direct naar inhoud van Artikel 19 Algemene ontheffingsregels
Plan: Anderen dorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.AND-VB01

Artikel 19 Algemene ontheffingsregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeers­veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

a.    de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen wor­den overschreden, indien een meetverschil daartoe aan­leiding geeft;

b.    het bepaalde in de artikelen 3, 4 of 12 ten aanzien van het toelaten van bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, en toe­staan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardrijdbakken worden gebouwd, mits:

-       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten be­hoeve van paardrijdbakken ten hoogste 1,50 m zal bedragen, indien:

1.    het uitsluitend gaat om een hobbymatige functie bij het wonen;

2.    een paardrijdbak achter de (bedrijfs-/dienst)woning wordt gesitueerd;

3.    de afstand van een paardrijdbak tot de zijdelingse per­ceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;

4.    er een minimale afstand van 50 meter tussen de paard­rijdbak en woningen van derden wordt aange­houden;

5.    wanneer er verlichting wordt gebruikt, er sprake dient te zijn van objectgerichte verlichting, die niet tot buiten de paardrijdbak reikt. Dit dient te worden aangetoond door middel van een verlichtingsrapport;

6.    de oppervlakte van een paardrijdbak maximaal 1.000 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het bouwper­ceel dat tot de (bedrijfs-/dienst)woning moet worden gerekend;

7.    de landschappelijke inpassing gestalte krijgt in een in­richtingsplan (uitgaande van inheemse beplanting);

c.    de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;

d.    de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten be­hoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten be­hoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m;


e.    het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van ge­bouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorste­nen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

1.    de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

2.    de bouwhoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende ge­bouw zal bedragen.