direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerreinen Zierikzee 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland wil voor haar grondgebied over actuele bestemmingsplannen beschikken. In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is daarnaast de verplichting opgenomen dat een bestemmingsplan niet ouder mag zijn dan 10 jaar. Om een actuele regeling voor het plangebied van bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zierikzee 2014 te behouden, is het nodig een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

1.2 Doel

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is om een actuele regeling voor het plangebied Bedrijventerreinen Zierikzee 2014 te behouden. Daarbij wordt de geldende regeling aangepast aan de huidige maatschappelijke normen over wat er in een bestemmingsplan vastgelegd dient te worden. Het gaat dan onder andere om de in de geldende bestemmingsplannen gehanteerde systematieken, deze zijn gedeeltelijk achterhaald. Verder vragen gewijzigd vastgesteld beleid, verleende vrijstellingen, ontheffingen of afwijkingen om een aangepaste regeling. Primair is sprake van een consoliderend bestemmingsplan. Ook nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied, mits volledig ruimtelijk afgewogen en bestuurlijk positief op besloten, kunnen meegenomen worden. Vooralsnog is dit niet aan de orde.

1.3 Ligging en plangrenzen

Het plangebied omvat de volgende bedrijventerreinen in en grenzend aan de kern van Zierikzee:

  • Bedrijventerrein Haringvlietplein
  • Bedrjiventerrein Boerenweg
  • Bedrijventerrein Groeneweegje ('t Sas)
  • Bedrijventerrein Zuidhoek
  • Bedrijventerrein Straalweg I
  • Bedrijventerrein Straalweg II

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied opgenomen. Een uitgebreide beschrijving van het plangebied is te vinden in hoofdstuk 3 Planologisch kader. In paragraaf 5.4 Functionele streefbeelden is kort stilgestaan bij het functionele onderscheid tussen de diverse bedrijventerreinen van Zierikzee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied bestemmingplan Bedrijventerreinen Zierikzee

Voor al deze bedrijventerreinen met uitzondering van Straalweg II geldt dat de leeftijd van het huidige bestemmingsplan vraagt om actualisering. Het bedrijventerrein Straalweg II is van recentere datum. Vanwege de overeenkomsten tussen bedrijventerrein Straalweg II en de aangrenzende terreinen Straalweg I en Zuidhoek is ervoor gekozen om dit terrein aan dit plangebied toe te voegen. Bedrijventerrein Business Park Zierikzee grenst ook aan de kern Zierikzee maar is niet aan het plangebied toegevoegd. De huidige bestemmingsplanregeling voor dit terrein is medio 2011 vastgesteld en daarbij ook niet vergelijkbare met andere bedrijventerreinen in het plangebied. Om tot een logische planbegrenzing te komen zijn wel de percelen van de adressen Platteweg 2a en 4 die in het bestemmingsplan Business Park Zierikzee liggen aan het plangebied toegevoegd. De regeling ter plaatse is ongewijzigd.

1.4 Geldende bestemmingsregeling

Voor de gronden die binnen het bestemmingsplangebied Bedrijventerreinen Zierikzee 2014 vallen, wordt de bestaande bestemmingsregeling herzien. Daarmee vervallen de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Het gaat om de volgende plannen:

Naam plan   Datum Vaststelling   Vervalt geheel of gedeeltelijk  
Bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zierikzee 2004   25.03.2004   Geheel  
Bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zierikzee 2004, 1e herziening   30.10.2008   Geheel  
Bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zierikzee 2004, 2e herziening   30.05.2013   Geheel  
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Straalweg II 2009   23.07.2009   Geheel  
Bestemmingsplan Business Park Zierikzee   30.06.2011   Gedeeltelijk  

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2, 3 en 4 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de visie op het plangebied toegelicht. Daarna volgt hoofdstuk 6 met daarin de juridische aspecten en hoofdstuk 7 met een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid. De toelichting van dit bestemmingsplan wordt afgesloten met een hoofdstuk over de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

2 Beleidskader

2.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, beweegt zich binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven. Een uitgebreide beschrijving van geldende beleidskaders is opgenomen in bijlage 1 Beleidskader.

2.2 Europees beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende Europese beleidskaders, waarvan de Kader Richtlijn Water de meest relevante is. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieu- en natuurlijke kwaliteiten. In dit bestemmingplan zijn deze kwaliteiten beschermd door conserverende bestemmingen.

2.3 Rijksbeleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende nationale beleidskaders, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Nota Belvedere, het Nationaal Bestuursakkoord Water, het Nationaal Waterplan en de Modernisering Monumentenzorg (MoMo). De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieukwaliteit, cultuurhistorische waarden en natuurlijke kwaliteiten. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze waarden beschermd door middel van conserverende bestemmingen.

2.4 Provinciaal beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende provinciale beleidskaders, waaronder het Omgevingsplan Zeeland (2012 - 2018) met de daarbij horende Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ), de Beleidsvisie Externe Veiligheid, het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Zeeland en de Zeeuwse Nota Waterkeringen. Met name het Omgevingsplan Zeeland, PRVZ en de Beleidsvisie Externe Veiligheid zijn voor dit bestemmingsplan van belang en worden hierna nader toegelicht. Daarbij is de inhoud van het Omgevingsplan sturend en de inhoud van de Verordening leidend.

Omgevingsplan Zeeland (2012-2018)
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de paragrafen over bedrijventerreinen, voorzieningen en aquacultuur van belang.

Bedrijventerreinen

In het Omgevingsplan is het uitgangspunt dat er in 2018 voldoende aanbod aan goed ontsloten bedrijventerrein en kantoorlocaties zijn om de economische dynamiek optimaal te dienen. Voor kantoorlocaties geldt dat op Schouwen-Duiveland alleen kleinschalig kantoorontwikkelingen met een publieksfunctie en kantoren met een locale of regionale functie zijn toegestaan. Kantoorfuncties met publieksfunctie dienen goed bereikbaar te zijn met het openbaar vervoer. De bedrijventerreinen in voorliggend bestemmingsplangebied geven invulling aan deze uitgangspunten.

Voorzieningen

In het Omgevingsplan zijn de bedrijventerreinen Boerenweg en Haringvlietplein aangewezen voor detailhandel in volumineuze of gevaarlijke goederen en detailhandel bedoeld voor laagfrequente, doelgerichte inkopen. Het Haringvlietplein is niet expliciet in de tekst van het Omgevingsplan genoemd maar komt wel terug in de toelichting en de kaart van de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ).

Aquacultuur

Voor bedrijventerreinen in onder andere Zierikzee is bepaald dat hier industriële aquacultuur in bedrijfsbebouwing vanuit provinciaal oogpunt is toegestaan. Van industriële aquacultuur is sprake bij een verregaande specialisatie en optimalisatie van het productieproces. De ontwikkeling van aquacultuur bevindt zich echter nog in een experimentele fase, waardoor teeltvormen en toekomstperspectieven nog in ontwikkeling zijn. Dergelijke bedrijvigheid valt in de milieucategorie 3.1 of hoger en is dus mogelijk op locaties waar bedrijven met milieucategorie 3.1 of meer gevestigd mogen worden. Bedrijfspercelen in het zuidelijke deel van het plangebied bieden hiervoor mogelijkheden.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland (2012)

Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de artikelen 2.2, 2.11 en 2.17 uit de VRPZ van belang.

Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen (artikel 2.2)

Dit artikel bepaalt dat een nieuw bestemmingsplan uitsluitend bedrijven mag toestaan op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening ook al bestemd of gelegen zijn op een bedrijventerrein. Aan dit uitgangspunt wordt voldaan. Verder staat dit artikel op Schouwen-Duiveland alleen kleinschalige kantoren toe (< 1.000 m2 bvo) en is voor de bedrijventerreinen Boerenweg en Haringvlietplein bepaald dat dit gebied naast bedrijvigheid geschikt is voor:

  • detailhandel in volumineuze en gevaarlijke goederen;
  • detailhandelsvoorzieningen in doelgerichte, laagfrequente aankopen;
  • nieuwe grootschalige (groter dan 1.500 m² bvo) detailhandelsvoorzieningen.

Regionale waterkeringen (artikel 2.11)

De dijk langs het havenkanaal is een regionale waterkering die conform de verordening primair bestemd dient te worden als Waterstaat - waterkering. Daarnaast dient de beschermingszone van deze dijk bestemmingsplanmatig beschermd te worden.

Landschap en erfgoed (artikel 2.17)

In de toelichting bij een bestemmingsplan dient de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van de Oosthavendijk beschreven te worden. Daarnaast dient de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van deze dijk bestemmingsplanmatig beschermd te worden. In de regels moet het behoud van windvang van molen Den Haas op 't Bolwerk gewaarborgd worden door binnen een straal van 100 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting toe te staan die hoger is dan het laagste punt van de verticaal staande wieken. Daarnaast dient de regeling zodanig te zijn dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen een zekere mate van vrije windvang is gewaarborgd.

Beleidsvisie Externe Veiligheid (2012-2018)

Over grootschalige en kleinschalige bedrijventerreinen is in de visie het volgende opgenomen.

Grootschalige bedrijventerreinen

Voor het onderscheid tussen grootschalige en kleinschalige bedrijventerreinen wordt aangesloten bij het Omgevingsplan. Het uitgangspunt is dat bedrijven met een relevante contour voor externe veiligheid geconcentreerd worden op grootschalige bedrijventerreinen. Dit principe sluit goed aan bij het ruimtelijk beleid van de provincie, waarin ook wordt gekozen voor concentratie van bedrijvigheid in het algemeen en bedrijven met hogere milieucategorieën in het bijzonder. De grootschalige bedrijventerreinen zijn in overleg met de gemeenten expliciet benoemd. Op Schouwen-Duiveland zijn dit Business Park en Straalweg/Zuidhoek (Zierikzee) en Bruinisse.

Kleinschalige bedrijventerreinen

Kleinschalige bedrijventerreinen kunnen in principe niet verder uitbreiden en er mogen zich alleen bedrijven vestigen met maximaal milieucategorie 3 (volgens de indeling uit de VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’). Voor deze bedrijventerreinen geldt als algemeen uitgangspunt dat hier in principe geen risicovolle activiteiten worden toegelaten tenzij deze activiteiten niet belemmerend zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving. Dit uitgangspunt is als volgt uitgewerkt: voor nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding van bestaande bedrijvigheid op deze terreinen mogen de 10-6 contouren de kavelgrenzen niet overschrijden aan de kant waar bebouwing aanwezig is, gepland is of gepland kan worden.

