direct naar inhoud van 1.2 Milieueffectrapportage
Plan: perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1681.05BP0005-VG01

1.2 Milieueffectrapportage

Wettelijke context

Bij de voorbereidingen van het bestemmingsplan is gebleken dat er sprake is van de plicht voor een planMER. Deze plicht geldt voor wettelijke of bestuursrechtelijk verplichte plannen:

  • die het kader vormen voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten;
  • en/of waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn

Omdat het bestemmingsplan een kader vormt voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten, is sprake van planm.e.r.-plicht. De verplichting tot het doorlopen van een planm.e.r.-procedure komt voort uit de Wet milieubeheer en het Besluit mer. Inmiddels is op 1 april 2011 het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een andere reden voor plan-m.e.r. plicht is dat er een passende beoordeling nodig is. Het bestemmingsplan heeft mogelijk significante gevolgen op gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw). De Nbw is de Nederlandse vertaling van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De focus ligt hierbij op de veehouderij, omdat de ammoniak die vrijkomt uit de stallen van invloed is op gebieden die beschermd worden door de Nbw.

Het voornemen in relatie tot het MER

Het voornemen bestaat uit de (gefaseerde) verplaatsing van pluimveebedrijf Jansen naar de Tweederdeweg Zuid. Ook de verplaatsing van het melkveebedrijf van Van der Meer en akkerbouwbedrijf Schipper-Elberse zijn onderdeel van het voornemen ((intensieve) veehouderij bestemming verwijderd & “enge” bouwblokbegrenzing). Daarnaast wordt er een energiebouwblok (vergistingsinstallatie) gerealiseerd aan de Tweederdeweg Zuid. Derhalve is een planMER opgesteld. (het MER is opgenomen in de bijlagen) De ontwikkeling van melkveebedrijf Pegge is planologisch bestemd en in werking en maakt geen deel meer uit van het voornemen in het planMER.

Pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten (m.e.r. = milieueffectrapportage – de procedure). De effecten van het pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok worden dan ook beschreven in het planMER.

Verwacht mag worden dat de verplaatsing van het akkerbouwbedrijf Schipper-Elberse geen effecten met zich meebrengt voor wat betreft stikstof en geur en dat ook de effecten op de overige thema's zeer beperkt zijn. De verplaatsing is ook geen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en is planologisch al bestemd. Het nieuwe bestemmingsplan zorgt voor een verdere planologische beperking (geen mogelijkheid voor omschakeling naar intensieve veehouderij). De effecten van de verplaatsing van akkerbouwbedrijf Schipper-Elberse zijn dan ook geen onderdeel van de effectbeschrijving in het planMER.

Milieueffectrapportage

De eerste stap in de m.e.r.-procedure is het uitbrengen van een startnotitie. Nadat de gemeente Borger-Odoorn in 2009 aan de hand van een startnotitie milieueffectrapportage advies heeft ingewonnen (o.a. van de onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage), is medio 2011 een gecombineerd planMER/besluitMER uitgebracht. Bij nader inzien is die keuze voor deze combi verwarrend geweest, omdat de eisen voor planMER en besluitMER verschillend zijn.

Dit blijkt ook uit het advies van de Commissie voor de m.e.r. over dit combi-MER

(6 oktober 2011, nr. 2306-78). Besloten is om gekoppeld aan de besluitvorming van het bestemmingsplan een planMER op te stellen. In het kader van de vergunningverlening voor pluimveebedrijf Jansen zal een besluitMER worden opgesteld.

Doordat het planMER ter onderbouwing dient van het bestemmingsplan, zijn daarin de milieueffecten van het plan en eventuele alternatieven inzichtelijk gemaakt. Een ieder kan op het bestemmingsplan en op het MER zijn zienswijzen indienen.

