Plan: | Beheersverordening Borger - Daalkampen fase II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1681.01BV0018-VG01 |
Bij de invoering van de Wet ruimtelijke ordening is de beheersverordening toegevoegd aan het ruimtelijke instrumentarium van gemeenten. Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd om voor zogenaamde 'laag dynamische' gebieden op een snelle en eenvoudige wijze, een nieuw planologisch regiem vast te stellen. Voor Daalkampen fase II is in 2007 een bestemmingsplan vastgesteld. Omdat er ten opzichte van dit plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien (zie ook paragraaf 2.2), is ervoor gekozen om voor het gehele gebied een beheersverordening op te stellen. Met deze beheersverordening wordt de bestaande juridisch-planologisch regeling, dan wel het bestaande gebruik, (opnieuw) vastgelegd.
Op onderstaande afbeelding is de globale begrenzing van het beheersgebied weergegeven:
Figuur 1.1 Globale begrenzing beheersgebied (bron: kadastralekaart.com)
Voor het beheersgebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Het volgende hoofdstuk, de planbeschrijving, gaat in op de huidige situatie binnen het beheersgebied en de juridische regeling voor de toekomst. Hoofdstuk 3 geeft het beleidskader voor het beheersgebied weer. Daarbij wordt alleen ingegaan op beleidsdocumenten die van invloed zijn op de juridische regeling van deze beheersverordening. Het gaat hier niet om beleid voor nieuwe ontwikkelingen, maar om het ruimtelijk beleid zoals dat op dit moment van toepassing is. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn opgenomen in hoofdstuk 5.
Ontstaan en ontwikkeling
Borger is een dorp op de Hondsrug. In vergelijking tot de aangrenzende gebieden kende de Hondsrug al vroeg permanente bewoning. De bevolking concentreerde zich in nederzettingen, waarvan Borger een van de oudste is.
Tussen 1850 en 1940 is de bebouwing van Borger aanzienlijk uitgebreid. Enerzijds voltrok zich een verdichting van het bestaande bebouwingspatroon, waarbij er plaatselijk, met name aan de Hoofdstraat, straatwanden ontstonden, anderzijds vond er uitbreiding plaats langs de uitvalswegen (lintbebouwing). Het dorp houdt haar agrarische karakter, ondanks dat er in de periode 1850-1940 in toenemende mate niet agrarische bebouwing (woningen, bedrijfsgebouwen, winkels en andere voorzieningen) gebouwd worden. Qua aard van de bebouwing is er rond 1940 binnen het dorp een soort van twee-eenheid ontstaan. In het oude noorden een agrarisch karakter en in het nieuwe zuiden een niet-agrarisch karakter.
De uitbreidingen na 1940 vinden met name plaats ten zuiden van de historische kern. De meest recente woonwijk van Borger betreft Daalkampen. Deze wijk ligt als enige ten westen van de provinciale weg N34. De woonwijk wordt gerealiseerd in meerdere fasen. In 2009 is gestart met de uitgifte van Daalkampen II.
Ruimtelijke karakteristiek
De stedenbouwkundige opzet van Daalkampen I en II is ruim van opzet en kenmerkt zich door veel groen, brede profielen en gemiddeld vrij grote kavels. Dit geldt in het bijzonder voor de ontsluitingswegen, maar ook de meeste woonstraten. De woonstraten hebben aan weerszijden bermen, voorzien van een of een dubbele bomenrij. Een structurerend element in de wijk is de centrale, noord-zuid gerichte groene as die aan weerskanten wordt begeleid door woonstraten. De beide assen van Daalkampen I en II liggen niet in elkaars verlengde, maar verspringen ten opzichte van elkaar.
Een andere belangrijke 'drager' is een oost-west georiënteerde, extensief ingerichte groenzone. Deze is toegankelijk voor wandelaars en wordt begrensd door dubbele rijen woonkavels. Een tweede, eveneens oost-west georiënteerde, maar intensiever ingerichte groenzone vormt een scheiding tussen Daalkampen I en II. Beide groenzones staan in contact met het buitengebied en spelen een rol in de ecologische dooradering van het dorpsgebied van Borger. Het oostelijk deel heeft een parkachtig karakter. Het westelijk deel is meer als natuurstrook ingericht, en is de aansluiting op de infiltratiezone aan de westzijde van het plan.