Binnen het plangebied worden alleen op de grootschalige bedrijventerreinen onder voorwaarden Bevi inrichtingen toegestaan. Ter plaatse van de kleinschalige bedrijventerreinen worden geen Bevi inrichtingen toegestaan. Op de terreinen Boerenweg en Haringvlietplein zijn Bevi-inrichtingen niet passend vanwege de detailhandelsfunctie en de direct aangrenzende woongebieden waar serieuze bevolkingsconcentraties aanwezig kunnen zijn. Ter plaatse van het bedrijventerrein Groeneweegje ('t Sas) wordt conserverend bestemd. In het vigerende plan zijn geen Bevi-inrichtingen toegestaan dit wordt gehandhaafd.

In dit bestemmingplan zijn de provinciale beleidsuitgangspunten geborgd door:

  • in paragraaf 3.2.4 Cultuurhistorie de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van de Oosthavendijk te beschrijven en deze waarde met artikel '20 Waarde - Landschappelijk waardevolle dijk' te beschermen;
  • in artikel '25.3 vrijwaringszone - molenbiotoop' het behoud van windvang van molen Den Haas op 't Bolwerk te beschermen;
  • in de bestemmingsplanregels volumineuze detailhandel toe te staan op de bedrijventerreinen Boerenweg en Haringvlietplein en kleinschalige kantoren op bedrijventerrein Boerenweg;
  • in de bestemmingsplanregels de regionale waterkering en de beschermingszone A van de Oosthavendijk met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' primair te bestemmen als Waterstaat-waterkering;
  • in artikel '4 Bedrijventerrein - 1' en artikel '5 Bedrijventerrein - 2' het gebruik van risicovolle inrichtingen uit te sluiten;
  • op de bedrijventerreinen Straalweg I en II en Zuidhoek onder voorwaarden Bevi-inrichtingen toe te staan middels een afwijkingsbevoegdheid in artikel '5 Bedrijventerrein - 2' en een aanduiding op de verbeelding.

2.5 Regionaal beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende regionale beleidskaders, waaronder het Toetskader bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid, het Waterbeheerplan en de Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen. De voornaamste beleidsuitgangspunten richten zich op het verbeteren van veiligheid en milieukwaliteit. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze waarden beschermd door middel van conserverende bestemmingen.

2.6 Gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende gemeentelijke beleidskaders. De ambities op het gebied van wonen, werken en verblijven zijn vastgesteld in de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst'. In onderhavig plan zijn de bestaande woonfuncties conserverend bestemd en zijn voor werk- en verblijfsfuncties mogelijkheden opgenomen die bijdragen aan het halen van de ambities uit de Strategische Visie.

In onderhavig plan zijn de diverse beleidskaders voor bedrijventerreinen en detailhandel doorvertaald. Het gaat daarbij onder meer om het Bedrijventerreinenprogramma (basis voor de bestemmingsregeling voor de gebruiks- en bouwbepalingen voor de verschillende bedrijven gelegen op de bedrijventerreinen ten zuiden van Zierikzee) en de Detailhandelsstructuurvisie (basis voor de bestemmingsregeling voor de gebruiks- en bouwbepalingen voor de verschillende bedrijven op bedrijventerrein Boerenweg).

In het Milieubeleidsplan Schouwen-Duiveland zijn de kaders vanuit de verschillende milieu-aspecten opgenomen. Het bestemmingsplan is op de relevante onderdelen getoetst aan het Milieubeleidsplan. Het plan past binnen de geldende uitgangspunten (zie ook hoofdstuk 4 Milieu- en duurzaamheidskader).

Voor de horecafunctie in het plangebied (Grand Café De Werf) zijn de uitgangspunten uit de Ontwikkelingsvisie horeca doorvertaald in onderhavig bestemmingsplan.

Conform de Beleidsregels lokaal prostitutiebeleid wordt er binnen het plangebied geen ruimte geboden voor de bedrijfsmatige exploitatie van prostitutie.

De voorwaarden die voortvloeien uit het Beleidsplan Archeologie zijn doorvertaald in onderhavig bestemmingsplan. Op basis van het beleidsplan is een passend archeologisch beschermingsregime opgenomen voor de gronden in het plangebied.

Met name de uitgangspunten uit het Bedrijventerreinenprogramma en de Detailhandelsstructuurvisie zijn voor dit bestemmingsplan van belang en worden hierna nader toegelicht.

Bedrijventerreinenprogramma (2010)

De bedrijventerreinen Boerenweg, Haringvlietplein en Groeneweegje ('t Sas) zijn in het Bedrijventerreinenprogramma (2010) aangemerkt als kleinschalig bedrijventerrein. De bedrijventerreinen Zuidhoek, Straalweg I en II zijn aangewezen als grootschalig bedrijventerrein. Met uitzondering van het Haringvlietplein worden al deze bedrijventerreinen kwalitatief getypeerd als regulier. Het Haringvlietplein kan niet aan de stempel reguliere kwaliteit voldoen.

Herstructurering en transformatie

Bedrijventerrein Haringvlietplein is in het programma aangewezen als transformatielocatie. Dit betekent dat op termijn de beschikbare oppervlakte voor bedrijven op het Haringvlietplein onttrokken wordt aan de bedrijventerreinvoorraad. Op het bedrijventerreinen Zuidhoek en Straalweg II is een herstructureringsproces in gang gezet. Daarbij is de openbare ruimte verbeterd en is de communicatie tussen bedrijven op het terrein geïntensiveerd. Deze intensivering van de communicatie is omgezet in een vorm van parkmanagement.

Op herstructurerings- en transformatielocaties staat zorgvuldig ruimtegebruik hoog in het vaandel. Daar waar dat mogelijk is, wordt bijvoorbeeld ingezet op:

  • toepassen van ruimtebesparende verkaveling;
  • toepassen van minimale bouwhoogten;
  • het realiseren van centrale voorzieningen;
  • het schakelen van bedrijfsruimten.

Tegelijkertijd waakt de gemeente ervoor dat intensivering een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van gebruikers.

Beheer en onderhoud

Daar waar mogelijk streeft de gemeente Schouwen-Duiveland naar een kwalitatief beheer en onderhoud op de bedrijventerreinen (zowel bestaande als nieuwe). Een vorm van beheer, gericht op de ruimtelijke kwaliteit op langere termijn waardoor veroudering en de noodzaak tot revitalisering in de toekomst voorkomen wordt. De basisgedachte daarbij is dat de kwaliteit op langere termijn het meeste gediend is bij een gebiedsgerichte organisatie die het behoud van kwaliteit als doelstelling heeft. Op de bedrijventerreinen Zuidhoek en Straalweg I wordt getracht een gebiedsgerichte organisatie op te richten. Het behoud van kwaliteit manifesteert zich in:

  • een waardevaste huisvesting voor de vastgoedeigenaren;
  • een efficiënt bedrijfsproces voor de bedrijven;
  • motiverende arbeidsomstandigheden voor het personeel.

Op bestaande terreinen is het draagvlak en de behoefte vanuit ondernemers leidend, maar blijkt collectieve beveiliging realiseerbaar. Het beheer en onderhoud pakt de gemeente op in overleg met de bestaande en nieuwe ondernemers. De rol van de gemeente is beperkt en zal hooguit betrekking hebben op initiatieven die een substantiële maatschappelijke meerwaarde hebben (bijvoorbeeld milieu-investeringen).

Detailhandelsstructuurvisie (2013)

Locatie Haringvliet/Boerenweg

In de Detailhandelsstructuurvisie (2013) is uitgebreid ingegaan op de locatie Haringvlietplein/Boerenweg Zierikzee. Deze locatie is in de visie aangemerkt als locatie voor perifere detailhandel met een streekfunctie voor de doelgerichte, laagfrequent benodigde aankopen op Schouwen-Duiveland. Met doelgerichte aankopen worden (duurzame en/of vervangings) aankopen bedoeld die met een lage frequentie en veelal doelgericht worden gedaan (runshoppen). Het gaat om aankopen van woninginrichting, bruin- en witgoed, fietsen, doe-het-zelf en tuinartikelen, etc. Daarnaast kan er op de locatie Haringvlietplein naast een aanbod van doelgerichte aankopen ook supermarktaanbod worden geconcentreerd.

Supermarktaanbod

De supermarkten in Zierikzee kunnen een belangrijke rol spelen in het versterken van de toppositie van Zierikzee als regionaal verzorgend koopcentrum van het eiland. Door het supermarktaanbod te concentreren aan de randen van het centrum kan het bezoek aan de supermarkt gecombineerd worden met een bezoek aan de binnenstad. De parkeervoorziening van de supermarkt kan daarbij als langparkeer opvanglocatie fungeren voor binnenstedelijk bezoek.

Hiervoor zijn een tweetal locaties op het oog:

  • 1. De Stadsentree Havenpoort ten zuid-oosten van het centrum aan het Groene Weegje met een looproute rechtstreeks naar de binnenstad via de Zuidhavenpoort.
  • 2. Het Haringvlietplein met een looproute rechtstreeks naar de binnenstad via Laan van Sint Hilaire, Zuidwellestraat, Lammermarkt, Varremarkt, Balie, Kerkhof en Poststraat.

Bij voorkeur worden er op beide locaties twee supermarkten geconcentreerd om de nodige slagkracht en trekkracht te genereren. Hierbij dient er wel aandacht te zijn voor een evenwichtige spreiding en sterke tweepolenstructuur, waarbij ervoor gewaakt wordt dat niet op de ene locatie 3 supermarkten gevestigd worden en op de andere locatie geen. De ontwikkeling van de locatie Stadsentree Havenpoort heeft ruimtelijk gezien meer prioriteit dan het Haringvlietplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0002.png"

Figuur 2.1: Visie op detailhandelstructuur kern Zierikzee

Perifere detailhandel

Perifere detailhandel gericht op grootschalige en volumineuze goederen worden respectievelijk op de terreinen Haringvlietplein en Boerenweg geconcentreerd. Deze clustering biedt gemak en duidelijkheid voor de consument en een vermenging van consumenten- en bedrijfsmatig (industrieel) verkeer wordt zo zoveel mogelijk voorkomen. Er wordt zeer terughoudend omgegaan met het vestigen van doelgerichte winkels op andere locaties in de gemeente.

