Inhoudsopgave
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.2 Landschap en cultuurhistorie
2.2.2 Driedeling van het landschap
2.2.6 Cultuurhistorie, aardkunde en archeologie
2.6 Niet-agrarische bedrijvigheid
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.4 Beleid plattelandswoningen
3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe
3.3.1 Structuurvisie Borger-Odoorn
3.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid 2014-2018
3.3.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan
3.3.5 Beleidsnota kleinschalig kamperen
3.3.6 Beleidsnota bed & breakfast voorzieningen en recreatieappartementen
3.3.7 Kadernota Duurzame ontwikkeling
4.3 Landschap en cultuurhistorie
4.9 Bedrijven en milieuzonering
4.10.3 Reserveringsstrook leidingen (Barro)
Hoofdstuk 5 Resultaten uit het planMER
5.3 Effecten van het voornemen
5.4.1 Uitwerking alternatief naar bestemmingsplanregeling
5.4.2 Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
6.5 Landschap, archeologie en cultuurhistorie
6.6 Functiegerichte bestemmingen en aanduidingen
6.6.3 Vrijkomende agrarische bedrijven
6.6.6 Niet agrarische bedrijvigheid
6.6.10 Infrastructuur en water
6.6.14 Radiotelescopen LOFAR-project
7.2 Economische uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Borger-Odoorn is de afgelopen periode bezig geweest met het actualiseren van de bestemmingsplannen voor de kernen. Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied vormt het sluitstuk van de totale actualiseringsopgave, die startte in 2003. In 2013 bleek het (met het oog op het kunnen blijven heffen van leges en het voorkómen van rechtsongelijkheid) nodig om voor het buitengebied een beheersverordening vast te stellen. Die beheersverordening vormt (totdat het bestemmingsplan Buitengebied onherroepelijk is geworden) het planologische kader voor ontwikkelingen in het buitengebied.
Tussen de beide bestemmingsplannen Buitengebied (Borger en Odoorn) bestaan planologische verschillen. Het is van belang deze verschillen op te heffen, zodat voor het gehele buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn eenzelfde planologisch regiem gaat gelden. Daarnaast speelt een rol dat het strategische beleid, zoals verwoord in onder andere de Structuurvisie Borger-Odoorn, nog geen vertaling heeft gekregen naar meer concreet beleid.
Er is daarom gekozen één bestemmingsplan Buitengebied op te stellen voor het gehele buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn, uitgezonderd de bestaande recreatieparken.
In het verleden zijn bovendien voor diverse nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied afzonderlijke bestemmingsplannen vastgesteld of omgevingsvergunningen verleend. Al deze perceelsgerichte ontwikkelingen zijn geïntegreerd in het voorliggende bestemmingsplan.
1.2 Nota van Uitgangspunten
Voorafgaand aan het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan heeft de gemeente bepaald wat voor het bestemmingsplan richtinggevend moet zijn. Dat is gebeurd met de Nota van Uitgangspunten die door middel van een interactief proces tot stand is gekomen. Zo heeft er een discussiebijeenkomst plaatsgevonden met de gemeenteraad en is een aantal malen overleg gevoerd met een interne projectgroep en een externe klankbordgroep.
In de Nota van Uitgangspunten zijn de gemeentelijke uitgangspunten voor het buitengebied van Borger-Odoorn op een thematische wijze uiteengezet. Dit aan de hand van de functies die aanwezig zijn in het gebied. De uitgangspunten voor het buitengebied van Borger-Odoorn komen in principe voort uit de gemeentelijke wensen en het vigerend gemeentelijk beleid op ruimtelijk gebied. Het gemeentelijke beleid dient echter te passen binnen de beleidskaders van andere overheden, zoals het Rijk en de provincie.
De Nota van Uitgangspunten vormt de basis voor de juridisch-planologische regeling die in het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen (zie hoofdstuk 6 voor een nadere uitwerking).
1.3 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn. Dit is inclusief de agrarische bedrijfspercelen en exclusief de bestaande recreatieparken en exclusief de gronden die via het onherroepelijke rijksinpassingsplan Windpark De Drentse Monden - Oostermoer zijn bestemd voor een nieuw windmolenpark (zie ook paragraaf 3.1.5). Ten slotte zijn de gronden van acht zonneparken, waarvoor in oktober 2018 bestemmingsplannen zijn vastgesteld, buiten het plangebied gelaten.
In figuur 1 is het plangebied weergegeven waarvoor met behulp van dit bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe planologisch-juridische regeling. De kleine rood omlijnde vlakken binnen de gemeentegrens betreffen hoofdzakelijk de kernen. Deze vallen buiten dit bestemmingsplan. De exacte begrenzing van voorliggend bestemmingsplan is als 'plangrens' aangegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Figuur 1. Globale begrenzing plangebied
1.4 Doelstelling en karakter
Het ruimtelijk beleid van de gemeente Borger-Odoorn kan het beste worden gekarakteriseerd als 'Ja, mits...'. Deze benadering sluit aan bij de in Nota van Uitgangspunten uitgezette koers en de wens om meer ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Door ruimte te bieden voor ontwikkeling, maar met oog voor landschappelijke kwaliteit, worden zowel de belevingswaarde als de gebruiks- en toekomstwaarde vergroot. Immers, een ontwikkeling, bijvoorbeeld de bouw van een nieuwe stal, vergroot de gebruikswaarde voor de landbouw, draagt bij aan een toekomstbestendig agrarisch bedrijf en een goede landschappelijke inpassing van het erf en geeft een meerwaarde aan het landschap.
In het bestemmingsplan wordt daarom bij diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden bij nieuwe ontwikkelingen een landschappelijk inpassingsplan verplicht gesteld. In een dergelijk inpassingsplan wordt zichtbaar gemaakt op welke wijze de ontwikkeling een meerwaarde genereert voor de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied.
Om landschappelijke inpassingsplannen op een goede wijze te kunnen begeleiden, is door de gemeente een Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn opgesteld. Dit document is in de Bijlagen van dit bestemmingsplan opgenomen. Initiatiefnemers kunnen zich bij het opstellen van een landschappelijk inpassingsplan baseren op het Kwaliteitsdocument.
1.5 Inventarisatie
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt in artikel 3.1.6 dat het bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting, waarin onder meer de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verrichte onderzoek zijn vermeld. Het gaat hier om het onderzoek naar de bestaande situatie in het plangebied.
In het kader van deze onderzoeksplicht is een bureaustudie gedaan naar alle percelen in het plangebied. Hiertoe zijn de digitale bestanden bestudeerd die binnen de gemeentelijke organisatie beschikbaar zijn en voor dit doel mogen worden gebruikt. Het betreft de gegevens voor zover die in 2015 bekend waren uit of van:
-
de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA);
-
de omgevingsvergunningen die in het kader van de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn verleend;
-
gegevens uit de administratie die in het kader van de Wet onroerende zaakbelasting (Woz) zijn verzameld;
-
de geldende bestemmingsplannen en overige ruimtelijke besluiten (omgevingsvergunningen);
-
de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN);
-
het Kadaster;
-
de luchtfoto die de actuele situatie van het buitengebied van Borger-Odoorn weergeeft.
De uitgevoerde inventarisatie van het buitengebied heeft de basis voor de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied gevormd. Om een kwalitatief goede verbeelding op te stellen, heeft de gemeente op 23 februari 2017 een informatie-avond voor de agrariërs belegd. Hier konden vragen worden gesteld en opmerkingen worden geplaatst bij de geïnventariseerde agrarische bedrijven. Eveneens is in maart 2017 een brief met uitsnede van de verbeelding naar de agrariërs gestuurd. Op deze uitsnede is het betreffende agrarische perceel met voorgestelde bebouwingsmogelijkheden weergegeven. Agrariërs konden hierop aangeven of dit een correcte weergave van hun perceel met bijbehorende ontwikkelingsmogelijkheden was. Op grond van de uitgevoerde inventarisatie en de daarop binnengekomen correcties is voorliggend bestemmingsplan (toelichting, verbeelding en regels) opgesteld.
1.6 Plan-m.e.r.-plicht
Op basis van de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Daarvan kan vanuit twee invalshoeken sprake zijn. In de eerste plaats is een m.e.r.-plicht aan de orde indien het bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) kunnen worden overschreden. Tevens is sprake van een m.e.r.-plicht wanneer het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt (of daarvoor het kader biedt) en het aannemelijk is om te verwachten dat een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming moet worden uitgevoerd.
Per 1 april 2011 is een wijziging doorgevoerd in het Besluit m.e.r. De wijziging van de zogenaamde D-lijst uit het Besluit m.e.r. heeft ertoe geleid dat grote melkveehouderijbedrijven worden beschouwd als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. De bedoelde wijziging van de D-lijst betreft de toevoeging van de volgende activiteit:
-
het oprichten, wijzigen of uitbreiden van veehouderijbedrijven met 200 of meer stuks melk- en kalfkoeien en/of zoogkoeien ouder dan 2 jaar en met 140 stuks of meer vrouwelijk jongvee tot 2 jaar;
-
het oprichten, wijzigen of uitbreiden van veehouderijbedrijven met 340 of meer stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar.
Binnen de regels is het mogelijk de genoemde drempelwaarden te overschrijden. Het nieuwe bestemmingsplan is derhalve kaderstellend voor deze ontwikkeling en is als gevolg daarvan plan-m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In Hoofdstuk 5 Resultaten uit het planMER wordt verslag gedaan van de resultaten van het planMER en de wijze waarop daarmee in het bestemmingsplan rekening is gehouden.
1.7 Leeswijzer
In overeenstemming met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt de toelichting een onderbouwing voor het feitelijke bestemmingsplan, bestaande uit een verbeelding en regels. De opbouw van deze toelichting is als volgt:
-
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op de gebiedsbeschrijving waarin een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied is gegeven.
-
Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau.
-
De rapportage van omgevingsaspecten uit planologisch en milieukundig oogpunt is in hoofdstuk 4 opgenomen. Omdat het hier gaat om een bestemmingsplan waarin de bestaande situatie als uitgangspunt is genomen, is de onderzoeksverplichting in beginsel beperkt.
-
In hoofdstuk 5 is een beschrijving van het planMER opgenomen en de wijze waarop met de uitkomsten daarvan is omgegaan.
-
In hoofdstuk 6 is een nadere toelichting gegeven op de in dit bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en aanduidingen.
-
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is tot slot in hoofdstuk 7 aangetoond.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Introductie
Bij de beschrijving van de huidige situatie kan worden uitgegaan van een ruimtelijke en functionele benadering van de diverse functies, zoals de agrarische en ecologische functie en woon-, werk- en verkeersfuncties, die in het plangebied voorkomen. Al die activiteiten dienen een plaats te krijgen in het bestemmingsplan, zo nodig en mogelijk met ontwikkelingsruimte. Er is een onderscheid te maken tussen functies die een sterke relatie met het buitengebied hebben (‘basisfuncties’) en de functies die minder sterk aan het buitengebied zijn gebonden (‘toegevoegde functies’).
De basisfuncties zijn:
-
de omgevingsfunctie, oftewel het landschap (en de betekenis hiervan voor het menselijk welzijn ten aanzien van culturele ontwikkeling, herkenbaarheid, eigenheid);
-
de ecologische functie, oftewel de natuur (betreffende het onderlinge samenspel tussen biotische en abiotische factoren);
-
de productiefunctie, oftewel de landbouw.
Tot de toegevoegde functies behoren:
-
wonen;
-
niet-agrarische bedrijvigheid;
-
recreatie;
-
verkeer en infrastructuur.
Van de voornoemde functies is de ecologische over het algemeen een tamelijk ‘stabiele’ functie met relatief weinig veranderingen. Bovendien verlopen deze gestaag. Er kunnen echter ook meer dynamische ontwikkelingen optreden, zoals vormen van gestuurde natuurontwikkeling. Veranderingen in de omgevingsfunctie (het landschap) komen steeds vaker voor; ze kunnen soms in een relatief hoog tempo plaatsvinden.
Bij de overige ‘dynamische’ functies (zoals landbouw, recreatie, verkeer en infrastructuur) doen zich regelmatig maatschappelijke ontwikkelingen voor. Bovendien is er ook in toenemende mate sprake van druk op delen van het buitengebied door deze nieuwe functies.
In het navolgende is de huidige functionele en ruimtelijke structuur van het landelijk gebied van Borger-Odoorn op basis van vorengenoemde functies geschetst. De beschrijving van het landschap is afkomstig uit de Structuurvisie Borger-Odoorn.
2.2 Landschap en cultuurhistorie
2.2.1 Algemeen
De ontwikkeling van het huidige landschap vindt haar basis in de bodem en waterhuishouding, de natuurlijke vegetatie en de invloed die de mens in de loop van de tijd hierop heeft gehad. De huidige verschijningsvorm van het landschap is dan ook een samenspel tussen de natuurlijke ondergrond en wat de mensenhanden daarmee hebben gedaan. Door verschillen in reliëf, waterhuishouding en vruchtbaarheidstoestand van de bodem heeft de mens het gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Hierdoor zijn verschillende landschapstypen te onderscheiden met eigen cultuurhistorische, visuele en functionele kenmerken.
Hieruit blijkt ook het raakvlak, zeker in buitengebieden, tussen landschap en cultuurhistorie. Cultuurhistorie gaat namelijk over alle sporen die de mens heeft nagelaten en die kenmerkend zijn voor de tijdsperiode waarin ze zijn gedaan en karakteristiek zijn geworden voor onze hedendaagse omgeving. Deze cultuurhistorische sporen zijn nu vaak belangrijke dragers van de landschappelijke eigenheid en karakteristiek. Figuur 2 geeft dit schematisch weer.
Figuur 2. Landschappelijke opbouw in lagen
Er zijn dus grote overeenkomsten tussen de landschappelijke verschijningsvorm en de cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren die daar onderdeel van uitmaken. In het buitengebied zijn landschap en cultuurhistorie daarom nauw met elkaar verweven. In deze toelichting zijn beide onderdelen daarom gekoppeld. De paragrafen 2.2.2 tot en met 2.2.5 hebben als bron de Structuurvisie Borger-Odoorn.
2.2.2 Driedeling van het landschap
Het landschap van de gemeente Borger-Odoorn kent een driedeling op basis van ondergrond (geomorfologische kaart) en reliëf (hoogtekaart). Het (noord)westelijke deel wordt gevormd door het zand op het Drents-Friese keileemplateau en de Hondsrug. Het oostelijke en zuidwestelijke deel van de gemeente is veenkoloniaal landschap. Het Hunzedal, het centrale deel, dat grofweg de scheiding markeert tussen zand- en veengebied, is opgegaan in het Veenkoloniaal landschap. Dit is goed te zien op de hoogtekaart. Op de geomorfologische kaart en de hoogtekaart is de driedeling nog duidelijk af te lezen. De drie gebieden hebben ieder hun eigen verhaal en ontstaansgeschiedenis.
Figuur 3. Geomorfologie (bron: Structuurvisie Borger-Odoorn)
Figuur 4. Hoogtekaart (bron: Structuurvisie Borger-Odoorn)
2.2.3 Zand
Hondsrug
Het meest kenmerkende van het zand is de aanwezigheid van de Hondsrug. Aan de basis is de Hondsrug ontstaan als gevolg van tektonische bewegingen en verdere opstuwing door landijs. Dit heeft geresulteerd in deze verhoging, die zich tussen Groningen en Emmen uitstrekt en die is afgedekt met dekzand. De rug vormt een natuurlijke scheiding tussen de gronden van het Drentse keileemplateau in het westen en de hoogveengebieden in het oosten. Men zocht in het verleden bij voorkeur hoger gelegen locaties uit in de nabijheid van water. Al vanaf de steentijd was de Hondsrug geschikt voor bewoning. In de middeleeuwen ontstonden esdorpen met een aantal boerderijen gegroepeerd rond een centrale brink. Ophoging van de hoger gelegen gronden met plaggenmest zorgde voor het ontstaan van essen voor de landbouw, die tegenwoordig nog als verhoging in het landschap zichtbaar zijn. De lager gelegen gronden langs beken waren in gebruik als hooi- en weiland.
Van esdorpenlandschap naar coulissenlandschap
Rond 1900 werden de heidevelden bebost en boerderijen werden naar de veldgronden verplaatst. Na de Tweede Wereldoorlog vonden in Drenthe de eerste ruilverkavelingen plaats. Het versnipperde bezit op de essen werd geconcentreerd, waarbij landschapselementen zoals houtwallen en -singels deels verdwenen. Beken werden rechtgetrokken om de waterhuishouding te verbeteren. Ook de waterloop van de Hunze in de gemeente Borger-Odoorn is daarbij gekanaliseerd. Nieuwe landschappelijke elementen in de vorm van wegbeplanting werden aangebracht. Door deze ingrepen is het oude esdorpenlandschap nog slechts ten dele zichtbaar en omgevormd tot het hedendaagse coulissenlandschap.
2.2.4 Hunzedal
Het oerstroomdal van de Hunze ontstond doordat het smeltwater van het ijspakket een weg naar zee zocht. Het water sleet een dal uit met een diepte van 25 m. De beek de Hunze begint in de vorm van het Voorste en het Achterste Diep, twee bovenlopen die beide zijn gelegen in Borger-Odoorn. Het Achterste Diep begint in de Zoersche Landen bij Exloo en ontsprong vroeger als klein beekje vanuit het hoogveengebied rond Emmen. Het Voorste Diep ontspringt op de Hondsrug (vanuit het vroegere Odoornerveen) en ligt in een dal dat bij Borger een doorbraak door de Hondsrug heeft geforceerd. De beek is hier deels vervangen door het kanaal Buinen-Schoonoord. Het Drents Plateau fungeert als infiltratiegebied voor het Hunzedal. Vooral onderaan de Hondsrug vertaalt dit zich in een sterke kweldruk, die richting de Hunze afneemt. Het Hunzedal is in de loop van de 20e eeuw waterhuishoudkundig steeds intensiever ingericht ten behoeve van het agrarisch gebruik. Aanvankelijk was alleen hooilandgebruik vanaf de Hondsrug en vanuit de randveenontginningen mogelijk, omdat het gebied voor het overige landbouwgebruik veel te nat was. In de jaren zestig is de Hunze rechtgetrokken, verbreed en voorzien van stuwen ten behoeve van de landbouw. De oorspronkelijke meanders kwamen hierdoor los van de Hunze te liggen, hadden geen afvoerende functie meer en verlandden. Door hermeandering wordt getracht de oorspronkelijk kronkelende loop weer te herstellen.
2.2.5 Veen
Na de laatste ijstijd steeg de temperatuur geleidelijk en keerde de vegetatie terug. Op de ondoordringbare keileem bleef regenwater staan dat zorgde voor een hoge grondwaterstand. In deze natte omstandigheden begon zich veen te ontwikkelen. Zo ontstonden uitgestrekte veenmoerassen in de gebieden ten oosten van de Hondsrug. Ten westen van de Hondsrug trad veenvorming op meer lokale schaal op in beekdalen en geïsoleerd gelegen laagtes. Toen de vraag naar turf toenam vanaf de 16e eeuw, begon men met het ontginnen van het hoogveen. In deze periode ontstond het randveenontginningslint aan de voet van de Hondsrug. Pas vanaf de 19e eeuw werd de ontginning in Drenthe grootschaliger aangepakt en werd er een systematische structuur van kanalen en wijken aangelegd. De complexiteit van de verschillende patronen nam toe naarmate de tijd vorderde. De Veenkoloniale dorpen die vanaf deze tijd ontstonden, volgen deze structuur en zijn als lintbebouwing te herkennen in het tegenwoordige uitgestrekte landbouwgebied, dat een weids en open karakter heeft. De lintbebouwing en openheid zijn kenmerkend voor het veengebied.
2.2.6 Cultuurhistorie, aardkunde en archeologie
In de voorgaande paragrafen is ingegaan op de vorming van het landschap door het samenspel tussen natuur en mens. De geomorfologische eigenschappen van Borger-Odoorn hebben een bepaalde cultuur tot stand gebracht, waaruit het esdorpenlandschap en het Veenkoloniale landschap is ontstaan. Op de Hondsrug is na 1900 door ruilverkavelingen en bebossing van de heidevelden, het esdorpenlandschap getransformeerd tot het huidige coulissenlandschap. Het coulissenlandschap is goed zichtbaar op de Hondsrug, maar sporen van prehistorische bewoning en het esdorpenlandschap zijn ook nog herkenbaar. In de Veenkoloniën wordt het landschap gedomineerd door grootschalige verkavelingsstructuur, afwateringswijken en lintbebouwing als gevolg van de industriële turfwinning.
De openheid in het veengebied is eveneens een in het oog springende kernkwaliteit. Het contrast tussen het coulissenlandschap en het grootschalige open landschap in het veengebied is wat Borger-Odoorn uniek maakt. Datzelfde geldt voor het besloten landschap op het zand. Op navolgende kaart (figuur 5) zijn de kernkwaliteiten in beeld gebracht.
Figuur 5. Landschap en cultuurhistorie (bron: Structuurvisie Borger-Odoorn)
2.3 Natuur
In het navolgende zijn de voor het bestemmingsplan relevante natuurwaarden concreet in beeld gebracht. Daarbij is de wettelijke of beleidsmatige status van de natuurwaarden steeds als uitgangspunt genomen. Hierna wordt op de belangrijkste geconstateerde natuurwaarden ingegaan. Een meer uitvoerige beschrijving is opgenomen in het planMER.
In het kader van de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden aangewezen.
Natura 2000-gebieden
De voor het bestemmingsplangebied relevante Natura 2000-gebieden bestaan uit de Natura 2000-gebieden die binnen het plangebied liggen en uit de Natura 2000-gebieden die als gevolg van ruimtelijk beleid in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied beïnvloed zouden kunnen worden.
Binnen het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied Drouwenerzand. Het Drouwenerzand is een actief stuifzandgebied op de flank van de Hondsrug, waarin centraal een actieve stuifzandkern voorkomt. Het Drouwenerzand is ontstaan door overmatige begrazing van schapen en plaggenwinning in de 18e en 19e eeuw. Daarna is een uitgestrekte begroeiing ontstaan met jeneverbesstruwelen die nog steeds aanwezig is in het noordelijke en oostelijke gedeelte. Het stuifzand is in het begin van de 20e eeuw gedeeltelijk beteugeld door bebossingen met grove den. De begroeiing van het heuvelachtige terrein bestaat in het oostelijke deel naast jeneverbes uit struikheide en grote oppervlakten kraaiheide, vochtige heide en oude eikenbossen. Het Drouwenerzand verschilt van andere Drentse stuifzandterreinen omdat het zand mineralenrijk is.
Figuur 6. Ligging Natura 2000-gebied Drouwenerzand (bron: Alterra)
Buiten het plangebied wordt de invloed van het bestemmingsplan op de Natura 2000-gebieden Drentsche Aa-gebied, Elperstoom en Lieftinghsbroek niet onmogelijk geacht.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is weergegeven in figuur 7. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.
Figuur 7. Natuurnetwerk Nederland (bron: provincie Drenthe, 2014)
Beheergebieden
In aansluiting op de grotere bos- en natuurgebieden liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland ook gebieden die van belang zijn voor de instandhouding van de natuurwaarden van deze grotere natuurkernen. Het gaat dan om gebieden die niet primair worden gebruikt voor natuur (veelal zijn deze gebieden agrarisch in gebruik), maar waarvan de natuurwaarde zo groot is dat deze nader beschermd dient te worden. Het gaat dan om gebieden die van belang zijn voor weidevogels en/of ganzen, die botanisch van belang zijn of voor beide aspecten van belang zijn. Binnen deze gebieden wordt ten behoeve van het beheer van de natuurwaarden subsidie verleend. De subsidie is gericht op de vergoeding van werkzaamheden die tot doel hebben de natuur te beschermen of de vergoeding voor een vermindering van de opbrengst die het gevolg zijn van het natuurbeheer. Dit beleid wordt op basis van vrijwilligheid uitgevoerd.
Natuurbeheerplan
Jaarlijks wordt door de provincie een natuurbeheerplan (NBP) opgesteld (het actuele plan betreft het NBP 2017), waarin de doelstellingen voor de verschillende gebieden ten aanzien van het beheer zijn vastgelegd. Tevens is hierin het subsidiebeleid uitgewerkt, waarop bijvoorbeeld particulieren een beroep kunnen doen wanneer zij gronden binnen het begrensde gebied in eigendom hebben en het natuurbeheer voor deze gronden (vrijwillig) willen uitvoeren. Het NBP bevat dus feitelijk geen natuurbeleid, maar voert het bestaande beleid uit en schept daarvoor het financiële kader. Als gevolg daarvan kan een zeker verschil ontstaan tussen de beleidsmatig begrensde natuurgebieden en de gebieden waarop het natuurbeheerplan betrekking heeft. In de praktijk wordt nog wel eens grond geruild, omdat dat bijvoorbeeld bij de uitvoering beter uitkomt.
