Plan: | perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1681.05BP0005-VG01 |
Vermelde plannen hebben vanaf 14 juli tot en met 12 september 2011 ter inzage gelegen en er is gelegenheid gegeven tot het kenbaar maken van zienswijzen. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt door één persoon en twee instanties.
Op donderdag 21 juli is er een inloopbijeenkomst gehouden waarbij (op verzoek) informatie is vertrekt en gelegenheid is gegeven voor een gedachtewisseling. Ook van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
De schriftelijke zienswijzen zijn ingediend door de natuur- en milieu federatie Drenthe, door de Stichting Weidevogels te Buinerveen en door een inwoner te Nieuw Buinen.
Hierna wordt puntsgewijs ingegaan op hetgeen in de zienswijzen is genoemd, waarbij de gemeentelijke reactie wordt vermeld.
De zienswijze van de natuur- en milieufederatie Drenthe heeft vooral betrekking op de wijze waarop de verplaatsing van het pluimveebedrijf is het bestemmingsplan is geregeld. Daarnaast zijn er enkele opmerkingen met betrekking tot de mogelijkheden voor de andere bedrijven.
In principe bestaat geen bezwaar tegen de uitplaatsing van agrarische bedrijven uit de lintbebouwing, wanneer dit de uitkomst is van een proces waarbij de voordelen voor een duurzame landbouw in de veenkoloniën duidelijk zijn of worden. Verbazing bestaat echter over de inplaatsing van het pluimveebedrijf. Daarbij wordt aangetekend dat de federatie in de veronderstelling verkeert dat oorspronkelijk alleen sprake zou zijn van inplaatsing van melkveebedrijven.
Reactie:
Voor dit gebied is in feite sprake van twee afzonderlijke projecten. Enerzijds is dat het project in het kader van de Agenda van de Veenkoloniën waarbij is ingezet op de inplaatsing van melkveebedrijven van elders. Dit project heeft betrekking op het gehele gebied van de Gronings- Drentse Veenkoloniën. Dit project is inmiddels afgesloten en het resultaat is geweest dat 5 bedrijven zijn ingeplaatst waarvan drie binnen de gemeente Borger-Odoorn. Eén van die drie, het bedrijf van de familie Pegge, dat is gebouwd in Buinerveen, is gekoppeld aan het project uitplaatsing agrarische bedrijven uit het lint van Nieuw Buinen. Dat laatstgenoemde project is een initiatief van (oorspronkelijk) een 5-tal agrarische ondernemers en vindt de basis in de toekomstvisie die de gemeenten Borger-Odoorn en Stadskanaal samen hebben laten opstellen door het bureau van Riek Bakker.
Uiteindelijk is een plan gemaakt voor de verplaatsing van drie bedrijven. Dat zijn een akkerbouwer met als neventak de bollenteelt, een melkveebedrijf en een pluimveebedrijf. Doel van dit project is tweeledig. Enerzijds wordt hinder in het lint weggenomen en anderzijds wordt de bedrijven perspectief geboden.
Ten aanzien van de verplaatsing van het pluimveebedrijf is geen sprake van milieuwinst omdat het aantal dierplaatsen fors toeneemt van 245.000 nu naar 485.000 in de toekomst en mogelijk zelfs tot 535.000 dieren.
Reactie:
Het pluimveebedrijf is nu gevestigd op 4 locaties, waarvan het de bedoeling is dat deze alle op termijn worden gesloten. Op de oude locaties zijn nu 245.000 dierplaatsen. Op de nieuwe locatie kunnen in eerste instantie 300.000 dieren worden gehouden. Dit betekent inderdaad een geringe toename van het aantal dieren.
Echter, ook op de huidige (oude) locaties bestaat planologisch gezien nog de mogelijkheid tot uitbreiding van het aantal dieren.
Het betreft voor twee locaties, t.w. Zuiderdiep 14a en 102 oude stallen waarvoor het doen van milieu-investeringen (met name geldt dit voor Zuiderdiep 102) en t.b.v. het dierenwelzijn niet de meest logische keus is. Voor de locatie Noorderdiep 101 geldt dat recentelijk verbeteringen zijn aangebracht en dat gelegenheid moet worden geboden dat deze investering wordt “terugverdiend” op de oude locatie.
De vestiging op het perceel 1e Exloërmond 86 betreft een pachtlocatie en de pacht zal worden beëindigd zodra stalruimte op de nieuwe locatie gereed is.