In de Detailhandelsstructuurvisie (2013) staat een evenwichtige versterking van zowel het centrum van Zierikzee als de perifere detailhandel centraal. Op het terrein Boerenweg worden enkel de volgende traditionele perifere detailhandelsbranches gericht op volumineuze goederen toegestaan:

  • Woninginrichtingbranche, inclusief keukens en badkamers;
  • Plant en dierbenodigdheden, inclusief tuincentra;
  • Bouwmarkten en doe-het-zelf;
  • Fietsen en automaterialen.

Eventueel bijbehorend niet-volumineus assortiment is toegestaan. Hiervoor geldt een maximum van 10% van het winkelvloeroppervlak met een maximum van 150 m² wvo.

Hierbij wordt er nadrukkelijk voor gekozen om grootschalige winkels met een recreatieve winkelfunctie, zoals speelgoedwinkels, sportwinkels, electrozaken en huishoudelijke artikelenwinkels (zoals Action) niet op het Haringvlietplein te concentreren maar in de binnenstad.

Overige vormen van detailhandel op bedrijventerreinen

Productiegebonden detailhandel

Op bedrijventerreinen kan onder bepaalde voorwaarden ook detailhandel als nevenactiviteit bij een bedrijf met een andere hoofdactiviteit worden toegestaan. Voorwaarden zijn:

  • het gaat specifiek om detailhandel gerelateerd aan productie gebonden bedrijvigheid;
  • de detailhandel is ondergeschikt in termen van omzet en benutte bedrijfsruimte;
  • de maximale vloeroppervlakte verkoopruimte is maximaal 100 m² bvo.

Internetafhaalpunten

Internetafhaalpunten met uitsluitend een afhaalfunctie zijn toegestaan in een bedrijfsbestemming. Dit is het meest passend vanwege de logistieke functie.

In dit bestemmingplan zijn de gemeentelijke beleidsuitgangspunten geborgd door een passende regeling. Er is in de regeling onderscheidt gemaakt tussen de mogelijkheden op de diverse bedrijventerreinen.

  • Op het terrein Boerenweg is een ruimere regeling opgenomen voor volumineuze detailhandel.
  • Op het terrein Haringvlietplein en Groeneweegje ('t Sas) is conserverend bestemd in afwachting van de herstructurering van deze terreinen. Meer hierover in paragraaf 5.3 Ruimtelijke streefbeelden.
  • Op de terreinen Zuidhoek, Straalweg I en Straalweg II is de milieuzoneringsbegrenzing bepaald aan de hand van aangrenzende gevoelige bestemmingen (woningen). Door het toepassen van deze systematiek wordt het mogelijk de terreinen zo maximaal mogelijk te benutten. Dit is in lijn met het provinciaal en gemeentelijk beleid waarin deze terreinen als grootschalig bedrijventerrein zijn aangewezen.
  • Op de terreinen Boerenweg, Haringvlietplein en Groeneweegje ('t Sas) is conform de vigerende milieuzonering bestemd. Dit is in lijn met het provinciaal en gemeentelijk beleid waarin deze terreinen als kleinschalig bedrijventerrein zijn aangewezen.

2.7 Conclusie

Het onderhavig plan sluit aan bij het beleid zoals hierboven beschreven.

3 Planologisch kader

3.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt dit in beeld gebracht door een historische analyse, een ruimtelijke analyse en een functionele analyse.

3.2 Historische analyse

3.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Zierikzee is de centrumplaats voor Schouwen-Duiveland. De geschiedenis van deze stad is lang en boeiend. Vermoedelijk is Zierikzee in de 10de eeuw ontstaan. Omstreeks 1200 kreeg de plaats stadsrechten. De eerste bevestiging daarvan vond in 1248 plaats. De 14de en 15de eeuw is de onbetwiste bloeiperiode. Zierikzee behoorde toen tot de belangrijkste steden van Holland en Zeeland. Koopvaardij, visserij, zouthandel, lakennijverheid en landbouw zorgden ervoor dat de stad groeide en bloeide. Veel van die middeleeuwse welvaart is nog terug te vinden. Vooral de talrijke monumenten geven de stad allure.

3.2.2 Archeologie

De archeologische rijkdom van een gebied is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van het landschap. Het aantreffen van archeologische resten is immers sterk afhankelijk van de mogelijkheden tot bewoning en gebruik van het landschap in het verleden. Op Schouwen-Duiveland is de invloed van de zee een zeer belangrijke factor. Het landschap heeft door de eeuwen heen een sterk dynamisch karakter gehad. Deze ontwikkelingsdynamiek heeft de mogelijkheden van gebruik sterk beïnvloed. Verder kunnen door het dynamische landschap tevens eventuele archeologische resten aan het oog zijn onttrokken door erosie of juist bedekking met sedimenten. Voorbeelden hiervan zijn weggespoelde nederzettingen die in de geul van de Oosterschelde zijn verdwenen of nederzettingen die overstoven zijn met duinzand.

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

In het plangebied komen de volgende gebiedstypen voor:

  • archeologisch onderzoeksgebied A (rood in figuur 3.1)
  • archeologisch onderzoeksgebied B (groen in figuur 3.1)

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0003.jpg" Figuur 3.1. Uitsnede kaart beleidsplan archeologie

Overeenkomstig het gemeentelijk beleid zijn in het bestemmingplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 6' en 'Waarde - Archeologie - 7' opgenomen in de bestemmingsplanregeling. Hierbij gelden de uitgangspunten zoals in tabel 3.1 in de desbetreffende kolom zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0004.png"

Tabel 3.1. Gemeentelijke uitgangspunten dubbelbestemming Waarde-Archeologie

3.2.3 Historische bouwkunde

De provincie Zeeland beschikt over een kaart (CHS-kaart) met daarop de cultuurhistorisch waardevolle objecten en gebieden. Hierna gaan we nader op de bouwkundige objecten en gebieden in en wordt aangegeven hoe deze cultuurhistorisch waarden in het plangebied geborgd zijn.

Rijksmonumenten

In het plangebied komen twee rijksmonumenten voor. Het gaat om de houtloodsen die staan op adres Vissersdijk 2 en het bedrijfsgebouw op adres Vissersdijk 4 in Zierikzee. De bescherming van de rijksmonumenten in het plangebied wordt buiten het onderhavig bestemmingsplan geborgd in het kader van de 'Monumentenwet 1988'.

Beschermd stadsgezicht

Een deel van het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Figuur 3.2 is een uitsnede van de CHS-kaart met daarop de zuidelijke begrenzing van het beschermd stadsgezicht van Zierikzee. Het zuidelijke deel van het beschermd stadsgezicht valt over het noordelijke deel van de bedrijventerreinen Zuidhoek en Groeneweegje ('t Sas).

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0005.png"

Figuur 3.2: Uitsnede CHS met begrenzing beschermd stadsgezicht

Uit het aanwijzingsbesluit 'Stadssilhouet Zierikzee' met nummer 158932 blijkt dat voor het deel van het stadssilhouet dat binnen het plangebied ligt de rustige vormgeving van het beschermde stadsgezicht waardevol is. Grote contrasten met de oude bebouwing binnen de het beschermd stadsgezicht Zierikzee moeten worden voorkomen. Met de dubbelbestemming '21 Waarde - Stads- en dorpsgezicht' is dit geborgd.

Molenbeschermingszone Molen Den Haas ('t Bolwerk 1)

In Zierikzee bevinden zich twee molens. Molen 'Den Haas' aan het Bolwerk en molen 'De Hoop' aan de Lange Nobelstraat. De molenbeschermingszone van molen 'Den Haas' valt gedeeltelijk over het plangebied van dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden daarom regels gesteld om een vrije windvang te kunnen garanderen.

Molen 'Den Haas' is een ronde stenen stellingmolen gedekt met eiken schaliën. De molen dateert uit 1727 en heeft drie koppels maalstenen. De wieken hebben een vlucht van ruim 23,80 meter. De molen heeft een belangrijke cultuurhistorische waarde en vormt door zijn hoogte en verschijningsvorm een belangrijk onderdeel van het historische stadssilhouet. De molen wordt nog regelmatig in werking gesteld. Voor behoud van molens is het van belang dat deze kunnen blijven functioneren. Een zoveel mogelijk onbelemmerde windtoetreding is daarvoor noodzakelijk. Bebouwing en begroeiing in de nabijheid van een molen veroorzaken windbelemmeringen, waardoor rendementsverlies ontstaat. Slechts een geringe windsnelheidsreductie heeft al een grote vermindering van het vermogen van de molen tot gevolg. Daarnaast kunnen bebouwing en begroeiing leiden tot windturbulenties en tot sterk wisselende windkrachten op het wiekenkruis en askop, waardoor schade kan ontstaan aan het mechaniek van de molen (wanneer deze in bedrijf is). Ook zijn molens sterk beeldbepalende elementen in de omgeving die een goede zichtbaarheid verdienen.

Om deze redenen worden in de omgeving van een molen beperkingen gesteld aan de hoogte van obstakels. Het gebied waarbinnen deze hoogtebeperkingen gelden, wordt de molenbeschermingszone genoemd. Rondom een molen dient in ieder geval een vrije ruimte aanwezig te zijn van 100 meter. Dit geldt zowel voor bebouwing als beplanting. Bij een stellingmolen zijn binnen deze afstand obstakels uitsluitend aanvaardbaar indien deze onder de hoogte van de stelling blijven. Binnen de zone van 100 tot 400 meter rondom een molen geldt dat de obstakels hoger mogen worden naarmate ze verder van de molen verwijderd zijn.