2.4 Landbouw
De landbouw neemt een belangrijke plaats in op het platteland van Borger-Odoorn. Het platteland is echter in beweging, waardoor het aandeel van de landbouw in de regionale economie en het aantal boeren in de gemeente afneemt. De meerderheid van het oorspronkelijke aantal boerderijen is thans niet meer agrarisch in gebruik, maar huisvest allerlei bedrijfjes of dient thans als woon- of recreatieobject.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat het aantal landbouwbedrijven in de gemeente in de periode van 2000 tot en met 2016 is teruggelopen van circa 410 in 2000 naar circa 250 in 2016. De gemiddelde bedrijfsomvang is door schaalvergroting in de landbouw in die periode daarentegen flink toegenomen; de totale oppervlakte cultuurgrond is in de betreffende periode namelijk maar heel beperkt afgenomen. De agrarische sector bestaat in Borger-Odoorn hoofdzakelijk uit akkerbouw- en melkveeteeltbedrijven. Er komen daarnaast in mindere mate intensieve veehouderijen en tuinbouwbedrijven in de gemeente voor.
Andere sectoren gaan echter steeds meer ruimte opeisen in het buitengebied. Hoewel landbouw in z’n algemeenheid niet langer de grootste economische sector vormt op het platteland, zal deze naar verwachting ook in de toekomst in belangrijke mate het gezicht van het platteland blijven bepalen.
2.5 Wonen
In het buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn komen erg veel burgerwoningen voor. Het plangebied kenmerkt zich namelijk door het voorkomen van verschillende kleine dorpen en buurtschappen, zoals Bronneger, Zandberg en Westdorp. Ook een groot deel van de verbindingslinten haaks op de lintdorpen in het veen maakt deel uit van het buitengebied. Voor een deel zijn de burgerwoningen voormalige agrarische bedrijven. Bij verschillende van deze voormalige agrarische bedrijven is er nog sprake van agrarische nevenactiviteiten, die in planologisch opzicht worden beschouwd als hobbymatig.
Op de verbeelding zijn de verschillende primaire woonfuncties in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zichtbaar. Het gaat in het buitengebied in overwegende mate om ‘gewone’ burgerwoningen en in mindere mate om voormalige boerderijen waar burgerbewoning nu de hoofdfunctie op het perceel uitmaakt.
2.6 Niet-agrarische bedrijvigheid
Stad en platteland raken steeds meer met elkaar vervlochten waardoor de scheiding hiertussen langzaamaan verdwijnt. Dit houdt risico’s in voor het natuurlijke, sociale en culturele erfgoed. Als er bijvoorbeeld meer bedrijvigheid komt, kan dat ten koste gaan van rust, ruimte, natuur, biodiversiteit en de noodzakelijke ruimte voor water.
Binnen het plangebied bevindt zich één bedrijventerrein; aan de Kavelingen in Valthermond. De niet-agrarische bedrijvigheid in het plangebied wordt verder gevormd door agrarisch aanverwante bedrijven, zoals mechanisatie- en loonbedrijven, maar ook door niet-agrarisch aanverwante bedrijven, zoals autoschadebedrijven, dierenpensions, installatiebedrijven, transportbedrijven en handelsondernemingen. Daarnaast komen op diverse locaties in het plangebied nutsvoorzieningen voor.
De niet-agrarisch aanverwante bedrijvigheid heeft van oudsher een plaats in het buitengebied gevonden. Veel van deze bedrijven zijn echter niet aan het buitengebied gebonden.
2.7 Recreatie
De natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden binnen de gemeente Borger-Odoorn hebben een hoge recreatieve waarde. Binnen de gemeente is dan ook een groot aantal recreatieve voorzieningen aanwezig. Er zijn tal van attracties, evenementen en verblijfsaccommodaties. Vrijwel alle verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn gelegen op of aan de rand van de Hondsrug. Er zijn veel routes (met name op het zand) in een afwisselend landschap waar nog rust, ruimte, stilte en natuur te vinden is.
Op de verbeelding zijn de diverse recreatieve voorzieningen in het plangebied zichtbaar gemaakt. De verschillende recreatieve functies die voorkomen, betreffen onder meer kampeerterreinen, dagrecreatievoorzieningen, minicampings, solitaire recreatiewoningen en groepsaccommodaties. De bed & breakfastvoorzieningen zijn niet als aparte functie aangeduid. De grotere verblijfsrecreatieparken met recreatiewoningen hebben hun eigen bestemmingsplannen en vallen buiten de begrenzing van voorliggend plan.
2.8 Diverse overige functies
In het plangebied komen nog verschillende overige functies voor. Het gaat hierbij om functies als detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen.
2.9 Verkeer en infrastructuur
De N34, N374 en N379 (Mondenweg) zijn de belangrijkste ontsluitingswegen binnen de gemeente. Ter hoogte van Odoorn bevindt zich nu nog een gelijkvloerse aansluiting op de N34. De aansluiting ter hoogte van Exloo is sinds april 2017 ongelijkvloers, waarmee de verkeersveiligheid aanzienlijk wordt verbeterd. Verder komt in de gemeente een fijnmazig netwerk van lokale gebiedsontsluitende wegen voor.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Omgevingswet
In 2003 is gestart met de herziening van alle bestemmingsplannen in de gemeente Borger-Odoorn. Op dit moment zijn de aantallen bestemmingsplannen fors geslonken. Elk dorp heeft zijn eigen geactualiseerde bestemmingsplan, ofwel het bestemmingsplan is in wording, zoals onderhavig bestemmingsplan Buitengebied.
In 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Als gevolg daarvan is een nadere actualisatieslag gemaakt om te voldoen aan deze nieuwe wetgeving en de termijnen van herziening van plannen (10-jaarstermijn).
Op afzienbare termijn (verwachting 2021) zal de Omgevingswet in werking treden. De bestemmingsplannen die recentelijk zijn geactualiseerd ofwel op dit moment worden geactualiseerd, vormen een gedegen basis voor het omgevingsplan dat met het van kracht worden van de Omgevingswet zijn intrede doet. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, zullen dan ook alle bestemmingsplannen actueel en up to date zijn.
PROJECTMATIG CREËREN
De gemeente Borger-Odoorn wil komen tot het opstellen van een omgevingsvisie met één of meerdere omgevingsplan(nen). De gemeenteraad zal dan de kaders vaststellen die voor het college van burgemeester en wethouders de basis zijn voor taakuitvoering. Het meer globale denken, zal ook een omslag in de gemeentelijke organisatie tot gevolg hebben. Door middel van het projectmatig creëren, zal de implementatie van de Omgevingswet worden opgestart.
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 13 maart 2012) geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In dit document zijn de nationale belangen geformuleerd. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
-
Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
-
Verbeteren van de bereikbaarheid.
-
Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met vorengenoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB-Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
3.1.4 Beleid plattelandswoningen
Het Beleid plattelandswoningen is op 1 januari 2013 middels een wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden en betreft het mogelijk maken van burgerbewoning van (voormalige) agrarische bedrijfswoningen in het buitengebied. Dit was voorheen niet mogelijk. De nieuwe wet- en regelgeving ziet er op toe dat de bedrijfsvoering van het bijbehorende nog in werking zijnde agrarische bedrijf niet door plattelandswoningen wordt beperkt, aangezien de plattelandswoningen niet worden beschermd tegen milieugevolgen (zoals geur- en geluidhinder en luchtkwaliteit) van het bijbehorende nabijgelegen agrarisch bedrijf. Plattelandswoningen zijn wel beschermd tegen de milieugevolgen van overige omliggende bedrijven. De wetgeving is alleen toepasbaar op (voormalige) agrarische bedrijfswoningen waarvan het agrarische bedrijf nog actief is.
3.1.5 Windenergie
Het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft op 22 september 2016 het Rijksinpassingsplan Windpark De Drentse Monden en Oostermoer vastgesteld. Na een uitspraak van de Raad van State op 21 februari 2018 is het inpassingsplan inmiddels ook onherroepelijk. Het inpassingsplan maakt de realisatie van 45 windturbines mogelijk.
Voor het windturbinepark is een voorlopige bestemming opgenomen met een periode van 30 jaar na inwerkingtreding van het inpassingsplan. Tijdens deze termijn is de gemeente niet bevoegd de voorlopige bestemming voor de exacte locaties van de windturbines te wijzigen. Na die periode wordt teruggevallen op de huidige bestemmingen.
De gronden in het buitengebied die in het Rijksinpassingsplan zijn bestemd voor enkel- of dubbelbestemmingen ten behoeve van het windpark, zijn buiten het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied gehouden.
Voor deze gronden blijven grotendeels - met uitzondering van de nieuwe enkelbestemmingen - de op dit moment geldende bestemmingen gelden. Dit zijn de bestemmingen zoals vastgelegd in de Beheersverordening Buitengebied d.d. 13 juni 2013 en het Perspectiefplan Boeren Nieuw Buinen d.d. 21 juni 2012.
De gemeente kan gedurende de eerste 10 jaar na de vaststelling van het Rijksinpassingsplan geen nieuw bestemmingsplan vaststellen voor deze gronden. Hiervan kan alleen worden afgeweken zolang geen afbreuk wordt gedaan aan de uitvoerbaarheid van het Rijksinpassingsplan.
Zoals gesteld ligt het windmolenplan buiten het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied en de regels zien dus uitsluitend op intensivering van verkeer en andere activiteiten in het plangebied ten behoeve van het windmolenplan. Dit betreft bijvoorbeeld de aanvoer van materiaal voor de aanleg en het onderhoud van de windmolens. Deze activiteiten mogen geen storend effect hebben op de waarnemingen van de telescoop. De specifieke gebruiksregels die verbonden zijn aan deze zone (art. 45.5), zijn rechtstreeks doorwerkende regels uit de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. De gebruiksregel geldt voor alle (toekomstige) activiteiten die in deze zone plaatsvinden – dus ook activiteiten die geen betrekking hebben op het windmolenplan - en om dit te borgen kan deze bepaling niet zomaar worden geschrapt. In de toelichting behorend bij de provinciale verordening is ten aanzien van artikel 3.31 verduidelijkt dat Zone II geldt als ‘overlegzone’. In principe geldt daar ook het uitgangspunt dat elektromagnetische straling die de waarneming middels de radiotelescopen verstoort, moet worden voorkomen. Aangezien onduidelijkheid kan bestaan over de vraag wanneer sprake is van een dergelijke verstoring, wordt verwacht dat wanneer een ruimtelijk plan binnen deze zone voorziet in nieuwe bebouwings- of gebruiksmogelijkheden, er in een vroeg stadium overleg wordt gepleegd met ASTRON om hierover helderheid te krijgen en te bezien op welke wijze de ontwikkeling kan worden ingepast. Het door ASTRON en indieners op 19 december 2016 gesloten convenant ‘co-existentie windpark De Drentse Monden en Oostermoer en de radiotelescoop van ASTRON’ lijkt op een voor beide partijen goed werkbaar voorbeeld hiervan. Uit het convenant blijkt dat verstoringen op het moment van vaststelling weliswaar niet kunnen worden uitgesloten, maar ook dat deze een gering effect op de waarnemingen hebben of door ASTRON kunnen worden opgelost. Daarom mag redelijkerwijs worden aangenomen dat de voorgenomen activiteiten niet strijdig zullen zijn met de planregel. Concluderend kan worden gesteld dat middels deze werkwijze (zoals in de toelichting van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe omschreven) dus eveneens aan de regels van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe kan worden voldaan. Dit rechtvaardigt de rechtstreekse doorwerking van deze regels in het bestemmingsplan Buitengebied.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe
Het ruimtelijk beleid van de provincie is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe 2014. In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (geldend vanaf 17 oktober 2015) zijn de beleidsuitgangspunten vertaald in bindende regels.
De missie voor de Omgevingsvisie Drenthe luidt: "Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is."
Deze ambitie vormt het hart van het beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In het beleid zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de ruimtelijke kwaliteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Zorgvuldig ruimtegebruik en milieu en leefomgevingskwaliteit vormen de andere aspecten van ruimtelijke kwaliteit.
Het streven naar een zorgvuldige afweging tussen ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit geldt in het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en als sprake is van de vestiging van bedrijven. Deze aspecten zijn daarom benoemd als een kernwaarde: de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaal-economische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat.
De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaal-economische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Waar geen dominant systeem aanwijsbaar is, wordt gesproken over ‘multifunctionele gebieden’. Op de robuuste systemen is thematisch beleid van toepassing.
Samengevat streeft de provincie er naar dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de robuustheid van benoemde systemen, passen binnen het thematische beleid en worden ingepast met ruimtelijke kwaliteit.
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert.
Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken. Binnen de gemeente Borger-Odoorn zijn de volgende landschapstypen te onderscheiden (zie ook kaart D7 van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe):
-
esdorpenlandschap;
-
wegdorpenlandschap van de randveenontginning;
-
landschap van de Veenkoloniën.
Het doel is de landschapstypen van Drenthe herkenbaar, beleefbaar en leesbaar te houden. De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit 'landschap' zijn:
-
het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
-
het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
-
in het esdorpen-/esgehuchtenlandschap: de (eenmans)essen en beekdalen;
-
in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid;
-
in het landschap van de Veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid;
-
het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden;
-
het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa;
-
het behouden en versterken van het waterbergend vermogen van de beekdalen.
Natuur
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 de Natuurvisie 2040 Drenthe 'Gastvrije natuur' vastgesteld. In de visie streeft Provinciale Staten naar natuur die tegen een stootje kan, die beleefbaar is voor mensen en die bijdraagt aan de economische ontwikkeling van de provincie Drenthe.
De Natuurvisie 2040 vloeit voort uit het Natuurpact van het Rijk (2012), waarin provincies meer taken en verantwoordelijkheden krijgen op het gebied van natuur. Samen met maatschappelijke organisaties en betrokken ondernemers wil de provincie Drenthe de bestaande plannen voor een grotere en beter functionerende natuur afmaken, waar zeker ook plek is voor recreëren en ondernemen.
Cultuurhistorie
Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dit door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie Drenthe maakt hierbij onderscheid in drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen (zie ook kaart D7 van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe).
Aardkundige waarden
In de Nota 'wAARDEvol Drenthe' (Beleidsnotitie aardkundige waarden, 2010) is het provinciaal beleid voor het behoud en de bescherming van aardkundige waarden in Drenthe beschreven. Aardkundige waarden behoren tot de kernkwaliteiten van Drenthe en ze hebben betrekking op vormen in het landschap, bodems, laagpakketten in de (on)diepe ondergrond en actuele processen en afzettingen (zie ook kaart D5 van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe).
In de mate van bescherming zijn vier niveaus te onderscheiden die richting geven aan de ontwikkelingen in een gebied. Ten eerste worden de stergebieden onderscheiden. Dit zijn de meest bijzondere en gave gebieden met een hoge aardkundige kwaliteit die absoluut behouden moeten blijven. Ten tweede zijn er gebieden met een hoge aardkundige kwaliteit waaraan een hoog beschermingsniveau wordt toegekend. Ten derde is er een middelhoog beschermingsniveau voor gebieden die minder zeldzaam of gaaf zijn, maar wel bijdragen aan de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap. De vorengenoemde gebieden zijn van provinciaal belang.
Vervolgens zijn er nog gebieden die niet kenmerkend zijn voor een aardkundig hoofdlandschap en evenmin zeldzaam zijn op provinciaal niveau. Hieraan kent de provincie het generieke beschermingsiveau toe. Deze gebieden worden gewaardeerd omdat zij bijdragen aan de lokale identiteit.
Archeologie
Het archeologisch erfgoed is de enige bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis van de provincie Drenthe van de steentijd tot de middeleeuwen. Het merendeel van het archeologisch erfgoed is onzichtbaar en daardoor zeer kwetsbaar bij ruimtelijke ontwikkelingen die om bodemingrepen vragen. Omdat archeologische waarden onvervangbaar en niet te compenseren zijn, is het archeologisch erfgoed als ruimtelijke kwaliteit opgenomen in het provinciaal beleid.
Omtrent de kernkwaliteit archeologie heeft de provincie de volgende doelstellingen:
-
het in de bodem bewaren (behoud 'in situ') van waardevol Drents archeologisch erfgoed of, als dat niet mogelijk is, het opgraven en duurzaam veiligstellen (behoud 'ex situ') van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis;
-
het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke plannen;
-
het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed;
-
het ontsluiten van de 'archeologische verhalen van Drenthe'.
Uit de praktijk komt naar voren dat het aspect archeologie vooral van belang is bij ontgrondingen, saneringen, m.e.r.-procedures en bovenlokale ruimtelijke ontwikkelingen. Niet bij alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals deze is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten. Op hoofdlijnen betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een archeologische verwachting die van provinciaal belang is, een onderzoeksvrijstelling tot maximaal 1.000 m2 mogelijk is.
De provincie hanteert bij de sturing op het archeologisch belang vier beschermingsniveau's:
-
Generiek: Hierbij is het uitgangspunt dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
-
Behoud in situ: Een selectie van bekende en gewaardeerde archeologische vindplaatsen (waarden) moeten 'in situ' behouden blijven voor toekomstige generaties en toekomstig wetenschappelijk onderzoek. Hieronder vallen alle hunebedden, een cluster veenterpen in de kop van Drenthe, een aantal grafheuvelcomplexen, nederzettingsterreinen, offerveentjes, veenwegen en schansen, alle zekere celtic fields, het Spaans kerkhof en gebieden met karrensporen.
-
Behoud 'in situ', indien niet mogelijk behoud 'ex situ': De provincie stuurt op de uitvoering van archeologisch
-
Verwachting toetsen door onderzoek: In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaart (2e uit de Omgevingsvisie), stuurt de provincie op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek.
Op basis van artikel 3.7 uit de Provinciale Omgevingsverordening dient in het ruimtelijk plan uiteengezet te worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteit. De provinciale archeologische waarden zijn zichtbaar gemaakt op kaart D4 van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe). In paragraaf 4.4 wordt dit aspect verder toegelicht.
Landbouw
De provincie Drenthe heeft de Visiekaart 2020 opgesteld. Op de Visiekaart is een onderscheid gemaakt in een aantal aspecten: ontwikkelingsopgave robuust natuursysteem, robuust landbouwsysteem, robuust sociaal-economisch systeem, robuust watersysteem en multifunctionele gebieden.
De provincie Drenthe biedt de landbouw maximale speelruimte in de gebieden die op de kaart Robuust Landbouwsysteem als 'landbouwgebied' zijn aangeduid. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden streeft de provincie Drenthe naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie 'landbouw'.
LANDBOUWGEBIED-PLUS
Binnen het landbouwgebied zijn zogenoemde 'plus-gebieden' aangegeven. In deze gebieden heeft de landbouw nog verdere mogelijkheden, zoals schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Dit betekent dat bij de belangenafweging het belang van de landbouw zwaarder weegt dan dat van de kernkwaliteiten. Er vindt wel een afweging tussen beide plaats. Wanneer de gewenste ontwikkeling niet kan samengaan met de aanwezige kernkwaliteiten, verwacht de provincie dat de gemeente dat zorgvuldig onderbouwt. In deze gebieden is geen ruimte voor andere grootschalige functies, zoals nieuwe grootschalige verblijfsrecreatie, natuur en vestiging van landgoederen en bijzondere vormen van wonen.
GRONDGEBONDEN AGRARISCHE BEDRIJVEN
Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.
Voor de gebieden met de aanduiding 'landbouwgebied' (robuust landbouwsysteem) is de gemeente verantwoordelijk voor het vaststellen van de maximale oppervlaktemaat. Voor de multifunctionele gebieden is de maximale grootte van het bouwblok 1,5 ha. Onder voorwaarde van ruimtelijke inpassing is een verdere vergroting mogelijk. Wanneer aantoonbaar andere provinciale doelen worden gehaald (bijvoorbeeld uitplaatsing uit het Natuurnetwerk Nederland), hoeft de vergroting van een agrarisch bouwvlak de medewerking van de provincie Drenthe niet in de weg te staan. De provincie Drenthe streeft in die gevallen, samen met de betrokken partijen, naar een oplossing op maat.
De provincie Drenthe wil ontwikkelingen benaderen met ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit vergt ruimte. Daarmee bedoelt de provincie niet méér oppervlakte voor bebouwing, maar een benadering waarbij de gebouwen en de sleuf- en mestsilo's goed ten opzichte van elkaar worden gesitueerd en waarbij de erfbeplanting voor landschappelijke inpassing optimaal wordt aangelegd. Schaalvergroting in de melkveehouderij is een ontwikkeling die al geruime tijd plaatsvindt. Bestaande bedrijfsgebouwen worden groter en er komen nieuwe gebouwen bij. Natuur en Milieufederatie Drenthe en LTO Noord Drenthe hebben zich de vraag gesteld; "hoe zorg je ervoor dat het proces van die ontwikkeling zo goed mogelijk verloopt waardoor de melkveehouderijen zo goed mogelijk binnen het Drentse landschap passen?". In de brochures Boerderijen om trots op te zijn (deel I en II), een project van Natuur en Milieufederatie Drenthe en LTO Noord Drenthe, wordt aangegeven dat bedrijfsontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit onder druk staan. Aan de hand van praktijkvoorbeelden zijn er aanbevelingen gedaan voor schaalvergroting in de melkveehouderij met ruimtelijke kwaliteit. Tevens zijn er regels en richtlijnen voor de landschappelijke inpassing en erfinrichting gegeven.
De landbouwgebieden-plus zijn de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven.
INTENSIEVE VEEHOUDERIJEN/NIET-GRONDGEBONDEN LANDBOUW
Een te sterke groei van de intensieve veehouderij zet de milieuruimte voor de landbouw als geheel onder druk. Om deze reden wil de provincie de niet-grondgebonden landbouw beperkt laten groeien. Het betreft de hokdierbedrijven (CBS/LEI) met varkens, pluimvee, vleeskalveren of pelsdieren.
De provincie Drenthe staat uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en van een bestaande neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven wel toe.
Het bouwvlak van een agrarisch bedrijf met als hoofdactiviteit intensieve veehouderij mag worden uitgebreid tot maximaal 1,5 ha. Bij winst voor milieu of dierenwelzijn en landschappelijke inpassing mag het bouwvlak worden vergroot tot in totaal maximaal 2 ha.
Voor een neventak intensieve veehouderij geldt dat uitbreiding wel mogelijk is, maar op basis van de SO-benadering (standaard opbrengst) moet de neventak altijd ondergeschikt blijven aan de grondgebonden hoofdactiviteit.
De provincie sluit de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijbedrijven en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven uit.
Verplaatsing van Drentse landbouwbedrijven naar de Drentse robuuste landbouwgebieden is mogelijk bij sanering, samenvoeging of het oplossen van een knelpunt (bijvoorbeeld naburige woningen, Natuurnetwerk Nederland). Ook bij verplaatsing bedraagt het bouwvlak maximaal 1,5 ha. Als maatwerk wordt toegepast en het bedrijf goed landschappelijk wordt ingepast, mag het bouwvlak worden vergroot tot 2 ha. Bij verplaatsing gaat de voorkeur uit naar de Veenkoloniën, vanwege de plaatsingsruimte voor veehouderijen en het bestaande mesttekort.
BEBOUWING
De provincie Drenthe geeft alleen voor de intensieve veehouderijen/niet-grondgebonden landbouw een eis voor de bebouwing. In alle gevallen (verplaatsing et cetera) moet er sprake zijn van één bouwlaag.
Multifunctionele landbouw
Multifunctionele landbouw is als begrip geïntroduceerd om kenbaar te maken dat landbouwbedrijven meer activiteiten ontplooien dan enkel de landbouwproductie. Multifunctionele landbouw gaat over landbouwbedrijven die er activiteiten bij doen die op een agrarisch bedrijf thuis horen of er gemakkelijk passen.
De provincie Drenthe geeft in haar verordening aan dat een plan niet voorziet in vestiging of significante uitbreiding van een solitair buiten bestaand stedelijk gebied gelegen regionaal georiënteerd bedrijf, met uitzondering van agrarische bedrijven, bedrijven binnen de sector recreatie en toerisme en overige functioneel aan het buitengebied verbonden bedrijvigheid.
Om het platteland vitaal te houden, blijft de provincie Drenthe de focus houden op een robuuste landbouw, maar wordt tevens ingezet op het versterken en verbreden van niet-agrarische economische activiteiten. Het groene karakter van Drenthe met haar natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke diversiteit biedt immers uitstekende potenties voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en activiteiten in de sfeer van gezondheid, wellness en leisure. Daarnaast biedt de provincie Drenthe ruimte aan kleinschalige en lokaal georiënteerde activiteiten op het gebied van nijverheid en dienstverlening. Ook zet de provincie Drenthe in op het stimuleren van agrarisch natuurbeheer.