De mogelijkheid voor het houden van dieren op al deze locaties vervalt. Voor wat betreft de wijze waarop dit is vastgelegd wordt hier verwezen naar de reactie op het advies van de provincie. De milieuwinst wordt behaald door “oude” stallen te laten vervallen en dieren te houden in stallen die voldoen aan de nieuwste vereisten en door het samenvoegen van vier locaties zodat sprake is van een afname van de vervoersbehoefte. De nieuwe locatie is bovendien buiten de lintbebouwing gesitueerd.
het bouwblok voor de pluimveehouderij heeft een oppervlakte van 4,7 ha en een dergelijk omvang is in strijd met de omgevingsvisie Drenthe. Op basis van deze laatste mag de oppervlakte maximaal 2 ha bedragen. Daarnaast kan alleen sprake zijn van verplaatsing indien sprake is van sanering, samenvoeging dan wel oplossing van een knelpunt en daarvan is geen sprake.
Reactie:
De oppervlakte van het nieuwe bouwblok is inderdaad 4,7 ha. Daarin is echter ook begrepen ruimte voor een ruim ingepaste bedrijfswoning, groen, verharding en een werkplaats t.b.v. het akkerbouwbedrijf. De inrichting van het bouwblok is ruim opgezet vanwege een goede landschappelijke inpassing en er is verhoudingsgewijs veel ruimte tussen de stallen in verband met de brandveiligheid. Feitelijk resteert 16.500 aan oppervlakte voor de pluimveestallen.
In verband met de grootte van het bouwblok hebben Gedeputeerde Staten, na raadpleging van de AFLO, bij besluit van 4 oktober 2011 ontheffing verleend ingevolge de provinciale Omgevingsverordening.
Zoals hiervoor is aangegeven worden de vier oude bedrijfslocaties gesloten en samengebracht op een nieuw locatie en derhalve is sprake van een sanering. Het vervallen van de agrarische bestemmingen is in het bestemmingsplan vastgelegd.
Ten aanzien van het energiebouwblok wordt verzocht om de omvang nader te onderbouwen en om te borgen dat uitsluitend mest en cosubstraten uit de directe omgeving worden verbruikt en om tenslotte vast te leggen dat geen warmte verloren gaat.
Reactie:
Toen het voorontwerp bestemmingsplan en het ontwerp MER bekend werden gemaakt was er te weinig informatie over dit onderdeel van het plan bekend. Inmiddels is die er wel en deze zal in de plannen worden opgenomen.
Er zal een bio-energiecentrale op het perceel worden gerealiseerd door Raedthuys Bio-energie Holding B.V. uit Enschede. Het plan voorziet uit de oprichting van een vergistinginstallatie waarin door de vergisting van mest en cosubstraten biogas ontstaat. Dit biogas wordt verbrand in een verbrandingsmotor, waarmee elektriciteit en warmte wordt geproduceerd en/of wordt omgezet in groen gas dat in het aardgasnetwerk wordt gevoegd. Beide opties zijn nog in het plan opgenomen.
De installatie zal jaarlijks maximaal 50.000 ton bio massa kunnen verwerken. De biomassa bestaat voor maximaal 25.000 m3 uit mest en voor maximaal 25.000 m3 uit co-substraten. Co-substraten worden aan mest toegevoegd om de economische haalbaarheid van mestvergisting te vergroten. Voor de installatie mag het bedrijf uitsluitend eigen geproduceerde mest verwerken, en/of mest van een in de nabijheid gelegen bedrijf. De vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd. Dit is ook in de planregels vastgelegd.
Ten aanzien van de bouwblokken voor het melkveebedrijf en het akkerbouwbedrijf bieden te planregels ruimte voor vestiging van een tak van intensieve veehouderij of een volwaardig intensief veehouderijbedrijf. Zulks kan niet de bedoeling zijn.
Reactie:
Deze opmerking is terecht gemaakt. In de planregels in combinatie met de plankaart is vastgelegd dat alleen de uitoefening van een akkerbouwbedrijf (zonder de mogelijkheid voor het houden van dieren) en een melkrundveebedrijf zijn toegestaan.
De oppervlakte van het bouwblok voor het akkerbouwbedrijf is 4 HA. Het bouwblok biedt ruimte om in de toekomst nog een extra schuur te realiseren maar ook dan is nog 1 ha onbebouwd. Verzocht wordt om de grootte van het bouwblok te onderbouwen dan wel om de oppervlakte te beperken.
Reactie:
Het betreft inderdaad een bouwblok met een oppervlakte van iets meer dan 4 HA. Dat betekent niet dat de oppervlakte aan gebouwen ook 4 HA wordt. Uitgangspunt voor de gekozen oppervlakte is dat alle andere werken en bouwwerken, werkzaamheden en opslagen binnen het bouwblok plaatshebben. Daar is die oppervlakte voor nodig. Het betreft een schuur, een opslagruimte met werkplaats, spoelputten een bedrijfswoning en oprit en erfverharding en groenvoorzieningen.