Toepassing Handleiding molenbiotoop

Om de maximaal toelaatbare obstakelhoogte te berekenen wordt de volgende formule toegepast (uit: Handleiding molenbiotoop; Vereniging De Hollandsche Molen):

Formule: H= X/n + c x z

De formulegegevens:

H:   hoogte van het obstakel, ten opzichte van de maaiveldhoogte van de molen  
X:   afstand obstakel tot molen  
n:   140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied  
c:   0,2 (constante)  
z:   askophoogte  

In het bestemmingsplan Bebouwde kom Zierikzee is de molenbeschermingszone ook al toegepast. We gaan voor dit bestemmingsplan uit van dezelfde waarden:

n:   75, vanwege de ligging op de grens tussen parkeerterrein en binnenstad en de aanwezigheid van het bedrijventerrein aan de overzijde van het Havenkanaal.  
z:   17,25 meter  

Daarbij kan worden geconstateerd dat er een aanzienlijk hoogteverschil is tussen het maaiveld van de molen en het maaiveld op het bedrijventerrein:

maaiveld molen:   +3,80 m NAP  
maaiveld bedrijventerrein:   -0,71 m NAP  
maaiveld Oost Havendijk 1:   +3,20 m NAP  

De 100 meterzone reikt niet tot de overzijde van het Havenkanaal, zodat daarvoor geen beperkingen hoeven worden opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor het resterende deel van de molenbeschermingszone sluiten we aan bij de systematiek van het zichtlijnenonderzoek van het stadssilhouet van Zierikzee (zie ook paragraaf 3.2.4 Cultuurhistorie), op basis waarvan de maximale bouwhoogte op het bedrijventerrein in stappen van 0,5 meter wordt geregeld. Dat betekent dat we niet werken met de standaard afstandsstappen van 200, 300 en 400 meter zoals gebruikelijk bij de toepassing van de biotoopformule, maar dat we uitgaan van de werkelijke afstand waarop respectievelijk 9,5, 10, 10,5, 11 en 11,5 meter hoge obstakels mogen worden gerealiseerd, zonder dat de windvang van de molen in gevaar komt. Immers is 11,5 meter de maximale obstakelhoogte die is toegestaan vanwege de bescherming van de zichtlijnen op het historisch stadsgezicht. In de berekening is uiteraard rekening gehouden met het verschil in maaiveldhoogte. Dit resulteert in de volgende maximale obstakelhoogtes:

Zone van teen dijk tot X(153):   9,50 meter  
Zone van X(153) tot X(190,5):   10 meter  
Zone van X(190,5) tot X(228):   10,5 meter  
Zone van X(228) tot X(265,5):   11 meter  
Zone buiten X(265,5):   11,5 meter (in verband met zichtlijnen historisch stadsgezicht)  

De enige uitzondering hierop is het perceel Oost Havendijk 1, waarop een woning bovenop de dijk is gebouwd. Hiervoor geldt, vanwege het geringe maaiveldhoogteverschil met de molen, een maximale obstakelhoogte van 5,50 meter.

In figuur 3.3 wordt gevisualiseerd welke maximale obstakelhoogtes er als gevolg van de molenbeschermingszone zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0006.jpg"

Figuur 3.3: maximaal toegestane obstakelhoogtes agv molenbiotoop molen 'Den Haas'

3.2.4 Cultuurhistorie

Naast de in paragraaf 3.2.3 Historische bouwkunde beschreven cultuurhistorisch waardevolle bouwkundige objecten en gebieden is ook de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van de Oosthavendijk langs het havenkanaal van Zierikzee en het ontstaan van het gebied 't Sas (het huidige bedrijventerrein Groeneweegje e.o.) noemenswaardig. Verder staan we hier even stil bij de zichtlijnen van het stadssilhouet van Zierikzee.

Oosthavendijk langs havenkanaal Zierikzee

Tot aan het eind van de vijftiende eeuw was de haven van Zierikzee bereikbaar via de Gouwe, het water dat de eilanden Schouwen en Duiveland van elkaar scheidde. In de loop van die eeuw verzandde de haventoegang in toenemende mate. Na het Spaanse beleg van Zierikzee in 1575/1576 werd duidelijk dat het voor de bereikbaarheid van Zierikzee van belang was een nieuwe haventoegang te verkrijgen. De oplossing werd gevonden door het graven van een havenkanaal vanaf de zuidelijke stadsgracht naar de Oosterschelde.

De West- en de Oosthavendijken, langs het havenkanaal van Zierikzee, kwamen in 1599 gereed. Op het Westhavenhoofd werd een huis gebouwd met daarop een lichtopstand voor de binnenkomende schepen en als baken. De richting van het kanaal was met zorg gekozen. Bij de meest gebruikelijke windrichting, vanuit het zuidwesten, konden de schepen gemakkelijk de haven binnenvaren. Daarentegen was het in de omgekeerde richting lastig de haven te verlaten. Daarom liepen over de beide havendijken jaagpaden. Met behulp van paarden werden de schepen tot aan de havenmonding getrokken en, in omgekeerde richting, bij een andere wind de haven ingetrokken.

Door het wegbreken van de zuidelijke stadsmuur lag de zuidzijde van de stad open. Daarom werd een verdedigingslinie aangelegd. Bij het begin van de Westhavendijk werd het nog bestaande Blauwe Bolwerk aangelegd. Aan de overzijde verrees op de Oosthavendijk een identiek bolwerk: het Oranje Bolwerk, met aansluitend wallen en grachten in de richting van de Zuidhavenpoort. Dit bolwerk kwam in 1652 gereed, maar werd in 1801 gesloopt. Ook de wallen werden geslecht en de gracht gedempt waardoor weer een egaal terrein ontstond. Vanaf het midden van de jaren vijftig van de twintigste eeuw vestigden op deze en de aansluitende gronden enkele industriële bedrijven, hetgeen bevorderd werd doordat Zierikzee was aangewezen als industrialisatiekern.

't Sas (Bedrijventerrein Groeneweegje e.o.)

Wat nu 't Sas wordt genoemd was vroeger de hoofdverbinding naar zee via de Ee naar de Gouwe. De Zuid- en Noordhavenpoort vormden de hoofdentree van de stad aan de waterzijde. Aan het toenmalige water is van oudsher al sprake van bedrijvigheid, vooral in de zoutwinning uit veen (zie nog de huidige namen als Zoutkeetstraat en Zelkeweg). Door verlanding en inpoldering was het in 1597 noodzakelijk om het havenkanaal naar de Oosterschelde aan te leggen. 't Sas werd uitwaterend element voor de oostelijke polders, maar de aanwezige bedrijvigheid aan de Vissersdijk bleef ontsloten via de haven. Toch raakte dit gedeelte van de bedrijvigheid daarna stevig in verval. Met de opkomst van de infrastructuur eind 19e eeuw krijgt de wegverbinding via Ouwerkerk naar Zijpe betekenis. Het benedendijkse tracé van de Julianastraat wordt een belangrijke uitvalsweg voor de stad. De Tram vanuit 't Zijpe wordt echter niet via deze route aangelegd, maar wordt via 't Sas en de Grachtweg naar het station bij de Nobelpoort geleid. De bedrijvigheid ontwikkelt zich daarna verder aan de zuidzijde van de stad. Daarom werden er aan de zuidzijde van de haven loswallen aangelegd. In de periode na de tweede wereldoorlog werd de agro-industrie gestimuleerd. Er verrees bij 't Sas een groot distributiepunt met silo, omdat deze locatie zeer goed per weg en water bereikbaar was. De hoogte van het gebouw wierp destijds al de nodige discussies op. Het oorspronkelijke landschappelijke verband naar het oosten verdween meer en meer ten behoeve van de Trambaan en de Calandweg in het nieuwe Malta. Later werd de oostzijde de belangrijkste aanrijrichting van de stad door de aanleg van de Deltawerken (Zeelandbrug, Grevelingendam). De nieuwe doorgaande routes liggen verder van de stad af, waardoor het zicht op 't Sas steeds meer verloren is gegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0007.png"4

Figuur 3.4 Ligging van gebied 't Sas

Zichtlijnenonderzoek 1981

Het Zichtlijnenonderzoek (1981) is uitgevoerd met als doel het stadssilhouet van Zierikzee te beschermen. Hoewel het zichtlijnenonderzoek niet van recente datum is, is het nog wel actueel en wordt het nog steeds gehanteerd. Zowel over het noordelijke als zuidelijke deel van het plangebied liggen zichtlijnen van het stadssilhouet.

  • Bedrijventerreinen ten noorden van Zierikzee: voor gebouwen met een bouwhoogte van 10 meter of meer kan sprake zijn van een hoogtebeperking als gevolg van bestaande zichtlijnen, zie ook figuur 3.5.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0008.jpg"

Figuur 3.5: Uitsnede Zichtlijnenonderzoek - Noord

  • Bedrijventerreinen ten zuiden van Zierikzee: voor gebouwen met een bouwhoogte van 9,5 meter of meer kan sprake kan zijn van een hoogtebeperking als gevolg van bestaande zichtlijnen, zie ook figuur 3.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0009.jpg"

Figuur 3.6: Uitsnede Zichtlijnenonderzoek - Zuid

In de bestemmingsplanregeling zijn die locaties waar de maximale bouwhoogte als gevolg van de zichtlijnen beperkt worden, voorzien van de aanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijnen'. Met deze aanduiding wordt de maximaal toegestane bouwhoogte ten behoeve van zichtlijnen in stappen van 0,5 meter geregeld. Binnen het plangebied beperkt het gebied waar de aanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijnen' geldt, zich tot het deel dat ligt over het bedrijventerrein ten zuiden van Zierikzee. Ter plaatse van de terreinen Haringvlietplein en Boerenweg is een dergelijke regeling niet nodig, omdat de maximaal toegestane bouwhoogte van 10 meter ter bescherming van het stadssilhouet niet overschreden wordt.

3.3 Ruimtelijke analyse

3.3.1 Stedenbouwkundige analyse

Haringvlietplein/Boerenweg

Op het Haringvlietplein is er sprake van een verouderde bedrijfslocatie in verval, is de ruimtelijke kwaliteit laag en staat een groot aantal panden al langere tijd leeg. Verdere leegstand is aan de orde. Het terrein is zo verkaveld, dat het zich afschermt van haar omgeving. Deze situatie leent zich voor ongewenste en illegale activiteiten en levert problemen op in verband met de openbare orde en veiligheid.

