Plan: | Haps, Oeffeltseweg 2c |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1684.BPBUOefweg2C-VA01 |
Aan de Oeffeltseweg 2c in het buitengebied van Haps is een tuincentrum aanwezig. Het tuincentrum is niet meer in bedrijf. Het voornemen is om de bedrijfsbebouwing te slopen en de locatie te herontwikkelen tot een woonlocatie. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en ter compensatie van het verdwijnen van de bedrijfsgebouwen zijn twee nieuwe woningen voorzien. De gemeente Cuijk heeft in een principebesluit aangegeven onder voorwaarden mee te willen werken aan dit voornemen.
De gemeente Cuijk heeft als één van de voorwaarde om medewerking te verlenen aan de herontwikkeling van de bestaande detailhandellocatie gesteld om het zuidwestelijk deel van het bedrijvenpark Laarakker van een groenbestemming te voorzien, conform het feitelijk gebruik. Voorliggend plan bestaat om die reden uit twee deelgebieden. Vanwege het ontbreken van enig ruimtelijk effect als gevolg van de functiewijziging van de strook aan de Laarakker, wordt dit deel van het plangebied vanuit beleid (met uitzondering van subparagraaf 4.3.4) en uitvoerbaarheid verder buiten beschouwing gelaten in deze toelichting.
Het realiseren van twee nieuwe woningen binnen het perceel aan de Oeffeltseweg 2c is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Oeffelseweg 2c in het buitengebied van Haps. Navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van toepassing, vastgesteld door de gemeente Cuijk op 19 september 2011. Dit bestemmingsplan is in 2019 voor het laatst herzien.
Het plangebied heeft de bestemming 'Detailhandel' en 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. Verder geldt er de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en liggen er meerdere gebiedsaanduidingen over de locatie, waaronder de aanduiding 'geluidzone - industrie' over de noordoosthoek van het plangebied.
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'
Buiten de bestaande bedrijfswoningen zijn er geen nieuwe woningen toegestaan binnen de bestemmingen 'Detailhandel' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Voorliggend plan is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'.
Voor het bedrijvenpark geldt het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Noord', vastgesteld op 25 september 2017. Ter plaatse van dit deel van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein – 2', met een bijbehorende functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. Daarmee is gewaarborgd dat er alleen bedrijven zijn toegestaan tot aan milieucategorie 3.2. Voor risicovolle inrichtingen is in artikel 4.5.3 geregeld dat de PR 10-6 contour beperkt dient te blijven tot het bouwperceel van de risicovolle inrichting of het openbaar gebied. Verder zijn er meerdere waardevolle bomen aanwezig. De bescherming van deze bomen is geregeld via de functieaanduiding 'beeldbepalende boom'.
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Noord' uit september 2017
Voor de meest zuidwestelijke hoek (voormalige toegangsweg) van het bedrijventerrein, op de afbeelding hierboven aangegeven met het rode kader, geldt dat de bedrijfsbestemming wordt gewijzigd naar 'Groen'. Daarmee wordt voldaan aan één van de voorwaarden van de gemeente om medewerking te verlenen aan voorliggend plan.
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het initiatief. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 5 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 is vervolgens een juridische plan beschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overleg momenten zijn opgenomen.
Het plangebied ligt aan de Oeffeltseweg 2c in Haps. Van oudsher vormt de Oeffeltseweg de verbindingsroute van de kern Haps met het buitengebied richting Oeffelt. In de loop der jaren zijn er verspreid langs de route diverse bedrijven, landbouwgronden en woningen ontstaan. Ten noordoosten van het plangebied is bedrijventerrein 'De Laarakker' in ontwikkeling. Ten zuiden, westen en noorden van het plangebied lopen watergangen die van belang zijn voor de lokale waterhuishouding in het gebied.
De bedrijfsopstallen en de bedrijfswoning bevinden zich aan de oostkant van de locatie, binnen de percelen kadastraal bekend als 'Cuijk K 3357' en 'Cuijk K 3358', de naastgelegen agrarische gronden van perceel kadastraal bekend als 'Cuijk K 3271' zijn ook in dienst komen te staan van het tuincentrum. Zo liggen er verspreid over het terrein meerdere uitstallingsruimtes voor bloemen en planten. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande inrichting.
