direct naar inhoud van 4.6 Milieuhygiënische aspecten
Plan: perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1681.05BP0005-VG01

4.6 Milieuhygiënische aspecten

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:

  • geluidsaspecten;
  • bodem;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid.

4.6.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Op de percelen die betrekking hebben op de verplaatsing van de drie agrarische bedrijven is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Voor de overige gronden in het plangebied blijft de situatie ongewijzigd en is derhalve bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het onderzoeksrapport met betrekking tot de drie locaties is opgenomen in Bijlage 4. Dit onderzoek toont aan dat op de locaties redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of in het freatisch grondwater in gehalten boven de achtergrondwaarde of streefwaarde.

Ten aanzien van de nieuwe locatie voor het akkerbouwbedrijf wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het noordelijke teelaardedepot is licht verontreinigd met de parameter lood. In de overige boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, koper, nikkel en/of zink.
  • De aangetoond gehalten en concentraties vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Op basis van de gemeten gehaltes in grond en grondwater dient de hypothese “onverdacht” formeel te worden verworpen. De gevonden gehalten in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor de voorgenomen activiteiten.

4.6.2 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Spoorweglawaai en industrielawaai van een gezoneerd industrieterrein zijn in deze situatie niet relevant.


Wegverkeerslawaai

De volgende tabel geeft een overzicht van de te verwachten vervoersbewegingen van en naar het akkerbouwbedrijf, de melkveehouderij en de pluimveehouderij, wanneer deze bedrijven op de nieuwe locaties gevestigd zijn.

Soort bedrijf   Intern of extern   Vervoersbewegingen  
Akkerbouwbedrijf   Intern   In de oogstperiode van de akkerbouwproducten worden deze vanaf het land naar de opslag-/ verwerkingschuur gebracht. De aanvoer vindt plaats via de landbouwstraat, middels een kiepwagen (gemiddeld 10 ton). Per product geldt de navolgende verdeling:
- Fabrieksaardappelen ongeveer 200 vrachten, februari – half april (1 week voor levering)
- Suikerbieten ongeveer 300 vrachten, oktober – half januari (1 week voor levering)
- Bloembollen ongeveer 100 vrachten, half juni – half juli

Vervolgens worden de akkerbouwproducten afgevoerd (uitgaande van een gemiddelde vrachtauto van 35 ton):
- Fabrieksaardappelen ± 60 vrachten, februari – half april (in totaal 2 of 3 dagen)
- Suikerbieten ± 85 vrachten, oktober – half januari (in totaal 1 of 2 dagen);
- Bloembollen ± 30 vrachten, juli – half augustus (3 of 4 dagen per week de gehele periode)

Voor diverse benodigdheden zoals aanvoer materiaal/kunstmest en pootgoed etc. ongeveer 10 vrachten per jaar.  
Akkerbouwbedrijf   Extern   Transport van kisten met bloembollen periode juni/juli/augustus met heftrucks:
- 1x diesel voor bij spoellijn en buiten
- 2x elektrisch voor binnen
De lijn is grofweg van drooggedeelte naar verwerkingsruimte  
Melkveehouderij   Intern   Tankauto melk 1x per 3 dagen
Overige vrachtauto's gemiddeld 1x per week  
Melkveehouderij   Extern   Dagelijks gebruik:
- trekker (diesel)
- shovel(diesel)  
Pluimveehouderij   Intern   Vervoersbewegingen:
- 1 dag per 6 weken 3 vrachtwagens met eendagskuikens (overdag)
- 4 dagen per 6 weken totaal 45 vrachtwagens met vleeskuikens (overdag en 's nachts)
- 12 vrachtwagens mestafvoer in 6 weken of 30 landbouwkeepers mestafvoer in 6 weken
- 1x per week 1 vrachtwagenbezoek kadaver afvoer
- 40 vrachtwagens voer in periode van 6 weken
- 2x per week 1 vrachtwagen bodedienst/gasolie/strooisel/oid
- 2x per week 1 vrachtwagen met biobrandstof voor houtkachel
- 4x per 6 weken transportbus vervoer van ingeleend personeel (kippenvangen)
- 2x per 6 weken transportbus vervoer van ingeleend personeel (schoonmaakploeg)
- 1x per 6 weken transportbus vervoer van ingeleend personeel (ontsmetting)  
Pluimveehouderij   Extern   Voor pluimvee en mesttransport en vullen van houtkachel en bedrijfsmatige klussen (dagelijks gebruik):
- verreiker (diesel)
- shovel (diesel)  

In de directe omgeving van de bedrijven liggen geen geluidsgevoelige bestemmingen. De geluidsaspecten in het overige plangebied blijven ongewijzigd. Op grond van deze gegevens worden geen problemen verwacht ten aanzien van geluidshinder en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

4.6.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening gehouden worden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan bevat niet een van deze ontwikkelingen. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkelingen die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, namelijk de verplaatsing van drie agrarische bedrijven, de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan.

4.6.4 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.


Inrichting

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.


Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.


Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.


In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.


Buisleiding

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.