De Boerenweg is van recentere datum. Het is echter ook een traditioneel verkaveld bedrijventerrein waar grootschalige detailhandel mogelijk is. Met het oog op deze functie is het terrein ook ingericht. De kwaliteit van de openbare ruimte spreekt niet tot de verbeelding. Ondanks de nauwe verbondenheid in functie is er geen relatie tussen de terreinen Haringvlietplein en Boerenweg in ruimtelijke zin. Zij liggen gescheiden, met de ruggen tegen elkaar in het stedelijk landschap.

Groeneweegje ('t Sas) /Zuidhoek/Straalweg I

De bedrijventerreinen Groeneweegje ('t Sas), Zuidhoek en Straalweg I zijn traditioneel verkaveld zonder al teveel 'spelregels' ten aanzien van kwaliteit en inrichtingseisen. Alle vormen van functionele bedrijvigheid kunnen binnen een zonering terecht. De kwaliteit van het verouderde terrein Groeneweegje vraagt aandacht. Wat opvalt op het bedrijventerrein Groeneweegje en omgeving ('t Sas) is de versnippering van functies. De menging van bedrijvigheid en wonen, de grote schaalverschillen en de onduidelijke groenstructuur, maken dat het gebied functioneel-ruimtelijk moeilijk te plaatsen is binnen het stedelijk weefsel.

Straalweg II

Op dit bedrijventerrein is tot op heden alleen de infrastructuur van wegen, water en de landschappelijke inpassing aan de zuidzijde van fase 1 (oostelijke deel) gerealiseerd. In paragraaf 5.3 Ruimtelijke streefbeelden is een overzichtskaart met het stedenbouwkundig plan voor Straalweg II opgenomen.

De terreinen Haringvlietplein en Groeneweegje ('t Sas) worden de komende jaren geherstructureerd. Meer hierover in paragraaf 5.3 Ruimtelijke streefbeelden.

3.3.2 Landschap

Voor alle bestaande bedrijventerreinen binnen het plangebied geldt dat deze landschappelijk moeten zijn ingepast door rond de buitenranden van de bedrijventerreinen een afschermende groenzone te situeren. Voor het zuidelijke deel van het plangebied is de landschappelijke positie van het recente bedrijventerrein Straalweg II Zierikzee in dit verband van belang. Straalweg II maakt deel uit van de Zuidhoekpolder die samen met enkele aanwaspolders de overgang vormt tussen de stad Zierikzee en het Oosterscheldegebied. Aan de zuidzijde van het plangebied is gekozen voor een stedenbouwkundige afronding van het bedrijventerrein, waarmee de visuele inpassing van het totale bedrijventerrein aan de zuidkant van Zierikzee vanaf de Zeelandbrug wordt verbeterd.

Een dijkvormig element is inmiddels gerealiseerd. Deze dient naar de zuidzijde begroeid te raken en het geheel een groene inpassing te geven. De dijklichaam is bedoeld om te voorkomen dat toekomstige bedrijfswanden in het zicht staan en het beeld vanaf de Zeelandbrug bepaald wordt door een groen dijklichaam met daarachter een complex van bedrijfsopstallen waarvan de – op grote afstand rustig ogende - dakvlakken in het zicht staan.

Het is zeker zo belangrijk ook de rand langs de Straalweg te verbeteren, zodat ook de visuele inpassing van het totale bedrijventerrein vanaf de Dijk van Zuidernieuwland wordt verbeterd. Aan de Straalweg presenteren zich voorzijden van bedrijven. Deze presentatiemogelijkheid wordt erkend en verbeterd met behulp van een laanvormige bomenstructuur, waarachter de bedrijfsbebouwing zichtbaar blijft.

De landschappelijke groenzone rond de buitenrand van de bedrijventerreinen hebben in het bestemmingsplan de enkelbestemming 'Groen - Landschappelijk'. Deze enkelbestemming waarborgt de aanwezige afschermende beplanting.

3.3.3 Natuur, groen, water en ecologie

Natuur/Groen/Ecologie

In het plangebied is slechts beperkt sprake van openbaar groen en waterpartijen. Daar waar sprake is van groenstructuren is in het bestemmingsplan bestemd met de enkelbestemming 'Groen'. Dit is het geval tussen de terreinen Boerenweg en Haringvlietplein en ter plaatse van het terrein Straalweg I.

Water

In het plangebied zijn diverse waterlopen, kavelsloten en waterpartijen aanwezig. De mate van belangrijkheid van de waterafvoerende functie is door de waterbeheerder vertaald in de driedeling primair, secundair en tertiair oppervlaktewater. Primaire waterlopen verzorgen de hoofdwaterinfrastructuur en zijn op verzoek van de waterbeheerder Waterschap Scheldestromen voorzien van de enkelbestemming 'Water'. Daar waar sprake is van 'secundair' of 'tertiair' oppervlaktewater geldt ter plaatse de direct aangrenzende enkelbestemming. Zo is er oppervlaktewater met de enkelbestemming 'Bedrijventerrein - 2', 'Groen' en 'Groen - Landschappelijk'.

3.3.4 Verkeer

In het plangebied zijn diverse wegen en fietspaden aanwezig. Daarbij is onderscheid te maken in hoofdontsluitingen en overige wegen en paden. De hoofdontsluitingen van de bedrijventerreinen zijn voorzien van de enkelbestemming 'Verkeer'. Het gaat dan om de volgende 4 hoofdontsluitingswegen:

  • Boerenweg
  • Engelse Kade en Havenstraat
  • 's-Heer Lauwendorp
  • Groeneweegje en Straalweg.

De enkelbestemming 'Verkeer' geldt ook ter plaatste van de wegen in het deelgebied Haringvlietplein en Groeneweegje ('t Sas). Ter plaatse van het Haringvlietplein omdat hier behoudend wordt bestemd. Ter plaatse van het Groeneweegje ('t Sas), vanwege de verscheidenheid aan functies in het gebied. Naast bedrijvigheid zijn hier woningen, horeca, museum en een cultureel centrum gevestigd.

Alle overige wegen en paden zijn voorzien van de direct aangrenzende enkelbestemming met ter plaatse van de weg of het pad een aanduiding 'weg'. Hiervan is sprake ter plaatse van de niet-hoofdontsluitingswegen en paden op bedrijventerrein Boerenweg, Zuidhoek, Straalweg I en Straalweg II. Verder is er ter plaatse van de aanwezige parkeerterreinen op het terrein Boerenweg een aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen om zo de benodigde parkeergelegenheid voor aanwezige detailhandel te waarborgen.

3.3.5 Kabels en leidingen en overige infrastructuur

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger.

Buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter kunnen planologisch relevant zijn.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische procedure worden aangelegd.

Uit een oriëntatiemelding (Klic) is gebleken dat diverse leidingen in het plangebied voorkomen. Alleen de aanwezige afvalwatertransportleiding naar het rioolgemaal Zierikzee aan de Boerenweg is planologisch relevant. De afvaltransportleiding heeft een diameter van 500mm en verzorgt het transport van het afvalwater van de kern Zierikzee (e.o.). Leidingbreuk van deze leidingen leidt tot een ongewenste situatie met hoge kosten. De leiding inclusief een zone van 5 meter aan weerszijde van de hartlijn, heeft in het voorliggend bestemmingsplan de aanduiding 'vrijwaringszone - leiding' met daarin een aanlegvergunningstelsel zodat graven en bouwen pas is toegestaan na advies van het waterschap.

Er zijn geen leidingen in het plangebied aanwezig die een belemmering vormen voor de functies in het plangebied.

3.3.6 Sociale veiligheid

Binnen het plangebied is het terrein Haringvlietplein een aandachtslocatie als het om sociale veiligheid gaat. Het huidige Haringvlietplein is zo verkaveld, dat het zich afschermt van haar omgeving. Deze situatie leent zich voor ongewenste en illegale activiteiten en levert problemen op in verband met de openbare orde en veiligheid. In het kader van de herstructurering van het Haringvlietplein wordt hier aandacht aan besteed. Voor de overige terreinen zijn geen aandachtspunten aan de orde.

3.4 Functionele analyse

3.4.1 Functionele hoofdstructuur

Haringvlietplein/Boerenweg

De bedrijventerreinen Haringvlietplein en Boerenweg onderscheiden zich van de bedrijventerreinen Zuidhoek, Groeneweegje, Straalweg I en II door de menging van functies. Met name het aandeel perifere volumineuze en grootschalige detailhandel is relatief groot. Deze vormen van detailhandel kunnen hier onder voorwaarden worden gevestigd. Daarnaast biedt het terrein ruimte voor bedrijven tot en met de milieucategorie 2 en kleinschalige zelfstandige kantoren.

Zuidhoek / Straalweg I en II

Deze terreinen zijn dé reguliere en functionele bedrijventerreinen van Zierikzee. Op het terrein Zuidhoek en Straalweg I zijn bedrijven tot en met de milieucategorie 4 bedrijf gevestigd. Dergelijke bedrijven kunnen zich ook vestigen op het bedrijventerrein Straalweg II.

Groeneweegje ('t Sas)

Het gebied kent een gemengd gebruik. Het grootste deel is in gebruik als bedrijventerrein voor bedrijven tot en met de milieucategorie 3. Naar het westen toe richting de stadspoorten, gaat de bedrijfsfunctie geleidelijk over in wonen. Ook het zwembad van Zierikzee 'Onderdak' en de monumentale houtloodsen die in gebruik zijn als horeca en restauratiewerf-scheepswerf zijn hier gevestigd.

3.4.2 Wonen

In het plangebied komen bedrijfswoningen en reguliere woningen voor. Bedrijfswoningen onderscheiden zich van reguliere woningen doordat deze alleen bestemd zijn voor bewoning door (het huishouden van) een persoon omdat huisvesting daar noodzakelijk is of waarvan het hoofdinkomen afkomstig is van het bedrijf op het terrein waar de woning bij hoort.

Bedrijfswoningen

Op het Haringvlietplein zijn twee bedrijfswoningen in gebruik op adres Haringvlietstraat 7 en 12. De mogelijkheid voor bedrijfswoningen op het terrein Boerenweg zijn op adres Grevelingenstaat 15 en 17 onbenut gebleven. De planologisch beschikbare bebouwingsoppervlakte ter plaatse is in deze beide gevallen ingevuld met bedrijfsgebouwen.

Op het bedrijventerrein ten zuiden van Zierikzee zijn zeven bedrijfswoningen in gebruik, namelijk op adres: Julianastraat 15 en 44, Zelkevoetpad 1, Industrieweg 8, 15 en 16 en Roompotstraat 5.