Luchtfoto van het plangebied (bron foto: ruimtelijkeplannen.nl)
op de voorgrond het bedrijfsgebouw met daarachter de bedrijfswoning.
watergang aan de zuidzijde van het perceel (bron: foto SRO)
Het plangebied heeft een geschiedenis als landbouwgrond. Sinds eind jaren 90 is er een tuincentrum actief, waardoor een deel van de locatie een detailhandelsfunctie heeft gekregen, met daaraan ondergeschikt een woonfunctie voor de bedrijfswoning. In de huidige situatie is het tuincentrum leegstaand.
Het initiatief betreft het slopen van de bedrijfsbebouwing en het realiseren van twee nieuwe woningen. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden.
Ten behoeve van de toekomstige inrichting van het plangebied is een schetsontwerp opgesteld. Navolgende afbeelding toont hier een uitsnede van. Het gehele schetsontwerp is toegevoegd als bijlage 1.
Schetsontwerp van de toekomstige situatie (bron: Buro SRO)
Vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt is het schetsontwerp nader toegelicht in een beeldkwaliteitsplan, zie bijlage 2. De twee nieuwe vrijstaande woningen zijn naast elkaar voorzien. Een nieuwe gezamenlijke inrit ontsluit de woningen op de Oeffeltseweg. Beide woningen krijgen één laag met kap, waarbij de bouw- en goothoogte maximaal 9 en 4,5 m bedraagt. Qua uitstraling krijgen de woningen een dorps karakter, passend bij de al aanwezige woningen aan de Oeffeltseweg. Langs de randen van de woonkavels komen groene erfafscheidingen in de vorm van hagen. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren van auto's.
Vanuit landschappelijk oogpunt is het schetsontwerp nader uitgewerkt in een beplantingsplan, zie bijlage 1 van de regels. Belangrijkste uitgangspunt is het aanleggen van een bebouwing- en beplantingsvrije zichtlijn vanaf de Oeffeltseweg naar het achterliggende open gebied. Daarnaast worden als landschappelijke ingrepen bakenbomen, boomgroepen, hagen en boomgaarden aangeplant. De overige gronden behouden, in lijn met het karakter van het landschap in de omgeving, hun open en weidse karakter. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren en in stand houden van de landschappelijke elementen conform het beplantingsplan.
Op de plek van de bestaande woning en de twee nieuwe woningen krijgt de locatie een woonfunctie. Om een bijdrage te leveren aan een kwaliteitswinst en de openheid op het achterliggende landschap te behouden, krijgen de overige gronden een agrarische functie. Binnen deze agrarische functie zijn geen gebouwen toegestaan maar zijn ingrepen voorzien die bijdragen aan de algemene ontwikkeling van de in het gebied voorkomende landschapswaarden.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Concreet is het belang 'Defensie' van toepassing binnen het plangebied.
Defensie
In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatige gebruik van defensieterreinen te waarborgen. Het gaat bijvoorbeeld om veiligheidszones rond munitiedepots, obstakelvrije aanvliegroutes en radarverstoringsgebieden. De gehele gemeente Cuijk heeft te maken met het radarverstoringsgebied van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 105 meter + NAP vormen een belemmering voor een goede werking van de radar. In onderhavige situatie is van een dergelijke hoogte geen sprake.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Onderhavig initiatief maakt twee nieuwe woningen mogelijk. Uit jurisprudentie blijkt dat van een stedelijke ontwikkeling sprake is als een nieuw woningbouwproject 11 nieuwe woningen of meer toestaat. Daarmee is dit initiatief geen stedelijke ontwikkeling, waardoor een verdere toetsing aan de ladder niet van toepassing is.
Conclusie
Het initiatief past binnen het Rijksbeleid.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.
De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.
Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.
De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op basis van de Interim omgevingsverordening in de gebieden 'Gemengd landelijk gebied' en 'Verstedelijking afweegbaar'. Navolgend wordt ingegaan op de artikelen uit de Interim omgevingsverordening die voor de voorgenomen ontwikkeling van belang zijn.