Zoals in de inleiding is aangegeven, is ervoor gekozen om voor Daalkampen fase II een beheersverordening op te stellen. Het gaat hier namelijk om een 'laag dynamisch'-gebied waar zich de komende jaren geen ruimtelijke ontwikkelingen in de zin van de Wro voordoen. Binnen het beheersgebied worden alleen 'ontwikkelingen' meegenomen die deel uitmaken van de geldende bestemmingsplannen. Ook nieuwe wet- en regelgeving, die verplicht in ieder ruimtelijke plan moet worden meegenomen, zijn vertaald in deze beheersverordening. Dit heeft betrekking op bijvoorbeeld gemeentelijk beleid dat de afgelopen jaren is vastgesteld.
Bij een beheersverordening moet het bestaande gebruik worden geregeld. In de Handreiking Beheersverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in 'enge zin' is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik van gronden als van de aanwezige bouwwerken. Gebruik in 'ruime zin' gaat uit van het geldende bestemmingsplan en van verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken.
De VNG adviseert bij een keuze voor een beheersverordening uit te gaan van de 'ruime' definitie. Daarbij wordt als basis het geldende bestemmingsplan gekozen. De gemeente Borger-Odoorn gaat hierin mee.
Juridische opzet
De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening is opgebouwd, c.q. waaruit deze bestaat. Deze beheersverordening bestaat uit:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen. De regels zijn als volgt opgebouwd:
Bestemmingen
BEDRIJF - WONEN EN WERKEN
De bestemming 'Bedrijf - Wonen en werken' laat bedrijven toe van de categorieën 1 en 2, zoals die zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, alsmede bedrijven die daarmee kunnen worden gelijkgesteld wat betreft geur, stof, geluid en gevaar. De woonfunctie maakt deel uit van de bedrijvigheid en is als nevenschikkend te beschouwen.
De bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'wonen'.
Tussen de bouwpercelen en loodrecht op de aangrenzende verkeersontsluiting moeten afschermende beplantingen worden aangebracht.
GROEN
De bestemming 'Groen' geldt voor alle openbare groenvoorzieningen.
In de bestemming zijn fiets- en voetpaden bij recht opgenomen, evenals geluidwerende voorzieningen, afschermende beplanting, telecommunicatiemasten, een ecologische zone, een buurtplein en autowasplaatsen. Deze zijn niet nader aangeduid.
De woonstraten die aansluiten op die van het woongebied, zijn aangeduid als 'ontsluiting'. De realisatie hoeft niet op de exacte plaats van de betreffende aanduiding plaats te vinden. Via een afwijkingsbepaling kan de begrenzing ten hoogste 5 m worden verschoven.
Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan. Het bestaande nutsgebouw is aangeduid als 'nutsvoorziening'.
MAATSCHAPPELIJK
De brandweerkazerne en ambulancepost hebben de bestemming 'Maatschappelijk'. Het bouwvlak mag voor maximaal 40% worden bebouwd. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
VERKEER
De N374 in het noordelijk deel van het verordeningsgebied is bestemd voor doorgaand verkeer en is daarom bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming sluit hiermee ook aan op het bestemmingsplan Buitengebied.
VERKEER - VERBLIJF
De wegen die bestemd zijn voor de ontsluiting van het woongebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijf'.
WOONGEBIED
De gronden die in het geldende bestemmingsplan waren bestemd voor 'Woondoeleinden', 'Parkwonen' en 'Parkwonen en werken' zijn verwerkt in één bestemming, te weten 'Woongebied'.
Voor de kavels waar nog kan worden gebouwd is door middel van aanduidingen ingedeeld in een aantal categorieën, te weten vrijstaande woningen, vrijstaande en/of twee aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen. De twee aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen zijn niet uitwisselbaar.
Omdat niet overal duidelijk is wat de naar de weg gekeerde zijde van een bouwvlak is, zijn 'voorgevellijnen' op de verbeelding aangegeven. In de regels is bepaald dat ten hoogste 2 m achter deze gevellijn wordt gebouwd.
