direct naar inhoud van Regels
Plan: Beheersverordening Borger - Daalkampen fase II
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.1681.01BV0018-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 verordening:

de Beheersverordening Borger - Daalkampen fase II met identificatienummer NL.IMRO.1681.01BV0018-VG01 van de gemeente Borger-Odoorn;

1.2 beheersverordening

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep of bedrijf:

het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief, kunstzinnig of daaraan verwant gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning, waarbij de woonfunctie centraal staat.

Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus, makelaardij en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder een aan een woning gebonden beroep of bedrijf;

1.6 aardkundige waarden:

landvormen en aardlagen met een informatiewaarde (over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied), een belevingswaarde (omdat zij identiteit en variatie aan het landschap geven) en een ecologische waarde (als aiotische basis van de biodiversiteit);

1.7 archeologisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.8 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;

1.9 archeologische verwachtingswaarden:

waarden die aan een gebied zijn toegekend op basis van de kans op het voorkomen van archeologische resten, ook wel archeologische verwachting genoemd. De archeologische verwachting zegt iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting, hoe groter de verwachte dichtheid aan archeologische resten. Hoe groter de dichtheid aan archeologische resten, hoe groter de (verwachte) archeologische waarde van een bepaalde landschappelijke eenheid. Met de termen hoge, middelhoge en lage verwachting wordt dit tot uitdrukking gebracht;

1.10 archeologische waarden:

waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarde zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Borger-Odoorn toetsingskader zijn;

1.11 bebouwde oppervlakte:

de som van de oppervlakte van alle gebouwen op een bouwperceel;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bed & breakfastvoorziening:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt met maximaal 2 kamers en maximaal 6 personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken van de (bedrijfs)woning en die geen zelfstandige eenheid mag zijn of kan verworden tot een zelfstandige eenheid;

1.14 bedrijf:

een inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.16 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dienstverlening:

inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet commerciële diensten;

1.28 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.31 geschakelde woning:

een grondgebonden woning, waarvan de muren of muren van bijbehorende bouwwerken gedeeltelijk aan (bijbehorende bouwwerken van) andere woningen grenzen;

1.32 gevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van en bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.33 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.35 logies:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf bieden aan een recreant of tijdelijke werknemer, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;

1.36 normaal onderhoud:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;

1.37 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.38 openbare dienstverlening:

instellingen die namens de overheid zog dragen voor blijvende essentiële voorzieningen die betrekking hebben op de bescherming en handhaving van het geheel van de levens en bezittingen van inwoners in een gemeenschap, zoals een politiebureau, brandweerkazerne en een ambulancepost;

1.39 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en dat met een of twee wanden is omgeven; hieronder wordt in elk geval een carport verstaan;

1.40 peil:
  • a. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. peil ander bouwwerk: de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
1.41 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.42 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 twee-aaneengebouwde woning

een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd;

1.44 voorgevel:

de gevel van een gebouw die in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als voorkant van dat gebouw kan worden aangemerkt;

1.45 wadi (Water Afvoer door Drainage en Infiltratie):

laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren;

1.46 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.47 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;

1.48 wonen:

het huisvesten in een woning van één afzonderlijk huishouden;

1.49 woning:

en complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot- c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 perceelgrensafstand

de afstand van de perceelgrens tot het zijgevelvlak van een gebouw, daaronder niet begrepen bouwonderdelen, voor zover deze minder dan 0,5 m buiten het zijgevelvlak uitsteken en mits bedoeld onderdeel geen grotere lengte verkrijgt dan een derde van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw, gemeten daar waar de afstand het kleinst is.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Wonen en werken

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Wonen en werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven of het uitoefenen van een beroep op het gebied van medische, therapeutische, maatschappelijke, administratieve, juridische, financiële, zakelijke, kunstzinnige of daaraan verwante dienstverlening, voor zover deze bedrijven zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 volgens de bij deze beheersverordening behorende Staat van bedrijven, alsmede bedrijven die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar gelijkgesteld kunnen worden met bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 en 2;
  • b. wonen ten behoeve van het bedrijf;
  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeervoorzieningen;

en tevens voor:

  • e. groenvoorzieningen en waterpartijen;
  • f. afschermende beplantingen tussen de bouwpercelen en loodrecht op de aangrenzende verkeersontsluiting;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

In de bestemming zijn niet begrepen:

  • risicovolle inrichtingen;
  • detailhandel, tenzij dit in rechtstreekse relatie staat tot het bedrijf.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. de bouwperceelsgrootte bedraagt minimaal 1.200 m2 en maximaal 2.200 m2;
  • c. ten hoogste 70% van een bouwperceel mag worden bebouwd;
  • d. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • e. de bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • f. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • g. de gebouwen worden van een platte afdekking voorzien;
  • h. de afstand van de zijgevels van de gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 5 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m indien zij voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan worden opgericht, en in overige gevallen ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 8 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op een landschappelijk verantwoorde afscherming tussen de bedrijven nadere eisen stellen met betrekking tot de wijze waarop de afschermende beplantingen worden aangebracht.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;

en tevens voor:

  • b. sport- en speelvoorzieningen;
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. woonstraten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. geluidwerende voorzieningen, afschermende beplanting, ecologische zone, telecommunicatiemasten, buurtplein en autowasplaatsen;
  • g. nutsvoorziening, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';

met de daarbij behorende:

  • h. overige openbare nutsvoorzieningen;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals wadi's of een andere vorm van infiltratievoorziening.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
4.2.2 Overige bouwwerken, geen bouwwerken en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van een telecommunicatiemast bedraagt ten hoogste 40 m dan wel de bestaande grotere hoogte;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 8 m.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsregels

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. brandweerkazerne;
  • b. ambulancepost;
  • c. andere openbare dienstverlenende instellingen;

en tevens voor:

  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ten hoogste 40% van het bouwvlak mag worden bebouwd;
  • b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de bouwhoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 17 m, met dien verstande dat de hoogte van zendmasten ten hoogste 30 m mag bedragen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, met daarbij inbegrepen paden, bermen, bushaltes, parkeervoorzieningen en dergelijke;

en tevens voor:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Het aantal rijstroken bedraagt ten hoogste twee.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
6.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 10 m.

Artikel 7 Verkeer - Verblijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden, met daarbij inbegrepen paden, bermen, bushaltes, parkeervoorzieningen en dergelijke;

en tevens voor:

  • b. groenvoorzieningen
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

Het aantal rijstroken bedraagt ten hoogste twee.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
7.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 8 m.

Artikel 8 Woongebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op medisch, therapeutisch, maatschappelijk, administratief, juridisch, financieel, zakelijk, kunstzinnig of daaraan verwant gebied en mits de woonfunctie deel uitmaakt van de bedrijfsfunctie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - parkwonen en werken';
  • c. tuinen en erven;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. groen- en speelvoorzieningen en waterpartijen;

en tevens voor:

  • f. autowasplaatsen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

In de in lid 8.1 zijn niet begrepen:

  • risicovolle inrichtingen;
  • detailhandel, tenzij dit in rechtstreekse relatie staat tot het bedrijf.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van het hoofdgebouw gericht te zijn op deze gevellijn;
  • c. ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand' worden de woningen vrijstaand gebouwd;
    • 2. 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand en/of twee-aaneen' worden de woningen vrijstaand of ten hoogste twee aaneen gebouwd;
    • 3. 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld' worden de woningen geschakeld gebouwd;

met dien verstande dat daar waar geen aanduiding is opgenomen de woningen worden gebouwd zoals bestaand;