Artikel 3.16 externe werking natuur netwerk Brabant
In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd.
Voorliggend plan is van een dusdanig klein schaalniveau (mogelijk maken twee nieuwe woningen) dat er geen ecologische waarden of kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant worden aangetast (zie ook paragraaf 5.3).
Artikel 3.69 Wonen in Landelijk gebied
Een bestemmingsplan dat is gelegen in landelijk gebied bepaalt dat in principe alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan. Een uitzonder op deze regel is opgenomen in artikel 3.78.
Artikel 3.78 Kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Verstedelijking afweegbaar kan voorzien in de nieuwvestiging van één of meer woningen als uit een ontwikkelingsvisie blijkt dat:
Lid 2
Er is sprake van een evenredige verhouding als de fysieke tegenprestatie vergelijkbaar is met de regeling ruimte voor ruimte, bedoeld in artikel 3.80.
Toelichting voorwaarden:
Lid 1
In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven. Daartoe is een structuurvisiekaart opgesteld, waar navolgende afbeelding een uitsnede van toont.
Uitsnede van de structuurvisiekaart (bron: Structuurvisie Cuijk)
Planspecifiek
Het plangebied behoort tot het landelijk gebied. De visie heeft voor de locatie geen specifieke ontwikkelingsaanduidingen opgenomen. In algemene zin streeft de gemeente naar een multifunctioneel buitengebied waarin functies niet met elkaar concurreren, met in samenhang bijdragen aan een vitaal en leefbaar platteland.
Voorliggend plan voorziet in een herontwikkeling van een locatie waarvan de bestaande functie niet meer levensvatbaar blijkt. Om verloedering te voorkomen wordt alle bedrijfsbebouwing gesloopt en worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De sloop van de bedrijfsopstallen en het aanleggen van landschapselementen zorgen voor een kwaliteitsverbetering van het landschap. Het plan heeft een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en voorziet in het leefbaar houden van het platteland.
Het initiatief past binnen de structuurvisie Cuijk.
De opstelling van de beleidsnotitie 'Bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied' dient als gemeentelijke uitwerking van genoemd provinciaal beleid. Het omvat een gebiedsgerichte visie, die benut kan worden als ontwikkelingskader voor concrete initiatieven. De daarbij beoogde kwaliteitswinst (onder andere sloop, gewenste beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing) dient de gemeente vast te leggen in projectbesluiten, partiële bestemmingsplanherzieningen en eventueel privaatrechtelijke overeenkomsten. De nota dient als inspiratiekader, ontwikkelingskader en toetsingskader voor ruimtelijke initiatieven in bebouwingsconcentraties, welke via een aparte planologische procedure kunnen worden afgewikkeld. Het is dus richtinggevend. Vanuit dit ‘basisproduct’ zal dus voor de initiatieven maatwerk plaats moeten vinden. Het bestemmingsplan buitengebied zal uiteindelijk als toetsingskader gaan dienen voor generieke minder ingrijpende verzoeken.
Het doel van de nota is een ontwikkelingskader en toetsingskader te bieden voor ruimtelijke initiatieven in bebouwingsconcentraties. De nota dient als ontwikkelingskader en toetsingskader voor specifieke verzoeken. Het bestemmingsplan buitengebied zal uiteindelijk als toetsingskader gaan dienen voor generieke verzoeken, welke binnenplans kunnen worden afgewikkeld.
Om een totaalkader te bieden voor het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB’s), Ruimte voor-Ruimte-woningen (RvR-woningen) en sloop-bonus- en plant-bonusregelingen dient de nota ook als kader voor initiatieven in het overig buitengebied. Dit kader zal over het algemeen meer het spoor van de geldende provinciale Interimstructuurvisie volgen en dus in mindere mate een verruiming van de bestaande regels kennen.