Gezien de beperkte perceeldieptes en de voor het merendeel aaneengesloten bouwwijze, is gekozen voor een bouwstrookdiepte van maximaal 12 m. Deze bouwdiepte geldt niet ter plaatse van 'parkwonen' en 'parkwonen en werken'. Met afwijking is een bouwdiepte van 15 m mogelijk.
De maatvoering wat betreft goot- en bouwhoogten en dakhelling is aangegeven op de verbeelding.
De regeling voor bijbehorende bouwwerken is conform de algemene gemeentelijke regeling. Dit geldt ook voor aan huis gebonden beroepen en bedrijven.
WAARDE - ARCHEOLOGIE 1
Een deel van het verordeningsgebied is nog niet onderzocht en heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
STEDELIJKE ONTWIKKELING
Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
In het plangebied kunnen op dit moment maximaal 225 woningen worden gerealiseerd. Dit aantal wijzigt met deze beheersverordening niet. De verordening leidt niet tot een uitbreiding van de bestaande bouwmogelijkheden. Naar aard en omvang zijn er geen substantiële wijzigingen van de gebruiksmogelijkheden van het gebied ten opzichte van de bestaande mogelijkheden. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is daarmee niet van toepassing op deze beheersverordening.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte en leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte. In die zin is er overeenstemming met de Ladder.
Omgevingsvisie
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is ook op 3 oktober 2018 vastgesteld.
De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.
COMBINATIEMODEL
Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.
Figuur 3.1 Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018
Omgevingsverordening
De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld.
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provincial beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.
Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragraaf 3.1 is onderbouwd dat het plan niet in strijd is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
KERNKWALITEITEN
Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Landschap, Cultuurhistorie, Archeologie en Aardkundige waarden van toepassing:
Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het beheersgebied in het esgehuchtenlandschap. In dit landschap zijn met name de (eenmans)essen en beekdalen van provinciaal belang. Het beheersgebied betreft bestaand stedelijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.
Op grond van de kernkwaliteit Cultuurhistorie behoort het beheersgebied tot het deelgebied 'Hondsrug en Hunzedal'. Bepalend voor dit deelgebied zijn drie zones, die parallel aan elkaar liggen en die samenvallen met de ondergrond: de hoge Hondsrug, het lage Hunzedal (beiden ontstaan in de voorlaatste ijstijd) en een reeks randveenontginningen. Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van de overgangen en de grenzen tussen de drie parallelle structuren. In het beheersgebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De kernkwaliteit wordt niet aangetast.
Ten aanzien van de kernkwaliteit Archeologie ligt het zuidoostelijke deel van het beheersgebied in een zone die is aangeduid als 'verwachting toetsen (laaggelegen waterrijke gebieden)'. Voor dit deel wordt een archeologisch dubbelbestemming opgenomen (zie paragraaf 4.1). De rest van het beheersgebied heeft geen aanduiding met betrekking tot archeologie.
Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden geldt voor het plangebied een hoog beschermingsniveau. Voor deze categorie heeft de provincie Drenthe de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen.
Zoals eerder aangegeven worden er met deze beheersverordening geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorzien ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen. De beheersverordening leidt dan ook niet tot een significante aantasting van de kernkwaliteit.
ROBUUSTE SYSTEMEN
Ten aanzien van dit plan is met name het sociaaleconomische systeem als drager van belang, en dan specifiek het aspect wonen. De provincie vindt het van provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat er wordt geanticipeerd op een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden.
In het plangebied kunnen op dit moment maximaal 225 woningen worden gerealiseerd. Dit aantal wijzigt met deze beheersverordening niet.
VISIE
Ten aanzien van wonen streeft de provincie naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Zoals hierboven beschreven past de beheersverordening binnen deze ambitie.
Conclusie
De beheersverordening houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. Aan de combinatie van opgaven en robuuste systemen wordt op passende wijze invulling gegeven. De beheersverordening is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
Regionale Woonagenda Zuidoost Drenthe
De drie gemeenteraden Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen hebben de Regionale Woonagenda vastgesteld. Daarin hebben de gemeenten zich verbonden om binnen de regio gericht en selectief samen te werken aan goed wonen en leven.