Achtergrond en probleemstelling

In Nieuw-Buinen hebben de ondernemers Van der Meer, Schipper-Elberse en Jansen gezamenlijk gekeken naar de eigen situatie en het initiatief genomen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor verplaatsing. Reden is dat agrarische bedrijven in het algemeen te maken hebben met veranderingen in economische omstandigheden en de wet- en regelgeving. Nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld uitbreiding van het bedrijf, zijn op huidige locaties vaak niet mogelijk. De locaties zijn gelegen nabij burgerwoningen, de maximale groei is bereikt (normering voor geur en geluid) en/of er is letterlijk geen ruimte meer op de locatie. Dit beperkt de bedrijven in groei of zelfs in het voortbestaan (rendabele bedrijfsvoering). Verplaatsen is een mogelijkheid om te kunnen blijven bestaan en zelfs te groeien. De overheden (rijk, provincie en gemeente) stimuleren en ondersteunen dergelijke initiatieven.

Doelstellingen ondernemers, gemeente en in ruimer perspectief

De ondernemers zijn door de beschreven omstandigheden en problemen gekomen tot het initiatief om aan de Tweederdeweg Zuid te Nieuw-Buinen hun verplaatsingen te realiseren. Gezocht is naar innovatieve oplossingen om de bedrijven op een locatie samen te brengen en de verplaatsing te financieren. Zo is het plan om een energiebouwblok te realiseren, mede voor het verwerken van eigen afvalstoffen (mest) en het opwekken van energie, ontstaan. Tevens wordt gezocht naar mogelijkheden voor herontwikkeling van de oude locaties.

De gemeente Borger-Odoorn is vanwege haar bereidheid om planologisch medewerking te verlenen en een bestemmingsplan op te stellen mede-initiatiefnemer. Tevens begeleidt zij de ondernemers en vervult zij de rol van bevoegd gezag als het gaat om de vergunningverlening. De gemeente doet mee omdat het verplaatsen van de bedrijven past in haar (toekomst)visie. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het benutten van de ruimte (Tweederdeweg Zuid) voor de landbouw en nieuwe economische activiteiten. Maar ook het ontlasten (geur, lucht en verkeer) van het dorpslint. De gemeente staat met de ontwikkeling van het gebied niet alleen de realisatie van de verplaatsers en het energiebouwblok voor ogen, maar heeft ook de wens dat op termijn zich in het gebied nog meer bedrijven gaan vestigen.

Referentiesituatie

De referentiesituatie bestaat uit de huidige situatie + autonome ontwikkeling. Het voornemen is door middel van alternatieven vergeleken met deze referentiesituatie.

Huidige situatie

De huidige situatie die relevant is voor het planMER is betreft de huidige stalbezetting (met uitzondering van Zuiderdiep 102) van het pluimveebedrijf Jansen en het melkveebedrijf van Van der Meer op de huidige locaties.

Autonome ontwikkeling

Een voor dit planMER relevante autonome ontwikkeling is dat binnen enkele jaren alle bovenvermelde stallen moeten voldoen aan de AMvB-huisvesting. De referentie bestaat derhalve uit de huidige vergunde veebezetting, met inachtname dat de stallen waarin deze is gehuisvest, voldoet aan de normen van de AMvB-huisvesting.

In het plangebied speelt ook een ander initiatief namelijk het windpark De Drentse Monden. Voor het windpark Oostermoer en De Drentse Monden is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd in het planMER. In deze gevoeligheidsanalyse wordt ingegaan op mogelijke cumulatie van effecten met de bedrijfsverplaatsingen Van der Meer en Jansen en de ontwikkeling van het energiebouwblok.

Milieugebruiksruimte

In het planMER is in beeld gebracht hoeveel groei er mogelijk is vanuit milieueisen voor stikstof, geur en fijn stof. Dit wordt ook wel aangeduid met de term “milieugebruiksruimte”. De relevante onderdelen hiervan zijn hieronder nader toegelicht:

  • Stikstof
    Voor de ammoniakuitstoot, een verzurende stof die als onderdeel van de neerslag aan stikstof natuurgebieden belast, geldt vooral de eis dat Europees beschermde Natura 2000-gebieden niet significant aangetast mogen worden. De achtergrondbelasting (het totaal van de neerslag aan stikstof) is zo hoog, dat er geen gram bij mag. Om die reden kan het initiatief de uitstoot aan stikstof niet uitbreiden, tenzij er ergens anders uitstoot gesaneerd wordt. Hoe verder het Natura 2000-gebied afligt van het initiatief, des te lager is de belasting van het gebied door het initiatief.