Planspecifiek
Onder het provinciale beleid, in paragraaf 4.2, is reeds gemotiveerd dat voorliggend plan een bijdrage levert aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Het plangebied ligt in de oostelijke kernrandzone van Haps, zie ook navolgende afbeelding, waarvoor de openheid van het landschap een waardevolle eigenschap vormt die behouden dient te blijven. Het aanleggen van nieuw groen dat deze openheid belemmerd is niet gewenst. Ter plaatste van het plangebied (gele cirkel) is er potentie voor een zichtlijn vanaf de Oeffeltseweg op het open landschap. Een vrij aanzicht op het achterliggende open landschap wordt nu nog belemmerd door de bedrijfsbebouwing en opgaand groen. Onderdeel van dit plan, zie ook het schetsontwerp uit bijlage 1, is het aanleggen van een onbebouwde strook midden in het plangebied, waardoor een zichtlijn ontstaat vanaf de Oeffeltseweg.
Uitsnede 'kaart ontwikkeling en versterking Oostelijke kernrandzone Haps'.
Het initiatief past binnen de Nota bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied.
Het Landschapsontwikkelingsplan Cuijk beschrijft het landschapsbeleid voor de komende 10 jaar. Het plangebied bestaat uit het buitengebied van de gemeente, inclusief de randen van de kernen Cuijk, Sint Agatha, Haps, Vianen, Beers, Linden en Katwijk.
Gezien de huidige ontwikkelingen in de landbouw zullen naar verwachting in het kader van 'Rood voor groen' en functieverandering (ruimte-voor-ruimte) huidige agrarische erven worden omgevormd tot burgererf. Erven maken een belangrijk deel uit van de landschappelijke kwaliteit. Het stimuleren van de aanleg van erfbeplanting bij bestaande erven en het verplicht stellen van aanleg van erfbeplanting bij nieuwe erven draagt op lokaal schaalniveau bij aan de versterking van de landschappelijke kwaliteit. Daarbij dient er aandacht te worden besteed aan de architectuur van woningen en bedrijfsgebouwen.
Kwaliteitsbeeld (bron: LOP)
Planspecifiek
De uitsnede van het kwaliteitsbeeld laat zien dat het plangebied ligt binnen het 'oude rivierlandschap'. In het LOP zijn voor dit type landschap aan de hand van landschapselementen, waaronder houtwallen, houtsingels, boomgroepen en solitaire bomen, de veelvoorkomende plant- en boomsoorten opgenomen.
Daarnaast heeft de gemeente het oude rivierenlandschap aangewezen als een top-project, waarbij het behoud en het versterken van het half open landschap centraal staat. Individuele projecten kunnen aan de hand van quick-win maatregelen een directe bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van het rivierenlandschap, bijvoorbeeld door het aanleggen van hagen en houtwallen, struwelen, bloemrijke graslanden en poelen.
De gebiedseigen landschapselementen en de quick-win maatregelen uit het LOP staan aan de basis van het beplantingsplan dat voor dit initiatief is opgesteld. Enkele landschapselementen uit het LOP die terugkomen zijn het aanplanten van solitaire bomen (eik, beuk, kastanje, walnoot en/of linde) rondom de woningen, het begrenzen van de opzichzelfstaande woonpercelen met natuurlijke afscheidingen in de vorm van hagen en het beperkt opnemen van boomgroepen aan de zuidkant (soorten: eik, berk, beuk en/of es). Het gehele beplantingsplan is als bijlage 1 van de regels opgenomen. Uitvoering en beheer van het plan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.
Het initiatief past binnen het Landschapsontwikkelingsplan Cuijk.
In de nota zijn de beleidsuitgangspunten voor het opstellen van een 'Gemeentelijk monumentale bomenlijst' vastgesteld. Vervolgens is de lijst met monumentale bomen opgesteld. De bomen die op deze lijst staan worden positief bestemd in het bestemmingsplan en krijgen feitelijke, fysieke en juridische bescherming.
Wanneer een monumentale boom op particulier terrein staat dan mag deze niet zonder kapvergunning gekapt worden. De gemeente biedt de eigenaar vaktechnische ondersteuning in de vorm van een jaarlijkse schouw en een tegemoetkoming in de kosten voor het onderhoud van de boom. Deze tegemoetkoming is opgenomen in een verordening bijdrageregeling monumentale bomen.