Vrijkomende agrarische bebouwing
De aanwezigheid van midden- en kleinbedrijf op het platteland levert een belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit. In elk geval voor aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en op basis van het VAB-beleid (vrijkomende agrarische bebouwing) ziet de provincie Drenthe kansen. Kleinschalige bedrijvigheid draagt bovendien bij aan het in stand houden van een leefbaar platteland. Bij nieuwe ontwikkelingen weegt de provincie de kernwaarde bedrijvigheid af tegen de kernkwaliteiten. Veel bedrijvigheid op het platteland vestigt zich in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). Van de provincie Drenthe mogen gemeenten in principe zelf gaan bepalen welke activiteiten zij willen toestaan in de VAB. De provincie Drenthe stelt echter de volgende randvoorwaarden:
-
de invulling van de VAB maakt geen inbreuk op de ruimtelijke kwaliteit;
-
de nieuwe bedrijfsactiviteit heeft geen negatieve gevolgen voor de hoofdfunctie van het gebied;
-
de nieuwe bedrijfsactiviteit is kleinschalig van aard;
-
de woonfunctie van de VAB blijft gehandhaafd.
Ruimte voor Ruimte
In het provinciaal beleid is een Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Deze regeling maakt het onder voorwaarden mogelijk één compensatiewoning te bouwen als landschapsverstorende agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in het landelijk gebied (inclusief kernen, lintbebouwing et cetera). Het gaat om bebouwing die voor de vaststelling van de Omgevingsvisie bestond. Minimaal 750 m2 aan agrarische bebouwing moet worden gesloopt om voor de compensatiewoning in aanmerking te komen. Om maatwerk mogelijk te maken, heeft de provincie een afwijking van 5% opgenomen. Als bedrijfsgebouwen van meerdere agrarische percelen worden gebruikt voor het bereiken van de sloopnorm (saldering), dan geeft dit geen recht op meerdere woningen.
Er zijn voorwaarden voor compensatiewoningen opgenomen, waarvoor de verantwoordelijkheid primair ligt bij de gemeenten die ze gebiedsgericht moeten invullen. Het betreft de inpassing, omvang, inhoud en vormgeving van de compensatiewoning. Om tot een goede beoordeling te kunnen komen, zijn minimaal een landschappelijk inpassingsplan en een welstandsbeoordeling nodig. Voor het bepalen van de omvang en de inhoud van de woning is ook de omvang van de verwijderde opstallen van belang. Hoe meer wordt gesloopt, hoe meer aanspraak een aanvrager in principe kan maken op een grotere compensatiewoning. Indien de landschappelijke inpassing op de voormalige bedrijfslocatie niet in voldoende mate mogelijk is, mag de woning elders worden gebouwd (bijvoorbeeld op een ander agrarisch perceel, een bouwlocatie in een lint of in een kleine kern). Hoe een gemeente wil omgaan met deze voorwaarden, mag ze zelf verder vormgeven.
De bouw van een compensatiewoning is in beginsel uitgesloten in natuurgebieden en beekdalen, tenzij wezenlijke kenmerken of waarden niet significant worden aangetast, respectievelijk de beekdalfunctie in de toekomst niet wordt belemmerd. Dat kan soms het geval zijn, zoals in landbouwgebieden met een natuurdoelstelling (beheersgebieden). Bij deze beoordeling moet worden meegewogen of de bedrijfswoning blijft bestaan, want daarvoor geldt de Ruimte voor Ruimte-regeling niet.
Bij de toepassing van de regeling moet rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten, zoals opgenomen in het beleid van de provincie Drenthe.
Wonen
De provincie Drenthe wil investeren in de aantrekkelijkheid van Drenthe als woonprovincie. Drenthe kent karakteristieke woonmilieus die voorzien in de vraag naar landelijk en groen wonen. Bovenlokale afstemming is nodig om vraag en aanbod op de woningmarkt in balans te houden en om de herstructurering en verduurzaming van de woningvoorraad te bevorderen. De provincie vindt het belangrijk de woningvraag en het investeringspotentieel te benutten voor het herontwikkelen en transformeren van de bestaande woongebieden in de steden en dorpen. Daarmee geeft de provincie actief invulling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk en per eind 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden moeten op grond van het Bro alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen motiveren aan de hand van de drie treden van de ladder.
De ladder is geënt op de oude SER-ladder uit 1999 die al langer wordt gebruikt bij de afweging voor nieuwe bedrijventerreinen. De treden zijn als volgt:
-
Is er een regionale behoefte?
-
Zo, ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
-
Zo, nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte.
Landgoederen
De provincie Drenthe stimuleert de ontwikkeling van nieuwe landgoederen als vorm van kleinschalige, nieuwe woonmilieus. Ze vormen een hedendaagse toevoeging aan het landschap en mogen worden gezien als cultuurdaad van deze tijd. Landgoed en huis dienen als een eenheid te worden ontwikkeld. Het huis mag één wooneenheid tellen, met eventueel ondergeschikte functies. Het huis dient allure en uitstraling te krijgen en moet onder architectuur worden ontworpen. De provincie stelt enkele voorwaarden aan het ontwikkelen van een nieuw landgoed:
-
Het landgoed past in het bosclusteringsbeleid. Dit houdt in dat het nieuwe landgoed grenst aan een groot bos, natuurgebied, dorps- of stadsrand.
-
Het landgoed bestaat minimaal uit 5 ha bos. De ervaring leert dat een kwalitatief landgoed over het algemeen minimaal 10 tot 15 ha groot is.
-
Het landgoed is in principe openbaar toegankelijk.
-
Het landgoed vormt een ecologische, economische en esthetische eenheid.
-
Het landgoed past in het aanwezige landschap en houdt rekening met de cultuurhistorie en de bodemgesteldheid.
Niet-agrarische bedrijvigheid
In het verleden had het platteland vooral een productiefunctie voor voedsel. Tegenwoordig krijgt het steeds meer andere economische functies. Hoewel de landbouw nog steeds een belangrijke pijler van de plattelandseconomie is, wordt het 'medegebruik' van het platteland door de gehele samenleving groter. Voorbeelden zijn vrijetijdseconomie, educatie, genieten van natuur, ruimte en stilte en authentieke voedingsproducten. Op deze manier wordt het platteland als het ware een producent van belevenissen. Ten slotte heeft het platteland zich in de loop der jaren ook bewezen als (innovatieve) kraamkamer voor het midden- en kleinbedrijf en kunst en cultuur.
Om het platteland vitaal te houden, blijft de provincie Drenthe haar focus houden op een robuuste landbouw, maar wordt tevens ingezet op het versterken en verbreden van niet-agrarische economische activiteiten. Het groene karakter van Drenthe met haar natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke diversiteit biedt uitstekende potenties voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en activiteiten in de sfeer van gezondheid, wellness en leisure. De provincie Drenthe wil daarnaast ruimte bieden aan kleinschalige en lokaal georiënteerde activiteiten op het gebied van nijverheid en dienstverlening.
Recreatie en toerisme
De vrijetijdssector vervult een belangrijke economische functie voor Drenthe. Gelet op het economisch belang van de vrijetijdssector voor Drenthe wil de provincie deze economische kansen optimaal benutten. Drenthe moet hiervoor in haar diversiteit een totaalproduct aanbieden dat onderscheidend en van hoogwaardig niveau is. Dit is mede afhankelijk van investeringen van andere partijen. Het is een gezamenlijk belang het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en de huidige toeristisch-recreatieve infrastructuur kwalitatief te verbeteren en te vernieuwen. In dat toeristische totaalproduct Drenthe moet worden geïnvesteerd. De focus moet komen te liggen op de diversiteit en de kwaliteit van het toeristische product. Niet méér van hetzelfde, maar juist het creëren van toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande toeristische product is het doel. Daarnaast wil de provincie ruimte bieden aan enkele grootschalige voorzieningen, waar kansen worden gezien voor onder andere grootschalige (meerdaagse) evenementen.
VERBLIJFSRECREATIE
De kwaliteit van de verblijfsaccommodaties in Drenthe staat onder druk. De provincie Drenthe wil de bestaande bedrijven in samenhang met de omgeving versterken en vernieuwen. Daarbij zoeken ze naar alternatieve instrumenten (bijvoorbeeld uitfaseren) om vitalisering van verblijfsrecreatie te stimuleren. Dat geeft een kwaliteitsimpuls en biedt mogelijk oplossingen voor bedrijven zonder toekomstperspectief. Bij nieuwvestiging moet de systematiek van de Ladder voor duurzame verstedelijking worden toegepast, dit betekent dat eerst moet worden gekeken naar de mogelijkheden van de bestaande verblijfsrecreatie, voordat nieuwe ontwikkelingen in beeld komen.
PERMANENTE BEWONING RECREATIEVERBLIJVEN
De provincie Drenthe is in beginsel tegen permanente bewoning van recreatieverblijven, omdat dit leidt tot 'verstening' van het landelijk gebied. Ook gaat het ten koste van de capaciteit van recreatieverblijven, waardoor elders in het landelijk gebied een nieuwe vraag naar recreatiewoningen ontstaat. De provincie verleent in principe geen medewerking aan het legaliseren van permanente bewoning door gemeenten, waarbij de bestemming Verblijfsrecreatie wordt omgezet in de bestemming Wonen. Alleen in uitzonderlijke gevallen is de provincie bereid deze medewerking te verlenen. Hierbij moet worden voldaan aan de voorwaarden die de (toenmalige) VROM-Inspectie stelt in de brochure 'Onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen; handreiking voor gemeenten'. Verdere voorwaarden zijn:
-
de legalisatie heeft alleen betrekking op recreatiecomplexen en niet op losse recreatieverblijven;
-
het recreatiecomplex sluit aan op een kernbebouwing;
-
de legalisatie past binnen het integrale woonbeleid van de betreffende gemeente;
-
de noodzakelijke integratie met de naastgelegen kern levert een duurzame ruimtelijke kwaliteitsslag op.
DAGRECREATIE
De provincie streeft naar het versterken van het aanbod aan dagrecreatieve voorzieningen, vooral kwalitatief. Nieuwvestiging van grootschalige dagrecreatie wordt in belangrijke mate bepaald en gestuurd door de potentie van de locatie en haar omgeving. Ook hier ziet de provincie een koppeling met de kernwaarde bedrijvigheid.
Bij de nadere invulling van de stadsrandzones door gemeenten, wil de provincie graag toeristisch-recreatieve en culturele onderdelen inbrengen die de betekenis van de stad en de stadsrandzone kunnen versterken. Daarnaast ziet de provincie specifieke toeristische aanknopingspunten bij onder andere de Hondsrug. Hierbij gaat het vooral om het benutten van de cultuurhistorische betekenis van deze gebieden.
Duurzaamheid
Mede ingegeven door veranderingen in het klimaat en het schaarser worden van fossiele brandstoffen wil de provincie Drenthe de overgang maken naar een duurzame energiehuishouding. De provincie wil een energiehuishouding die betrouwbaar is, een minimum aan broeikasgassen uitstoot en betaalbaar is. De provincie handelt vanuit de 'Grounds for Change-filosofie'. Duurzame energiesystemen vragen om meer ruimte en zijn meer zichtbaar in het landschap, hierdoor is een nieuwe kijk nodig op de toepassing ervan. In de 'Grounds for Change-filosofie' staat het besef centraal dat de samenleving moet wennen aan moderne energielandschappen (die ontstaan door het toepassen van bijvoorbeeld windenergie en zonne-energie) en aan een intensiever gebruik van de ondergrond.
Onderdeel van de gewenste energietransitie is het stimuleren van een hogere productie van zonnestroom (zonnepanelen) en zonnewarmte (zonnecollectoren) door de provincie Drenthe. Om bij deze ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit te borgen, hanteert de provincie Drenthe een ruimtelijk kader voor de toepassing van zonne-energie. Het kader handelt alleen over de meer grootschalige ontwikkelingen en heeft geen betrekking op de inpassing van kleinschalige, losse zonnepanelen. De productie van zonne-energie wordt zo mogelijk gerealiseerd met behulp van gebouwgebonden installaties. Bij de toepassing op beschikbare en geschikt dakoppervlak streeft de provincie Drenthe naar een architectonisch rustig en evenwichtig beeld. Zonne-energie mag veelal ook worden toegepast in gebieden met cultuurhistorische of archeologische kernkwaliteiten.
De provincie Drenthe staat de aanleg van grondgebonden zonne-installaties op maaiveld toe in bestaand stedelijk gebied. Grondgebonden zonne-installaties buiten bestaand stedelijk gebied, kunnen alleen op een positieve houding van de provincie rekenen wanneer de initiatieven zijn voorzien van een breed maatschappelijk draagvlak en wanneer ze kunnen rekenen op betrokkenheid vanuit de directe omgeving. Bij maatschappelijke initiatieven die inhaken op noaberschap, menselijke maat en kleinschaligheid - bijvoorbeeld in de vorm van lokale energiecoöperaties - wil de provincie Drenthe in samenspraak met de initiatiefnemers verkennen onder welke voorwaarden toepassing mogelijk is.
Het toepassen van kleinschalige installaties voor de productie van duurzame energie binnen de bebouwde kom valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Toepassing van kleinschalige installaties daarbuiten is toegestaan, voor zover installaties passen in het landschap. Voor de ontwikkeling van kleinschalige mestvergistingsinstallaties bij veehouderijbedrijven hanteert de provincie Drenthe het 'Beleidskader co-vergisting'.
De Veenkoloniën zijn aangewezen als proefgebied voor de landbouw. Nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen hier als eerste worden geïntroduceerd. Dit wil de provincie Drenthe actief ondersteunen. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, efficiënt watergebruik, verduurzaming en duurzame energie. Het initiëren van deze nieuwe mogelijkheden loopt via de 'Agenda voor de Veenkoloniën' (een gezamenlijke gebiedsopgave van gemeenten en provincies in Groningen en Drenthe).
Infrastructuur
De provincie streeft naar een samenleving waarin de risico's op zware ongevallen en incidenten met gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk beperkt zijn. Hoewel de kans op ongevallen met dergelijke stoffen klein is, kunnen de gevolgen groot zijn. Voor een verantwoord en doelmatig vestigingsbeleid worden risicovolle bedrijven zoveel mogelijk geconcentreerd op daartoe geschikte bedrijventerreinen. De provincie heeft een regierol voor de externe veiligheid voor de periode 2011-2014, zoals afgesproken in het bestuursakkoord met het Rijk. Eind 2013 heeft het Rijk aangegeven dat het haar intentie is om te komen tot een Uitvoeringsprogramma Omgevingsveiligheid 2015-2018, dat in 2014 is uitgewerkt. Mede afhankelijk van de financiële middelen besluit de provincie Drenthe of een provinciaal meerjarenuitvoeringsprogramma opnieuw nodig is.
In het provinciaal beleid wordt aandacht besteed aan Radioastronomie. Het Nederlands Instituut voor de Radio Astronomie, ASTRON, heeft vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw een plaats binnen de sociaal-economische en ruimtelijke context van Drenthe. ASTRON heeft drie grote vestigingen in Drenthe en manifesteert zich onder andere bij Exloo en Buinen (centrumgebied van LOFAR). Verder zijn er verspreid over de provincie kleine LOFAR-buitenstations voor wetenschappelijk onderzoek naar zowel astronomie, geofysica als infrageluid. De provincie Drenthe wil ruimte bieden aan de verdere ontwikkeling van de radioastronomie in Drenthe, de provincie wil dit stimuleren vanuit het economisch perspectief. Het streven is om verstoring van activiteiten te voorkomen. De provincie Drenthe ondersteunt de ontwikkelingen rondom ASTRON en LOFAR ook met het oog op de ontwikkeling van slimme sensorsystemen in combinatie met het verzamelen en verwerken van grote hoeveelheden data. Deze slimme sensorsystemen blijken van groot belang te zijn bij innovaties in tal van bedrijven in Drenthe en daarbuiten.
3.3 Gemeentelijk beleid
In de navolgende paragrafen wordt aandacht besteed aan de meest relevante gemeentelijke beleidskaders: de Structuurvisie en de Nota van Uitgangspunten. Naast deze belangrijke documenten is voor een aantal beleidsthema’s sectoraal beleid ontwikkeld. Dat meer specifieke gemeentelijke beleid komt aan orde in hoofdstuk 6, waar de concrete bestemmingen worden besproken.
3.3.1 Structuurvisie Borger-Odoorn
De Structuurvisie Borger-Odoorn verbeeldt en beschrijft de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn voor de periode tot 2030.
De basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van Borger-Odoorn wordt gevormd door de kenmerken van het landschap. Het landschap van de gemeente Borger-Odoorn kent een driedeling op basis van ontstaansgeschiedenis. In paragraaf 2.2 van deze toelichting is die driedeling in Zand, Veen en Hunze uitgebreid beschreven. De Structuurvisie schept de kaders voor de ontwikkeling van het Zand, het Veen en de Hunze en geeft richting aan nieuwe initiatieven. Daarbij wordt de robuuste laag van Borger-Odoorn behouden of versterkt. Per deelgebied zijn verschillende ambities geformuleerd.
Landschap
ZAND
Het ruimtelijk beleid voor dit gebied staat in het teken van het benadrukken van de authentieke landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in het zandgebied. Dit geldt met name voor de Hondsrug en de waardevolle gradiënt tussen de Hondsrug en het beekdal van de Hunze.
VEEN
Borger-Odoorn biedt ruimte voor innovatie op het gebied van energie, duurzaamheid, logistieke verbindingen en waterbeheersing ten behoeve van grootschalige landbouw in de Veenkoloniën. Waar agrarische functies uit de linten verdwijnen, wordt flexibel omgegaan met de invulling van voormalige agrarische bebouwing met nieuwe functies. De cultuurhistorische betekenis van de lintstructuur en de openheid van het gebied blijven de kenmerkende kwaliteiten van de Veenkoloniën.
HUNZEDAL
De visie voor het Hunzedal zet in op waterrijke natuurontwikkeling die de oorspronkelijke structuur van het beekdal versterkt. De natuurontwikkeling respecteert het bestaande agrarisch gebruik en is een stimulans voor natuurvriendelijke recreatie.
Figuur 8. Visiekaart Structuurvisie
Natuur
In de gemeentelijke Structuurvisie is opgenomen dat binnen het Hunzedal natuurontwikkeling wordt gekoppeld aan de hermeandering van de Hunze, in het gebied dat is begrensd als Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Natuur en landbouw dienen naast elkaar te kunnen functioneren. Dit vergt een goede afstemming van de waterhuishouding op de functies natuur en landbouw.
Landbouw
In de Structuurvisie wordt aangegeven dat de mogelijkheden voor schaalvergroting in de landbouw verschillen per deelgebied. Voor de gehele gemeente geldt dat uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen en een neventak intensieve veehouderij bij bestaande grondgebonden bedrijven worden toegestaan, indien dit geen beperkingen oplevert voor de gebruiksruimte van omliggende functies. De trend van schaalvergroting in de landbouw uit zich in bedrijven met een groot aantal hectares grond dat in gebruik is voor akkerbouw of veeteelt. Borger-Odoorn is de tweede gemeente in Nederland als het gaat om het aantal bedrijven dat meer dan 100 ha grond in gebruik heeft.
ZAND
Grootschalige bedrijven zijn inpasbaar in het landschap indien geen afbreuk wordt gedaan aan de kenmerken van dit landschap, zoals de verkavelingsstructuur en houtwallen. Sommige bedrijven hebben extra uitbreidingsruimte nodig. In het kleinschalig landschap op het zand moet zorgvuldig worden omgegaan met het uitbreiden van de bouwblokken. Hier is altijd sprake van maatwerk. De verscheidenheid aan functies op het zand wordt in acht genomen bij het vergroten van het bouwblok. Op het zand zorgt het kleinschalige coulissenlandschap met een afwisseling van landbouw en natuur voor de kenmerkende identiteit en kwaliteit van dit gebied.
VEEN
In het veengebied gaat de gemeente soepel om met het vergroten van bouwkavels. Er mogen echter geen milieuconflicten ontstaan door de aanwezigheid van woningen. In de gebieden die worden gekenmerkt door grootschaligheid vormt landbouw de ruimtelijke drager van het gebied. Deze gebieden bevinden zich onder andere in het Veenkoloniale gebied ten oosten van het Hunzedal en Odoornerveen.
In het Hunzedal vindt gekoppeld aan de hermeandering van de Hunze natuurontwikkeling plaats in het gebied dat is begrensd als Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Natuur en landbouw dienen naast elkaar te kunnen functioneren. Dit vergt een goede afstemming van de waterhuishouding op de functies natuur en landbouw.
Agrarische bedrijven binnen de bestaande lintstructuren kunnen milieuhinder veroorzaken in de vorm van geurhinder, geluidhinder en verkeershinder. Ook veiligheidsafstanden kunnen een rol spelen. Wanneer in de linten geen uitbreidingsruimte kan worden gevonden, is uitplaatsing mogelijk. Langs de Tweederdeweg tussen Nieuw-Buinen en 1e Exloërmond zijn mogelijkheden voor clustering. De openheid van het gebied wordt zoveel mogelijk behouden.
HUNZEDAL
In het Hunzedal vindt gekoppeld aan de hermeandering van de Hunze natuurontwikkeling plaats in het gebied dat is begrensd als Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Natuur en landbouw dienen naast elkaar te kunnen functioneren. Dit vergt een goede afstemming van de waterhuishouding op de functies natuur en landbouw.
Wonen
In de Structuurvisie staat aangegeven dat er incidenteel op zichzelf staande woningbouw is toegestaan op open plekken binnen de bebouwingsstructuren van de linten en de uitlopers vanuit de esdorpen. Een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing is hierbij een vereiste.
Landgoederen
De gemeente hanteert in haar Structuurvisie beleid omtrent de mogelijkheden voor de realisatie van landgoederen en andere bijzondere woonvormen. Binnen een aantal deelgebieden binnen de gemeente wordt ruimte geboden aan bijzondere woonvormen in de vorm van ecologisch wonen of landgoederen. Deze woonvormen moeten kwaliteit en verbijzondering aan het landschap toevoegen.
De zoekgebieden voor landgoederen liggen aan de randen van de beekdalen en boswachterijen (niet in landbouw plus-gebieden). Langs de Semslinie is eveneens een zoekgebied voor landgoederen opgenomen, waarmee ruimtelijke kwaliteit aan de overgang tussen stad en land kan worden toegevoegd. Per zoekgebied is in principe één landgoed toegestaan, mits dit geen beperkingen oplevert voor het landbouwkundige gebruik. Een eventueel tweede landgoed is mogelijk onder dezelfde voorwaarden. De waarden in de robuuste laag moeten daarbij behouden blijven of worden versterkt.
Niet-agrarische bedrijvigheid
Bedrijven en werkgelegenheid zijn belangrijk voor de gemeente. Er dient ruimte te zijn om te ondernemen, waarbij er een evenwichtige balans moet zijn tussen enerzijds Borger-Odoorn als woongemeente en anderzijds Borger-Odoorn als gemeente waar ruimte is voor bedrijvigheid en nieuwe initiatieven. Om deze balans niet te verstoren, wil de gemeente ruimte bieden aan kleinschalige bedrijvigheid op de reeds aanwezige bedrijventerreinen, middels herstructurering en afronding, maar ook binnen de bestaande structuren, zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Als ontwikkelingsmogelijkheden worden genoemd:
-
bedrijvigheid op bestaande bedrijventerreinen (herinrichting);
-
op knooppunten Mondenweg uitbreiding van bestaande bedrijvigheid mogelijk maken;
-
LOFAR als vestigingsfactor;
-
kleinschalige bedrijvigheid/dienstverlening binnen bestaande structuren.
Recreatie en toerisme
Borger-Odoorn heeft de toerist veel te bieden; er zijn tal van attracties, evenementen en verblijfsaccommodaties. Er zijn veel routes (met name op het Zand) in het afwisselende landschap waar nog rust, ruimte, stilte en natuur is te vinden.
DE HONDSRUG
Vrijwel alle verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn gelegen op of aan de rand van de Hondsrug. Er zijn kansen om de recreatieve betekenis van de Hondsrug verder te versterken door:
-
het verbinden van cultuurhistorisch plekken en toeristische voorzieningen;
-
profilering van cultuurhistorisch en geologische waarden langs de Hondsrug;
-
status UNESCO Global Geopark, waarmee de aardkundige kwaliteiten worden benut voor een toeristisch recreatieve ontwikkeling en netwerkvorming.
Dit biedt kansen voor de op de Hondsrug gelegen dorpen om zich sterker te profileren als toeristische kernen. Kleinschalige, kwalitatief hoogwaardige, binnen de huidige structuren passende, recreatieve activiteiten worden gestimuleerd.
RECREATIEVE ONTWIKKELINGSGEBIEDEN
Ellertshaar en Hunzedal worden aangewezen als recreatieve ontwikkelingsgebieden. De bestaande zandwinningsplas bij Ellertshaar biedt uitstekende mogelijkheden voor natuurontwikkeling in combinatie met recreatie. In principe is dit pas mogelijk vanaf het moment dat de plas niet meer als zandwinningslocatie in gebruik is. Het Hunzedal is gecombineerd met de natuurontwikkelingsopgave geschikt voor recreatie. Kleinschalige voorzieningen om recreatie te faciliteren, kunnen binnen de structuur van het randveenontginningslint worden ingepast.