Binnen de planperiode wordt een groei voorzien middels teelt van onder meer krokussen en uien. Daarvoor is ook droog- en bewaarcapaciteit nodig. In het plan is met die groei rekening gehouden.
De invulling van het bouwblok is vastgelegd in een beeldkwaliteitplan dat aan het bestemmingsplan is gekoppeld.
Tenslotte wordt gevraagd naar de bekendmaking van het plan.
Reactie:
Het betreft een voorontwerp bestemmingsplan en een ontwerp MER waarop in het kader van de inspraak de gelegenheid is gegeven zienswijzen kenbaar te maken. Hierover is alleen een publicatie opgenomen in het plaatselijk verschijnende Week in Week uit. De bekendmaking is eveneens geplaatst op de website van de gemeente. Hierbij is ook het ontwerp van de plannen met alle bijlagen gevoegd.
Ten behoeve van de vestiging van het melkveebedrijf en het akkerbouwbedrijf zijn zogenoemde minibestemmingsplannen gemaakt die alleen betrekking hebben op het bouwblok. Hiervoor zijn aparte procedures gevolgd en in dat kader zijn de officiële bekendmakingen ook in de Staatscourant geplaatst. Deze procedure zijn overigens al afgerond en de (deel-) plannen zijn onherroepelijk geworden.
In algemeen zin merkt de stichting op dat van uitplaatsing alleen sprake is wanneer alle vier locaties waarop het pluimveebedrijf nu is gevestigd zijn vervallen.
Reactie:
Hierop is hiervoor voldoende ingegaan onder punt 2 bij de vorige zienswijze.
Gepleit wordt voor de vestigingsmogelijkheid van een zogenoemde 2e generatie biovergister en omdat hiermee geen rekening is gehouden is de kwaliteit van het MER onder de maat.
Reactie:
Het energiebouwblok is onderdeel van het project uitplaatsing agrarische bedrijven. Het heeft een directe koppeling met de drie bedrijven die worden verplaatst. Dit betekent dat producten (mest, ander afval, energie, warmte en digistaat) moeten kunnen worden uitgewisseld. En ook de cosubstraten komen uit de directe omgeving.
De mogelijkheden die het energiebouwblok biedt zijn hierop afgestemd en het betekent ook dat niet “zomaar voor een ander type vergister kan worden gekozen.
Overigens is het type (2e generatie bio-vergister) vooralsnog alleen toegespitst op mest van rundvee en staat de ontwikkeling nog in de kinderschoenen. Hiermee kan dan daarom geen rekening worden gehouden.
Er wordt in het MER lichtzinnig omgegaan met de gevolgen voor vogels. Er komen in het gebied niet alleen verschillende rode – lijst soorten voor, ze broeden er ook. En door de vestigingsmogelijkheid van de bedrijven gaat ter plaatse en in de directe omgeving broed – en foerageergebied verloren.
Reactie:
Zowel ten behoeve van het MER als voor het bestemmingsplan is een natuuronderzoek uitgevoerd. Naast bureauonderzoek en raadpleging van gegevens via het Natuurloket is ook twee keer een veldonderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn vastgelegd en maken deel uit van het onderzoeksrapport.
Uitgangspunt is dat het overgrote deel van het plangebied ongewijzigd blijft en dat alleen ter plaatse van de bouwblokken nieuwe ontwikkelingen zijn. Geconcludeerd is dat de ontwikkelingen geen negatieve ecologische effecten hebben.
Door de gekozen bedrijfsopzet van het pluimveebedrijf zal er i.t.t. conclusies in het MER geen juist sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Alleen ontsluiting van de bedrijfslocatie via de Mondenweg zou zonder grote gevolgen blijven en zou voor vrachtverkeer verplicht moeten worden gesteld.
Reactie:
Er is gedegen onderzoek gedaan naar de aantallen vervoersbewegingen. Deze zijn ook meegenomen in de verschillende alternatieven van de MER. Conclusie is dat sprake is van een neutraal effect tot aan een licht negatief effect, maar dat wel sprake is van een verschuiving van het gebied waarin de verkeersbewegingen zijn.
Verkeersbewegingen tussen de verschillende bedrijfslocaties blijven op termijn uiteraard achterwege. Verder is het een belangrijk onderdeel van het project dat overlast, onder meer de verkeersbewegingen, in de lintbebouwing wordt teruggedrongen. Daarvan is sowieso sprake wanneer het verplaatsingstraject is afgerond. Ontsluiting van het plangebied vanaf de Mondenweg ligt voor de hand gezien de ligging van het gebied ten opzichte van de belangrijkste aan- en afvoerwegen. Op welke wijze dit verplicht zou moeten worden gesteld zou onderwerp van nadere studie kunnen zijn. Het planologisch kader is daarvoor evenwel niet de juiste.