Planspecifiek
Onderdeel van voorliggend plan is het herbestemmen van een stuk grond van bedrijventerrein 'De Laarakker'. In het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Noord' zijn op dit deel van het plangebied meerdere beeldbepalende bomen aangewezen. Voorliggend plan voorziet in het in stand houden van de aanduiding voor deze bomen, waardoor de beschermde status van de bomen ook in de toekomst blijft gewaarborgd.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 4. Hierin is geconcludeerd dat er slechts sprake is van enkele lichte verontreinigingen. Gezien de aard en mate van de verontreiniging zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en is nader onderzoek niet nodig.
Wat betreft het aspect bodem is het plan uitvoerbaar.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15858587 (aan de Oeffeltseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | PM2,5 (Zeer Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2016 (µg/m3) | 20,3 µg/m3 | 18,8 µg/m3 | 11,6 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 woningen). Op basis van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 5. Hierin is geconcludeerd dat de geluidsbelasting ten hoogste 53 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Omdat het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen niet mogelijk of niet haalbaar is, zal voor de woningen een hogere waarde aangevraagd worden. De procedure voor de aanvraag van de hogere waarde loopt gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure.
Op het gebied van geluid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeente heeft een geurgebiedsvisie vastgesteld. In de gemeente Cuijk zijn circa 35 intensieve veehouderijbedrijven aanwezig. Door de aanwezigheid hiervan kan geurhinder bij omwonenden optreden. Het nieuwe geurbeleid bestaat uit de geurverordening en de geurgebiedsvisie. In de geurverordening zijn geurnormen opgenomen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het buitengebied van Haps. Er worden twee nieuwe geurgevoelige functies (woningen) gerealiseerd, waardoor het van belang is te kijken naar het effect van veehouderijen. In de omgeving liggen enkele agrarische bestemmingen waarbinnen (intensieve) veehouderijen zijn toegestaan.
Op 180 meter afstand is een grondgebonden veehouderij aan de Oeffeltseweg 6a aanwezig. Voor veehouderijen met vaste afstandsdieren zijn voor de gemeente Cuijk afwijkende afstanden opgenomen. In de geurgebiedsvisie, op de kaart 'Nieuwe normen', behoort het plangebied tot de kernrandzone (zie ook navolgende afbeelding).
In de kernrandzone geld voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactoren bekend een vaste afstand van 25 meter. Voor de veehouderij aan de Oeffeltseweg 6a wordt ruimschoots voldaan aan deze minimale afstandsnorm. Het bedrijf wordt niet belemmerd in de bedrijfsvoering door de nieuwe woningen.
Geurnorm per gebied (geurgebiedsvisie 2013, gemeente Cuijk)
Aan de Oeffeltseweg 16 is een intensieve veehouderij toegestaan. Tussen deze intensieve veehouderij en de nieuwe woningen zijn meerdere bestaande woningen aanwezig. In de bestaande situatie dient de intensieve veehouderij aan de Oeffeltseweg 16 dus al rekening te houden met omliggende woningen. De nieuwe woningen zorgen niet voor een belemmering van de bedrijfsvoering van de intensieve veehouderij.
Voor wat betreft de verantwoording van het woon- en leefklimaat als gevolg van geur heeft de gemeente Cuijk in de geurgebiedsvisie enkele ontwikkelingsscenario's opgesteld. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het meest ongunstige scenario. De plek van het plangebied is aangegeven met de rode cirkel. Aan de hand van bestaande geurgevoelige objecten uit de omgeving, waaronder de bestaande woning binnen het plangebied, blijkt dat er sprake is van een Optimaal + klimaat ter plaatse van het plangebied. Dit is het meest optimale woonklimaat in het buitengebied. In de toekomstige situatie is er daardoor sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen uit dit plan.