De demografische verandering is een gegeven voor de regio en dit vraagt om het toevoegen van kwaliteit aan de regio. Dit zal minder door nieuwbouw en meer in de bestaande woningvoorraad gebeuren. Kwantiteit is minder belangrijk, het gaat om kwaliteit. Om die reden is in de Regionale Woonagenda ook geen kwantitatief woningbouwkader opgenomen. Het beleid voor de woningbouwplanning en -programmering heeft haar zwaartepunt op lokaal niveau. Dit verwoorden de gemeenten in hun lokale Woonvisies. Op regionaal niveau ligt het accent op monitoren en bevorderen dat kwalitatief de beste plannen ook ten uitvoer kunnen komen. Daarbij hebben de gemeenten afgesproken om geen elkaar beconcurrerende plannen te ontwikkelen.
Structuurvisie Borger-Odoorn
In 2011 heeft de gemeente Borger-Odoorn de gemeentelijke Structuurvisie vastgesteld. Dit document bevat de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente. De structuurvisie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema's en trends. Daarbij wordt een driedeling gehanteerd aan de hand van de landschapstypes Zand, Hunzedal en Veen.
Het plangebied ligt in die driedeling in het Hunzedal. Het Hunzedal wordt gevormd door het voormalig beekdal van de Hunze. De rivier ontspringt ten oosten van Exloo en mondt uit in het Zuidlaardermeer. De belangrijkste kernkwaliteit van het landschap is niet meer goed herkenbaar. Het beekdal gaf vroeger ruimte aan een meanderende Hunze. Deze is echter gekanaliseerd en het beekdal is verkaveld ten behoeve van de landbouw. Ondanks dat de ontstaansgeschiedenis van het Hunzedal niet meer goed af te lezen is in het landschap, vormt deze toch een belangrijke ruimtelijke drager voor de ontwikkeling van de gemeente. In de Structuurvisie wordt hier ingezet op waterrijke natuurontwikkeling die de oorspronkelijke structuur van het beekdal versterkt. De natuurontwikkeling respecteert het bestaande agrarisch gebruik en is een stimulans voor natuurvriendelijke recreatie.
Op de Visiekaart horend bij de Structuurvisie ligt het plangebied op de overgang van het 'aandachtsgebied landschappelijke inpassing dorpsranden' naar een gebied dat is aangeduid met 'versterken agrarische functie'.
Woonvisie 2016+
In de Woonvisie 2016+ wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Borger-Odoorn tot 2020 geschetst met een doorkijk naar 2025. Veranderingen op de woningmarkt, andere wetgeving en andere ambities van de gemeente, vinden hierin een plek.
De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Borger-Odoorn kan worden versterkt, staat hierbij voorop. Daarnaast heeft een aantal belangrijke thema’s die spelen in de gemeente een plek gekregen. Dit betreft de thema’s beschikbaarheid en betaalbaarheid. Andere thema’s die een plek krijgen, zijn de scheiding van wonen en zorg, de gevolgen van de extramuralisering en het duurzaam/energiezuinig wonen.
De positie van de gemeente is veranderd, van uitvoerend naar faciliterend. Bij veel ontwikkelingen het vlak van wonen, ligt het voortouw vaak bij andere partijen. Die partijen hebben mede richting gegeven aan deze nieuwe woonvisie.
De woonvisie is opgesteld tegen de achtergrond van een aantal ontwikkelingen en beleidskaders, zoals hierna is weergegeven:
Het woonbeleid bestaat uit drie pijlers. Deze pijlers zijn richtinggevend ten aanzien van de ontwikkeling van het wonen in de gemeente. Hieronder zijn de drie pijlers met de belangrijkste speerpunten weergegeven:
Welstandsnota
De doelstelling van het welstandsbeleid is het veilig stellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving. Daar waar dit gewenst en mogelijk is, zal een verbetering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving het doel zijn.
Voor het bestemmingsplan Daalkampen II uit 2007 en het uitwerkingsplan uit 2012 voor 32 woningen (Fibula) zijn destijds beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Deze beeldkwaliteitsplannen worden gebruikt als toetsingskader voor de welstand (Bijlage 1 en 2).
Kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Archeologie
De gemeente beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart die in 2011 is vastgesteld en in 2014 is gewijzigd. Het beheersgebied kent op grond van de beleidsadvieskaart verschillende archeologische (verwachtings)waarden.
In het noordelijk deel bevindt zich een AMK-terrein met bufferzone (geel en blauw). De overige gronden hebben een (middel)hoge verwachting (oranje) of een hoge verwachting (beekdal/essen; groen/bruin). Het zuidoostelijk deel van het beheersgebied ligt in de bufferzone van een prehistorische route.
Door de gemeente is aangegeven dat het oostelijk deel van het beheersgebied, parallel aan de N34, opgegraven en vrijgegeven is. Archeologisch onderzoek is hier niet noodzakelijk. In het noordwestelijk deel van het beheersgebied wordt, separaat van deze beheersverordening, nog archeologisch onderzoek uitgevoerd. Ter bescherming van de archeologische waarden wordt hier de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Cultuurhistorie
De gemeente beschikt over een cultuurhistorische waardenkaart die echter nog niet is vastgesteld. De kaart wordt wel gebruikt als informeel toetsingskader. Volgens de cultuurhistorische waardenkaart ligt het beheersgebied in de kampontginningen met plaatselijke essen. Het beheersgebied is in de huidige situatie deels bebouwd en deels nog onbebouwd. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beheersverordening.
Kader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Onderzoek
Op de website bodemloket.nl is aangegeven dat in het beheersgebied in het verleden verschillende onderzoeken zijn uitgevoerd. Gezien de ouderdom van deze onderzoeken laat de gemeente, separaat van deze beheersverordening, nieuw bodemonderzoek uitvoeren.
Er hebben de laatste jaren in het beheersgebied geen activiteiten plaatsgevonden die de bodemkwaliteit zouden kunnen hebben aangetast. Op voorhand wordt dan ook niet verwacht dat de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor deze beheersverordening.
Toetsingskader
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Aanvullend is nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van glad biggenkruid (Bijlage 3). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Onderzoek
SOORTENBESCHERMING
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit het nader onderzoek komt naar voren dat het glad biggenkruid niet voorkomt. Met betrekking tot amfibieën is het belangrijk om in de toekomst bij een concreet plan voor de bouw van woningen nabij de wadi's tussen de wegen Fibula en Kranssteen na te gaan of voortplantingswater voor niet-vrijgestelde amfibieën aanwezig is. Op basis hiervan kunnen vervolgstappen worden bepaald, zoals nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing.
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels in het algemeen en met het broedseizoen van de oeverzwaluw in het bijzonder.
GEBIEDSBESCHERMING
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft het Natura 2000-gebied 'Drouwenerzand'. Dit gebied ligt op een afstand van ruim 3 kilometer afstand van het plangebied.
De kenmerken en doelstellingen van de Natura 2000-gebieden staan beschreven in de database van Natura-2000 gebieden (Ministerie van LNV, 2019). Voor een overzicht van mogelijke verstoringsfactoren op de Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is de Effectenindicator geraadpleegd (Ministerie van LNV, 2019). De effectenindicator is een hulpmiddel bij de toetsing op grond van de Wnb en geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren, gebaseerd op absolute getallen voor biotische randvoorwaarden en kennis van ruimtelijke randvoorwaarden. De resultaten zijn per gebied te raadplegen. Voor voorliggende situatie worden de mogelijke effecten van storingsfactoren op basis van de planontwikkeling in beeld gebracht.
Gezien de ligging op ruim 3 kilometer afstand heeft het onderzoeksgebied geen belangrijke directe ecologische relaties met het eerdergenoemde Natura 2000-gebied. Door de afstand en de aard van de ontwikkelingen hebben deze geen invloed op een groot aantal factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, mechanische effecten, verstoring door licht, geluid, trilling, optische verstoring of verstoring van de populatiedynamiek. Ook vinden geen aanpassingen in de waterhuishouding plaats en worden geen verontreinigende stoffen uitgescheiden. Daardoor zijn ook effecten op alle water gerelateerde factoren zoals verontreiniging, verdroging en vernatting uit te sluiten.