VERBINDINGEN
Binnen de gemeente is een groot aantal recreatieve voorzieningen aanwezig. De natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden binnen de gemeente hebben een hoge recreatieve waarde. De Structuurvisie zet in op het fysiek en visueel verbinden van deze waarden, zodat samenhang ontstaat tussen het toeristische aanbod binnen de gemeente.
3.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid 2014-2018
Bij de fabricage, de op- en overslag en het transport van gevaarlijke stoffen, zoals ammoniak, chloor en lpg, kunnen incidenten plaatsvinden met effecten voor de omgeving. Het gaat om kleine kansen met soms grote gevolgen. Het beleidsveld externe veiligheid richt zich op de beheersing van activiteiten die een risico voor de omgeving met zich kunnen meebrengen. De gemeente Borger-Odoorn wil haar burgers een veilige woon- en leefomgeving bieden. De beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente richtlijnen zodat verantwoorde keuzes kunnen worden gemaakt bij de vergunningverlening voor risicovolle bedrijven en de inrichting van bestemmingsplannen.
De gemeente heeft de ambities die ze op het gebied van externe veiligheid heeft, vertaald naar een planologisch kader voor ruimtelijke ontwikkelingen:
-
voldoen aan de wettelijke eisen;
-
bestaande risico's van bedrijven beheersen;
-
zeer kwetsbare groepen worden extra beschermd;
-
hulpverlening op peil brengen en houden;
-
oriëntatiewaarde groepsrisico in principe als bovengrens risico's;
-
nieuwe risico's in woongebieden worden met terughoudendheid mogelijk gemaakt.
In paragraaf 4.8 Externe veiligheid wordt ingegaan op de specifieke externe veiligheidsaspecten in het buitengebied.
3.3.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan
In 2013 is een update gemaakt van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). In deze update zijn enkele thema's van het GVVP uit 2005 geactualiseerd.
Voor het buitengebied zijn met name van belang:
-
herinrichting van gevaarlijke wegvakken en kruispunten, zoals de herinrichting van de N34;
-
inrichting 60 km/uur-zones.
Een aantal (her)inrichtingsmaatregelen zijn reeds uitgevoerd, zoals de ongelijkvloerse kruising ter hoogte van Exloo.
3.3.4 Rioleringsplan
Voor het goed functioneren van de riolering, met de juiste voorzieningen en de financiële bijdragen die hierbij komen kijken (de rioolheffing), is het wenselijk periodiek een GRP op te stellen. Dit GRP loopt van 2016 tot en met 2020. Het GRP Borger-Odoorn voor de periode 2010-2015 is geëvalueerd. Uit de evaluatie is geconcludeerd dat nagenoeg alle investeringen en maatregelen uit het GRP zijn uitgevoerd. Hiermee zijn de ambities uit het GRP 2010-2014 gehaald.
In het voorliggende plan wordt voortgeborduurd op het bestaande beleid. Er zijn twee speerpunten te onderscheiden, te weten:
Samenwerking
Borger-Odoorn zal ook de komende jaren blijven participeren in de samenwerking Noordelijke Vechtstromen. Er wordt onder andere samengewerkt op het gebied van meten en monitoren, duurzaamheid en grondwater(beleid). Daarnaast zal gezamenlijk een incidentenplan worden opgesteld.
Anticiperen op klimaatverandering
Op de middellange termijn wil Borger-Odoorn ‘toegroeien’ naar een rioolstelsel waarbij geen wateroverlast optreedt bij een bui die theoretisch gemiddeld eens in de vijf jaar voorkomt. Bij die bui mag er dan (op termijn) alleen sprake zijn van water op straat, niet van wateroverlast. Om de opgave in kaart te brengen om het lange termijndoel te bereiken, wordt de komende jaren een aantal onderzoeken uitgevoerd en worden maatregelen getroffen. Een van de maatregelen is het continueren van afkoppeling. Kansen die zich voordoen om mee te liften met herinrichtingswerkzaamheden worden benut.
3.3.5 Beleidsnota kleinschalig kamperen
In 2007 is de Beleidsnota kleinschalig kamperen vastgesteld. Hierin zijn een aantal beleidsuitgangspunten vastgelegd, waarvan de belangrijkste zijn:
-
kleinschalig kamperen is toegestaan op erven van agrarische bedrijven en van woningen;
-
het kleinschalig kamperen binnen het zandgedeelte van de gemeente (Hondsrug en het ten westen daarvan gelegen esdorpenlandschap) wordt niet verder vergroot;
-
het maximum aantal standplaatsen op een terrein voor kleinschalig kamperen wordt vastgelegd op 25 standplaatsen;
-
er worden een aantal voorwaarden gesteld aan de situering, inrichting en het gebruik.
3.3.6 Beleidsnota bed & breakfast voorzieningen en recreatieappartementen
In deze nota, die in 2017 is aangepast (vastgesteld door de gemeenteraad op 6 juli 2017), zijn de beleidsuitgangspunten van de gemeente opgenomen voor bed & breakfastvoorzieningen en recreatieappartementen. Het gemeentelijk beleid is erop gericht recreatie en toerisme te stimuleren, zeker als daarmee de mogelijkheid wordt gecreëerd voor een gevarieerder aanbod van overnachtingsmogelijkheden. Bed & breakfastvoorzieningen in het hoofdgebouw worden acceptabel geacht, mits het ondergeschikt blijft aan het wonen. Recreatieappartementen zijn acceptabel in vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning of (agrarische) bedrijfswoning.
3.3.7 Kadernota Duurzame ontwikkeling
De Kadernota Duurzame Ontwikkeling 2011-2014 geeft de prioriteiten aan voor de komende jaren. De ambitie is te streven naar een Duurzaam Borger-Odoorn en te werken aan de integratie van milieu, natuur en ruimtelijke ontwikkeling. Ten aanzien van bestemmingsplannen wordt opgemerkt dat het thema duurzaamheid het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om:
-
bepaalde activiteiten te weren;
-
te zorgen voor een goede balans in natuurwaarden, waterbeheer, bodem- en luchtkwaliteit door:
-
voorschriften op te nemen voor parkeergelegenheid;
-
voorschriften op te nemen die zorgen voor voldoende waterinfiltratie in het gebied;
-
voorschriften op te nemen die zorgen voor behoud van groen;
-
voorschriften op te nemen die het bebouwde oppervlakte compact houden;
-
voorschriften op te nemen die bepaalde bodem- en of luchtverontreinigende activiteiten weren;
-
kaders te geven voor mobiliteitsvraagstukken (waar komen wegen, ontsluitingen, fietspaden);
-
voorschriften op mogelijkheden op te nemen om duurzame energie-installatie te ontwikkelen.
In de kadernota wordt een aantal ambities weergegeven op het gebied van duurzaam bouwen. De gemeente stelt zowel voor bestaande bouw als voor nieuwbouw de kaders zodanig vast dat duurzaamheid wordt meegewogen, ze brengt duurzame uitvoeringsalternatieven onder de aandacht en stimuleert duurzame keuzes. Ten aanzien van het beheer en de openbare ruimte wil de gemeente de authentieke landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gemeente behouden. Tot slot is het van belang dat de gemeente streeft naar een schoon watersysteem waarbij water op maat aanwezig is en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en gezonde natuur. En de gemeente zet in op het benutten van lokale kansen voor duurzaam stedelijk waterbeheer.
In het coalitieakkoord 2014-2018 is opgenomen dat het bestaande beleid dient te worden herijkt en besloten is tot het opstellen van een concrete activiteitenagenda via het concept van het projectmatig creëren. Met instemming van de raad is besloten dat het kader weliswaar adequaat is, maar dat via concrete uitvoeringsagenda's hieraan uitvoering wordt gegeven.
3.3.8 Cittaslow
De gemeente Borger-Odoorn ontving in 2010 het internationale Cittaslow-keurmerk. Een Cittaslow-gemeente kenmerkt zich door een prettige leefomgeving en haar rijke cultuurhistorie. Cittaslow legt de focus op landschap, milieu, cultuur en gastvrijheid en benadrukt het bewuster leven in een menselijk tempo. Dat betekent ook milieubewust en duurzaam ondernemen met toepassing van technologische ontwikkelingen met behoud van historie en identiteit. Een identiteit die garant staat voor een aantrekkelijke omgeving om te leven, werken en recreëren. Gastvrijheid en aandacht voor elkaar staat hierbij centraal.
Deze Cittaslow-filosofie sluit goed aan op dat wat de gemeente Borger-Odoorn is en wil uitdragen. De Hunebedden vertellen het eeuwenoude verhaal van de vroegste bewoners in deze omgeving. Het uitgestrekte landschap met bos, heide, zand en veen nodigt uit om te ontdekken. Het Cittaslow-keurmerk stimuleert bestuurders, beleidsmakers, instellingen, ondersnemers en inwoners om verantwoordelijkheid te nemen voor de ontwikkeling van de gemeente. Bewust omgaan met natuur en milieu is hierbij het uitgangspunt.
3.3.9 Nota van Uitgangspunten
In het kader van voorliggend bestemmingsplan Buitengebied heeft de gemeenteraad op 10 december 2015 een Nota van Uitgangspunten (NvU) vastgesteld. Bij de vaststelling zijn drie amendementen aangenomen. Deze betreffen:
-
het opnemen van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor functiewijziging van vrijkomende agrarische bebouwing;
-
het in planologisch opzicht beschouwen van kleinschalige paardenhouderijen als hobbymatig;
-
het opnemen van mogelijkheden voor het realiseren van een gereguleerde overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's.
In de Nota van Uitgangspunten worden per thema de beleidsuitgangspunten geformuleerd voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Deze thema’s zijn nader beschreven in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodemkwaliteit
Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen. De bodem kan ook geschikt worden gemaakt voor een gebruiksfunctie door middel van het uitvoeren van een bodemsanering.
Onderzoek
Op de Bodeminformatiekaart van de provincie Drenthe is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem. De Bodeminformatiekaart biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar ‘verdachte’ werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Ook voor onverdachte terreinen geldt overigens dat bodemverontreiniging kan worden aangetroffen, omdat altijd activiteiten plaatsgevonden kunnen hebben die tot verontreiniging van de bodem hebben geleid en die thans niet bekend zijn.
Uit de Bodeminformatiekaart blijkt dat in het plangebied op verschillende plaatsen bodemonderzoek is uitgevoerd. In enkele gevallen zijn locaties gesaneerd. Op een aantal plaatsen is vastgesteld dat bodemverontreiniging aanwezig is. Ook zijn er enkele voormalige stortplaatsen aanwezig waarvoor beperkingen gelden op basis van de Wet bodemsanering. In het plangebied zijn voorts verschillende historische activiteiten bekend die kunnen wijzen op verontreiniging van de bodem.
Conclusie
Aangezien het bestemmingsplan voor het grootste deel van het plangebied uitgaat van een voortzetting van de huidige bestemmingen, kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan ten aanzien van het aspect bodem uitvoerbaar mag worden geacht. Bij nieuwe ontwikkelingen zal, afhankelijk van de functie, bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
4.2 Waterbeheer
Wet- en regelgeving/beleidskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Waterwet en Nationaal waterplan
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van waterwetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. De NWP bevat de hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland en is de vervanger van de Vierde Nota Waterhuishouding en alle voorgaande nota’s hieromtrent. Het NWP is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015. Het NWP voor de periode 2016-2021 is momenteel in voorbereiding. Het NWP gaat uit van integraal waterbeheer en van een watersysteembenadering. Het hoofdthema is ‘Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst’. Het NWP beoogt te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het beleid richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en andere vormen van gebruik van water. In het NWP is beleid opgenomen voor het IJsselmeergebied, de Noordzee en de stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast bevat het NWP, naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008, beleid over maatregelen die moeten worden genomen vanwege de verwachte klimaatsveranderingen.
Provinciaal en regionaal waterbeleid
Het waterbeleid van de provincie Drenthe is vastgelegd in het regionaal waterplan, dat deel uitmaakt van de Omgevingsvisie. Het regionaal waterplan bevat de hoofdlijnen van het Drentse waterbeleid en de ruimtelijke vertaling daarvan.
Van provinciaal belang zijn:
-
een robuust watersysteem dat zodanig is ingericht dat de risico’s op wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven, met bijzondere aandacht voor de beekdalen;
-
een goede kwaliteit van het oppervlaktewater, gebaseerd op de normen van de KRW. Voor de Drentsche Aa moet de kwaliteit zo goed zijn dat het water geschikt is voor de bereiding van drinkwater;
-
een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater van een goede kwaliteit, beschikbaar voor mens en natuur;
-
een zodanige kwaliteit van het grondwater dat het zonder ingrijpende en kostbare zuivering geschikt is voor de bereiding van drinkwater;
-
de aangewezen waterbergingsgebieden.
Het plangebied van het bestemmingsplan valt voor het grootste gedeelte onder het beheer van het Waterschap Hunze en Aa's. Binnen het beheergebied van Waterschap Hunze en Aa's is sprake van zes watersystemen. Voor het plangebied zijn de watersystemen Hunze, Veenkoloniën en Drentsche Aa van toepassing. Het zuidelijke deel van het plangebied, ter hoogte van Odoorn, Klijndijk en Odoornerveen, ligt in het beheergebied van Waterschap Vechtstromen. In hun beheerplannen voor de periode 2016-2021 is door beide waterschappen op hoofdlijnen vastgelegd met welke ambities de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende water en schoon en ecologisch gezond water worden opgepakt.
Wateradvies
De digitale watertoets is op 26 april 2017 uitgevoerd. Hieruit bleek dat er geen sprake is van een waterschapsbelang. De uitkomsten van de digitale watertoets zijn als bijlage aan dit plan toegevoegd. De desbetreffende watergangen in het plangebied zijn voorzien van een passende bestemming.
4.3 Landschap en cultuurhistorie
Wet- en regelgeving
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van artikel 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. In paragraaf 2.2 is hier al op ingegaan. Voor zover sprake is van cultuurhistorie dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Drenthe kent een voor Nederland uniek cultuurhistorisch landschap en telt veel archeologische en aardkundige waarden. De historische en prehistorische waarden van de provincie zijn zeer bepalend voor de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. De provincie beschouwt ze daarom als grote betekenis en als 'drager' voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Door objecten en structuren boven- en ondergronds in samenhang te bekijken, winnen ze aan betekenis voor de woon-, werk- en leefomgeving.
Cultuurhistorische waardenkaart
De gemeente Borger-Odoorn heeft in 2013 een inventarisatie laten uitvoeren (RAAP) op basis waarvan een cultuurhistorische waardenkaart is opgesteld. Hierop is echter nog geen beleid vastgesteld. De gemeente zal hieraan alsnog gevolg geven in de vorm van facetbestemmingsplan waarin een beschermende regeling voor het cultureel erfgoed zal worden opgenomen. In overleg met de provincie zal hieraan in 2018 verder invulling worden gegeven.
Onderzoek
De gebieden waarop de provincie zich onder andere concentreert, zijn de Hondsrug, de Monden en het Hunzedal (randveenontginning). De provincie geeft voor deze gebieden de volgende ambities:
DE HONDSRUG
-
Het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit vele zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields.
-
Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die getuigen van de prehistorische route over de Hondsrug.
-
Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.
DE MONDEN
-
Het zichtbaar houden van de ordening en samenhang tussen de ontginningsassen, die tot uitdrukking komen in enkele en dubbele lintdorpen en bebouwde en onbebouwde ontginningsassen.
-
Het herkenbaar houden van de ordening en samenhang binnen een lintdorp, zoals de situatie waarbij slechts aan één zijde van het kanaal boerderijen en woningen staan.
HET HUNZEDAL (RANDVEENONTGINNINGEN)
-
Het onbebouwd en onbeplant houden van het Hunzedal, waarin de nu aanwezige gehuchten uitzonderingen en verbijzonderingen zijn.
-
Het herkenbaar houden van de lintstructuur van de randveenontginningen met een variatie aan woningen langs de slingerende noord-zuid georiënteerde weg en doorzichten naar het achterland.
AARDKUNDIGE WAARDEN
De gemeente Borger-Odoorn kent een grote variatie aan aardkundige waarden. Het Drouwenerzand is een van de weinige actieve stuifzandgebieden in Nederland en ligt op de ook al bijzondere Hondsrug. Het gebied is, op 1 oktober 2009, door de provincie uitgeroepen tot het eerste Aardkundig Monument van Drenthe. Op kaart 2 'kernkwaliteit aardkundige waarden' van de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe heeft het gebied de aanduiding 'hoogste beschermingsniveau - stergebied'. De provincie geeft aan dat ze voor dit gebied alleen ontwikkelingen toestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Voor zowel het Drouwenerzand als de overige aardkundige waarden van provinciaal belang, vormt het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden het provinciaal vertrekpunt in het planvormingsproces.
Masterplan De Hondsrug UNESCO Global Geopark
De Hondsrug UNESCO Global Geopark stelt de identiteit van het Hondsruggebied centraal. De bijzondere geologie, natuur en cultuurhistorie maken het tot een onderscheidend gebied met internationale aantrekkingskracht. De kracht van het Hondsruggebied is de unieke driedeling. De ruggen en dalen door ijs gevormd, een veelheid aan archeologische schatten en het cultuurlandschap in de loop van duizenden jaren door mensenhanden gevormd. De Hondsrug UNESCO Geopark stimuleert een duurzame economische ontwikkeling op basis van deze kernwaarden. Daarbij wordt de robuustheid en veerkracht van het gebied behouden door het beschermen van en investeren in de gebiedskwaliteiten. Daarbij is innovatie en de participatie van ondernemers en bewoners essentieel.
Voorliggend bestemmingsplan is gericht op het actualiseren van de bestaande situatie in het plangebied. Mochten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toekomst plaatsvinden, dan is het uitgangspunt dat nog bestaande aardkundige en cultuurhistorische structuren en waarden in het plangebied niet of zo min mogelijk zullen worden doorbroken en aangetast. Hiertoe zijn de landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden in het plangebied met dit bestemmingsplan voorzien van een beschermingsregeling.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is op actualisatie gericht; bestaande ruimtelijke structuren worden niet gewijzigd en bestaande cultuurhistorische waarden worden als gevolg hiervan dan ook niet aangetast. Daarnaast zijn diverse beschermingsregelingen ten aanzien van cultuurhistorie met dit bestemmingsplan getroffen. Dit bestemmingsplan mag uit cultuurhistorisch oogpunt derhalve uitvoerbaar worden geacht.
4.4 Archeologie
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn de artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet is geregeld dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de archeologische monumentenzorg. De gemeente moet bij (op)nieuw vast te stellen ruimtelijke plannen rekening houden met in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische waarden en dat archeologische resten bij bodemverstoring intact blijven. Deze verplichting volgt ook uit de Wro/Bro, die voorschrijft dat archeologie en cultuurhistorie uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij ruimtelijke plannen. Volgens het provinciaal beleid en het rijksbeleid is integratie van de (archeologische) monumentenzorg in het gemeentelijke ruimtelijk beleid een fundamenteel uitgangspunt. Borging van archeologische waarden wordt gerealiseerd door integratie van archeologie in het proces van de ruimtelijke ordening. Een ruimtelijk plan moet hierdoor naast de inventarisatie van mogelijke archeologische waarden ook, indien nodig (en mogelijk), bescherming bieden voor waardevolle gebieden.
Onderzoek
Om op zorgvuldige wijze met het archeologische bodemarchief om te gaan, heeft archeologisch adviesbureau RAAP in 2011 in opdracht van de gemeente Borger-Odoorn gemeentelijk archeologisch beleid opgesteld. Het beleid is tot stand gekomen in het kader van de Culturele Alliantie tussen de gemeente en de provincie Drenthe. Het beleid geeft een overzicht van de ‘voorraad archeologie’ op gemeentelijke schaal en hoe de gemeente bij ruimtelijke ingrepen en plannen met dit archeologisch erfgoed wil omgaan. Het beleid geeft inzicht in de eventueel noodzakelijke onderzoeksprocessen (wel of geen onderzoek en, zo ja, op welke wijze). Vanuit de gemeenschappelijke zorg voor het archeologisch bodemarchief van Drenthe zijn in het beleid de gemeentelijke en provinciale uitgangspunten gebundeld weergegeven.
Op hoofdlijnen betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in 'bijzondere terreinen en gebieden' (depressies/laagten, terrein van archeologische waarde, zeer hoge archeologische waarde, zeer hoge archeologische waarde beschermd, bufferzone AMK-terreinen) geen onderzoeksvrijstelling geldt (0 m2), voor gebieden met een hoge of middelhoge verwachting een onderzoeksvrijstelling van 100 m2 tot maximaal 1.000 m2 en voor het Veenkoloniaal gebied een onderzoeksvrijstelling van 2 ha. Over de gemiddelde dikte van de bouwvoor zijn afspraken gemaakt met de gemeenten en LTO Noord. De bovenste 30 cm plus 10 cm voor niet-kerend woelen zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
De gemeentelijke Archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart inclusief het bijbehorende rapport (RAAP, rapport 2186 (2011)) is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.
In 2011 is een convenant afgesloten tussen Gedeputeerde Staten van Drenthe, colleges van burgemeester en wethouders van Drentse gemeenten (waaronder Borger-Odoorn) en LTO, waarin spelregels zijn afgesproken over de bescherming van het archeologisch bodemarchief in relatie tot (normale) agrarische werkzaamheden op landbouwgrond. De afspraken houden in dat geen vergunning nodig is voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 cm onder de bouwvoor, en voor het aanbrengen van drainage, tenzij het gaat om essen, AMK-terreinen of anderszins bekende archeologische vindplaatsen op de gemeentelijke archeologiekaarten. De afspraken zijn vertaald in de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
De provincie hanteert bij haar sturing op het provinciaal belang vier beschermingsniveaus waaronder: 'generiek', 'behoud in situ' (in de bodem), 'behoud ex situ' (buiten de bodem) indien behoud in situ niet mogelijk is en 'verwachting toetsen door onderzoek'.
Figuur 9. Archeologische beleidsadvieskaart
Conclusie
In voorliggend bestemmingsplan is voorzien in de noodzakelijke verbinding met de in het archeologisch beleid opgenomen adviezen. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke eisen die ten aanzien van archeologie worden gesteld. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door archeologie.
4.5 Natuur
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving. Juridisch en beleidsmatig strekken de planologisch relevante natuur- en landschapsaspecten zich uit over soortenbescherming en gebiedsbescherming. De Wet natuurbescherming (Wnb) is het toetsingskader voor de soorten- en gebiedsbescherming.
Voor de wettelijk beschermde plant- en diersoorten geldt het zogenoemde ‘nee, tenzij’-principe als uitgangspunt. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken.
In de wet zijn de Natura 2000-gebieden aangewezen als beschermde gebieden. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en is uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe. De provincies zijn verantwoordelijk voor het realiseren van dit netwerk.
In paragraaf 2.3 is al ingegaan op de diverse beschermde natuurwaarden die in en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan voorkomen.
Onderzoek
Bij de beoordeling van de voorgenomen ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt (met name uitbreiding van agrarische bedrijven), bleek dat 'significant negatieve effecten' op Natura 2000-gebieden niet konden worden uitgesloten. Het was daarom noodzakelijk een passende beoordeling uit te voeren. Deze is opgenomen in het planMER. Ook is onderzoek gedaan naar de effecten voor het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) en de overige natuur buiten het Natuurnetwerk. Een toelichting op de resultaten van het planMER is opgenomen in hoofdstuk 5.
Voor zover dit bestemmingsplan veranderingen mogelijk maakt (bijvoorbeeld de vernieuwing of het realiseren van gebouwen), ligt de zorgplicht voor het niet aantasten van eventuele ecologische waarden (soorten) bij de initiatiefnemer. Dit rechtvaardigt geen verder onderzoek naar ecologie in het kader van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Wat betreft de gevolgen voor de Natura 2000-gebieden en de overige natuurgebieden wordt verwezen naar hoofdstuk 5. Door te kiezen voor een alternatief voor het aanvankelijke voornemen worden de milieueffecten op de natuur zodanig beperkt dat 'negatieve effecten' op de Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Ook de mogelijk aanwezige ecologische waarden worden door vaststelling van dit bestemmingsplan niet verstoord.
4.6 Lucht
Wet- en regelgeving
Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de hiervoor gestelde grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als ‘niet in betekenende mate’ beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.853 voertuigbewegingen (van personenwagens) per weekdagetmaal leidt.
Onderzoek
Verwacht wordt dat met voorliggend actualiserend bestemmingsplan de toename van voertuigbewegingen minder dan 1.853 motorvoertuigen bedraagt. Derhalve vindt geen verslechtering van de luchtkwaliteit plaats. Het plan moet worden beschouwd als ‘niet in betekende mate’ van invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.
4.7 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
4.7.1 Wegverkeerslawaai
Wet- en regelgeving
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. In tabel 1 is hiervan een overzicht gegeven.