Verplaatsing van agrarische bedrijven uit de lintbebouwing is een goed uitgangspunt. Voor het pluimveebedrijf zou dit ook van toepassing zijn wanneer ook alle oude locaties daadwerkelijk zouden vervallen.
Reactie:
Hierop is voldoende ingegaan onder punt 2 van de eerste zienswijze.
Het grootschalig pluimveebedrijf heeft een impact op milieu en vooral het open landschap.
Reactie:
Die constatering is juist. Daarom zijn de gevolgen onderzocht in een milieueffect rapportage. Deze zijn in een rapport vastgelegd. Aan de invulling van het open landschap is extra aandacht gegeven door rekening te houden met de invulling van de bouwblokken en met de toepassing van zogenoemde “golvende daken” op gebouwen. Hiervoor is een beeldkwaliteitplan gemaakt dat is gekoppeld aan het bestemmingsplan.
Het MER geeft een duidelijk beeld van mogelijke aan- en afvoerwegen, maar in de huidige situatie zijn de wegen niet geschikt voor vrachtverkeer en daardoor worden onveilige situaties gecreëerd.
Reactie:
De 2/3 weg is de belangrijkste ontsluitingsweg voor de bedrijven in het plangebied. Deze weg dient in de eerste plaats als ontsluiting van de landbouwpercelen. Dat houdt ook in dat aan- en afvoer van producten ook nu via deze weg plaatsheeft. Berekend is dat de toe name door vestiging van de bedrijven in verhouding tot de bestaande aantallen erg gering is. Met name voor het akkerbouw bedrijven en het melkveebedrijf worden de landbouwpercelen bereikbaar vanaf de nieuwe locatie en dat betekent dat leidt tot minder verkeersbewegingen in de lintbebouwing.
De 2/3 e weg is inderdaad een smalle weg en bij een tegenligger moet worden uitgeweken naar de berm. Dat is zowel in de huidige situatie het geval als in de nieuwe. Voor wat dat betreft is de verandering dan ook niet ingrijpend.
De zorg voor de verkeersveiligheid in combinatie met de breedte van de 2/3 weg bestaat ook bij het gemeentebestuur. Op dit moment is er geen reden om de toestand van de weg te veranderen maar de ontwikkeling zal nauwlettend worden gemonitoord en zonodig zullen zo nodig maatregelen volgen.
Onderdeel van het plan is de mogelijkheid tot vestiging van een biovergister. De hiervoor benodigde biomassa moet voor een belangrijk deel van elders worden aangevoerd en daarom is in feite sprake van een industriële activiteit die niet thuishoort in deze agrarische omgeving. Een bioraffinagesysteem, zoals de Agri-MoDEM zou hier beter op zijn plaats zijn. Daarnaast genereert het energiebouwblok extra verkeersbewegingen.
Reactie:
In de reactie onder punt 2 van de Stichting Weidevogels De Monden is voldoende ingegaan op het gekozen type bio-vergister. Daarnaast is aangegeven dat het aantal extra verkeersbewegingen t.b.v. de biovergister beperkt is doordat aanvoer van producten plaatsheeft van af de drie bedrijven in het plangebied dan wel uit de directe omgeving en dat reststoffen ook in de directe omgeving worden toegepast.
Bovendien heeft, om te benadrukken dat de bio-vergisting een onderdeel is van het project en verbonden is met de drie agrarische bedrijven, ook de bio-vergister een agrarische bestemming gekregen. Daarmee wordt voorkomen dat zich een industriële activiteit kan ontwikkelen.
Er zullen maatregelen moeten worden getroffen om de toename van de Odeur Units te beperken.
Reactie:
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn normen vastgelegd om hinder bij gevoelige objecten te voorkomen. Zowel binnen de invloedssfeer van het energiebouwblok als van het pluimveebedrijf staan geen gevoelige objecten en deze zijn ook niet gepland.
Er is dan ook geen aanleiding voor maatregelen.
Er dient meer inzicht te komen in de gevolgen voor de gezondheid omdat het hier gaat om een grootschalig pluimveebedrijf.
Reactie:
In de MER is geconcludeerd dat er een groot hiaat is in kennis over intensieve veehouderij en gezondheidsrisico's. In dit verband wordt in opdracht van het rijk een onderzoek uitgevoerd naar het effect van de intensieve veehouderij op de gezondheid van aanwonenden. De resultaten daarvan zijn nog niet bekend.
Een ruimtelijke scheiding van de veehouderijen en woonfuncties zou kunnen bijdragen aan een positief effect op de gezondheidsrisico's. In die zin is de verplaatsing en bundeling van de pluimveebedrijven naar de 2/3 e weg een gunstige ontwikkeling.