De in gebruik zijnde bedrijfswoningen hebben in voorliggend bestemmingsplan de enkelbestemming 'Bedrijventerrein - 1' (Haringvlietplein) of 'Bedrijventerrein - 2' (overige terreinen) en staan binnen de aanduiding 'bedrijfswoning'. Net als in het voorgaande bestemmingsplan en conform geldend beleid wordt in de bestemmingsplanregeling geen mogelijkheid voor nieuwe bedrijfswoningen geboden.

Woningen

De Julianastraat en 's Heer Lauwendorp zijn kleine woon-enclaves in het overwegend industrieel gebruikte gebied. Ook aan de oostzijde van de Julianastraat staat nog een opvallende serie villa's. Met uitzondering van de seniorenwoningen in 's Heer Lauwendorp die verhuurd worden door woningbouwvereniging Zeeuwland zijn alle woningen in het plangebied koopwoningen. Al deze huur- en koopwoningen hebben in voorliggend bestemmingsplan de enkelbestemming 'Wonen'.

3.4.3 Werken

Het plangebied bestaat in hoofdzaak uit bedrijventerreinen zodat de hoofdfunctie binnen het plangebied werken is. De bedrijventerreinen zijn in economisch opzicht belangrijk voor Schouwen-Duiveland. De gronden bestemd voor bedrijven hebben in het bestemmingsplan de bestemming:

  • 'Bedrijventerrein - 1' ter plaatse van de terreinen Boerenweg en Haringvlietplein waar naast bedrijvigheid ook ruimte is voor volumineuze detailhandel.
  • 'Bedrijventerrein - 2' ter plaatse van de overige terreinen.

Daarnaast bevinden zich nog een aantal percelen in het plangebied die in gebruik zijn voor grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Deze gronden hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Voor de gronden gelegen op adres Groeneweegje 3-5 betekent dit een wijziging ten opzichte van de regeling in het bestemmingsplan: Bedrijventerreinen Zierikzee 2004. Hierin hadden deze gronden de bestemming 'Woondoeleinden'. Met de wijziging naar de bestemming 'Agrarisch' wordt recht gedaan aan het historische en huidige gebruik ter plaatse.

3.4.4 Voorzieningen

In het plangebied bevindt zich één horecavestiging, Grand Café De Werf. Deze is gevestigd in één van de twee monumentale houtloodsen aan de Vissersdijk. De situering van horeca is vooral gekoppeld aan het unieke uitzicht op de stadspoorten en de haven. Deze horecagelegenheid heeft de enkelbestemming 'Horeca'.

Naast de horecavestiging is in de andere houtloods een restauratiewerf-scheepswerf gevestigd. Naast de restauratie van antieke schepen wordt er in de stadswerf ook voorlichting en educatie over de scheepsbouw gegeven. De bijbehorende historische schepen liggen afgemeerd aan de kade, waardoor het geheel een belangrijke bijdrage levert aan de historische uitstraling van de plek. Ook is in het plangebied aan de Julianastraat Brogum, een regionaal bekend poppodium van betekenis, gevestigd. De restauratiewerf-scheepswerf met museum en Brogum hebben in het bestemmingsplan de enkelbestemming 'Cultuur en ontspanning'.

Verder ligt in het plangebied de voormalige bibliotheek op het Haringvlietplein. Zoals eerder gemeld wordt ter plaatse van het Haringvlietplein conserverend bestemd. De enkelbestemming 'Maatschappelijk' wordt dan ook gehandhaafd. Nu de bibliotheek verhuisd is naar de Campus Cultura is de voormalige bibliotheeklocatie beschikbaar voor een andere maatschappelijke functie of, na het doorlopen van een wijzigingsprocedure, een bedrijf tot en met de milieucategorie 2.

3.4.5 Sport en recreatie

Sport

Binnen het plangebied bevinden zich drie sportvoorzieningen. Aan het Groeneweegje zijn anno 2013 de sporthal en het zwembad van Zierikzee 'Onderdak' gevestigd. Deze gaan in 2014 verplaatst worden naar het nieuwe complex aan de Lange Blokweg ten noorden van de stad. Op het terrein Boerenweg is sport- en gezondheidscentrum 'Take Care' gevestigd en op het Haringvlietplein een kegelbaan van de Kegelbond. Sportcentrum 'Onderdak' en de kegelbaan hebben in het bestemmingsplan de enkelbestemming 'Sport'. 'Take Care' heeft de enkelbestemming 'Bedrijventerrein - 1' met de aanduiding 'Sport', dit is afwijkend van de twee andere sportvoorzieningen maar in overeenstemming met de systematiek voor het terrein Boerenweg. Deze wijziging impliceert dat er ter plaatse van Take Care ook een andere bedrijfsmatige functie kan komen.

Recreatie

In het plangebied bevindt zich een motorrijdersvereniging. Het terrein van deze vereniging heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Recreatie'.

3.5 Conclusie

Het planologisch kader zoals hierboven beschreven, is doorvertaald in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding van voorliggend plan.

4 Milieu- en duurzaamheidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden alle relevante milieuaspecten behandeld die van toepassing zijn op het plangebied. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan, zowel rechtstreeks als middels een wijzigingsbevoegdheid. Omdat voor wat betreft de rechtstreekse bouw- en gebruiksmogelijkheden primair sprake is van een consoliderend bestemmingsplan vervalt de noodzaak van onderzoek en toetsing met betrekking tot de planologische haalbaarheid van (onderdelen uit) het plan. Wel zijn aanwezige waarden binnen het plangebied benoemd. Daarnaast heeft, in overeenstemming met de in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen verplichting, de watertoets plaatsgevonden en zijn in relatie tot de bestemmingsregeling enkele milieuaspecten beoordeeld.

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de volgende sectorale aspecten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • luchtkwaliteit;
  • geur;
  • geluid en stilte;
  • externe veiligheid;
  • bodem;
  • water (watertoets);
  • flora en fauna;
  • licht en duisternis;
  • energie en klimaat;
  • mer-beoordeling.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan een categorie wordt toegekend, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie). Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gelden in principe tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de gevel van een woning gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.

Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Milieucategorie   Minimale richtafstand tot een rustige woonwijk   Minimale richtafstand tot gemengd gebied  
1   10 m   Niet van toepassing  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  

Tabel 4.1: Milieucategorieën en richtafstanden (bron: Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, VNG)

De afstanden in tabel 4.1 moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

4.2.2 Toetsing

Het plan omvat in het noordelijk plangebied de bedrijventerreinen Boerenweg en Haringvlietplein. Het zuidelijk plangebied bestaat uit de terreinen Groeneweegje ('t Sas), Zuidhoek, Straalweg I en II. De bedrijfsactiviteiten in het noordelijk plangebied bestaan voornamelijk uit perifere detailhandel. In het zuidelijk plangebied zijn de bedrijfsactiviteiten meer divers zoals scheepvaart gerelateerde bedrijven, levensmiddelenindustrie, metaalindustrie en op- en overslagbedrijven.

Bedrijfswoningen

Naast de bedrijfsgebouwen bevinden zich op het bedrijventerrein ook bedrijfswoningen en woningen. De bedrijfswoningen zijn, evenals de woningen, in principe gevoelige bestemmingen. Als de milieuzonering wordt toegepast rond bedrijfswoningen heeft dit tot gevolg dat veel bedrijven worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Dit is ongewenst zeker nu deze situatie al langere tijd bestaat en bewoners van de bedrijfswoningen zelf belang hebben bij het wonen op een bedrijventerrein. Bedrijfswoningen worden dan ook, evenals in het vigerende plan, niet meegenomen in de milieuzonering. De vestiging van nieuwe bedrijfswoningen is, evenals in het huidige plan, niet toegestaan. Door het niet toepassen van de zoneringssystematiek wordt de bescherming van bewoners van bedrijfswoningen niet helemaal losgelaten. De bedrijfswoningen worden wel beschermd door de milieuwetgeving.

Uitgangspunten noordelijk deel plangebied

De bedrijventerreinen Boerenweg en Haringvlietplein liggen in het noordelijk plangebied en worden begrensd door de Nieuwe Koolweg, Laan van St. Hilaire, Grevelingenstraat en Boerenweg (deels). De omgeving Boerenweg wordt beoordeeld als gemengd gebied vanwege de verschillende functies die in het gebied voorkomen. Het gebied oostelijk van de Grevelingenstraat en ten zuiden van de Boerenweg wordt aangemerkt als rustige woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0010.png"

Figuur 4.1: Typering omgeving noordelijk deel plangebied

Uitgaande van de richtafstanden zijn alleen bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Op een deel van het terrein Boerenweg volgens de zoneringssytematiek een hogere milieucategorie zijn toegestaan. Echter hiervan is tot op heden geen gebruik gemaakt. Daarnaast is in het licht van de recent vastgestelde Detailhandelstructuurvisie bedrijvigheid vallend onder categorie 3.1 of hoger niet gewenst. Ook op dit deel van het plangebied is maximaal categorie 2 toegestaan.

Bestaande bedrijven die niet aan deze richtafstanden voldoen, worden met een specifieke aanduiding op de verbeelding alsnog positief bestemd en kunnen daardoor gevestigd blijven.

Uitgangspunten zuidelijk deel plangebied

Het zuidelijk plangebied wordt begrensd door het Havenkanaal, Engelse Kade, Vissersdijk, de Platteweg, het Groeneweegje, de Straalweg en de Lange Slikweg en bestaat uit de deelgebieden Groeneweegje ('t Sas), Zuidhoek, Straalweg I en Straalweg II.

De woningen aan 's Heer Lauwendorp en Julianastraat liggen op het bedrijventerrein en zijn beschouwd als liggend in gemengd gebied. Naast de woonfunctie zijn in de omgeving ook bedrijven toegestaan waardoor sprake is van functiemenging. Dit geldt ook voor de woningen aan de Platteweg, zowel in als net buiten het plangebied. De woningen aan de Scheepstimmerdijk worden beschouwd als gemengd gebied. In deze wijk zijn naast de functie wonen ook o.a. de functies detailhandel en horeca aanwezig waardoor sprake is van functiemenging. Ten opzichte van woningen in gemengd gebied worden de richtafstanden met één afstandsstap verlaagd.