Tabel 1. Overzicht breedte geluidzones per type weg (bron: Wgh)
Aantal rijstroken |
Wegligging binnen stedelijk gebied |
Wegligging buiten stedelijk gebied |
2 |
200 m |
250 m |
3 of 4 |
350 m |
400 m |
5 of meer |
n.v.t. |
600 m |
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd of wanneer reconstructie van de weginfrastructuur plaatsvindt, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Onderzoek
Binnen het plangebied worden met dit bestemmingsplan bij recht geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Ook vinden vanwege dit bestemmingsplan geen ingrijpende wijzigingen in de verkeersinfrastructuur plaats waardoor verkeersstromen in belangrijke mate zullen veranderen ten nadele van geluidgevoelige objecten in de omgeving daarvan. Akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan derhalve niet van toepassing. Voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder.
Conclusie
Op grond van voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet door geluidhinder wordt belemmerd.
4.7.2 Industrielawaai
Wet- en regelgeving
Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onder meer aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 41 Wgh insluit. De categorieën van inrichtingen bedoeld in artikel 41 Wgh zijn nader aangewezen in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
De bedrijvigheid op een geluidgezoneerd industrieterrein mag cumulatief niet meer dan 50 dB(A) op de vastgestelde zonelijn van de geluidszone produceren. In het geval binnen de geluidzone woningen zijn gelegen, dient te worden gewaarborgd dat de geluidbelasting op deze woningen niet meer bedraagt dan 55 dB(A), overeenkomstig vastgestelde maximaal toelaatbare geluidbelastingen (MTG).
Onderzoek
Binnen het plangebied bevindt zich geen geluidgezoneerde bedrijvigheid. Buiten het plangebied, binnen de gemeente Vlagtwedde, liggen het Bedrijvenpark Zuid Groningen en de AVEBE-locatie. Dit bedrijventerrein is op grond van de Wgh zoneringsplichtig. Een gedeelte van de geluidszone ligt binnen de gemeente Borger-Odoorn. Bij de vaststelling van de geluidszone heeft in het verleden reeds een afweging plaatsgevonden over de aanvaardbare geluidniveaus op het terrein en in de directe omgeving. Voor zover noodzakelijk is voor de woningen binnen de geluidszone een hogere waarde in de zin van de Wgh vastgesteld.
Conclusie
De geluidszone voorziet in een regeling voor de beperking van de geluidhinder van het bedrijventerrein in de gemeente Vlagtwedde. De indertijd vastgestelde geluidzone voor het bedrijventerrein wordt door dit nieuwe bestemmingsplan niet gewijzigd. Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en mag - gezien het voorgaande - uitvoerbaar worden geacht wat betreft het aspect industrielawaai.
4.8 Externe veiligheid
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico’s vanwege de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Een en ander brengt met zich mee dat bij nieuwe ruimtelijke plannen een toets aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid moet plaatsvinden. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Voor risicovolle bedrijven is onder meer van toepassing:
-
het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
-
de Regeling externe veiligheid (Revi);
-
het Registratiebesluit externe veiligheid;
-
het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
-
het Vuurwerkbesluit.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) met het bijbehorend Basisnet. Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Onderzoek
De RUD Drenthe heeft op 20 juli 2017 een advies externe veiligheid opgesteld. Navolgend is een samenvatting van het onderzoek en de conclusies opgenomen. Het complete advies is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.
Plaatsgebonden risico
INRICHTINGEN
In het plangebied is bedrijvigheid aanwezig waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen. Buiten het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren over het onderhavige plangebied liggen. De invloedsgebieden liggen wel (voor een deel) in het plangebied. In het navolgende overzicht zijn de risicovolle bedrijven benoemd.
Tabel 2. Risicovolle inrichtingen nabij plangebied
Naam |
Adres |
Werkingssfeer |
PR (10-6 in m) |
GR (Invloeds- gebied in m) |
Opmerking |
LPG-tankstation Drentse Poort |
Drentse Poort 1, Nieuw Buinen |
Bevi |
buiten plangebied |
150 m |
invloedsgebied en effect gebied buiten plangebied |
LPG-tankstation Van den Belt |
Zuiderdiep 5, 2e Exloërmond |
Bevi |
buiten plangebied |
150 m |
invloedsgebied en effect gebied buiten plangebied |
Propaantank Jansen |
Zuidelijke Tweederdeweg 20, Buinen |
Bevi |
buiten plangebied |
150 m |
|
LPG-tankstation Sanders |
Open Einde 7, Stadskanaal |
Bevi |
buiten plangebied |
150 m |
invloedsgebied en effectafstand gedeeltelijk binnen plangebied |
Avebe Tak |
M. en O.-weg 11, Ter Apelkanaal |
BRZO |
buiten plangebied |
|
invloedsgebied gedeeltelijk binnen plangebied |
Avebe B.A. Gasselternijveen |
Baptistenkade 40, Gasselternijveen |
Bevi |
buiten plangebied |
|
wordt niet aangemerkt als risicobron omdat SO-2 opslag is ontmanteld. |
Zwembad de Leewal valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. De inrichting heeft geen plaatsgebonden risicocontour. Het groepsrisico is niet van toepassing op deze inrichting. In het bestemmingsplan zijn met betrekking tot deze inrichting geen nadere bepalingen opgenomen.
BUISLEIDINGEN
Binnen het plangebied zijn diverse aardgastransportleidingen gelegen. Het gaat om de volgende leidingen met een invloedsgebied:
Tabel 3. Buisleidingen
Leiding |
Exploitant |
druk (bar) |
diameter (mm) |
belemmeringenstrook |
invloedsgebied |
100% letaliteitszone |
000406 |
NAM |
85 |
152,40 |
5 m |
98 m |
50 m |
000413 |
NAM |
85 |
711,20 |
5 m |
435 m |
156 m |
000438 |
NAM |
66,2 |
278,00 |
5 m |
142 m |
69 m |
A-516 |
Gasunie |
66,2 |
1220 |
5 m |
540 m |
202 m |
A-519 |
Gasunie |
66,2 |
1219 |
5 m |
540 m |
202 m |
A-619 |
Gasunie |
66,2 |
1219 |
5 m |
540 m |
202 m |
A-661 |
Gasunie |
79,9 |
1219 |
5 m |
580 m |
210 m |
N-522-49 |
Gasunie |
40 |
168,30 |
4 m |
70m |
50 m |
N-522-50 |
Gasunie |
40 |
159,00 |
4 m |
70 m |
38 m |
N-522-51 |
Gasunie |
40 |
108,00 |
4 m |
46 m |
26 m |
N-522-53 |
Gasunie |
40 |
108,00 |
4 m |
46 m |
26 m |
N-522-54 |
Gasunie |
40 |
108,00 |
4 m |
46 m |
26 m |
N-522-55 |
Gasunie |
40 |
108,00 |
4 m |
46 m |
26 m |
N-522-59 |
Gasunie |
40 |
168,30 |
4 m |
70 m |
50 m |
N-523-50 |
Gasunie |
40 |
159,00 |
4 m |
70 m |
38 m |
N-523-76 |
Gasunie |
40 |
168,30 |
4 m |
70 m |
50 m |
Op de verbeelding is voor de leidingen en de bijbehorende belemmeringenstrook een dubbelbestemming opgenomen. Daaraan is een standaardregeling gekoppeld ter beperking van het grondgebruik rond de leidingen. In het plangebied ligt de leiding 000438 van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), bij de routedelen 82012 t/m 82014 ligt de 10-6-contour van de leiding buiten de belemmeringenstrook. Dit geldt ook voor de leiding N-522-50 van Gasunie. Op grond van het Bevb geldt dat binnen deze contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht en beperkt kwetsbare objecten slechts onder zwaarwegende voorwaarden.
In het plangebied ligt één gasontvangststation met bijbehorende veiligheidszone van 15 m. Het gasontvangstation is aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation'. De veiligheidszone is aangeduid als 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation'. Ook zijn er een aantal afsluiterlocaties. Voor zover deze zijn afgebakend met een hek, moeten ze worden beschouwd als 'inrichting' en zijn ze bestemd als 'afsluiterlocatie'. De overige afsluiterlocaties zijn niet specifiek aangeduid maar vallen, met de bijbehorende belemmeringenstrook, binnen de dubbelbestemming Leiding - Gas.
TRANSPORT GEVAARLIJKE STOFFEN
Binnen de gemeente Borger-Odoorn liggen de provinciale wegen N374 en N34. De provincie Drenthe heeft haar provinciale wegen in het kader Besluit externe veiligheid transportroutes niet voorzien van zones. Op de wegen in het plangebied is sprake van een dusdanig gering transport van gevaarlijke stoffen dat geen belemmeringen optreden voor de gronden. Hiervoor hoeft geen aparte regeling in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
Op grond van de regeling Basisnet blijkt dat de vorengenoemde provinciale wegen geen plasbrandaandachtsgebied hebben.
Conclusie
Op grond van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
-
Inrichtingen: het plaatsgebonden risico van de risicobronnen binnen en buiten het plangebied hebben geen invloed op het plangebied.
-
Buisleidingen: het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het PR 10-6 per jaar. Binnen de contouren bevinden zich namelijk geen verblijfsobjecten en deze zijn ook niet in het bestemmingsplan geprojecteerd.
-
Transport gevaarlijke stoffen: voor de provinciale wegen N34 en N374 is geen PR-contour 10-6 aanwezig. Er geldt voor deze wegen geen PAG.
Verantwoording groepsrisico
Zoals reeds is opgemerkt, dient bij nieuwe (ruimtelijke) besluiten binnen het invloedsgebied van risicovolle objecten invulling te worden gegeven aan de wettelijke verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Dit bestemmingsplan wordt hierbij aangemerkt als ‘nieuw besluit’.
De verantwoording van het groepsrisico kan als volgt worden samengevat:
-
Inrichtingen: het groepsrisico vanwege de invloed van enkele Bevi-inrichtingen levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
-
Buisleidingen: het groepsrisico neemt vanwege de actualisatie van het bestemmingsplan niet toe en ligt over het algemeen vrij laag. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, omdat:
-
het groepsrisico niet wijzigt;
-
de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden;
-
het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Er zijn geen maatregelen noodzakelijk die tot een lager groepsrisico leiden.
Om naar de toekomst toe te voorkomen dat het gebruik binnen de maatschappelijke bestemmingen, die binnen de 100%-letaliteitszone van een buisleiding liggen, kan wijzigen in een zeer kwetsbaar object, wordt geadviseerd de volgende zeer kwetsbare objecten voor deze bestemming maatschappelijk uit te sluiten:
-
gebouwen met een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied;
-
gebouwen met een woonfunctie voor zorg;
-
gebouwen met een onderwijsfunctie voor basisschoolonderwijs aan minderjarigen en voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking;
-
gebouwen met een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang;
-
gebouwen met een celfunctie.
-
Transport gevaarlijke stoffen: er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, omdat:
-
het groepsrisico niet wijzigt;
-
de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden;
-
het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Maatregelen die leiden tot een lager groepsrisico hoeven niet te worden onderzocht.
Op 8 augustus 2017 heeft de Brandweer Drenthe advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico. De conclusie luidt dat de actualisatie van het bestemmingsplan geen invloed heeft op het groepsrisico. Het groepsrisico zal niet toenemen door de aanpassing van het bestemmingsplan. De oriëntatiewaarde zal op geen enkel punt worden overschreden.
Het gehele advies van de Brandweer is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.
Bluswatervoorzieningen
De Brandweer Drenthe heeft op 8 augustus 2017 advies uitgebracht ten aanzien van de bluswatervoorzieningen in het buitengebied. Ten aanzien van bluswatervoorzieningen zijn er geen bezwaren tegen het bestemmingsplan. In het plangebied en de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere vulpunten aanwezig waar waterwagens van de brandweer kunnen bijtanken.
4.9 Bedrijven en milieuzonering
Wet- en regelgeving
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening dient te worden gehouden met de omliggende woonbebouwing en andere gevoelige objecten, zoals kantoren en verzorgingstehuizen. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zoveel mogelijk voorkomen.
In de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt een richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar minimale afstanden aangegeven. In de meeste gevallen kunnen deze minimale afstanden worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige functies om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Onderzoek
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:
-
rustige woonwijk en rustig buitengebied;
-
gemengd gebied (hiertoe behoort ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid).
FUNCTIESCHEIDING
In een rustige woonwijk of rustig buitengebied wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt, te weten:
milieucategorie |
richtafstand rustig buitengebied |
richtafstand gemengd gebied |
1 |
10 m |
0 m |
2 |
30 m |
10 m |
3.1 |
50 m |
30 m |
3.2 |
100 m |
50 m |
4.1 |
200 m |
100 m |
4.2 |
300 m |
200 m |
5.1 |
500 m |
300 m |
5.2 |
700 m |
500 m |
In het plangebied is in meer of mindere mate sprake van een ‘rustig buitengebied’ en 'gemengd gebied' (lintbebouwing). In het plangebied komt naast bedrijvigheid ten behoeve van de agrarische functie ook niet-agrarische bedrijvigheid voor.
In het verleden is bij de vestiging van bedrijven in het plangebied in het kader van de milieuwetgeving beoordeeld in hoeverre die vestiging aanvaardbaar was en aan welke eventueel te stellen voorschriften zou moeten worden voldaan. Wanneer aan vorenstaande richtafstanden kon worden voldaan, zijn veelal geen nadere regels gesteld. Is de afstand korter, dan zijn vaak wel aanvullend regels gesteld, bijvoorbeeld in een milieuvergunning. Vanwege deze situatie is de aanwezigheid van de verschillende legaal gevestigde bedrijven dan ook aanvaardbaar.
Bedrijven die in de huidige situatie niet kunnen voldoen aan de geldende minimale richtafstanden worden normaliter op de verbeelding specifiek aangeduid. Hiermee kan de huidige situatie wel worden voortgezet, maar kan bij bedrijfsbeëindiging geen gelijkwaardig bedrijf uit dezelfde milieucategorie terugkeren in een toekomstige situatie. Enkel bedrijvigheid uit lagere milieucategorieën, dan wel eenzelfde bedrijf is dan nog mogelijk.
Bij recht is nieuwvestiging van bedrijven op andere dan de bestaande en als zodanig bestemde locaties binnen het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk. In gevallen van zowel uitbreiding van bedrijvigheid als in gevallen van nieuwvestiging van bedrijvigheid zal bij de verstrekking van de milieuvergunningen of bij het instemmen met meldingen van geval tot geval een beoordeling plaatsvinden van de gevolgen voor de directe omgeving.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet door hinder van bedrijven belemmerd.
4.10 Kabels en leidingen
In het plangebied komen diverse kabels en leidingen voor die planologische bescherming verdienen. Deels zijn deze reeds in eerdere paragrafen beschreven. Uit voorgaande resteren nog de aanwezige hoogspanningslijnen en hoofdwaterleidingen in het plangebied. Hierop is in navolgende paragraaf nader ingegaan.
4.10.1 Hoogspanningsleidingen
Beleid
Op grond van het voorzorgbeginsel heeft het voormalige Ministerie van VROM in oktober 2005 aan overheden en netbeheerders advies omtrent hoogspanningslijnen uitgebracht. Geadviseerd wordt, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven/worden blootgesteld in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (μT) (voor langdurige blootstellingen wordt uitgegaan van kinderen die wonen of verblijven in scholen, crèches of kinderopvangplaatsen die gelegen zijn in magneetveldzones. Als gevoelige bestemmingen hiervoor worden woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen aangemerkt. Locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden, maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld, worden niet aangemerkt als gevoelige bestemming, zoals recreatievoorzieningen). De magneetveldzone is de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningslijn uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 μT is of in de toekomst kan worden. Hiermee moet bij vaststelling van bestemmingsplannen en wijzigingen in bestaande plannen rekening worden gehouden.
Onderzoek
De RUD Drenthe heeft op 20 juli 2017 een advies externe veiligheid opgesteld. In het navolgende is een samenvatting van het onderzoek opgenomen ten aanzien van het onderdeel hoogspanningslijnen. Het complete advies is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.
In het plangebied is sprake van drie bovengrondsehoogspanningsleidingen. Het tracé van de 110 kV-lijn Beilen–Emmen Vesterswijk loopt net ten zuiden van Klijndijk. Het tracé van de 380-110 kV-combilijn Zwolle-Meeden loopt parallel aan de gemeentegrens tussen Valthermond en Ter Apel. Het tracé van de 110 kV-lijn Musselkanaal Zandberg-Schaapsberg loopt vanaf de 380 kV westwaarts richting Zandberg.
De hoogspanningsleidingen hebben een zakelijk recht zone van respectievelijk 2 x 25 m voor de 110 kV-lijn en 2 x 34 m voor de 380-110 kV-lijn. De zogenaamde indicatieve zone die door het RIVM voor de 110 kV-lijn wordt aangegeven, beslaat 50 m aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn. Voor de combilijn is deze indicatieve zone 110 m aan weerszijden van de lijn. Dit zijn conservatieve aannames. De daadwerkelijke zone van 0,4 μT (microtesla) is kleiner.
Figuur 10. Kaartfragment ligging hoogspanningsleidingen (bron: RIVM, 2014)
NB. Het tracé van de 110 kV-lijn Musselkanaal Zandberg-Schaapsberg is niet op de kaart weergegeven
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt en derhalve ook geen nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig verblijven of worden blootgesteld in de zone van de hoogspanningsleidingen.
De verdere distributie van elektriciteit in de gemeente geschiedt voornamelijk ondergronds. Naast kabels en leidingen wordt in de elektriciteitsvoorziening voorzien door transformatorstations die verspreid in de gehele gemeente aanwezig zijn.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft de aanwezige hoogspanningsleidingen in het plangebied.
4.10.2 Andere leidingen
In het plangebied liggen diverse rioolpersleidingen, waterleidingen, gasleidingen, elektriciteitsleidingen, CAI-leidingen et cetera. Buiten de hiervoor beschreven leidingen zijn deze niet van planologisch belang. Deze andere leidingen zijn via het zakelijk recht voldoende beschermd. Deze worden dan ook niet via het bestemmingsplan beschermd.
4.10.3 Reserveringsstrook leidingen (Barro)
In de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een aantal nieuwe buisleidingen van nationaal belang voorzien. De exacte ligging van deze leidingen is echter nog niet bekend. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is voor de gewenste tracés een zoekgebied opgenomen waarbinnen de toekomstige leiding zal worden gelegd. Dit zoekgebied is vertaald in een tweetal zones:
-
een zone van 70 m aangemerkt als voorkeurstracé, waarbinnen in ieder geval de leiding wordt gelegd;
-
een aanvullende zone van 250 m aan weerszijde van het voorkeurstracé waarbinnen de gemeente eventuele wijzigingen van dit tracé kan aanbrengen en daarmee sturing geeft aan de uiteindelijke ligging van de leiding.
Eén van de zoekgebieden voor nieuwe buisleidingen van nationaal belang gaat door het plangebied. De reserveringsstrook is op navolgende afbeelding is aangegeven.
Ter plaatse van het voorkeurstracé mogen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht die belemmerend kunnen zijn voor de eventuele aanleg van de nieuwe buisleiding. Binnen het voorkeurstracé van 70 m liggen enkele locaties die een knelpunt op kunnen leveren. Hiervoor heeft de gemeente de mogelijkheid om de reserveringsstrook te verleggen (binnen 250 aan weerszijden van het voorkeurstracé).
Figuur 11. Voorkeurstracé buisleidingen (Bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)
4.11 Defensie
Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations van de vliegbasis Leeuwarden en Twente. Uit de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) volgt dat beperkingen gelden voor de bouwhoogte van windturbines. Op onderstaand kaartje is dit weergegeven.
Figuur 12. Kaart radarverstoringsgebieden (bron: Rarro)
Gelet op de bouw- en hoogtebeperkingen in het bestemmingsplan is het niet noodzakelijk een regeling in het bestemmingsplan op te nemen.
Boven het plangebied ligt de militaire laagvliegroute nr. 10 voor jacht- en transportvliegtuigen. Deze laagvliegroute brengt beperkingen voor het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m (te meten vanaf het maaiveld) met zich mee en voor het gebruik van het luchtruim (bijvoorbeeld voor drones) boven een hoogte van 40 m. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen en de laagvliegroute is op de verbeelding aangeduid als 'vrijwaringszone - laagvliegroute'.
Figuur 13. Kaart laagvliegroutes (bron: Rarro)
Hoofdstuk 5 Resultaten uit het planMER
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is er vooral op gericht de bestaande situatie in het bestemmingsplangebied te behouden en daar waar mogelijk te versterken. Ten behoeve van die versterking is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor toekomstige ontwikkelingen. Dit betreft met name de schaalvergroting in de landbouw. Hiermee vormt het bestemmingsplan het kader voor mogelijke m.e.r.-(beoordeling)plichtige activiteiten en is het noodzakelijk om een planMER op te stellen voor het ontwerpbestemmingsplan. Een dergelijk rapport biedt inzicht in de verschillende milieueffecten van de ontwikkelingen die op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn. Op basis van dit planMER kan een onderbouwde en overwogen keuze worden gemaakt over welke ontwikkelingen wel en welke niet mogelijk (kunnen) worden gemaakt op basis van milieu-overwegingen.
Omdat in het bestemmingsplan Buitengebied ontwikkelingen in de landbouw aan de orde zijn, waarvan niet op voorhand kan worden uitgesloten dat deze ontwikkelingen significante effecten hebben voor Natura 2000-gebieden, was het nodig een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming uit te voeren. Dit bracht ook met zich mee dat er een plan-m.e.r. moest worden uitgevoerd.
Omdat de gemeente tezelfdertijd ook bezig was met de voorbereiding van de actualisatie van de bestemmingsplannen voor 1e Exloërmond, Valthermond, Nieuw-Buinen/Buinerveen en Borger/Buinen/2e Exloërmond/Klijndijk is uit praktisch oogpunt besloten om één gecombineerd plan-m.e.r. voor de vorengenoemde plannen uit te voeren. Het planMER is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
In het planMER zijn met name agrarische activiteiten onderzocht, omdat deze activiteiten in het voorliggend bestemmingsplan kaderstellend zijn voor de plan-m.e.r. Overige relevante aspecten zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter eveneens onderzocht. Hiervan wordt verderop in dit hoofdstuk verslag gedaan. Op basis van dit inzicht in de verwachte milieueffecten was het mogelijk het voornemen en een alternatief hiervoor te beoordelen. Naar aanleiding hiervan zijn, met de planMER als onderdeel van de onderbouwing, keuzes gemaakt in de ontwikkelingen die wel en die niet op grond van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
In het navolgende wordt een en ander nader uitgewerkt. De paragrafen volgen de stappen die zijn gezet in de totstandkoming van het MER.
Om te beginnen, is het voornemen beschreven (paragraaf 5.2). Het voornemen kan worden omschreven als de ruimtelijke ontwikkeling die de gemeente voor ogen staat voor het buitengebied, zoals vastgesteld in de Nota van Uitgangspunten, aangevuld met het beleid voor de kernen ten aanzien van de ontwikkeling van agrarische bedrijven. Van dat voornemen zijn de effecten bepaald (paragraaf 5.3). Vervolgens bleek het nodig een alternatief uit te werken dat niet leidt tot significante effecten (paragraaf 5.4).
5.2 Het voornemen
In de Nota van Uitgangspunten is aangegeven dat de gemeente ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van de landbouw. Op grond van die gewenste uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen is het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig. Kortweg komt het in het planMER onderzochte voornemen van het bestemmingsplan neer op het navolgende.
Omvang bouwvlak bij recht
In het bestemmingsplan krijgen nagenoeg alle agrariërs bij recht een bouwvlak van 1,5 ha of de bestaande oppervlakte als het bouwvlak al groter is.
Voor de volwaardige agrarische bedrijven – zowel grondgebonden als niet-grondgebonden - gelden er geen beperkingen voor de oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak. De uitwisseling tussen akkerbouw, grondgebonden veehouderij en intensieve veehouderij is niet mogelijk, evenmin als de vestiging van een nieuwe intensieve neventak bij een grondgebonden bedrijf.
Omvang bouwvlak bij uitbreiding
Via een wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak van een grondgebonden veehouderij en een akkerbouwbedrijf worden uitgebreid tot een totale oppervlakte van maximaal 2 ha, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder landschappelijke inpassing.
Het bouwvlak van een volwaardige intensieve veehouderij kan ook via een wijzigingsbevoegdheid worden uitgebreid tot 2 ha, maar alleen als de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit gewijzigde wet- en regelgeving voor dierenwelzijn en/of als sprake is van milieuwinst.
5.3 Effecten van het voornemen
Uit de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen blijkt dat er vooral effecten op de natuur en de geur worden verwacht. De effecten op (een deel van) de natuur zijn negatief tot zeer negatief beoordeeld. Alle overige effecten zijn hooguit licht negatief en daarmee acceptabel. Uit de beoordeling blijkt dat de effecten die als zeer negatief zijn beoordeeld, worden veroorzaakt door de toename van de stikstofdepositie (als stikstofverbinding) op Natura 2000-gebieden. Vooral dit milieueffect is een probleem voor het vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied en de bestemmingsplannen voor de acht dorpen.