  • Geur
    Voor geurhinder geldt de Wet geurhinder en veehouderij als maatstaf. Bij uitbreiding of verplaatsing van een veehouderij moet de gemeente toetsen of dit niet leidt tot een overschrijding van geurnormen voor “burgerwoningen” in het buitengebied resp. in de bebouwde kom. Voor de meeste veehouderijen is de milieuruimte m.b.t. geur beperkt, hetgeen inhoudt dat ze maar beperkt kunnen groeien en tegen hun geurgrenzen 'aanlopen'. Voor melkveehouderij gelden vaste afstanden tot burgerwoningen en geldt de geurfactor dus niet. De milieuruimte rondom het woonlint en de woonkern is beperkt. De meest benutbare milieuruimte voor wat betreft geur is te vinden tussen het woonlint Nieuw-Buinen en het woonlint Eerste Exloërmond. Ook tussen het woonlint Eerste Exloërmond en het woonlint Tweede Exloërmond is er ruimte beschikbaar wat betreft geur.

  • Fijn stof
    Fijn stof bestaat uit in de lucht zwevende deeltjes die kleiner zijn dan 10 micrometer, die kunnen leiden tot gezondheidsproblemen en tot vroegtijdige sterfte. Wettelijk zijn grenswaarden vastgelegd, waarboven de fijn stof-concentratie in een bepaalde hoeveelheid tijd niet mag komen. De fijn stof-concentratie in Nieuw-Buinen ligt betrekkelijk ver onder die norm. Dit betekent dat er nog veel ruimte is voor uitbreiding van veehouderij, die deze uitstoot.

  • Stalmaatregelen
    Voor de bovengenoemde milieubelastende stoffen (stik stof, geur, fijn stof) bestaan in de veehouderij mogelijkheden om deze door stalinnovatie te beperken. Dit betekent dat uitbreiding toch mogelijk kan zijn, zonder dat er sprake is van een toename aan milieubelasting.

Alternatieven en gevoeligheidsanalyse

De effecten van het voornemen zijn volgens drie alternatieven en een gevoeligheidsanalyse verkend in het MER. Het voornemen wordt fasegewijs gerealiseerd, voor zover het pluimveebedrijf Jansen betreft. Om recht te doen aan de fasering en om de maximale ruimte die het bestemmingsplan biedt te laten zien, zijn drie alternatieven en een gevoeligheidsanalyse relevant voor het planMER.

Basisalternatief

Het basisalternatief bestaat uit:

  • De realisatie van een pluimveebedrijf met 300.000 vleeskuikens aan de Tweederdeweg Zuid. In eerste instantie (tot maximaal vijf jaar) blijven tevens de locaties van Jansen aan Zuiderdiep 14a, Eerste Exloërmond 86 en Noorderdiep 101 in werking, waarbij voor deze locaties middels het vergunningspoor AMvB-maatregelen worden vereist. Dit maakt onderdeel uit van het basisalternatief.
  • Een vergistingsinstallatie met een omvang van 50.000 ton per jaar, ook aan de Tweederdeweg Zuid.
  • Van der Meer heeft op zijn nieuwe locatie 125 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 90 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar.

Termijnalternatief

Het termijnalternatief bestaat uit:

  • Op termijn (na vijf jaar) zullen de pluimveestallen aan Zuiderdiep 14a, Eerste Exloërmond 86 en aan Noorderdiep 101 worden opgeheven. Op dat moment is het pluimveebedrijf Jansen alleen nog gevestigd aan de Tweederdeweg Zuid. Het bedrijf groeit op de Tweederdeweg Zuid door naar 350.000 vleeskuikens.
  • De vergistingsinstallatie houdt een capaciteit van 50.000 ton per jaar.
  • Van der Meer groeit op zijn nieuwe locatie naar 150 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 108 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar.

Gevoeligheidsanalyse termijnalternatief

Op termijn van vijf jaar is het mogelijk om op locatie Noorderdiep 101 grondgebonden agrarische activiteiten te ontplooien, waaronder melkveehouderij. In een gevoeligheidsanalyse van het termijnalternatief zijn de relevante effecten in beeld gebracht van een maximale melkveehouderij-invulling op deze locatie, hetgeen inhoudt 300 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 216 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar.
 