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - parkwonen' en de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - parkwonen en werken' mag per bouwvlak ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de bouwhoogte, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • f. de goot- en/of bouwhoogte bedragen ten hoogste de goot- en/of bouwhoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • g. de goothoogte bedraagt ten minste en ten hoogste de goothoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m)';
  • h. de dakhelling bedraagt ten minste de dakhelling zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden)';
  • i. de dakhelling bedraagt ten hoogste de dakhelling zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling (graden)';
  • j. de maximale bouwdiepte van de woningen bedraagt 12 m, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - parkwonen' en de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - parkwonen en werken';
  • k. de afstand van de zijgevels van de woningen, niet zijnde de de zijgevels van de aaneengebouwde of geschakelde woningen, tot de zijdelingse grens van het bouwperceel bedraagt ten minste 3 m, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - parkwonen' en de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - parkwonen en werken.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen te voldoen aan:
    • 1. de regels zoals genoemd in lid 8.2.1, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 25% van de oppervlakte van het hoofdgebouw; of
    • 2. het gestelde onder b tot en met f.
  • b. de bijbehorende bouwwerken worden binnen het bouwvlak gebouwd, dan wel op gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan de situeringseisen van de hoofdgebouwen, bedraagt niet meer dan 60 m2, exclusief overkappingen, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwvlak met gebouwen mag worden bebouwd;
  • d. in geval zowel een goot- als bouwhoogte wordt toegepast, bedragen de hoogtematen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, mits wat betreft de bouwhoogte van 25% ten opzichte van het hoofdgebouw in acht wordt genomen. Bij het toepassen van uitsluitend een bouwhoogte bedraagt de hoogtemaat ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3,5 m, waarvan de bebouwde oppervlakte ten hoogste 35 m2 bedraagt en en welke niet voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan mag worden opgericht;
  • f. de bijbehorende bouwwerken, exclusief overkappingen, dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan te worden gebouwd.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m indien zij voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan worden opgericht, en in overige gevallen ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 8 m.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaatsing van de woningen onderling en de situering van de voorgevel van de woning ten opzichte van de bouwgrens.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • natuur en landschap,

worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.1 en lid 8.2.2 onder c voor een aan een woning gebonden beroep of bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 75 m². Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
    • 1. de woonfunctie van de woning dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;
    • 2. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan, waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zouden zijn;
    • 3. detailhandel is uitsluitend aanvaardbaar, voor zover dit in rechtstreekse relatie staat tot het aan de woning gebonden beroep of bedrijf;
    • 4. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • b. lid 8.2.1 onder c1, voor het twee aanen bouwen van woningen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 1';
  • c. lid 8.2.1 onder c2, voor het schakelen van woningen ter plaatse van de aanduding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 2';
  • d. lid 8.2.1 onder e, voor verhoging van de bouwhoogte naar maximaal 9 m, voor ten hoogste 50% van het oppervlak van een woning; mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het beeldkwaliteitsplan en het energieconcept van de aangrenzende woningen.
  • e. lid 8.2.1 onder f, voor een verhoging van de goothoogte van 3,5 m tot 6 m, uitsluitend over een aaneengesloten zijde van een bouwvlak;
  • f. lid 8.2.1 onder g, voor het verlagen van de goothoogte van 5 m tot minimaal 4,5 m, uitsluitend over een aaneengesloten zijde van een bouwvlak;
  • g. lid 8.2.1 onder h, uitsluitend wat betreft de geschakelde woningen, alsdan dient de dakhelling maximaal 20° te bedragen;
  • h. lid 8.2.1 onder j, voor een bouwdiepte van 15 m, mits de afstand tot de achterste perceelgrens ten minste 8 m blijft;
  • i. lid 8.2.2 onder c, voor een vergroting van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen tot een maximum oppervlakte van 75 m2, indien en medische indicatie dit noodzakelijk maakt;
  • j. lid 8.2.2, onder f, voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde ervan.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van archeologische waarden, voor zover het gronden betreft met een archeologische waarde, een hoge archeologische waarde of een zeer hoge archeologische waarde.