Ook is gebleken dat diepe grondbewerkingen een verdrogend effect kunnen hebben op het Natura 2000-gebied Drouwenerzand. Dit speelt voor het bestemmingsplan Buitengebied.
Zoals uit de passende beoordeling (zie hoofdstuk 11 van het planMER) blijkt, is een ‘significant negatief effect’ op Natura 2000-gebieden door een toename van de stikstofdepositie en door verdroging als gevolg van diepe grondbewerkingen in het voornemen niet uit te sluiten.
Dit betekent dat uitwerking van het bestemmingsplan op basis waarvan het voornemen in strijd is met de Wet natuurbescherming, dan ook niet zo kan worden vastgesteld. Er moest een alternatief worden uitgewerkt waarbij significante effecten niet optreden.
5.4 Alternatief
Om het bestemmingsplan Buitengebied te kunnen vaststellen, moet het (ontwerp)bestemmingsplan zo worden opgesteld dat de milieueffecten op de natuur worden beperkt. Hierbij moeten de effecten op de natuur zo worden beperkt dat 'negatieve effecten' op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Hiervoor is het alternatief uitgewerkt. De in het alternatief opgenomen maatregel is zo bepaald dat de regels van het bestemmingsplan de milieueffecten wanneer nodig voorkomen of beperken, maar daarbij ook de bouw- en gebruiksmogelijkheden op en van de gronden niet meer dan nodig beperken.
Dit betekent dat het bestemmingsplan een kader blijft bieden voor ontwikkelingen. Binnen dit kader heeft de agrariër de ruimte zijn agrarisch bedrijf te ontwikkelen.
5.4.1 Uitwerking alternatief naar bestemmingsplanregeling
Hierna worden de uitgewerkte regelingen met een toelichting weergegeven. Na de regelingen volgt een beschijving van de effecten.
1. Gebruikregel stikstofdepositie
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee, indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
-
het bepaalde in sub a geldt niet voor het gebruik, waarbij het aantal stuks vee op gronden en in bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel toeneemt en deze toename van de veestapel, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in de maatgevende Natura 2000-gebieden dat deze, in de periode waarvoor het Programma Aanpak Stikstof als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit natuurbescherming geldt, de grenswaarde overschrijdt, zoals vastgesteld in artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming grenswaarden.
TOELICHTING
Het uitgangspunt van de vorengenoemde regeling is dat de ammoniakemissie van de veehouderijbedrijven niet mag toenemen. Dit uitgangspunt is in de gebruiksregels uitgewerkt in een verbod om de stikstofdepositie vanaf ieder afzonderlijk agrarisch bouwperceel op de maatgevende Natura 2000-gebieden te laten toenemen (sub a). Hierdoor wordt een (significant) negatief effect voorkomen. Deze gebruiksregel biedt ruimte voor een (beperkte) toename van de ammoniakemissie voor met name bedrijven die op grotere afstand van een Natura 2000-gebied liggen. Hiermee past een mogelijke toename van de ammoniakemissie binnen het onder a opgenomen deel van de gebruiksregel.
Het resterende deel van de regeling (sub b) is een vertaling van het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS). Deze (vrij technische) planregeling maakt een toename van de ammoniakemissie vanuit een agrarisch bedrijf mogelijk als de depositie die gepaard gaat met deze toename onder de grenswaarde blijft, zoals opgenomen in het Besluit natuurbescherming . Deze grenswaarde is bepaald op 1 mol/ha/jaar. Als de toename van de stikstofdepositie onder de 1 mol/ha/jaar op de Natura 2000-gebieden blijft, geldt een uitzondering op de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming. Deze activiteiten zijn dan nog wel meldingsplichtig in het kader van de PAS. Voor activiteiten met een toename van de stikstofdepositie van minder dan 0,05 mol/ha/jaar geldt een algehele vrijstelling.
In het kader van de PAS is een prognose gemaakt van de ontwikkeling van de stikstofdepositie in de periode van zes jaar waarvoor het programma wordt vastgesteld. Na deze zes jaar kunnen de waarden worden herzien. Indien binnen deze zes jaar de depositieruimte in een bepaald gebied voor 95% is benut, wordt de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar voor dat gebied teruggebracht naar 0,05 mol/ha/jaar. Ten behoeve van de PAS is (door het Rijk) een zelfstandige passende beoordeling uitgevoerd. De gemeente hoeft dat niet nog eens te herhalen. Om die reden kan dit deel van de PAS-regeling (bij recht) in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Van belang is nog te bepalen wat wordt verstaan onder de ‘bestaande situatie’. In de begrippen (artikel 1 van de regels) wordt uitgegaan van – voor agrariërs – de meest gunstige situatie, die als volgt wordt bepaald:
-
Indien een omgevingsvergunning Natuur of een 'aangehaakte' omgevingsvergunning is verkregen, wordt de daarin vergunde depositie vanaf het betreffende agrarisch bedrijf ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan gezien als ‘bestaand’.
-
Is geen Natuurbeschermingswetvergunning aanwezig, dan wordt gekeken naar de referentiesituatie zoals opgenomen in de PAS. Dit betreft 'de bestaande activiteit en de daarbij behorende stikstofdepositie die ten hoogste feitelijk door die bestaande activiteit feitelijk werd veroorzaakt vóór 1 januari 2015'.
-
Is de stikstofdepositie van de referentiesituatie zoals onder b is genoemd hoger dan de stikstofdepositie waarvoor eerder een Natuurbeschermingswetvergunning is verleend, dan geldt de feitelijk veroorzaakte stikstofdepositie als bedoeld onder b als 'bestaand'.
Naast de vorengenoemde mogelijkheid voor het uitbreiden van vee geldt nog dat de huidige situatie van de stallen van dien aard is dat in de meeste gevallen niet de best beschikbare technieken van toepassing zijn. Als per bedrijf de huidige stallen worden vervangen door de best beschikbare technieken, ontstaat een vermindering van de emissie en daarmee van de depositie. Deze ruimte kan vervolgens weer worden benut door het uitbreiden van de veestapel. De hoeveelheid uitbreidingsruimte per bedrijf hangt dus tevens af van de emissiewinst die geboekt kan worden door het vervangen van de huidige stalsystemen door de best beschikbare technieken. Deze mogelijkheden verschillen vanzelfsprekend per bedrijf.
De toename van stikstofdepositie en geurhinder wordt met dit alternatief drastisch beperkt. Hierdoor treden geen negatieve tot zeer negatieve milieueffecten meer op. Er blijven hooguit nog enkele licht negatieve effecten over.
2. Milieuzone hydrologie
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – hydrologie’ dienen de hydrologische waarden te worden hersteld, behouden en ontwikkeld.
Onder strijdig gebruik wordt mede begrepen het gebruik dat afwijkt van de omschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- grondbewerkingen dieper dan 40 cm, zoals diepploegen en het aanbrengen van drainage;
- het wijzigen van het greppel- en slotenpatroon.
TOELICHTING
Diepe grondbewerking ten behoeve van de landbouw, zoals diepploegen, het wijzigen van het greppel- en slotenpatroon en het aanleggen van diepe drainage kunnen een verdrogend effect hebben op het Natura 2000-gebied Drouwenerzand. Deze werkzaamheden worden daarom in een zone van 1000 meter rondom het Drouwenerzand niet toegestaan.
Effecten alternatief
Los van het vorenstaande is het alternatief overeenkomstig het voornemen. Ten aanzien van landschap is er geen verschil tussen de effecten van het voornemen en het alternatief. Ten aanzien van bodem, water en natuur zijn de effecten aanmerkelijk gunstiger: Omdat de depositie van stikstof vrijwel niet toeneemt, treden er geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en andere natuurgebieden op.
De ruimte die de provincies bieden voor lichte toenames van de depositie in het kader van de PAS-regeling is per Natura 2000-gebied vastgelegd in een depositiebank. Aan deze ruimte is per Natura 2000-gebied een PAS-herstel strategie gekoppeld, met beheersmaatregelen, die waarborgt dat, ondanks een geringe tijdelijke toename van de depositie, er geen significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied optreden. Dit is in een overkoepelende landelijke passende beoordeling onderzocht (Passende Beoordeling over het programma aanpak stikstof 2015-2021 Ministerie van Economische Zaken/Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 10 januari 2015). Bovendien is de PAS-wetgeving gebaseerd op een geleidelijke landelijke afname van de stikstofdepositie.
Ook de flora en fauna lijden geen schade ten gevolge van deze zeer beperkte extra depositie. De geringe effecten op flora en fauna en het NNN ten gevolge van fysieke aantasting, indien de bouwpercelen worden uitgebreid, zijn weer hetzelfde als in het voornemen. Ten aanzien van geur en gezondheid zijn de effecten ook gunstiger omdat er, ondanks het overschakelen op emissiearmere technieken, nooit in die mate uitbreiding van de veestapel kan plaatsvinden als in het voornemen. Om die reden zijn ook de effecten op fijnstof en overige gezondheidsaspecten gunstiger.
5.4.2 Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
Door de maatregel die in het alternatief is opgenomen, is er geen sprake van een ‘negatief effect’ op Natura 2000-gebieden. Ook zijn de overige milieueffecten in het alternatief voor andere aspecten geringer, dan wel afwezig. Met het alternatief kunnen alle effecten die als negatief tot zeer negatief zijn beoordeeld, worden ondervangen. Dit betekent ook dat het alternatief niet in strijd is met de Wet natuurbescherming en dat het bestemmingsplan op basis van het alternatief kan worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan met de in het alternatief opgenomen maatregel wordt uitvoerbaar geacht. Met andere woorden: ook met toepassing van de in het alternatief opgenomen gebruiksregels kan in het algemeen gebruikgemaakt worden van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Toetsingsadvies Commissie m.e.r.
De Commissie m.e.r. heeft een advies uitgebracht omtrent het planMER. Dit advies betrof op- en aanmerkingen omtrent de referentiesituatie voor de bepaling van de effecten door stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden (vergunde situatie in plaats van de huidige feitelijke situatie), het niet inzichtelijk maken of de geboden planologische ontwikkelingsruimte daadwerkelijk kan worden benut (betreft uitvoerbaarheid binnen de kaders van de Wet natuurbescherming, Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit luchtkwaliteit) en de beschrijving voor landschap die onvoldoende is gedifferentieerd om als basis te kunnen dienen voor de effectbeschrijving. Daarmee zijn de beschreven effecten van het voornemen en het alternatief niet navolgbaar. Wat betreft deze aspecten is een oplegnotitie ten behoeve van het planMER opgesteld die als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. Het advies van de Commissie m.e.r. heeft geen gevolgen voor de inhoud van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische opzet
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en vervolgens vertaald in een set regels en een verbeelding; het eigenlijke bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk is na een algemene introductie van de gehanteerde wettelijke richtlijnen voor dit bestemmingsplan en een toelichting op de bestemmingsplanprocedure, een korte toelichting op de regels opgenomen.
6.1 Algemeen
Wro, Bro en SVBP 2012
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast.
De SVBP 2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften, maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP 2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.
6.2 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan provincie, waterschap, veiligheidsregio, leidingbeheerders en andere belanghebbende instanties. Ook biedt de gemeente de mogelijkheid een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
6.3 Structuur van de regels
De regels zijn vervat in artikelen die zijn onderverdeeld in drie delen.
In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
In de bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. In de paragrafen 6.4 tot en met 6.6volgt een nadere toelichting op de bestemmingen en dubbelbestemmingen.
In de algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels.
De afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkings- en wijzigingsregels zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen worden gebruikt ten aanzien van alle bestemmingen.
6.4 Gebiedsbestemmingen
6.4.1 Agrarisch
Nota van uitgangspunten
Van oudsher is de agrarische sector de belangrijkste drager van het buitengebied. In algemene zin geldt dan ook het uitgangspunt dat de gemeente waar mogelijk de verdere ontwikkeling van de agrarische sector wil faciliteren.
Het agrarisch gebied kenmerkt zich door een afwisselend besloten en open landschap. Hoewel er lokaal nog restanten zijn van kleinschalige verkavelingstructuren, is het merendeel van de agrarische percelen grootschalig van karakter. Het overgrote deel van het plangebied bestaat uit agrarische cultuurgrond. Deze gronden zijn dan ook als zodanig bestemd. Het gebied kenmerkt zich door een grote mate van openheid. Nieuwe percelen met opgaande vormen van boom- en fruitteelt, houtteelt en de aanleg van nieuw bos zijn binnen de bestemming Agrarisch dan ook niet toegestaan.
Ook zijn er, met uitzondering van bestaande bouwwerken, buiten de bouwpercelen geen nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen, mestsilo's en andere bouwwerken toegestaan. Een uitzondering wordt gemaakt voor terreinafscheidingen en schuilstallen.
De gemeente hecht sterk aan de kwaliteiten van de drie landschappen: Hondsrug (Zand), Hunzedal en Veenkoloniën. Op de Hondsrug zorgt het kleinschalige coulissenlandschap met een afwisseling van landbouw en natuur voor de kenmerkende identiteit en kwaliteit van dit gebied.
In het Hunzedal vindt gekoppeld aan de hermeandering van de Hunze natuurontwikkeling plaats in het gebied dat is begrensd als Natuur Netwerk Nederland (NNN). Natuur en landbouw dienen naast elkaar te kunnen functioneren. Dit vergt een goede afstemming van de waterhuishouding op de functies natuur en landbouw.
In het veengebied gaat de gemeente soepel om met het vergroten van bouwkavels. Er mogen echter geen milieuconflicten ontstaan door de aanwezigheid van gevoelige objecten. In de gebieden die worden gekenmerkt door grootschaligheid vormt landbouw de ruimtelijke drager van het gebied. Deze gebieden bevinden zich onder andere in het Veenkoloniale gebied ten oosten van het Hunzedal en Odoornerveen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moeten de hier aanwezige waarden behouden blijven. In het bestemmingsplan worden de aanwezige waarden uitgewerkt in dubbelbestemmingen (Waarde – Archeologie, Waarde - Landschap en cultuurhistorie en Waarde - Openheid). Zie hiervoor ook de uitwerking in paragraaf 6.5 van dit hoofdstuk.
Uitgangspunten
VERPLAATSING EN NIEUWVESTIGING VAN AGRARISCHE BEDRIJVEN
-
De provinciale landbouwgebieden-plus zijn de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven.
-
Nieuwvestiging van niet grondgebonden bedrijven en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven wordt uitgesloten.
-
Nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is niet mogelijk, tenzij het betreft het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet.
-
De gemeente wil medewerking verlenen aan uitplaatsing van bestaande intensieve veehouderijen, naar de Tweederdeweg Zuid tussen Nieuw-Buinen en 1e Exloërmond. Bij verplaatsing bedraagt het bouwvlak maximaal 1,5 ha. Een bedrijf moet aansluiten bij de bestaande stedenbouwkundige opzet. Bij maatwerk en een goede landschappelijke inpassing mag dit worden vergroot tot 2 ha.
-
Bij de uitplaatsing van een agrarisch bedrijf wordt de voormalige agrarische locatie voorzien van een andere bestemming.
MESTOPSLAGPLAATSEN
-
Medewerking verlenen om buiten een bouwblok, middels afwijking, mestbassins te realiseren, mits deze landschappelijk worden ingepast. Daar waar in het plangebied waardevolle landschappelijke elementen aanwezig zijn, is het niet mogelijk om mestbassins te realiseren. Als voorwaarde wordt in het bestemmingsplan opgenomen dat voor het laden en lossen van de mest opstelplaatsen moeten worden gerealiseerd.
-
Er mogen maximaal twee bassins bij elkaar worden gelegd, dit wordt beschouwd als één bassinlocatie. De twee bassins dienen aan één zijde van de weg te worden gesitueerd, zodat vrij uitzicht aan de andere wegzijde gewaarborgd blijft.
-
In het bestemmingsplan worden geen mogelijkheden opgenomen om mestsilo’s te realiseren buiten het bouwblok.
BOOM- EN SIERTEELT, FRUITTEELT, HOUTTEELT EN BOSBOUW
-
Het geheel uitsluiten van deze teelten gaat in de ogen van de gemeente te ver, omdat er vormen van boom- en fruitteelt zijn die zonder negatieve effecten op het landschap kunnen plaatsvinden. In het bestemmingsplan wordt daarom onderscheid gemaakt tussen (meerjarige) opgaande en niet-opgaande teelten. Niet opgaande teelten zijn bij recht overal mogelijk.
-
Opgaande vormen van boom- en fruitteelt, sierteelt houtteelt en bosbouw zijn niet toegestaan, met uitzondering van het bestaande gebruik.
-
In het bestemmingsplan worden definities opgenomen voor de begrippen: houtteelt, bosontwikkeling, opgaande en niet-opgaande teelten.
Vertaling naar het bestemmingsplan
In voorgaande bestemmingsplannen voor het buitengebied was de agrarische gebiedsbestemming in de eerste plaats gericht op het behoud en het herstel van waarden. In dit bestemmingsplan is gekozen voor één agrarische gebiedsbestemming en worden de waarden bestemd in de dubbelbestemmingen. Dit betreft de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden (zie paragraaf 6.5).
In de bestemming Agrarisch is bepaald dat alle gebouwen, overkappingen, mestopslagen en sleufsilo's uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. In afwijking daarvan mogen onder voorwaarden mestbassins buiten het bouwvlak worden gebouwd. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt niet voor gronden met de dubbelbestemmingen Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1, Waarde - Landschap en Cultuurhistorie 2 en Waarde - Openheid.
Het gebruik van gronden voor (meerjarige) opgaande vormen van boom- en sierteelt, fruitteelt, houtteelt en bosbouw is verboden. Dit verbod geldt niet voor de bestaande boom- en sierteelt, fruitteelt, houtteelt en bestaand productiebos.
In de wijzigingsregels is bepaald dat de bestemming gewijzigd kan worden voor:
-
de uitbreiding van het bouwvlak van grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven tot 2 ha;
-
de verplaatsing van een intensieve veehouderij naar een nieuwe locatie aan de Tweederdeweg Zuid tussen Nieuw-Buinen en 1e Exloërmond.
6.4.2 Natuur
Nota van uitgangspunten
De gemeente Borger-Odoorn is van mening dat de aanwezige natuur in de gemeente beschermd en behouden moet blijven. Binnen het Hunzedal wordt natuurontwikkeling gekoppeld aan de hermeandering van de Hunze in het gebied dat is begrensd als Natuur Netwerk Nederland. Natuur en landbouw dienen naast elkaar te kunnen functioneren. Dit vergt een goede afstemming van de waterhuishouding op de functies natuur en landbouw. Het bestemmingsplan zal dan ook een beschermende regeling bevatten. De betreffende gebieden worden in het bestemmingsplan voorzien van een specifieke regeling die is gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden.
UITGANGSPUNTEN
-
In het bestemmingsplan wordt qua natuurbestemmingen aangesloten op het provinciaal beleid.
-
De gemeente zal enkele bestaande natuurgebieden vastleggen in het bestemmingsplan.
-
De gebieden die de afgelopen jaren zijn ingericht als natuur zullen in het bestemmingsplan eveneens worden voorzien van een natuurbestemming. De productiebossen worden niet voorzien van een natuurbestemming.
-
Natura 2000-gebieden krijgen de bestemming Natuur - 1, de gebieden die tot het Natuur Netwerk Nederland behoren en de overige natuurgebieden en bossen worden voorzien van de bestemming Natuur - 2.
Vertaling naar het bestemmingsplan
De bestemming Natuur - 1 omvat het Natura 2000-gebied Drouwenerzand. Het doel van deze bestemming is het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke waarden in dit Natura 2000-gebied, conform de instandhoudingsdoelen. Extensieve dagrecreatie is tevens begrepen in deze bestemming. Voor bepaalde werken en werkzaamheden op deze gronden is een omgevingsvergunning nodig.
De NNN-gebieden (behalve nog te verwerven gebieden) en overige bestaande bos- en natuurgebieden zijn bestemd als Natuur - 2. De nog te verwerven en in te richten gebieden hebben een aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied natuur'. De informatie over de NNN-gebieden en de nog niet verworven en ingerichte gronden zijn afkomstig van Geoportaal, aangevuld met informatie die via de inspraakreacties is binnengekomen. Helaas biedt de beschikbare informatie niet altijd duidelijkheid (of de informatie is tegenstrijdig). Binnen de bestemming Natuur – 2 zijn daarom de functies ‘extensief agrarisch medegebruik’ en ‘bosbeheer en houtproductie’ toegestaan.
6.5 Landschap, archeologie en cultuurhistorie
Nota van uitgangspunten
De gemeente hecht sterk aan de kwaliteiten van de drie landschappen: Zand (Hondsrug), Hunzedal en Veenkoloniën. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten de hier aanwezige waarden behouden blijven.
In het bestemmingsplan worden de aanwezige waarden uitgewerkt en voorzien van nadere eisen. In het op te stellen bestemmingsplan wordt daartoe gewerkt met doelbestemmingen (Agrarisch), en dubbelbestemmingen (Waarde – Archeologie, Waarde - Beekdal, Waarde - Landschap en cultuurhistorie, Waarde - Nationaal Landschap en Waarde - Openheid).
UITGANGSPUNTEN
-
Ruimtelijke ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de specifieke landschappelijke waarden ter plekke.
-
Het gemeentelijke archeologiebeleid zal worden vertaald in het op te stellen bestemmingsplan.
-
De cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden die van provinciaal belang zijn, worden verwerkt in het bestemmingsplan. De regeling zal voldoen aan de criteria zoals opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe.
-
In de toelichting van het bestemmingsplan wordt een beschrijving opgenomen van de unieke waarden van De Hondsrug UNESCO Global Geopark.
Vertaling naar het bestemmingsplan
In de bestemmingsomschrijving van Agrarisch is aangegeven dat de gronden eveneens zijn bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. In de Kwaliteitsnotitie buitengebied Borger-Odoorn is per landschapstype aangegeven welke waarden dat zijn.
Bij afwijking en wijziging is eveneens opgenomen dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de aardkundige waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden.
Voor onder andere de vergroting van het bouwvlak vanaf 1,5 ha tot 2 ha is een landschappelijk inpassingsplan op basis van de Kwaliteitsnotitie buitengebied Borger-Odoorn noodzakelijk. Ook bij andere afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden mogelijkheden voor het bouwen buiten het bouwvlak dient rekening gehouden te worden met de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van het gebied.
-
Waarde - Landschap en cultuurhistorie
Landschappelijke, aardkundige en cultuurhistorische waarden zijn in belangrijke mate bepalend voor het karakter van het landelijk gebied. Stimulering van het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke, aardkundige en cultuurhistorische kwaliteiten leiden uiteindelijk tot een verdere verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en een betere herkenbaarheid van het gebied. Dit komt de beleefbaarheid van het gebied voor de burgers en de bezoekers ten goede. Binnen de dubbelbestemming ligt het accent op het behoud, herstel en de versterking van de aanwezige landschappelijke, aardkundige en cultuurhistorische waarden in onderlinge samenhang.
De dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1 is gekoppeld aan de Hondsrug. De eeuwenlange bewoningsgeschiedenis is op de Hondsrug nog duidelijk afleesbaar. Hier zijn de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken in onderlinge samenhang nog duidelijk aanwezig. De dubbelbestemming richt zich op het behoud van deze onderlinge samenhang door het egaliseren of afvlakken van (natuurlijk) reliëf niet toe te staan in het essenlandschap en delen van de woudontginningen. Ook het verharden van zandpaden of het vervangen van klinkerwegen door andersoortige bestrating (zoals asfalt en beton) is niet toegestaan.
Er is een afwijkingsregeling opgenomen voor het verharden van zandpaden en het vervangen van klinkerwegen indien dit nodig is respectievelijk ter voorkoming van onevenredige hinder voor het landbouwverkeer en voor een veilige verkeersafwikkeling.
De bestaande waardevolle esrandbeplantingen, houtsingels en -wallen, bosstroken en laanbeplanting worden beschermd door een kap- en rooiverbod. Hiervan kan alleen worden afgeweken als de noodzaak kan worden aangetoond en er compensatie plaatsvindt.
Op de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1 zijn geen nieuwe kleinschalige kampeerterreinen toegestaan. Ook mogen er geen mestbasssins buiten de bouwvlakken worden gebouwd.
Er is een omgevingsvergunningstelsel (aanlegvergunningen) opgenomen voor werken en werkzaamheden.
De dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 2 is gekoppeld aan de randveenontginningslinten. Deze bebouwingslinten zijn nog steeds zeer karakteristiek als lange linten aan de oostzijde van het Hunzedal aanwezig, van waar de eerste veenontginningen kleinschalig zijn gestart. De dubbelbestemming richt zich op het behoud van de samenhang tussen bebouwing, ontginningsas en achtergelegen Hunzedal. Daarom is het vervangen van klinkerwegen door andersoortige bestrating (zoals asfalt of beton) niet toegestaan, evenmin als het verharden van zandpaden. Het dempen van sloten die dienen als kenmerkende kavelscheiding, haaks op de ontginningsas is zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Er is een afwijkingsregeling opgenomen voor het verharden van zandpaden en het vervangen van klinkerwegen indien dit nodig is respectievelijk ter voorkoming van onevenredige hinder voor het landbouwverkeer en voor een veilige verkeersafwikkeling.
Op de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 2 mogen geen mestbasssins buiten de bouwvlakken worden gebouwd.
Er is een omgevingsvergunningstelsel (aanlegvergunningen) opgenomen voor werken en werkzaamheden.
De dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 3 is gekoppeld aan de Veenkoloniën. Dit sterk rationeel opgezette landschap met een systeem van diepen en wijken is al jarenlang een robuuste drager voor alle ontwikkelingen. Om de karakteristiek van dit landschap te behouden, is de dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 3 opgenomen.
Naast het ontginningssysteem is ook de wijdsheid en openheid van het gebied tussen de bebouwingslinten bepalend. Omwille van de grote schaal van de openheid en omdat de landbouw de dragende functie is in de Veenkoloniën, is de bouw van mestbassins wel toegestaan, zij het bij afwijking.
Er is een omgevingsvergunningstelsel (aanlegvergunningen) opgenomen voor werken en werkzaamheden.
-
Waarde - Openheid
De essen en het Hunzedal zijn van oudsher gebieden die worden gekenmerkt door hun openheid. Voor de essen geldt dat de openheid een belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische waarde is.
Het Hunzedal wordt eveneens gekenmerkt door een grote mate van openheid. Deze openheid is van groot belang om de zichtbaarheid van de hoger liggende Hondsrug en het beplante randveenontginningslint in stand te houden en daarmee de leesbaarheid van het landschap en zijn geschiedenis te waarborgen.
Binnen de dubbelbestemming Waarde - Openheid is het daarom niet toegestaan buiten het bouwvlak bebouwing te realiseren. Dit geldt voor mestbassins en compensatiewoningen in het kader van Ruimte voor Ruimte.
-
Waarde - Beekdal
Aan de instructieregel uit de Provinciale Omgevingsverordening met betrekking tot beekdalen en grondwaterbeschermingsgebieden (kaart D14) is uitwerking gegeven door het opnemen van de dubbelbestemming Waarde - Beekdal. De gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van het waterbergend vermogen van het beekdal. Er is een beschermende regeling opgenomen om te voorkomen dat de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem van het beekdal wordt belemmerd.
-
Waarde - Nationaal landschap
In de Provinciale Omgevingsverordening zijn specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot het Nationaal Landschap Drentsche Aa. Deze bepalingen zijn doorvertaald in de dubbelbestemming Waarde - Nationaal landschap. Dit gebied kenmerkt zich door de grote mate van kleinschaligheid, de vrij meanderende beken en het samenhangende complex van essen, bossen, heides en moderne ontginningen. Naast een verbod voor het gebruik van de gronden voor bosbouw, houtteelt en andere meerjarige opgaande teeltvormen is er ook een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden.
-
Waarde - Archeologie
Het archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan. Er zijn dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de bekende en verwachte archeologische waarden in het plangebied. Op grond van dubbelbestemmingen geldt een vergunnings- en/of onderzoeksplicht voor het bouwen vanaf een bepaalde omvang en voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.
Tabel 4. Archeologische waarden
Waarde |
Gebied |
Vrijstelling oppervlakte |
Vrijstelling diepte -mv plus 0,1 m niet-kerend woelen |
Waarde - Archeologie 1 |
Bijzondere terreinen en gebieden (depressies/laagten, terrein van archeologische waarde, hoge archeologische waarde, zeer hoge archeologische waarde, zeer hoge archeologische waarde beschermd, bufferzone AMK-terreinen) |
0 m2 |
0 m |
Waarde - Archeologie 2 |
Gebieden met een hoge verwachting (dekzandkoppen in beekdal) |
100 m2 |
0,3 m |
Waarde - Archeologie 3 |
Gebieden met een hoge verwachting (essen) en celtic fields |
500 m2 |
0,3 m |
Waarde - Archeologie 4 |
Gebieden met een hoge of middelhoge verwachting (plus waarschijnlijk verstoord), hoge verwachting (stuifzandgebieden), hoge verwachting beekdal (plus waarschijnlijk verstoord), middelhoge verwachting beekdal (plus waarschijnlijk verstoord) |
1.000 m2 |
0,3 m |
Waarde - Archeologie 5 |
gebieden met een middelhoge verwachting (veenkoloniaal gebied) (plus waarschijnlijk verstoord) |
2 ha |
0,3 m |
Alle bovengenoemde archeologische waarden komen voor in het plangebied, maar de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 is niet vertaald in de regels en op de verbeelding, omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt van meer dan 2 ha.
Sinds 2011 zijn er na archeologisch onderzoek twee nieuwe terreinen met een hoge archeologische waarde toegevoegd en van een beschermingsniveau (Waarde - Archeologie 1) voorzien. Dit betreffen:
Valtherschans in Valthe |
restanten van en 17e eeuws verdedigingswerk uit de periode van de 80-jarige oorlog |
Drie vindplaatsen Mandelanden in Borger |
kampementen van jagers-verzamelaars uit de Steentijd (Laat-Paleolithicum-Mesolithicum) |
-
Monumenten en karakteristieken
Rijksmonumenten zijn beschermd op grond van de Erfgoedwet. Provinciale monumenten zijn beschermd op grond van de Provinciale Monumentverordening. Voor deze monumenten is daarom geen regeling opgenomen in het bestemmingsplan. In het nog op te stellen facetbestemmingsplan voor cultureel erfgoed zullen deze monumenten wel worden meegenomen. De gemeentelijke karakteristieke panden zijn aangeduid op de verbeelding en in de regels is een beschermende regeling (sloopvergunningstelsel) opgenomen.
6.6 Functiegerichte bestemmingen en aanduidingen
6.6.1 Agrarische bedrijven
Nota van uitgangspunten
De trend van schaalvergroting in de landbouw uit zich in bedrijven met een groot aantal hectares grond dat in gebruik is voor akkerbouw of veeteelt. Borger-Odoorn is de tweede gemeente in Nederland als het gaat om het aantal bedrijven dat meer dan 100 ha grond in gebruik heeft. Grootschalige bedrijven zijn inpasbaar in het landschap indien geen afbreuk wordt gedaan aan de kenmerken van dit landschap, zoals de verkavelingsstructuur en houtwallen. Sommige bedrijven hebben extra uitbreidingsruimte nodig.
In het kleinschalig landschap op het zand moet zorgvuldig worden omgegaan met het uitbreiden van de bouwblokken. Hier is altijd sprake van maatwerk. De verscheidenheid aan functies op het zand wordt in acht genomen bij het vergroten van het bouwblok. In het veengebied gaat de gemeente soepel om met het vergroten van bouwkavels. Er mogen echter geen milieuconflicten ontstaan door de aanwezigheid van gevoelige objecten. In de gebieden die worden gekenmerkt door grootschaligheid vormt landbouw de ruimtelijke drager van het gebied. Deze gebieden bevinden zich onder andere in het Veenkoloniale gebied ten oosten van het Hunzedal en Odoornerveen.
Agrarische bedrijven binnen de bestaande lintstructuren kunnen milieuhinder veroorzaken in de vorm van geurhinder, geluidhinder en verkeershinder. Ook veiligheidsafstanden kunnen een rol spelen. Wanneer in de linten geen uitbreidingsruimte kan worden gevonden, is uitplaatsing mogelijk. Langs de Tweederdeweg tussen Nieuw-Buinen en 1e Exloërmond zijn mogelijkheden voor clustering. De openheid van het gebied wordt zoveel mogelijk behouden.
De gemeente wil de vestiging van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven in het hele buitengebied toestaan (multifunctionele landbouw). Het gaat hier om agrarische bedrijven die naast de hoofdactiviteit (akkerbouw, grondgebonden veehouderij of intensieve veehouderij) één of meerdere niet-agrarische nevenactiviteiten uitoefenen. Het kan hier gaan om bijvoorbeeld natuur- en landschapsbeheer, dag- en verblijfsrecreatie, educatie, zorgactiviteiten en verkoop van eigen of streekproducten. Naast schaalvergroting speelt het uitoefenen van deze nevenactiviteit ook een rol bij het rendabel houden van de agrarische bedrijfsvoering.
Bij de nevenactiviteiten is een verschil te maken tussen:
-
agrarisch aanverwante activiteiten waaronder agrarisch loonbedrijf;
-
niet-agrarisch aanverwante activiteiten.
Uitgangspunten
OMVANG VAN HET BOUWBLOK BIJ RECHT EN UITBREIDING
-
De gemeente Borger-Odoorn geeft alle agrarische bedrijven (akkerbouw, (melk)vee en intensieve veehouderijen) een bouwblok van 1,5 ha bij recht. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bouwblok te vergroten naar 2 ha.
-
Agrarische bedrijven gelegen in het landbouwgebied-plus krijgen bij recht een bouwvlak van 2 ha, mits wordt voldaan aan de kwaliteitsnotitie agrarische erven in het buitengebied.
-
Nieuwe intensieve takken bij grondgebonden bedrijven zijn niet toegestaan. Een bestaande intensieve neventak kan wel worden vergroot, mits deze (planologisch) ondergeschikt blijft.
-
Voor de agrarische bedrijven worden de volgende aanduidingen opgenomen: 'grondgebonden veehouderij', 'akkerbouw' en 'intensieve veehouderij'.
-
Indien een agrarisch bedrijf een groter bouwblok wenst (dan de 2 ha die op grond van het bestemmingsplan mogelijk zal worden gemaakt), dan zal hiervoor een aparte procedure (buitenplans) moeten worden gevoerd. Deze mogelijkheid kan alleen worden gerealiseerd in gebieden die op de kaart Omgevingsvisie Drenthe 'Robuuste landbouw' zijn aangeduid als 'Landbouwgebied Plus'.
-
De uitbreiding van een agrarisch bouwblok is altijd gekoppeld aan een landschappelijke inpassing. Dit betekent dat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een inpassingsplan dient te worden opgesteld.
-
De 'hoofdtak' van een agrarisch bedrijf wordt beoordeeld aan de hand van de Standaardopbrengst (SO).
-
In het bestemmingsplan wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die voorziet in de mogelijkheid om binnen het bouwvlak boog- en/of serrestallen te realiseren.
BEBOUWING
-
Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie geldt dat de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning respectievelijk maximaal 6 m en 10 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering: de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 5,5 m en 14 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn.
-
Binnen het bouwblok van agrarische bedrijven zijn bij recht mestopslagplaatsen, toren- en sleufsilo's mogelijk.
VERPLAATSING EN NIEUWVESTIGING
-
De provinciale landbouwgebieden-plus zijn de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven.
-
Nieuwvestiging van niet-grondgebonden bedrijven en de omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven wordt uitgesloten.
-
Nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is niet mogelijk, tenzij het betreft het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet.
-
De gemeente wil medewerking verlenen aan uitplaatsing van bestaande intensieve veehouderijen, naar de Tweederdeweg-Zuid tussen Nieuw-Buinen en 1e Exloërmond. Bij verplaatsing bedraagt het bouwvlak maximaal 1,5 ha. Een bedrijf moet aansluiten bij de bestaande stedenbouwkundige opzet. Bij maatwerk en een goede landschappelijke inpassing mag dit worden vergroot tot 2 ha.
-
Bij de uitplaatsing van een agrarisch bedrijf wordt de voormalige agrarische locatie voorzien van een andere bestemming.
MESTOPSLAGEN
-
De gemeente verleent medewerking om binnen het bouwblok van agrarische bedrijven bij recht mestbassins, sleufsilo's en mestsilo's te realiseren.
-
Medewerking verlenen om buiten een bouwblok, middels afwijking, mestbassins te realiseren, mits deze landschappelijk worden ingepast. Daar waar in het plangebied waardevolle landschappelijke elementen aanwezig zijn, is het niet mogelijk om mestbassins te realiseren. Als voorwaarde wordt in het bestemmingsplan opgenomen dat voor het laden en lossen van de mest opstelplaatsen moeten worden gerealiseerd.
-
Er mogen maximaal twee bassins bij elkaar worden gelegd, dit wordt beschouwd als één bassinlocatie. De twee bassins dienen aan één zijde van de weg te worden gesitueerd, zodat vrij uitzicht aan de andere wegzijde gewaarborgd blijft.
-
In het bestemmingsplan worden geen mogelijkheden opgenomen om mestsilo's te realiseren buiten het bouwblok.
-
Binnen de agrarische bestemmingen wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, om te kunnen voorzien in het realiseren van sleufsilo's buiten het bouwblok van agrarische bedrijven, waarbij waarbij landschappelijke inpassing als een van de voorwaarden geldt.
NEVENACTIVITEITEN
-
Het bestemmingsplan Buitengebied geeft de mogelijkheid om binnen de gehele gemeente een breed scala aan nevenactiviteiten en functies bij agrarische bedrijven toe te staan. In het bestemmingsplan worden voorwaarden opgenomen waaraan de nevenactiviteiten moeten voldoen. Bij het opstellen van de regels voor het bestemmingsplan wordt de Handreiking Multifunctionele landbouw en ruimtelijke ordening van de VNG betrokken.
TWEEDE BEDRIJFSWONING
-
De gemeente Borger-Odoorn neemt in het bestemmingsplan Buitengebied een afwijkingsmogelijkheid op voor het realiseren van een tweede bedrijfswoning. Aan deze mogelijkheid zullen voorwaarden worden verbonden (functionele en visuele eenheid, binding en noodzaak).
DERDENBEWONING VAN BEDRIJFSWONINGEN (PLATTELANDSWONINGEN)
-
Alvorens het bestemmingsplan Buitengebied wordt opgesteld, dient een inventarisatie te worden uitgevoerd naar de bestaande (tweede) agrarische bedrijfswoningen die door derden worden bewoond, deze worden voorzien van de aanduiding 'plattelandswoning'.
-
Daarnaast is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen waarmee een agrarische bedrijfswoning kan worden gewijzigd in een plattelandswoning.
BIOVERGISTING (CO-VERGISTING)
-
In het bestemmingsplan zal aandacht worden besteed aan de categorieën indeling van biovergisting (co-vergisting). Is er sprake van een agrarische of een industriële activiteit? In de begripsomschrijving zal dit nader worden uitgewerkt.
-
De vestiging van een agrarische vergister zal, bij recht, mogelijk worden gemaakt op een bestaand agrarisch bouwblok.
-
Het bestemmingsplan zal geen kader bieden voor een industriële vergister.
Vertaling naar het bestemmingsplan
BOUWVLAK EN BOUWMOGELIJKHEDEN
Aan alle bestaande agrarische bedrijven wordt een bouwvlak van 1,5 ha toebedeeld, met uitzondering van de grondgebonden agrarische bedrijven in het landbouwgebied plus die een bouwvlak krijgen van 2 ha. De bouwvlakken zijn op de verbeelding ingetekend op basis van luchtfoto's en de uitbreidingsrichting zoals die gelden in de beheersverordening.
De agrariërs hebben in de voorbereidingsfase van het bestemmingsplan de mogelijkheid gekregen hun reactie te geven op de voorgestelde bouwvlakken.
De agrarische bedrijven hebben op de verbeelding een aanduiding gekregen op grond van het onderscheid in 'grondgebonden veehouderij', 'akkerbouw' en 'intensieve veehouderij'. Dit betekent dat er geen onderlinge uitwisselbaarheid is tussen de agrarische bedrijven. Ook is het niet mogelijk een nieuwe neventak intensieve veehouderij te beginnen bij een bestaande grondgebonden veehouderij of akkerbouwbedrijf.
De toekenning van een bouwvlak van 1,5 ha of 2 ha bij recht betekent overigens niet dat daarmee de weg vrij is voor een uitbreiding van het agrarisch bedrijf. Er mogen weliswaar nieuwe bedrijfsgebouwen worden gebouwd (na vergunning voor het bouwen), maar als deze bedrijfsgebouwen bedoeld zijn voor de uitbreiding van de veestapel, dan heeft het agrarisch bedrijf te maken met de beperkingen van de Wet natuurbescherming. Om een toename van de stikstofdepositie vanaf het agrarisch bedrijf op de Natura 2000-gebieden uit te sluiten, is het namelijk verboden de veestapel uit te breiden (zie artikel 4.4.2 van de regels, zie voor meer achtergrondinformatie het planMER).
Het bestemmingsplan biedt alléén ruimte voor ontwikkelingen waarvoor geen vergunning Wet natuurbescherming nodig is. Dit is het geval als uit de Aerius-berekening blijkt dat:
de toename stikstofdepositie minder dan of gelijk is aan 0,05 mol/ha/jaar |
geen melding (bij provincie) nodig; wel berekeningen bewaren |
de toename stikstofdepositie tussen de 0,05 mol/ha/jaar en de wettelijk vastgelegde grenswaarde* bedraagt |
melding (bij provincie) nodig |
* = de grenswaarde was vastgesteld op 1 mol/ha/jaar maar is inmiddels voor veel Natura 2000-gebieden verlaagd naar 0,05 mol/ha/jaar)
Wanneer een bouwperceel van 1,5 ha voor een grondgebonden bedrijf (akkerbouw of veehouderij) gedurende de planperiode niet toereikend blijkt, kan gebruik worden gemaakt van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Middels die wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak worden vergroot tot maximaal 2 ha.
In de bestemmingsplannen voor Odoornerveen, 1e Exloërmond en Nieuw Buinen/Buinerveen is aangegeven dat in het bestemmingsplan Buitengebied een regeling wordt opgenomen om in bijzondere situaties te kunnen meewerken aan uitbreiding van de agrarische bouwvlakken buiten het lintplan. Dat is voor situaties waar om bedrijfstechnische en milieutechnisch redenen niet kan worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het gaat daarbij om uitbreidingen buiten de strook van 250 m vanaf de weggrens. In het bestemmingsplan is voor de uitbreiding van dergelijke agrarische bedrijven een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Voor de grondgebonden bedrijven en de bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven gelden geen beperkingen voor de oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak. Voor de bestaande intensieve neventakken zijn slechts beperkte bouwmogelijkheden aanwezig. Bij recht wordt het gebruik beperkt tot alleen de bestaande stalvloeroppervlakte. Bij afwijking mag de stalvloeroppervlakte worden vergroot op voorwaarde dat de neventak ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit.
De gemeente vindt het van belang dat nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied goed passen in het landschap en hun omgeving: een mooi erf in een mooi landschap. Het Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn bevat handvatten om goed maatwerk te kunnen leveren voor de inpassing van de erven. In de regels is geborgd dat bij een uitbreiding van de bebouwing met een inhoud van 500 m3 of meer binnen het bestaande bouwvlak bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen een erfinrichtingsschets en een beplantingsplan moeten worden overgelegd. Bij een vergroting van het bouwvlak (via de wijzigingsbevoegdheid) moet een landschappelijk inpassingsplan worden opgesteld.
In de bouwregels van de agrarische bestemming is voor de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen een hoogte van respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m opgenomen.
Voor de bedrijfsgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 5,5 m en 14 m. De bouwhoogte van kassen en overkappingen bedraagt maximaal 5 m. Torensilo's mogen een maximale bouwhoogte van 12 m hebben, sleufsilo's 3 m en overige bouwwerken, met uitzondering van perceel- en erfafscheidingen, een bouwhoogte van 8 m.
In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van boog- en/of serrestallen.
De grondgebonden agrarische bedrijven met kassen/glastuinbouw hebben een aparte bestemming gekregen Agrarisch - Kwekerij. De bestaande oppervlakte aan kassen mag eenmalig met 20% worden vergroot.
VERPLAATSING EN NIEUWVESTIGING
Het bestemmingsplan voorziet niet in de nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Eventuele initiatieven zullen middels een zelfstandige procedure worden afgewogen en planologisch mogelijk worden gemaakt. De provinciale landbouwgebieden-plus zijn de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en inplaatsen van agrarische bedrijven.
MESTOPSLAG BUITEN HET BOUWVLAK
Voor het bouwen van mestbassins buiten het bouwvlak is in het bestemmingsplan voor zien door het opnemen van een afwijking van de bouwregels. De inhoud van een mestbassin mag niet meer dan 2.500 m3 bedragen en de hoogte niet meer dan 5 m, inclusief afdekking. Er moet worden voldaan aan de afstandseisen in het Activiteitenbesluit en er mogen maximaal twee mestbassins met elk een inhoud van maximaal 2.500 m3 bij elkaar staan. Deze moeten dan aan één zijde van de weg staan en dit wordt beschouwd als één opslaglocatie.
De bestaande (vergunde) mestbassins buiten het bouwvlak zijn in het bestemmingsplan positief bestemd, maar ze zijn niet aangeduid op de verbeelding.
NEVENACTIVITEITEN
Wat betreft de nevenactiviteiten moet onderscheid worden gemaakt in enerzijds agrarisch gerelateerde activiteiten, zoals glastuinbouw, een intensieve veehouderijtak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf of een biovergistingsgsinstallatie (co-vergisting) en anderzijds (ondergeschikte) niet-agrarische nevenactivteiten.
In alle gevallen gaat het om activiteiten die qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik ondergeschikt of nevengeschikt zijn aan de agrarische hoofdactiviteit (akkerbouw, grondgebonden veehouderij of intensieve veehouderij). Intensieve veehouderij als neventak is alleen toegestaan voor zover het gaat om een bestaande activiteit.
Het kleinschalig vergisten van mest (mono-vergisting) is bij recht toegestaan als nevenactivieit. In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen voor kleinschalige vergisting van uitsluitend mest. Deze gelden voor installaties met een verwerkingscapacitit van maximaal 25.000 m3 per jaar. Voor deze activiteit is geen omgevingsvergunning milieu nodig, alleen een omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) is voor deze installaties voldoende.
Bij afwijking van de gebruiksregels mag bij een agrarisch bedrijf een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen worden gerealiseerd, met uitzondering van de gronden op de Hondsrug die zijn bestemd als Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1.
Ondergeschikte nevenactiviteiten die genoemd staan in een bij de regels opgenomen bijlage zijn bij recht toegestaan. Dit betreft dagrecreatie en educatie, zorgactiviteiten, stalling en opslag, detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten en horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theeschenkerij.
TWEEDE BEDRIJFSWONING
In de bestemming Agrarisch is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van een tweede bedrijfswoning. Hieraan zijn verschillende voorwaarden verbonden, waaronder het aantonen van de noodzaak voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en de aanwezigheid van voldoende bedrijfsomvang in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf.
DERDENBEWONING VAN BEDRIJFSWONINGEN (PLATTELANDSWONING)
In de bestemming Agrarisch zijn twee agrarische bedrijfswoningen die door derden worden bewoond aangeduid als plattelandswoning. Dit betreft de woningen aan de Valtherblokken Zuid 41 in Valthermond en aan de Melkweg 55a in Klijndijk.
In de bestemming Agrarisch is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming voor het toestaan van wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf.
BIOVERGISTING (CO-VERGISTING)
Naast de rechtensregeling voor het kleinschalig vergisten van mest is er in het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegheid opgenomen voor een neventak biovergisting (co-vergisting) van mest, mits het gaat om de verwerking van in hoofdzaak eigen geproduceerde mest of om mest die wordt aangevoerd van elders, maar die in hoofdzaak wordt gebruikt op de tot het bedrijf behorende gronden. Het gaat hierbij om vergistingsinstallaties uit de categorieën A, B en C (Handreiking co-vergisting van het Ministerie van VROM). Categorie D-installaties, waarbij mestvergisting moet worden gezien als een industriële activiteit, zijn niet toegestaan in het buitengebied.
6.6.2 Paardenhouderijen
Nota van uitgangspunten
In de Nota van Uitgangspunten refereert de gemeente aan de Nota Paardenbedrijven in de gemeente Borger-Odoorn. Hierin is aangegeven dat onderscheid wordt gemaakt tussen paardenfokkerijen (productiegerichte paardenhouderij) en gebruiksgerichte paardenhouderijen.
Uitgangspunten
-
Kleinschalige paardenhouderijen zijnde 'niet-bedrijfsmatige paardenhouderijen' worden beschouwd als hobbymatig, hiervoor gelden dezelfde regels als voor hobbyboeren.
-
In het bestemmingsplan worden aanvullende voorwaarden opgenomen met betrekking tot de realisatie van voorzieningen voor 'niet-bedrijfsmatige paardenhouderijen'.
-
Enkel binnen een agrarische bestemming is het mogelijk een bedrijfsmatige paardenfokkerij en/of paardenhouderij te vestigen.
-
Gebruiksgerichte paardenhouderijen worden in het bestemmingsplan voorzien van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij. Indien de bedrijfsvoering hierom vraagt, wordt een bedrijfsspecifieke aanduiding opgenomen.