Net buiten het bedrijventerrein aan de Lange Slikweg en Steenovenseweg liggen woningen die beschouwd zijn als liggend in het omgevingstype rustige woonwijk. Deze woningen liggen in een rustig buitengebied en de richtafstanden zijn voor deze woningen in acht genomen. Ook de woningen in de woonwijken Malta en Poort Ambacht worden tot het omgevingstype rustige woonwijk gerekend. De richtafstanden worden ook voor deze woonwijken in acht genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0011.png"

Figuur 4.2: Typering omgeving zuidelijk deel plangebied

Uitgaande van de bovengenoemd omgevingstypen zijn de bedrijventerreinen Zuidhoek, Straalweg I en Straalweg II opnieuw gezoneerd. Hierbij is de methodiek zoals aangehouden in het huidige plan (zonering op kavelniveau) losgelaten. Om bedrijven de gelegenheid te geven optimaal gebruik te maken van hun perceel, is gekozen voor het zoneren middels zonegrenslijnen. Ten opzichte van de huidige situatie is een verschuiving zichtbaar in toegestane milieucategorieën. Hierdoor kan op een groot deel van het bedrijventerrein een hogere categorie bedrijven worden toegestaan, waarbij evenals in het huidige plan als maximum milieucategorie 4.2 is aangehouden.

Door deze wijze van zoneren kunnen op een perceel waar één of meerdere zonegrenslijnen overheen lopen activiteiten plaatsvinden binnen meerdere categorieën, mits deze activiteiten als afzonderlijke activiteit kunnen worden gezien.

Voorbeeld: Als over een perceel een zonegrenslijn loopt en deels milieucategorie 2 en deels milieucategorie 3.1 mogelijk is, kan bij de inrichting van het perceel ervoor gekozen worden om het kantoor op het deel te plaatsen waar milieucategorie 2 is toegestaan. Op het overige deel kan dan de werkplaats worden gesitueerd waarvan de bedrijfsactiviteiten vallen in milieucategorie 3.1. Volgens de systematiek in het huidige plan zou het gehele perceel onder categorie 2 vallen. De nieuwe systematiek geeft dus ook ruimere mogelijkheden op perceelsniveau.

De verschuiving in toegestane milieucategorieën leidt niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat van woningen in en buiten het plangebied.

Voor het bedrijventerrein Groeneweegje ('t Sas) is de huidige zonering aangehouden zoals in het vigerende plan opgenomen. Dit in lijn met het gemeentelijke en provinciaal beleid waarin dit terrein als kleinschalig bedrijventerrein is bestemd.

Bestaande bedrijven die niet aan deze richtafstanden voldoen, worden met een specifieke aanduiding op de verbeelding alsnog positief bestemd en kunnen daardoor gevestigd blijven.

Zonering binnen de geluidszone

Het plangebied bestaat uit een klein deel waar een geluidzoneringsplichtige bedrijf is toegestaan en een overgroot deel waar dit niet het geval is. Voor het deel waar geluidszoneringsplichtige bedrijven zijn toegestaan is een aparte Staat van bedrijfsactiviteiten opgesteld. Het aspect geluid wordt geregeld via de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in de vorm van een geluidszone. Om die reden is geen rekening gehouden met de richtafstand voor geluid in dit gedeelte van het bestemmingsplan. De grootste afstand wordt bepaald door de overige milieuaspecten geur, stof en gevaar.

Mosselzaadinvanginstallaties

De komst van het mosselconvenant betekent dat de komende jaren meer mosselzaadinvanginstallatie (mzi's) voor het vangen van mosselzaad zullen worden gebruikt. Het gebruik van meer traditionele methoden zal, overeenkomstig de afspraken in het convenant, worden afgebouwd. Dit heeft tot gevolg dat in toenemende mate vraag is naar opslaglocaties (binnen en buiten) voor mzi's. De mzi's, die voornamelijk bestaan uit een combinatie van drijvers, ankers en touwen of netten, moeten voor het stormseizoen uit het water worden gehaald en gaan in het voorjaar terug het water in. Voor mzi-opslag op het land geldt volgens de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” een richtafstand van 100 meter waarbij de richtafstand wordt bepaald door het aspect geur. Met mzi-opslag op het land is nog weinig ervaring. Over de eventuele geurhinder kan nu nog moeilijk een uitspraak worden gedaan omdat er gewerkt wordt met verschillende systemen en deze in de toekomst mogelijk ook nog wijzigen als het gebruik verder opgeschaald wordt. Ook is nog onduidelijke of de opslag van mzi's problemen kan geven richting andere bedrijfsmatige activiteiten zoals de levensmiddelenindustrie (geur en ongedierte).

Omdat het effect van de opslag van mzi's nog onduidelijk is, is in dit bestemmingplan een specifiek gebied aangewezen waar, naast de overige bedrijfsactiviteiten binnen de bestemde milieucategorie, ook mzi's mogen worden opgeslagen en waar onderhoud aan de installaties mag plaatsvinden. Op dit moment zijn op deze locatie geen bedrijfstakken aanwezig die eventueel een conflicterend belang hebben, zoals de levensmiddelenindustrie. Nieuwvestiging van deze laatste bedrijfstak is niet uitgesloten. Het is aan de desbetreffende eigenaar om de wenselijkheid van de combinatie van beide activiteiten in te schatten. In de loop van de tijd kunnen de effecten van de opslag van mzi's beter worden ingeschat en kunnen de gevolgen voor de omliggende bedrijven beter in kaart worden gebracht.

Bij de bepaling van de ligging van het gebied is de richtafstand van 100 meter in acht genomen tot woningen, ongeacht het omgevingstype. De opslag van mzi's op andere locaties binnen het plangebied wordt uitgesloten.

Webwinkels en internetafhaalpunten

Door het toenemende gebruik van internet neemt naar verwachting ook het aantal webwinkels en internetafhaalpunten toe. Deze activiteiten zijn niet opgenomen in de bijlage 1 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering. Om toch te komen tot een richtafstand tot gevoelige bestemmingen, is gezocht naar een aanverwante categorie.

Gezien de aard en omvang van de activiteiten wordt SBI-2008 4791 (postorderbedrijven, milieucategorie 3.1) het meest passend geacht. Er is op basis van deze SBI-code een aparte categorie aangemaakt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij de regels). Op basis van bedrijfsvloeroppervlak is het volgende onderscheid gemaakt:

  • webwinkels en internetafhaalpunten kleiner of gelijk aan 50 m2. Gezien de beperkte omvang vallen deze in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter tot het omgevingstype rustige woonwijk en 10 meter tot het omgevingstype gemengd gebied;
  • webwinkels en internetafhaalpunten groter dan 50 m2. Deze vallen, in overeenstemming met de postorderbedrijven, onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter tot het omgevingstype rustige woonwijk en 30 meter tot het omgevingstype gemengd gebied.

Wanneer een webwinkel of internetafhaalpunt gecombineerd wordt met een showroom is dit alleen toegestaan onder de bestemming detailhandel. In onderhavig bestemmingsplan ontbreekt de bestemming detailhandel en is de combinatie met een showroom dus niet mogelijk. Webwinkels zonder showroom en met een bedrijfsvloeroppervlak kleiner of gelijk aan 50 m2 zijn ook aan huis toegestaan.

4.2.3 Conclusie

Een goed woon- en leefklimaat is voor zowel bedrijfswoningen, woningen in het plangebied en woningen buiten het plangebied gewaarborgd. Daarbij worden bestaande bedrijfsactiviteiten niet aangetast in hun bestaand recht. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Toetsingskader

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
  • een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.

Niet in betekenende mate

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:

  • het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
  • het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

4.3.2 Toetsing

Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er hoeft niet te worden getoetst aan het aspect luchtkwaliteit. Ten opzichte van woningen in en buiten het plangebied, met uitzondering van dienstwoningen, wordt voldaan aan de richtafstand. Een goed woon- en leefklimaat is voor het aspect stof gewaarborgd.

Daarnaast moeten de bedrijven op het bedrijventerrein voldoen aan de voorwaarden opgenomen in het Activiteitenbesluit en/of de omgevingsvergunning activiteit milieu, waardoor hinder richting woningen van derden wordt voorkomen dan wel zoveel mogelijk wordt beperkt.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.4 Geur

4.4.1 Toetsingskader

Algemeen

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving bedrijven

In Nederland is er geen wetgeving voor geur van bedrijven. Voor een aantal bedrijven die onder een algemene maatregel vallen zoals het Activiteitenbesluit, zijn er verplichtingen ten aanzien van te treffen maatregelen. Voor omgevingsvergunningplichtige bedrijven geldt de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) als toetsingskader voor het beoordelen van eventuele geurhinder. Wel is in beleid vastgelegd wat een tegen geur te beschermen object is. Naast woningen kunnen dit ook andere locaties zijn waar mensen zich gedurende langere tijd bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden, zoals ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen en recreatiegebieden. Hoewel in principe alle geurgevoelige objecten moeten worden beschermd tegen geuroverlast, kunnen wel verschillen in het niveau van bescherming worden gehanteerd. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een lager beschermingsniveau en dus een hogere geurbelasting gehanteerd worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing.

4.4.2 Toetsing

Het onderhavige plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De mogelijkheid voor opslag van mzi's is gewijzigd. Voorheen was mzi-opslag pas mogelijk binnen de milieucategorie 3.2 zone na het doorlopen van een vrijstellingsprocedure. In voorliggend plan is de vestiging van mzi-opslag rechtstreeks en uitsluitend mogelijk gemaakt op een perceel van ruim 1 ha gelegen op een braakliggend perceel op terrein Straalweg II. Deze oppervlakte is voor Zierikzee voldoende om aan de toekomstige vraag te kunnen voldoen. Daarbij is rekening gehouden met de richtafstanden uit de handreiking Bedrijven en milieuzonering. Een goed woon- en leefklimaat is hiermee gewaarborgd.

Daarnaast moeten de bedrijven op het bedrijventerrein voldoen aan de voorwaarden opgenomen in het Activiteitenbesluit en/of de omgevingsvergunning activiteit milieu, waardoor hinder richting woningen van derden wordt voorkomen danwel zoveel mogelijk wordt beperkt.