Worst-case alternatief

Het bestemmingsplan biedt een bepaalde ruimte op de bouwblokken voor mogelijke uitbreiding. Vanuit planMER-optiek is het relevant te onderzoeken wat de maximaal mogelijke effecten zijn, als die ontwikkelruimte benut wordt. Binnen het nieuwe bouwblok van pluimveehouderij Jansen aan de Tweederdeweg Zuid is in het bestemmingsplan ruimte voor het bijbouwen van één extra stal met 50.000 kippen. Ter plaatse van de bestaande locaties die nog maximaal vijf jaar in werking zijn (Zuiderdiep 14a, Eerste Exloërmond 86 en Noorderdiep 101) wordt het bouwblok 'eng' begrensd rond de stallen, zodat er van uitbreidingsruimte geen sprake is. Ter plaatse van het bouwblok voor de vergistingsinstallatie is geen ruimte voor extra capaciteit, dus blijft de omvang 50.000 ton/jaar. Voor wat betreft Van der Meer bestaat er vanuit worst-case optiek de mogelijkheid dat de bedrijfsvoering op beide locaties (Noorderdiep en aan de Tweederdeweg Zuid) op een moment in werking is. Na een termijn van vijf jaar is deze situatie niet meer mogelijk.

Met het basisalternatief is de situatie welke de eerste vijf jaar ontstaat bemerd. Met het termijnalternatief bemerren we de situatie welke ontstaat na vijf jaar waarbij Jansen doorgroeit naar 350.000 vleeskuikens en Van der Meer naar 150 melk- en kalfkoeien met bijbehorende vrouwelijk jongvee hetgeen hun streven is. Het worst-case alternatief laat de effecten zien ten gevolgen van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan gedurende een periode van 5 jaar biedt.

Effecten van de alternatieven

Op basis van modelberekeningen aan de alternatieven is bepaald wat de ammoniakuitstoot vanuit de veehouderij en de stikstofuitstoot vanuit de vergister is en in welke hoeveelheden deze neerslaat op natuurgebieden. Verder is berekend welke geurhinder te verwachten is. De effecten voor andere aspecten zijn vooral verkregen door de alternatieven te linken aan documentatie die beschikbaar is over bijvoorbeeld natuur- en landschapswaarden en de verkeerssituatie in het plangebied.

Gevoeligheidsanalyse windpark De Drentse Monden

Door de windparken en de ontwikkeling van pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok kan er een cumulatief effect ontstaan op de thema's landschap, cultuurhistorie en archeologie, verkeer & vervoer en duurzaamheid.

De landschappelijke kwaliteit, voornamelijk het open en uitgestrekte karakter, wordt beïnvloed door de windparken. Ook de ontwikkeling van pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok zorgen voor beïnvloeding van de landschappelijke kwaliteiten. Op welke schaal de windparken bijdragen aan beïnvloeding van de landschappelijke kwaliteiten in de Veenkoloniën valt te bezien. De Rijksadviseur voor het landschap benoemd juist dat de grote hoogveenontginningsgebieden (de Peel en de Veenkoloniën) vanuit de schaal en de onstaansgeschiedenis van het landschap een logische plek zouden zijn voor de ontwikkeling van windturbines (Rijksoverheid, december 2009: Windmolens hebben landschappelijk verhaal nodig). Beide ontwikkelingen kunnen zorgen voor een cumulatief effect op het thema landschap. Of dit gezien wordt als aantasting of niet is in sterke mate afhankelijk van het perspectief.

Door de windparken zal ook het aantal verkeersbewegingen in het plangebied toenemen. Tijdens de bouw is er een grote toename van verkeersbewegingen. Dit is een tijdelijke situatie waarvoor de nodige verkeersmaatregelen genomen worden. Als de windturbines in werking zijn is de verkeerstoename zeer beperkt. Ook door de ontwikkeling van pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het energiebouwblok nemen de verkeersbewegingen toe in het plangebied. De windturbines hebben naar verwachting nauwelijks een cumulatief negatief effect op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

Daarentegen zorgen de windparken voor wat betreft het thema duurzaamheid voor positieve effecten. Zo kunnen onder andere het pluimveebedrijf Jansen en melkveebedrijf Van der Meer profiteren van duurzaam opgewekte energie. Echter dient daarbij de kanttekening geplaatst te worden dat het energiebouwblok (mestvergistingsinstallatie) ook al zorgt voor aanlevering van energie.