-
In het bestemmingsplan worden geen mogelijkheden opgenomen voor het realiseren van nieuwe maneges. De bestaande manege wordt in het bestemmingsplan voorzien van de bestemming Sport met aanduiding 'manege'.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Tot het agrarisch bedrijf horen ook productiegerichte paardenhouderijen (fokkerijen). Gebruiksgerichte paardenhouderijen die vooral gericht zijn op het africhten en trainen van paarden en het bieden van (pension)stalruimte voor paarden hebben een geëigende bestemming, te weten Agrarisch - Paardenhouderij.
De in het plangebied aanwezige manege is bestemd als Sport met de aanduiding 'manege'.
Kleinschalige paardenhouderijen worden beschouwd als hobbymatig. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor hobbyboeren.
6.6.3 Vrijkomende agrarische bedrijven
Nota van uitgangspunten
Door een toenemende schaalvergroting binnen de landbouw mag worden verwacht dat meer agrarische bedrijven c.q. activiteiten worden beëindigd.
In veel gevallen blijft de agrariër na bedrijfsbeëindiging ter plaatse wonen. Zeker wanneer het waardevolle karakteristieke gebouwen betreft, kan een functiewijziging van de gebouwen naar wonen en/of andere functies ertoe bijdragen dat voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in stand kunnen worden gehouden. Cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden daarmee behouden.
De gemeente acht het behoud van de leefbaarheid op het platteland van groot belang. Het toestaan van nieuwe functies in vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen levert daaraan een belangrijke bijdrage.
Uitgangspunten
VRIJKOMENDE AGRARISCHE BEBOUWING
-
De boerderijen in het plangebied die niet meer in gebruik zijn als agrarisch bedrijf worden voorzien van de bestemming Wonen - Voormalige boerderij.
-
In het bestemmingsplan wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven bij beëindiging van het agrarische bedrijf te wijzigingen in:
-
twee inpandige woningen met ondergeschikte bedrijvigheid. In de wijziging worden de voorwaarden opgenomen die aansluiten bij het gemeentelijk beleid;
-
sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, een zorgboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies, mogelijk maakt. In de wijziging worden de voorwaarden opgenomen, welke aansluiten bij het gemeentelijk beleid.
-
De voorwaarden die worden gesteld in de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe worden verwerkt in de wijzigingsbevoegdheid.
-
In het bestemmingsplan wordt een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin oorspronkelijk agrarische panden, die zijn voorzien van een woonbestemming, kunnen worden gewijzigd in:
-
sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, een zorgboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies. In de wijziging worden de voorwaarden opgenomen, welke aansluiten bij het gemeentelijk beleid;
-
ten behoeve van bedrijven genoemd in de Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG, ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven. In de wijziging worden de voorwaarden opgenomen, welke aansluiten bij het gemeentelijk beleid.
RUIMTE VOOR RUIMTE-REGELING
-
In het bestemmingsplan wordt een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt bij de sloop van beeldverstorende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing als compensatie een nieuwe woning te mogen bouwen. In de regeling wordt aangesloten op het provinciaal beleid.
Vertaling naar bestemmingsplan
In de bestemming Agrarisch is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming (Wonen of Wonen - Voormalige boerderij), waarbij de voormalige bedrijfswoning gesplitst mag worden in ten hoogste twee inpandige woningen.
Ook is een bestemmingswijziging mogelijk naar educatieve, religieuze, museale, sociaal-culturele en sociaal-medische voorzieningen en publieksgerichte dienstverlening, alsmede naar dienstverlening en bedrijven van milieucategorieën 1 en 2. Het bestemmingsvlak krijgt dan een aanduiding van voormalige boerderij, zodat bij een eventuele nieuwe functiewijziging de voorwaarden en afwegingscriteria worden gewaarborgd.
In het geval dat het agrarische bedrijf blijft bestaan, maar de bedrijfswoning wordt bewoond of gaat worden door iemand die geen binding heeft met het agrarische bedrijf, kan de bestemming worden gewijzigd naar een zogenaamde plattelandswoning (zie paragraaf 6.6.1).
6.6.4 Wonen
Nota van uitgangspunten
De bouwpercelen van de bestaande woningen in het buitengebied zullen in het bestemmingsplan worden voorzien van een woonbestemming. In het bestemmingsplan is middels gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid voor nieuwbouw van maximaal 5 woningen op open plekken worden opgenomen. Voor zover zich die mogelijkheid voordoet en wordt voldaan aan alle voorgeschreven voorwaarden, kan de gemeente middels een aparte planologische procedure (wijziging) medewerking verlenen aan een voornemen. Ook kan een (extra) woning worden gebouwd ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bebouwing (Ruimte voor Ruimte-regeling).
Agrarische hobby's dragen bij aan de leefbaarheid van het landelijk gebied. Wel moet verrommeling als gevolg van bouwwerken van allerlei aard worden voorkomen (zie Structuurvisie).
Uitgangspunten
WONEN EN WERKEN
-
Naast de woonfunctie worden functies toegestaan als 'nevenactiviteit' (onder andere bedrijven aan huis en kleinschalige recreatie, zoals recreatieappartementen en bed and breakfast).
HOBBYBOER
In het bestemmingsplan worden regels opgenomen voor de uitoefening van 'ondergeschikte' agrarische bedrijfsactiviteiten bij woonbestemmingen. In de regels zal een bebouwingsoppervlakte worden vastgelegd.
In de begripsomschrijving van het bestemmingsplan Buitengebied wordt een definitie van het begrip 'hobbyboer' (agrarisch, niet bedrijfsmatig) opgenomen.
Vertaling naar het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan zijn twee woonbestemmingen opgenomen, te weten de bestemming Wonen en de bestemming Wonen - Voormalige boerderij. In de bestemming Wonen - Voormalige boerderij gaat het om boerderijpanden, al dan niet met voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Bij deze laatste bestemming zijn er via een wijzigingsbevoegdheid mogelijkheden voor woningsplitsing en voor wijziging naar een andere functie (maatschappelijk of bedrijf), met behoud van de woonfunctie.
In beide woonbestemmingen is een aan huis geboden beroep of bedrijf bij afwijking mogelijk tot een maximale oppervlakte van 100 m2.
Het aspect mantelzorg is niet opgenomen in de regels, omdat er voldoende mogelijkheid is om vergunningsvrij een mantelzorgwoning te realiseren. Per 1 november 2014 is in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een regeling opgenomen om een deel van een woning of een al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk vergunningsvrij te gebruiken als mantelzorgwoning. Daarbij is het mogelijk dat de mantelzorgwoning wordt gebruikt door de persoon die mantelzorg ontvangt of door degene die de mantelzorg verleent.
Buiten de bebouwde kom mag bovendien bovenop de totale toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tijdelijk een verplaatsbare mantelzorgunit worden geplaatst van maximaal 100 m2.
In alle gevallen moet de zorgbehoevende wel door middel van een officiële verklaring de noodzaak van een mantelzorgwoning (kunnen) aantonen. Ook is wettelijk vastgelegd dat de mantelzorgwoning na beëindiging van de mantelzorg weer wordt teruggebracht tot een ruimte die functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dat wil zeggen dat de eventuele slaapkamer, keuken of badkamer in de mantelzorgwoning weer ontmanteld of gesloopt moet worden. Dit ontmantelen of slopen geldt alleen voor een vrijstaand gebouw dat op een grotere afstand dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw staat.
Voor de uitoefening van agrarische hobby-activiteiten is in de afwijkingsregels voor het bouwen een mogelijkheid geboden voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen tot maximaal 250 m2. Deze afwijkingsmogelijkheid mag alleen worden toegepast voor het bouwen van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden. Ook moet er aansluitend aan het bouwperceel minimaal 20.000 m2 aan agrarische cultuurgrond in eigendom aanwezig zijn voor het uitoefenen van de agrarische hobby-activiteiten.
Bij afwijking mag een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen worden gerealiseerd bij de beide woonbestemmingen. Ook andere kleinschalige verblijfsrecreatie is mogelijk (bed & breakfast en recreatieappartementen). Zie hiervoor ook paragraaf 6.6.7.
Het bestemmingsplan geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in de planperiode van 10 jaar de bouw van solitaire woningen in op 5 locaties toe te staan. Gebruikmaking van deze mogelijkheid is bedoeld als uitzondering op het gekozen uitgangspunt dat het aantal woningen in het buitengebied niet mag toenemen. De uitzondering is gebaseerd op de gemeentelijke structuurvisie. In het ontwerpbestemmingsplan is een aantal voorwaarden opgenomen waaronder medewerking kan worden verleend voor de bouw van in totaal 5 solitaire woningen, waaronder de voorwaarde dat de bevoegdheid alleen kan worden gebruikt indien landschappelijke en stedebouwkundige inpassing plaatsvindt en de locatie is gelegen aan een toegangsweg van een esdorp. Dat sluit aan bij het bepaalde in de structuurvisie, waarbij wordt opgemerkt dat de lintdorpen geen onderdeel zijn van het bestemmingsplan buitengebied, maar dat daarvoor aparte bestemmingsplannen van toepassing zijn.
Omdat in nieuwe situaties moet worden voldaan aan geluidsnormen die gelden binnen de zones langs wegen, is het veelal noodzakelijk dat de nieuwe woning wordt teruggerooid. Zulks omdat de toegangswegen, voor zover de weggedeelten deel uitmaken van het plangebied buitengebied, drukkere wegen zijn met ook vaak een maximum snelheid van 80 km/u. Aangezien onderzoek naar mogelijke woningbouwlocaties binnen het aangegeven gebied ondoenlijk is en het echt om uitzonderingssituaties moet gaan, wordt er daarom ook voor gekozen om de bevoegdheid alleen te gebruiken voor locaties langs wegen waar de maximum snelheid regime van 50 km/u geldt.
6.6.5 Landgoederen
Nota van uitgangspunten
Bij het vrijkomen van landbouwgronden kan ook het vestigen van (moderne) landgoederen als mogelijkheid worden genoemd. Landgoederen en buitenplaatsen kunnen, mits in passende stijl gebouwd, een waardevolle bijdrage leveren aan de kwaliteit van het landschap.
Vanwege het grote ruimtebeslag en de menging van functies is echter wel een nadere, voornamelijk landschappelijke, afweging gewenst.
Uitgangspunten
-
De aanwezige landgoederen worden voorzien van de bestemming Natuur - Landgoed. Binnen deze bestemming wordt een regeling opgenomen waarbij de gemeente medewerking kan verlenen om meerdere functies, die passend zijn binnen de bestemming, mogelijk te maken.
-
Het bestemmingsplan Buitengebied voorziet niet in een mogelijkheid om nieuwe landgoederen op te richten. Indien een initiatiefnemer een concreet plan hiertoe heeft, kan de gemeente hieraan medewerking verlenen middels het opstellen van een apart bestemmingsplan.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Op dit moment zijn drie landgoederen (Seubers, Eesterheide en Veenmarke van Drouwen) als zodanig bestemd. Zij zijn als Natuur - Landgoed opgenomen in het bestemmingsplan. Conform de Omgevingsverordening van de provincie Drenthe moeten deze landgoederen openbaar toegankelijk zijn.
6.6.6 Niet agrarische bedrijvigheid
Nota van uitgangspunten
Naast de agrarische bedrijvigheid kunnen ook niet-agrarische bedrijven deel uitmaken van het buitengebied. Hier zijn onder meer de bedrijfsbestemming en de maatschappelijke bestemming onder te scharen. Eveneens is een onderscheid te maken tussen 'agrarisch aanverwant' en 'niet-agrarisch aanverwant'.
Uitgangspunten
In het bestemmingsplan worden uitbreidingsmogelijkheden geboden (categorieën 1, 2 en 3 volgens de VNG-systematiek Handreiking Bedrijven en Milieuzonering) aan niet-agrarische bedrijvigheid en hierbij, onder andere wat betreft gebruiksmogelijkheden, wordt een onderscheid gemaakt tussen niet-agrarisch en agrarisch aanverwant (bijvoorbeeld een loonbedrijf en een grondverzetbedrijf).
Het bestemmingsplan maakt uitwisseling van niet-agrarische functies mogelijk. Hierbij kan worden gedacht aan een bedrijfsfunctie, die onder voorwaarden kan worden omgezet naar een maatschappelijke of recreatieve functie/bestemming.
Bedrijven die, vanwege hun milieucategorie (bijvoorbeeld een sloop- of transportbedrijf), niet in aanmerking komen voor een bedrijfsverplaatsing, worden aangeduid op de verbeelding. Hiermee wordt de uitwisselbaarheid van deze bedrijven, om te verplaatsen naar andere locaties, voorkomen.
Vertaling naar het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen verschillende bedrijfsbestemmingen. De agrarisch aanverwante bedrijven hebben de bestemming Bedrijf - 1 gekregen. Voor deze bedrijven geldt dat de bebouwde bedrijfsoppervlakte eenmalig met 20% mag worden vergroot.
De overige bedrijven zijn bestemd als Bedrijf - 2. Hier zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Bij afwijking kunnen bedrijven in de milieucategorie 3.1 worden toegestaan, mits ze wat betreft de milieugevolgen kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven van milieucategorieën 1 en 2 die in de Staat van Bedrijven zijn genoemd. De bedrijfsoppervlakte van de bedrijven met de bestemming Bedrijf - 2 mag eenmalig met 10% worden vergroot. In deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee bedrijven kunnen worden gewijzigd in de bestemming Maatschappelijk of de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 1.
Daarnaast zijn enkele bedrijven specifiek bestemd, zoals tuincentra (Detailhandel - Tuincentrum), horecabedrijven (Horeca), nutsvoorzieningen (Bedrijf - Openbaar nut), een seksinrichting (Cultuur en ontspanning), een dierenpension en een zandwinningsbedrijf (Bedrijf - Zandwinning). Het bestaande bedrijventerrein Kavelingen is bestemd als Bedrijventerrein. Hier zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan. Bij afwijking kunnen bedrijven in de milieucategorie 3.2 worden toegestaan.
6.6.7 Recreatie en toerisme
Nota van uitgangspunten
Het buitengebied leent zich uitstekend voor recreatieve functies. Dit betreft zowel de verblijfsrecreatieve functies (onder andere kamperen) als de dagrecreatieve functies (onder andere de routestructuren). In de Nota van Uitgangspunten wordt onderscheid gemaakt in (grootschalige) verblijfsrecreatieterreinen, kleinschalig kamperen en dagrecreatieve activiteiten.
Uitgangspunten
ALGEMEEN
-
In het bestemmingsplan wordt voor het aspect 'recreatie' onderscheid gemaakt in de gebieden zoals opgenomen in de Toekomstvisie (Zand, Hunzelaagte en Veengebied).
-
In het gebied Zand zal alleen worden meegewerkt aan inpasbare, kleinschalige kwalitatieve ontwikkelingen.
-
In de gebieden Veen en oostkant Hunzelaagte zal alleen worden meegewerkt aan kwalitatieve ontwikkelingsmogelijkheden gericht op 'beleving' en 'versterken van het eigene' met behoud van de huidige identiteit van het landschap.
-
In het bestemmingsplan worden geen mogelijkheden opgenomen om medewerking te verlenen aan permanente bewoning van recreatiewoningen.
KLEINSCHALIGE KAMPEERTERREINEN
-
In het bestemmingsplan wordt bij woonbestemmingen en bij agrarische bedrijven een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van een kleinschalig kampeerterrein. De voorwaarden die hieraan worden gekoppeld, zijn afkomstig uit de Beleidsnota kleinschalig kamperen.
GEREGULEERDE OVERNACHTINGSPLAATS VOOR CAMPERS
-
In het bestemmingsplan wordt een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van gereguleerde overnachtingsplaats voor campers. Het totaal aantal camperplaatsen in de gemeente mag niet meer dan 50 bedragen. Een van de voorwaarden is dat de overnachtingsplaats landschappelijk wordt ingepast.
BED & BREAKFASTVOORZIENINGEN
-
In het bestemmingsplan wordt een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen zodat medewerking kan worden verleend aan bed & breakfastvoorzieningen.
-
De volgende definitie voor een bed and breakfast wordt opgenomen in de begripsomschrijving van het bestemmingsplan: "een bed & breakfast is een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt met maximaal 6 kamers en voor maximaal 10 personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en die geen zelfstandige eenheid mag zijn of kan verworden tot een zelfstandige eenheid".
-
Een bed & breakfast mag alleen in het hoofdgebouw worden gerealiseerd.
-
De initiatiefnemer van een bed & breakfast dient zelf de hoofdbewoner van de woning te zijn.
-
De omvang van het verstrekken van logies dient ten opzichte van de huidige bestaande functie een ondergeschikte betekenis te zijn; ten behoeve van de realisatie van een bed & breakfast mag maximaal 50% van het vloeroppervlak van de woning worden gebruikt, met een maximum van 75 m².
-
De vestiging van een bed & breakfast moet plaatsvinden in het woongedeelte van de bestaande bebouwing. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree.
-
Er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn.
-
Bij de realisatie van een bed & breakfast mag geen extra inrit worden aangelegd.
-
Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
RECREATIEAPPARTEMENTEN
-
In het bestemmingsplan wordt een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen om medewerking te kunnen verlenen aan het realiseren van een recreatieappartement.
-
Een recreatieappartement mag enkel worden gerealiseerd in een bestaand vrijstaand bijgebouw.
-
Op een erf mag maximaal 50 m2 aan recreatieappartementen worden gerealiseerd.
-
In de afwijkingsmogelijkheid worden voorwaarden opgenomen waaraan een recreatieappartement moet voldoen.
Vertaling in bestemmingsplan
De bestaande groepsaccommodaties zijn in het bestemmingsplan bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie 1. Ook is het postzegelplan voor het adres Ellertsweg 6 in Ellertshaar in deze bestemming opgenomen. In het buitengebied staat ook een aantal recreatiewoningen die geen deel uitmaken van een verblijfsrecreatieterrein. Deze zijn bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie 2. De bestaande kampeerterreinen zijn bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie 3.
Kleinschalige kampeerterreinen met maximaal 25 standplaatsen zijn bij afwijking toegestaan in de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch - Paardenhouderij, Wonen en Wonen - Voormalige boerderij. Ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1 zijn geen nieuwe kleinschalige kampeerterreinen mogelijk.
Voor een kleinschalig kampeerterrein is een perceel grond nodig van minimaal 5.000 m2, dat moet grenzen aan de woning van de eigenaar van het kleinschalig kampeerterrein. Alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten, toercaravans en campers zijn toegestaan. Sanitaire voorzieningen en andere voorzieningen moeten in principe in de bestaande bebouwing worden gerealiseerd.
De mogelijkheden voor het realiseren van bed & breakfastvoorzieningen en recreatieappartementen zijn opgenomen in de 'Algemene afwijkingsregels' van hoofdstuk 3 van de regels. Deze voorzieningen kunnen worden gerealiseerd respectievelijk in en bij een woning of een (agrarische) bedrijfswoning.
De bestaande visvijver is aangeduid binnen de bestemming Natuur - 2. In Drouwenermond is een karpervijver aanwezig. Deze is aangeduid binnen de bestemming Agrarisch.
6.6.8 Maatschappelijk
De bestaande maatschappelijke voorzieningen hebben de bestemming Maatschappelijk gekregen. De begraafplaats is bestemd als Maatschappelijk - Begraafplaats.
6.6.9 Sport
De bestaande sportvoorzieningen zijn bestemd als Sport. Het zwembad, een manege, een golfbaan, een skatebaan, een tennisbaan, een modelvliegtuigbaan en een ijsbaan hebben binnen de bestemming Sport een specifieke aanduiding gekregen. Er zijn nog meer ijsbanen in het buitengebied, maar die zijn aangeduid en bestemd in respectievelijk de bestemming Agrarisch en Natuur - 2. Tot slot is er in het plangebied een hondenschool aanwezig die is aangeduid binnen de bestemming Natuur - 2.
6.6.10 Infrastructuur en water
De doorgaande wegen, inclusief de provinciale wegen, zijn bestemd als Verkeer. De landbouwontsluitingswegen en overige ‘kleine’ wegen zijn in de agrarische bestemming opgenomen. De verkeersbestemming omvat zowel de weg zelf als de direct aangrenzende gronden. Op grond van de bestemming zijn alleen activiteiten/functies toegestaan die rechtstreeks zijn te koppelen aan de verkeersfunctie, onder andere bermen en (bij het wegverkeer) de parkeervoorzieningen. Gebouwen zijn niet toegestaan.
De Hunze en overige hoofdwatergangen zijn bestemd als Water. Binnen deze bestemming zijn in principe geen gebouwen toegestaan.
6.6.11 Duurzaamheid
Nota van uitgangspunten
Duurzaamheid en energiebesparing zijn belangrijke ontwikkelingen en van groot belang voor de gemeente. De gemeente wil hieraan graag een bijdrage leveren. Energiebesparing in alle sectoren is een belangrijke en logische eerste stap. Het is nodig om het percentage duurzame energie in de energievoorziening te laten groeien. De gemeente wil op een breed front partijen met goede ideeën en initiatieven helpen die hiertoe bijdragen. De gemeente wil innovatie, (bio-)energie en nieuwe bedrijvigheid stimuleren, met name in de Veenkoloniën.
Uitgangspunten
-
In het bestemmingsplan zal een afwijking worden opgenomen om medewerking te kunnen verlenen aan grondgebonden zonne-installaties. Aan de afwijking worden enkele voorwaarden verbonden, welke overeenkomen met het provinciale beleid.
-
In het bestemmingsplan zal aandacht worden besteed aan de categorie en de indeling van biovergisting ((co-)vergisting).
Vertaling naar het bestemmingsplan
In de Algemene gebruiksregels is aangegeven dat het gebruik van gronden waarop gebouwen mogen worden gebouwd voor grondgebonden zonne-installaties om stroom op te wekken of water te verwarmen, niet strijdig is met de bestemmingen zoals die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Wat betreft de regeling van biovergisting of (co-)vergisting wordt verwezen naar paragraaf 6.6.1 (Agrarische bedrijven).
6.6.12 Geluidzone industrie
De geluidzone van het Bedrijvenpark Groningen ligt voor een deel over het plangebied. Binnen deze zone gelden beperkingen voor geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen.
6.6.13 Waterwingebied
Het waterwingebied en het grondwaterbeschermingsgebied (in het noorden en in het zuiden van het plangebied) zijn aangeduid als respectievelijk 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'milieuzone - waterwingebied'. Tevens is een beschermende regeling opgenomen.
6.6.14 Radiotelescopen LOFAR-project
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen om te garanderen dat de radioastronomie zich kan blijven ontwikkelen en dat de verstoring van activiteiten die daarmee samenhangen, wordt voorkomen. Er is sprake van twee zones (het zogenaamde binnenste ei en het buitenste ei) met elk een verschillend beschermingsniveau. Deze zones zijn aangeduid als 'overige zone - radiotelescoop 1' en 'overige zone - radiotelescoop 2'.
Buiten deze zones zijn ook nog antenne-installaties ten behoeve van de LOFAR-radiotelescoop te realiseren. Hiervoor is een regeling opgenomen in de algemene wijzigingsregels. Er zijn inmiddels een aantal van deze installaties gerealiseerd. Deze zijn bestemd als Radiotelescoop.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
7.2 Economische uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaande situatie en omvat dan ook een regeling die hoofdzakelijk actualiserend van karakter is. Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid ten behoeve van de inzet van gemeentelijke middelen door middel van een cijfermatige opzet, is daarom voor het plangebied niet relevant. Het onderhavige bestemmingsplan is in feite een herziening van bestaande regelgeving. De toegestane functies en de bouwregels zijn op zowel de vigerende regelingen als op de bestaande situatie afgestemd.
7.2.1 Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken en hebben zij sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie van derden diverse eisen en regels kunnen worden gesteld. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van bouwplannen zoals opgenomen in het Bro. Daarom kan van het opstellen van een exploitatieplan worden afgezien. Hiervoor zal de gemeenteraad expliciet een keuze maken bij de vaststelling van het plan.
7.2.2 Overige kosten
Met dit bestemmingsplan worden geen grootschalige nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bij recht in het plangebied mogelijk gemaakt. Kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied kunnen plaatsvinden door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouw- of gebruiksregels. Dit betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning. Deze kosten worden door middel van leges gedekt.
7.2.3 Planschade
Na vaststelling van dit bestemmingsplan zijn planschadekosten de enige kosten die verder nog uit dit bestemmingsplan kunnen voortkomen. Planschadekosten zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 29 juni tot 11 augustus 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 72 inspraakreacties en 7 overlegreacties binnengekomen. De reacties zijn verwerkt in een afzonderlijke nota inspraak en overleg. Deze nota is als bijlage aan dit plan toegevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 maart tot en met 9 mei 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn een aantal zienswijzen binnengekomen die zijn verwerkt in de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen. Deze nota is toegevoegd aan de bijlagen bij dit plan.