologie

Op basis van de Archeologische beleidskaart van de gemeente Cuijk, waar navolgende afbeelding een uitsnede van toont, geldt voor het noordelijk deel van het plangebied de waarde archeologie 3 (gemeentelijk monument B). De overige gronden binnen het plangebied hebben geen archeologische waarden. Binnen deze verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 50 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPCuVictorhugo-VA01_0009.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Cuijk, gemeente Cuijk 2009

Slechts een klein deel van de toekomstige bebouwing komt binnen het gebied met een verwachtingswaarde te staan. Aangezien er nog bebouwing in het plangebied staat, wordt archeologisch onderzoek zo nodig uitgevoerd ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

5.2.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu. Gezondheids- en milieuaspecten zijn in alle fasen van de inrichting, de bouw en het gebruik van de gebouwde omgeving van belang. Er wordt gestreefd naar duurzame (stedelijke) ontwikkeling, lage milieubelasting, energieneutrale woningbouw/gemeente en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

 

Planspecifiek

De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, zodat rekening wordt gehouden met een duurzame verstedelijking. De verouderde bebouwing in het plangebied wordt vervangen door nieuwbouw, die past in de structuur van de omgeving, zodat de stedenbouwkundige kwaliteit wordt verbeterd en op lange termijn behouden blijft. Daarbij blijft de voorgevel van de bebouwing behouden. Materialen van de bestaande bebouwing worden zoveel mogelijk hergebruikt, waarmee zoveel mogelijk sprake is van een circulaire economie. In de paragraaf 5.1 is onderbouwd dat de ontwikkeling voldoende rekening houdt met milieuaspecten. Paragraaf 5.2 geeft aan dat het verhard oppervlakte afneemt, zodat de situatie wat betreft hemelwaterverwerking verbeterd. Er wordt gasloos gebouwd en er worden zonnepanelen op het dak van het gebouw geplaatst. Duurzaamheidsaspecten worden verder uitgewerkt bij de planuitwerking ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

5.3 Economische aspecten

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

In onderhavig plan hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden, aangezien de kosten van het plan anderszins verzekerd zijn. Er is sprake van een particulier initiatief, waarbij 16 appartementen worden gerealiseerd. De kosten van de realisatie hiervan, alsmede de kosten voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt ook de eventuele planschade geregeld. Deze overeenkomst vormt voldoende onderbouwing om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan. Het initiatief wordt daarmee voldoende financieel haalbaar geacht.

5.4 Handhaafbaarheid

De gemeente Cuijk heeft haar beleid ten aanzien van toezicht en controle op regelgeving vastgelegd in het 'Integraal Handhavingsbeleidsplan 2011-2014'. Het handhavingsbeleid moet leiden tot gemeentebrede, gestructureerde en integrale handhaving. Het betreft een beleidscyclus, waarbij de monitoring van de uitvoering van de handhaving kan leiden tot bijstelling van het beleid. Het beleidsplan initieert een lerende organisatie, waarbij de kwaliteit van de handhaving toeneemt en de uitvoering van de handhaving steeds efficiënter wordt.

Bij handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen preventieve en repressieve handhaving. Onder preventieve handhaving wordt in eerste instantie verstaan: het houden van toezicht. Daarnaast is ook goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger van belang. De kwaliteit van verleende vergunningen staat voorop. Daarnaast dient ook aandacht besteed te worden aan de actualiteit en de handhaafbaarheid van verordeningen, vergunningen en bestemmingsplannen. Indien wordt afgeweken van geldende regelgeving en er dus sprake is van illegale activiteit(en) zal repressieve handhaving worden toegepast. Dit kan bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.

In het geldende handhavingsbeleidsplan zijn, op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, voor alle gemeentelijke handhavingstaken met betrekking tot de fysieke leefomgeving prioriteiten gesteld. In het handhavingsbeleidsplan wordt nader ingegaan op de verschillende vormen van handhaving (nalevingsstrategie, preventiestrategie). Er zijn ook beleidsregels ten aanzien van gedogen opgenomen in het plan. Dit bestemmingsplan biedt juridisch-planologische kaders waaraan kan worden getoetst.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

6.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Verkeer', deze bestemming geldt voor de parkeerplaatsen en ontsluitingsweg.
  • 'Wonen', deze bestemming geldt voor de nieuwe appartementen en de bergingen. Naast woningen zijn binnen deze bestemming onder andere ook tuinen, groenvoorzieningen, verkeer- en parkeervoorzieningen toegestaan. Hoofdgebouwen zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak. Om de bergingen mogelijk te maken, is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen.
  • 'Waarde - Archeologie 3', voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Verder gelden de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone – radar' en 'overige zone - funnel' voor het gehele plangebied, die voorzien in het vrijwaren van het luchtruim ten behoeve van de vliegbasis Volkel. Voor het beschermen van de monumentale bomen die ten zuiden van het plangebied staan, is de aanduiding 'overige zone - monumentale boom' opgenomen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Ingevolge de Inspraakverordening Cuijk 2005 is het verplicht om een voorontwerpbestemmingsplan vier weken ter inzage te leggen voor inspraak.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Cuijk Centrum, Kop Molenstraat' wordt in het kader van het wettelijke vooroverleg toegezonden aan:

  • 1. Waterschap Aa en Maas (Watertoets);
  • 2. Provincie Noord-Brabant;
  • 3. Veiligheidsregio (Brandweer) Brabant-Noord.

Het Waterschap Aa en Maas en de Provincie Noord-Brabant hebben in een vooroverlegreactie aangegeven geen opmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan. De Veiligheidsregio Brabant-Noord heeft geadviseerd over een beperkte verantwoording van het groepsrisico vanwege de ligging in het invloedsgebied van de Maas. Deze verantwoording is in paragraaf 5.1.5 verwerkt.

In de paragrafen 2.1 en 5.2.1 zijn enkele ambtshalve wijzigingen gedaan met betrekking tot de karakteristiek van het bestaande gebouw en de benodigde hemelwaterberging.

Bovendien is de herontwikkeling op 20 november 2017 besproken in de vergadering van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Cuijk Grave. De commissie kan zich erin vinden dat er is gekozen voor grotendeels sloop (met uitzondering van de voorgevel) in plaats van volledige renovatie. De commissie adviseert om de buitenruimte (o.a. de tuin rondom het gebouw en de balkons) met kwaliteit in te richten, passend bij de autonome uitstraling van het (voormalige fabrieks)gebouw en met oog voor de nabij gelegen woningen.

7.3 Verslag inspraak

De bewoners van de omliggende percelen zijn per brief uitgenodigd voor een informatieavond op 10 september 2018. Daar is het voorlopige ontwerp gepresenteerd en besproken. De buurt is positief over deze ontwikkeling en wordt graag betrokken bij de verdere voorbereiding en uitvoering van de plannen. Ook de Werkgroep Molenstraat is bekend met de plannen en kan zich er in vinden. Vervolgens heeft het voorontwerp bestemmingsplan van 31 oktober 2018 tot en met 27 november 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen inspraakreacties ingediend. Tijdens de inzageperiode is op 13 november 2018 een inloopavond gehouden waar vragen over het plan konden worden gesteld.

7.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van woensdag 26 juni 2019 tot en met dinsdag 6 augustus 2019 gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.