direct naar inhoud van 4.3 Natuur
Plan: perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1681.05BP0005-VG01

4.3 Natuur

In het kader van de gewenste verplaatsingen van de agrarische bedrijven moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. In het kader van de bedrijfsverplaatsingen is een natuuronderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in bijlage 3 bij het planMER, zie Bijlage 6. Voor het overige deel van het plangebied is geen onderzoek noodzakelijk, omdat deze gronden ongewijzigd blijven.

Het onderzoek maakt de gevolgen met betrekking tot de bedrijfsverplaatsingen en de natuurwetgeving inzichtelijk en geeft aan welke vervolgstappen genomen moeten worden.


Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied en/of EHSgebied. De Natura 2000-gebieden die evt. beïnvloed zouden kunnen worden betreffen “Drouwenerzand”, en “Lieftinghsbroek” op respectievelijk 8 en 12 kilometer afstand van het plangebied . Beide gebieden zijn aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn. Om eventuele effecten te beoordelen, is een Passende Beoordeling opgesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze beoordeling is nodig om aan te geven of activiteiten van de pluimveehouder leiden tot negatieve effecten op beschermde natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Het doel van deze toetsing is de mogelijk optredende effecten van de ruimtelijke ingreep op de bestaande natuurwaarden te inventariseren waarvoor het gebied is aangemeld. Het gaat daarbij om beoordeling van effecten van het initiatief die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura-2000 gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

De centrale vraag bij deze beoordeling is of het initiatief leidt tot significante effecten op de natuurwaarden waarvoor deze gebieden op basis van het conceptaanwijzingsbesluiten zijn aangewezen als Habitat- en/of Vogelrichtlijngebied. De vergunning voor een project wordt alleen verleend wanneer zeker is dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast en de instandhoudingdoelstellingen niet in gevaar worden gebracht

Bij het initiatief zijn m.b.t. de Natura 2000-gebieden op voorhand enkel effecten te verwachten als gevolg van een verandering van de stikstofdepositie. Een toename van stikstofdepositie als gevolg van vestiging of uitbreiding van landbouwbedrijven leidt mogelijk tot significante effecten. In de uitgevoerde Passende beoordeling is daarom getoetst op mogelijke effecten van verandering van de stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.

Op basis van de Passende Beoordeling worden de navolgende conclusies getrokken:

  • In de huidige situatie leidt de achtergronddepositie voor Drouwenerzand op verschillende habitattypen tot een overschrijding van de stikstofdepositie. Ook in de autonome ontwikkeling (2020) is nog steeds een overschrijding van de kritische depositiewaarden voorzien voor deze stikstofgevoelig habitattypen.
  • In de huidige situatie leidt de achtergronddepositie voor Lieftinghsbroek tot een overschrijding van de stikstofdepositie van Blauwgraslanden en mogelijk Beuken-eikenbossen met hulst en Eiken-haagbeukbossen. Door de daling van de stikstofdepositie is voorzien dat de kritische depositiewaarde van de laatste twee habitattypen in de toekomst niet meer overschreden wordt.
  • De verwachte toename van stikstofdeposities als gevolg van het initiatief op beide Natura 2000-gebieden zijn zeer laag en niet meetbaar. De toename valt weg binnen de fluctuaties van stikstofdeposities.
  • Voor veel stikstofgevoelige habitattypen geldt dat stikstofdepositie niet de enige beperkende factor is. Verdroging en uitblijven van passend beheer leiden tot aanzienlijke effecten.
  • De effecten zijn zeer gering en door het nemen van maatregelen (in overleg met bevoegd gezag en beherende instanties) worden mogelijke effecten teniet gedaan en zijn significante effecten te voorkomen.
  • Cumulatie van effecten is in geringe mate mogelijk. De mogelijke depositie van andere projecten is naar verwachting ook laag. Effectgerichte maatregelen die samenhangen met het project in Nieuw-Buinen, doen ook deze effecten teniet. Wanneer voldoende brongerichte maatregelen worden genomen is van cumulatie mogelijk niet eens sprake.
  • Negatieve effecten op andere Natura 2000-gebieden als gevolg van het project zijn vanwege de geringe toenames niet voorzien.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.


Om te beoordelen of dit bestemmingsplan uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.


In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. "AMvB art. 75" van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.


De ontwikkelingen hebben geen negatieve ecologische effecten tot gevolg. Het voorkomen van beschermde soorten is zeer beperkt. Er is geen sprake van een overtreding in het kader van de Flora- en faunawet en het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk mits de volgende maatregelen in acht worden genomen:

  • Geen werkzaamheden in het broed-/voortplantingseizoen (maart-juli)
  • Geen hoog opgaande beplanting (bomen) bij de inpassing van de erven van de bouwblokken;
  • Watergangen worden ontzien tijdens de werkzaamheden;
  • Wat betreft jaarrond beschermde nesten in het plangebied en (bij sloop van) de te verlaten gebouwen zullen hiervoor passende maatregelen getroffen moeten worden door middel van mitigatie of compensatie van effecten.