Uitsnede geursituatie ontwikkelscenario normenset 1 (bron: geurgebiedsvisie Cuijk)
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
De gemeente Cuijk heeft als één van de voorwaarden om medewerking te verlenen aan dit plan gesteld dat het bedrijventerrein Laarakker geen hinder mag ondervinden van voorliggend initiatief. In het kader van voorliggend plan is een memo opgesteld waarin specifiek wordt ingegaan op deze voorwaarde. De memo is toegevoegd als bijlage 6. Hierin wordt onderbouwd dat het plangebied en de omgeving als een gemengd gebied kunnen worden beschouwd. De belangrijkste conclusie is dat voorliggend plan geen belemmering vormt voor de bestaande en toekomstige bedrijven op het bedrijventerrein Laarakker en dat het woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen niet wordt aangetast door het bedrijventerrein.
Overige bedrijfsvoering uit de omgeving
Naast de bedrijven van het bedrijventerrein Laarakker ligt ten westen van het plangebied een bedrijfslocatie waar bedrijfsactiviteiten tot milieucategorie 2 zijn toegestaan. Aangezien het plangebied en de omgeving als gemengd gebied wordt beschouwd, kan de richtafstand met één stap worden verlaagd, waardoor een richtafstand van 10 m wordt gegeven. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de bedrijfslocatie (15 m), wordt er voldaan aan de richtafstand. Het naastgelegen bedrijf wordt niet gehinderd in de bedrijfsvoering en binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat vanuit milieuzonering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede van de risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Op circa 175 m afstand ten noordoosten van het plangebied is een risicovolle inrichting gelegen (niet op de risicokaart). De nieuwe woningen liggen niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de risicovolle inrichting (175 m) liggen de nieuwe woningen ook niet in het invloedsgebied. In de omgeving van het plangebied liggen geen andere risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:
Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06
De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1).
De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).
Planspecifiek:
Als gevolg van de nieuwe inrichting van het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 450 m².
Deze toename is te verklaren doordat het tuincentrum wordt gesloopt, waardoor er 1900 m² aan bestaand verhard oppervlakte verdwijnt (bedrijfsgebouw = 610 m² en de uitstallingsruimten in de buitenlucht met een totaal oppervlak van 2580 m²(deze gronden zijn deels doorlatend waardoor is gerekend met factor 0,5).
In de toekomstige situatie bedraagt het verhard oppervlak circa 2350 m² (bebouwing: 350 m² en de tuinen rondom de twee nieuwe woningen, met een totaal oppervlak van 4000 m², waarvoor is gerekend met een factor 0,5).
Het verschil tussen de nieuwe en de oude situatie komt daarmee uit op een toename van 450 m² (2350 - 1900). De gemeente Cuijk heeft in aanvulling op het beleid van waterschap Aa en Maas bepaald dat al het hemelwater binnen een plangebied op eigen terrein dient te worden verwerkt. Voor de bedrijfswoning verandert er niets aan de bestaande situatie en gelden er geen eisen aan de berging van hemelwater. Voor de berekening van de bergingscapaciteit voor de twee nieuwe woningen wordt de rekenregel uit de Brabant Keur gehanteerd. Voor het ontwerp betekent dat: toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m). In het plangebied geldt een gevoeligheidsfactor van 1,0. De totale benodigde compensatie (in m³) bedraagt daarmee 2.350 m² x 1,0 x 0,06 m = 141 m³. Binnen het plangebied is ruim voldoende onverhard terrein aanwezig om hieraan te kunnen voldoen.
De twee nieuwe woningen worden aangesloten op het vuilwaterriool ter plaatse. Dit heeft voldoende capaciteit om het vuilwater van een extra woning op te vangen.
Het waterschap Aa en Maas is middels het uitvoeren van de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De toetsresultaten zijn toegevoegd als bijlage 7. Uit de ingevulde watertoets blijkt dat het ruimtelijk plan onder de korte procedure valt. Aangegeven wordt om bij de bouw af te zien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen, hieraan zal worden voldaan.
Parallel aan de noordelijke, zuidelijke en westelijke plangrens ligt een A-watergang die in het beheer is van het waterschap. In de bestaande situatie is er bij de inrichting van het plangebied nog geen rekening gehouden met deze watergang. In de toekomstige situatie zal er daarom een onderhoudsstrook van 5 m vanaf de watergang worden aangelegd (zie ook het schetsontwerp uit bijlage 1). .