9.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
9.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de in lid 9.1 genoemde gronden, legt een (onderzoeks)rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

9.2.2 Afwegingskader
  • a. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 9.2.1 genoegzaam blijkt dat de schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • b. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provincie om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
9.2.3 Voorwaarden
  • a. Voor zover de in lid 9.2.2 genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerd archeologisch bureau dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • b. Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
9.2.4 Uitzondering onderzoeksplicht

De leden 9.2.1, 9.2.2 en 9.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bodemingreep die niet dieper reikt dan 0,3 m beneden maaiveld in een terrein;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 9.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden of dempen van watergangen, vijvers en andere wateren;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • e. het diepploegen, mengwoelen of afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, het egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, en het aanleggen of rooien van bos en boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. de aanleg van drainage, waarbij tevens de waterhuishoudkundige noodzaak dient te worden aangetoond.
9.3.2 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een in lid 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning, legt een (onderzoeks)rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

9.3.3 Afwegingskader
  • a. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 9.3.2 genoegzaam blijkt dat de schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • b. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provincie om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
9.3.4 Voorwaarden
  • a. Voor zover de in lid 9.3.2 genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerd archeologisch bureau dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • b. Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
9.3.5 Uitzonderingen vergunningplicht c.q. onderzoeksplicht

De leden 9.3.1 tot en met 9.3.4 zijn niet van toepassing op de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. normaal onderhoud;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening, met een daarvoor verleende vergunning;
  • c. werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen wordt uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. het totaal aantal woningen dat in het verordeningsgebied mag worden gebouwd bedraagt maximaal 225.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in de beheersverordening aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemmingsomschrijving.

Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Maatvoering

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, daaronder niet begrepen de oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en/of uitbouwen;
  • b. het bepaalde in de beheersverordening en worden toegestaan dat een geringe verschuiving van de in de beheersverordening aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
  • c. het bepaalde in de beheersverordening voor het houden van kortdurende evenementen.
13.2 Bed and breakfast

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de beheersverordening en worden toegestaan dat in de woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken logies wordt verstrekt in de vorm van bed and breakfast. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

  • a. gebruik dient te worden gemaakt van de hoofdentree en andere voorzieningen van de woning;
  • b. de bed and breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige eenheid;
  • c. de omvang van het verstrekken van logies dient ten opzichte van de huidige bestaande functie van de woning van ondergeschikte betekenis te zijn tot maximaal 50% van het vloeroppervlak van de woning of bedrijfswoning met een maximale oppervlakte van 75 m²;
  • d. de bed and breakfastvoorziening biedt ruimte aan maximaal zes personen in maximaal twee slaapkamers;
  • e. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
  • f. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • g. er mag geen extra inrit worden gemaakt als gevolg van de realisatie van een bed and breakfastvoorziening;
  • h. een bed and breakfastvoorziening is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning;
  • i. de initiatiefnemer van de bed and breakfastvoorziening dient zelf de hoofdbewoner van de woning te zijn.
13.3 Recreatieappartementen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de beheersverordening en worden toegestaan dat een recreatieappartement wordt gerealiseerd in de woning en/of aangebouwde bijhorende bouwwerken of in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

  • a. de oppervlakte van het recreatieappartement bedraagt niet meer dan 50 m2;
  • b. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
  • c. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • d. er mag geen extra inrit worden gemaakt voor het recreatieappartement;
  • e. een recreatieappartement is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning;
  • f. de initiatiefnemer van het recreatieappartement dient zelf de hoofdbewoner van de woning te zijn.
13.4 Voorwaarden

De in lid 13.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
  • de verkeersveiligheid;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • natuur en landschap.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Uitsluiting seksinrichting

De beheersverordening verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

14.2 Afstemming Wet natuurbescherming

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.

14.3 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 381 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de geldigheid van deze beheersverordening worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  • c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van de Beheersverordening Borger - Daalkampen fase II.