Van externe werking van de ontwikkelingen in het onderzoeksgebied is mogelijk sprake ten gevolge van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. Voor de beheersverordening is een stikstofberekening uitgevoerd (Bijlage 4). De conclusie is dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op op beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling zijn er met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten.
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabij gelegen NNN-gebied ligt op circa 250 meter ten zuiden van het beheersgebied.
Gezien de afstand tot het beheersgebied, de aard van de ingreep en het gebruik van het tussenliggend gebied kunnen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van dit NNN-gebied worden uitgesloten. Om deze redenen veroorzaakt de beheersverordening geen conflict met de regelgeving omtrent het NNN.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beheersverordening.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Inrichtingen en buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het beheersgebied geen inrichtingen en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het beheersgebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en leidingen.
Transportroutes
SPOOR- EN WATERWEGEN
In of nabij het beheersgebied bevinden zich geen spoorlijnen en waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden gevoerd.
WEGEN
Respectievelijk ten noorden en oosten van het beheersgebied liggen de N374 en N34. Over de wegen worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze wegen vallen niet onder het Basisnet. In de geldende bestemmingsplannen voor het gebied is de realisatie van woningen en andere functies planologisch gezien al mogelijk gemaakt. De huidige beheersverordening is conserverend van aard en leidt niet tot een significant hogere personendichtheid dan die al mogelijk was op grond van de geldende bestemmingsplannen. De beheersverordening leidt naar verwachting niet tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beheersverordening.
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (artikel 82, lid 1 van de Wet geluidhinder).
Onderzoek
Voor Daalkampen fase II zijn in het verleden verschillende akoestische onderzoeken uitgevoerd. Deze beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor onderzoek is vereist. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beheersverordening.
Toetsingskader
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.
Onderzoek
Deze beheersverordening is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de geldende bestemmingsplan. De verordening kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. De jaarnorm voor zowel NO2 als PM10 bedraagt 40 µg/m3.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2 in zowel 2015 als 2020 ruimschoots onder de grenswaarden liggen, namelijk minder dan 15 µg/m3. De achtergrondniveaus voor PM10 liggen met waarden kleiner dan 24 µg/m3 (2011) en 18 µg/m3 (2020) ook ruimschoots onder de grenswaarden.
Conclusie
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Toetsingskader
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.
Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.
Onderzoek
Voor Daalkampen fase II is in 2007 een bestemmingsplan vastgesteld. Met deze beheersverordening wordt de bestaande juridisch-planologisch regeling, dan wel het bestaande gebruik, (opnieuw) vastgelegd. De beheersverordening maakt geen nieuwe gevoelige functies of nieuwe milieubelastende activiteiten mogelijk. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de beheersverordening.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Onderzoek
Voor de beheersverordening is een watertoets uitgevoerd (Bijlage 5). De beheersverordening is conserverend van aard en maakt geen significante ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van het bestaande plan.
De beheersverordening raakt geen belangen van het waterschap, heeft geen nieuwe invloeden op het watersysteem en geeft daarmee geen aanleiding tot aanvullende wateradviezen. Het waterschap kan instemmen met de beheersverordening en hoeft verder niet betrokken te worden. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beheersverordening.
Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Deze beheersverordening vervangt een onherroepelijk bestemmingsplan dat maximaal 225 woningen mogelijk maakt. Dat aantal wijzigt niet met deze beheersverordening. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, blijkt verder dat het plan geen significante effecten op de omgeving heeft.
Deze beheersverordening is een beheerplan dat op zichzelf geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Een exploitatieplan waarin kostenverhaal wordt geregeld is daarom niet noodzakelijk. De beheersverordening heeft geen financiële consequenties voor de gemeente.
De beheersverordening is in het kader van overleg opgestuurd naar de provincie, het waterschap en de brandweer. De reacties zijn opgenomen als bijlage (Bijlage 6). De reacties van provincie en waterschap worden voor kennisgeving aangenomen en leiden niet tot wijzigingen in de beheersverordening. Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is de bestemming Waarde - Archeologie 1 aangepast.