Conclusies

Na een termijn van vijf jaar (het termijnalternatief) heeft de verplaatsing van pluimveebedrijf Jansen, melkveebedrijf Van der Meer en het vestigen van het energiebouwblok gemiddeld genomen positieve gevolgen voor geur, fijn stof en verkeer. Alle drie de alternatieven hebben positieve gevolgen voor duurzaamheid. Het basisalternatief en het worst-case alternatief scoren soms negatief, hetgeen een vinger aan de pols van de gemeente betekent. Dit is in de volgende paragraaf uitgewerkt in de vorm van een aantal aanbevelingen.

Aanbevelingen

Natuurbeschermingswet

Een belangrijk aandachtspunt is de bescherming van Natura 2000-gebieden door middel van de Natuurbeschermingswet 1998. De gemeente Borger-Odoorn en de initiatiefnemers wordt aangeraden de beleidsontwikkelingen hierover nauwgezet te volgen en te bezien of een eventuele uitwerking van dit beleid in het bestemmingsplan dient te worden opgenomen. Alhoewel de Natura 2000-gebieden op grote afstand liggen van het plangebied, wordt geadviseerd om in het bestemmingsplan een voorwaarde op te nemen dat de gemeente alleen bij zicht op toestemming vanuit de Natuurbeschermingswet medewerking verleent aan de planologische bepaling t.a.v. het bouwvlak. Overwogen kan worden om aanvullend daaraan te verwijzen naar het provinciale beleidskader Stikstof Drenthe en Natura 2000. Met name de ontwikkeling van het pluimveebedrijf Jansen, gecombineerd met het in stand houden van locaties in het lint, verdient juridisch (Nbw) nadrukkelijk aandacht.

Economische uitvoerbaarheid

In dit planMER is het uitgangspunt dat de pluimveelocaties Zuiderdiep 14a, Eerste Exloërmond 86 en Noorderdiep 101 uiterlijk vijf jaar na het in werking treden van het bestemmingsplan vervallen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de gemeente is dan ook geadviseerd om de economische uitvoerbaarheid van het plan in beeld te brengen, zie hiervoor 7.1 Economische uitvoerbaarheid.

Controle, handhaving, rapportage

Eén van de uitgangspunten van het project is het op termijn beëindigen van de mogelijkheden voor het houden van vee op de achter te laten locaties. In verband daarmee zijn voor een aantal locaties in het planMER een aantal mitigerende maatregelen opgenomen. De beëindiging van de bedrijfsactiviteiten is planologisch vastgelegd. De gemeente zal moeten toezien op de naleving daarvan door de locaties in het controle- en handhavingsprogramma op te nemen.

Mitigerende maatregelen

In dit planMER is een aantal mitigerende maatregelen genoemd. In enkele zienswijzen zijn zorgen geuit omtrent de grootschalige ontwikkeling op met name het bouwvlak van pluimveebedrijf en de vergistingsinstallatie. De gemeente kan in overweging nemen om – eventueel in overleg met betrokkenen binnen het project en betrokken in de omgeving – invulling te geven aan mitigerende maatregelen. Denk hierbij met name aan de volgende mogelijkheden:

  • Versnelde beëindiging van de activiteiten op de locaties in het lint (korter dan vijf jaar).
  • Omwonenden betrekken bij de herontwikkeling van deze locaties.
  • Maatregelen om de verkeersveiligheid te verbeteren, zoals routering direct vanaf de Drentse Mondenweg en aanpassing van kritieke verkeersknelpunten (genoemd is de omgeving van het zwembad). Aanpassingen voor wat betreft de verkeersveiligheid bij het zwembad is niet nodig wanneer gekozen wordt voor routing via de Drentse Mondenweg.
  • Een actief stimuleringsbeleid om de vergistingsinstallatie een zo duurzaam mogelijk profiel te geven.