Hiermee is het plan uitvoerbaar ten aanzien van water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 8. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het NNN. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden of het NNN geen sprake.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden.
Soortenbescherming
Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Het plangebied is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te treffen maatregelen zijn opgenomen in het onderzoeksrapport.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De ontwikkeling is van het aspect ecologie uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied en het aantal benodigde parkeerplaatsen per woning is gebruik gemaakt van 'Nota Parkeernormen Auto en fiets gemeente Cuijk', met een bijbehorende stedelijkheidsgraad: 'weinig stedelijk', 'buitengebied'. Voor wat betreft de bandbreedte hanteert de gemeente de gemiddelde normen van de parkeercijfers van het CROW.
Verkeersaantrekkende werking
Het bestaande tuincentrum verdwijnt van de locatie, en daarmee ook de bijbehorende verkeersbewegingen.
Voor het tuincentrum is een bruto vloeroppervlak van 600 m2 aangehouden. Het CROW hanteert voor een tuincentrum gemiddeld 16,55 verkeersbewegingen per 100 m2 BVO. In totaal komt dit neer op (16,55*6) 99,3 verkeersbewegingen per dag.
In de toekomstige situatie verdwijnt het tuincentrum en komen er twee vrijstaande woningen voor terug. Per vrijstaande woning gelden 8,2 verkeersbewegingen per dag. In totaal gaat het om 16,4 verkeersbeweging per dag.
Ten opzichte van het huidig gebruik neemt de verkeeraantrekkende werking van het plangebied aanzienlijk af, namelijk met (99,3 - 16,4) 82,9 verkeersbewegingen per dag.
Parkeren
Met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen per woning is in de gemeentelijke nota een norm opgenomen van 2,4 parkeerplaatsen per vrijstaande woning in het buitengebied. Binnen het bestaande woonperceel van de bedrijfswoning als binnen de woonpercelen van de twee nieuwe woningen is voldoende ruimte aanwezig om aan deze norm te kunnen voldoen. In de regels van voorliggend plan is opgenomen dat er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn conform de geldende parkeernorm.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) regelt de belangrijkste aspecten met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikelingen. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan vooronderzoek naar mogelijke archeologische waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeente heeft voor objecten en landschappen die een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen, aanduidingen opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Ter plaatse van het plangebied zijn deze aanduidingen niet aanwezig. De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied heeft daarmee geen negatief effect vanuit cultuurhistorie.
Archeologie
De gemeente Cuijk heeft in 2009 het Archeologisch Beleidsplan en de bijbehorende Archeologische Beleidskaart vastgesteld. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart. Het plangebied heeft de aanduiding 'Waarde - Archeologische 5'.
Uitsnede van de Archeologische Beleidskaart uit 2009
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, Herziening 2016' is voor gronden met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' een onderzoeksplicht opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die voorzien in bodemverstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm. De sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden als gevolg van dit plan blijven hier (ruim) onder. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet aan de orde. Om de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten in de bodem te beschermen, zal de bestaande archeologische dubbelbestemming worden overgenomen in voorliggend plan.
Hiermee is het initiatief uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afgesloten. Daarmee is de exploitatie van het plangebied anderszins geborgd. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
De buurt wordt op de hoogte gesteld van voorliggend plan. Er worden geen zwaarwegende bezwaren uit de omgeving verwacht. Dit zal gedurende de inspraakprocedure en de zienswijzen nader aan de orde komen. Indien er geen of onvoldoende maatschappelijk draagvlak is kan het voorliggend plan in heroverweging worden genomen.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld volgens de systematiek van de vigerende bestemmingsplannen
'Buitengebied 2010, Herziening 2016' en 'Bedrijvenpark Laarakker Noord'. Dit plan bevat de volgende bestemmingen:
Verder zijn de volgende algemene gebiedsaanduidingen opgenomen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de relevante instanties.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van vier weken, van 16 december 2020 tot en met dinsdag 12 januari 2021, voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen inspraakreacties ingediend.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 maart 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een zienswijze ontvangen van de provincie. Als gevolg van deze zienswijze is de berekening van de kwaliteitsinvestering aangepast.