4.4.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.

4.5 Geluid en stilte

4.5.1 Toetsingskader

Algemeen

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving
Wegverkeerslawaai
Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied en voor wegen met 1 of 2 rijstroken 250 meter. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft. Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.

Industrielawaai

Gezoneerd terrein (industrieterrein)

In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wgh is bepaald dat voor bedrijventerreinen waar geluidzoneringsplichtige bedrijven zijn gevestigd of zijn toegestaan, een geluidszone moet zijn vastgesteld (industrieterrein conform de terminologie van de Wgh). De geluidzoneringsplichtige bedrijven zijn opgenomen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. De geluidszone is het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de zonegrens. Buiten de zonegrens mag de geluidsbelasting die wordt geproduceerd door alle bedrijven die op het industrieterrein zijn gevestigd, niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Hierbij worden niet alleen geluidzoneringsplichtige bedrijven betrokken, maar alle bedrijven die zijn gelegen op het industrieterrein.

Binnen de geluidszone zijn geen (nieuwe) geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan tenzij hiervoor een hogere grenswaarde is vastgesteld.

Door het vaststellen van een geluidszone worden geluidsgevoelige bestemmingen beschermd tegen industrielawaai. Verder krijgen bedrijven de beschikking over geluidsruimte, waarover zij maximaal kunnen beschikken.

Zowel bij ruimtelijke plannen als bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu moet rekening worden gehouden met de geluidszone. Bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit en zijn gelegen op een industrieterrein moeten middels een akoestisch onderzoek aantonen de bedrijfsactiviteiten passen binnen de geluidsruimte die de zone biedt.

Niet gezoneerd terrein (bedrijventerrein)
De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur, het Activiteitenbesluit. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast geldt dat, als ten opzichte van woningen en gevoelige bestemmingen voldaan wordt aan de richtafstand uit de handreiking Bedrijven en milieuzonering, een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is.

4.5.2 Toetsing

Wegverkeerslawaai

In het plan zijn geen nieuwe ontwikkelingen betreffende geluidgevoelige bestemmingen opgenomen. Aan het aspect wegverkeerslawaai hoeft niet te worden getoetst.

Industrielawaai

Gezoneerd industrieterrein

In het huidige plan geldt voor een deel van het bedrijventerrein Zuidhoek een geluidszone. De zone is 14 september 1990 vastgesteld. Op 16 februari 1996 is de hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting vastgesteld op 55 dB(A) op de gevels van woningen. Ondanks het feit dat de betonmortelcentrale aan de Deltastraat 49 het enige bedrijf is dat valt onder een categorie bedrijven die op grond van bijlage I onder D van het Besluit omgevingsrecht en daarmee aangewezen is als geluidzoneringsplichtig, blijft de bestaande zone gehandhaafd. Ook het huidige geluidgezoneerde terrein blijft gehandhaafd zodat nieuwvestiging van zoneringsplichtige bedrijven, volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 2, mogelijk blijft. Alleen bedrijfsactiviteiten gelegen op het geluidgezoneerd terrein worden getoetst aan de geluidszone. De MTG-waarde die voor en aantal woningen was vastgesteld, blijft ook gehandhaafd. In figuur 4.3 is aangegeven welke woningen binnen de zone liggen waarvoor een MTG-waarde van 55 dB(A) blijft gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0012.png"

Figuur 4.3: woningen binnen vigerende geluidzone

Niet gezoneerd bedrijventerrein

Voor de bedrijventerreinen Straalweg I, Straalweg II, het grootste deel van Zuidhoek, Groeneweegje ('t Sas) en Haringvlietplein/Boerenweg geldt deze zone niet. Hier zijn geen geluidszoneringsplichtige bedrijven toegestaan. Dit is gelijk aan de bestaande situatie. Deze bedrijven moeten voldoen aan de geluidsvoorschriften uit de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu danwel het Activiteitenbesluit. Hiermee worden zowel de woningen op het bedrijventerrein als de woningen buiten het bedrijventerrein voldoende beschermd.

Geluidsbeleid Straalweg II

Op 17 november 2009 is de “Geluidnota bedrijventerrein “zuid” te Zierikzee” vastgesteld. De nota is een uitwerking van de module geluid en stilte. Het doel van de geluidnota is om omwonenden en het natuurgebied “Zuidhoek Inlaag” voor een te hoge gecumuleerde geluidsbelasting van de bedrijven te beschermen. In de destijds geldende Provinciale Milieu Verordening (PMV) was het natuurgebied aangewezen als gebied waar milieukwaliteitseisen gelden, onder andere voor het aspect geluid. Op de rand van het gebied mocht de geluidsbelasting niet meer bedragen dan het referentieniveau. Indien het referentieniveau hoger is dan 40 dB(A) geldt een maximale geluidsbelasting van 40 dB(A).

Het natuurgebied Zuidhoek Inlaag is onderdeel van Natura2000-gebied Oosterschelde. In de nieuwe PMV, vastgesteld op 30 september 2011, is het natuurgebied aangewezen als milieubeschermingsgebied. In artikel 4.5.2, derde lid (PMV) staat dat in principe uit moet worden gegaan van het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Indien uit metingen en/of berekeningen blijkt dat dit niveau hoger is dan 48 dB(A) wordt een richtwaarde van 48 dB(A) gehanteerd. Dit is geen cumulatieve waarde. In het kader van het bestemmingsplan bedrijventerrein Straalweg II te Zierikzee is een akoestisch onderzoek gedaan waarin ook het referentieniveau van het omgevingsgeluid is bepaald (Kraay Akoestisch Adviesbureau, projectnummer IL.803.R01, d.d. 23 juni 2008). Gezien de ontwikkelingen in de omgeving van de inlaag, met name het verkeersbeeld, zal het huidige referentieniveau niet lager zijn dan in dit onderzoek berekend. Uit het onderzoek blijkt dat het referentieniveau ter plaatse gemiddeld 42 dB(A) is. Op grond van artikel 4.5.2 van de PMV is de richtwaarde dan 42 dB(A).

De wijziging van het provinciaal beleid heeft ertoe geleid dat het huidige beleid zoals in vastgelegde geluidnota meer belemmeringen oplegt voor de bedrijfsmatige activiteiten op het deelgebied Straalweg II dan noodzakelijk om het toegestane geluidsniveau op de grens van het Natura2000-gebied te respecteren. Het geluidsbeleid wordt dan ook niet overgenomen in dit plan.

De afstand tussen de grens van het plangebied (Lange Slikweg) en het natuurgebied is ongeveer 390 meter. Op grond van de handreiking Bedrijven en milieuzonering zijn de woningen ten zuiden van het plangebied getypeerd als liggend in het omgevingstype rustige woonwijk. Bij dit omgevingstype hoort een geluidgrenswaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde. Vanuit de milieuwetgeving geldt een grenswaarde van 50 dB(A) op de gevel van en geluidsgevoelige bestemming. Dit geldt voor meldingsplichtige inrichtingen middels het Activiteitenbesluit en voor vergunningsplichtige inrichting op grond van de handreiking Industrielawaai en vergunningverlening (tabel 4, hoofdstuk 4). Uitgaande van een grenswaarde van 45 dB(A) danwel 50 dB(A) zal, gezien de ruime afstand tot het natuurgebied, de grenswaarde van 42 dB(A) die vanuit de PMV geldt niet worden overschreden.

In het kader van het geluidsbeleid is er destijds voor gekozen een aarden wal aan te leggen om geluidhinder richting het natuurgebied Zuidhoek Inlaag te voorkomen. De aarden wal heeft in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming 'Groen - Landschappelijk' gekregen, zodat de afschermende werking nog extra bijdraagt aan een reductie van het geluidsniveau op de rand van het natuurgebied Zuidhoek Inlaag.

In de geluidnota is eveneens geluidsbeleid opgenomen die betrekking heeft op de volgende woningen:

  • 3. Steenovenseweg 2 en 4: vastgesteld is dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting als gevolg van de cumulatieve geluidsbelasting van industrieterrein Zuidhoek en het bedrijventerrein Zuid niet meer mag bedragen dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Dit is gelijk aan de MTG waarde die is vastgesteld voor de bedrijven op het geluidsgezoneerd terrein. Doordat het gemeentelijke beleid voor bedrijventerrein Zuid komt te vervallen geldt er geen cumulatieve waarde meer voor het geluid van de overige bedrijven waaronder de bedrijven op het bedrijventerrein Zuid. Dit is echter niet ander dan voor andere woning rond het bedrijventerrein. Er is sprake van een onevenredige belasting;
  • 4. Lange Slikweg 2 en 4 en Straalweg 3 en 5. Vastgesteld is dat de hoogst toelaatbare cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van het bedrijventerrein Zuid niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Doordat het gemeentelijk beleid komt te vervallen geldt er geen cumulatieve waarde meer voor de bedrijven op het bedrijventerrein Zuid. Dit uitgangspunt geldt echter ook voor andere woningen rond het bedrijventerrein. Er is dan ook geen sprake van onevenredige belasting.
4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid en stilte vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Toetsingskader

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

Op grond van de provinciale Beleidsvisie externe veiligheid van de Provincie Zeeland (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  • a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
  • b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag), of
  • c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is.

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

Voor een aantal categorieën van risicovolle inrichtingen is een standaardbenadering voor het omgaan met risico's voorgeschreven in het Bevi. Deze benadering is uitgewerkt in een aantal veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De categorieën van inrichtingen waarop het Revi van toepassing is, betreffen onder meer lpg-tankstations en opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen die voldoen aan de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Propaantanks van meer dan 13 m³ vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996. De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een tweetal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid transportroutes (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Als voorbode van deze AMvBs is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Bevb is op 1 januari 2011 gedeeltelijk in werking getreden (zie hierna). De inwerkingtreding van het Btev wordt in 2012 verwacht.

Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Daarnaast geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Basisnet

Op dit moment wordt het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen ontwikkeld. Voor de basisnetten Water, Weg en Spoor wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te creëren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en/of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone. Voor de modaliteiten water en weg zijn voorlopige indelingen gemaakt. Hier kunnen nog geen rechten aan ontleend worden.

Het streven is het basisnet voor de modaliteiten spoor, weg en water tegelijk vast te stellen. In december 2009 is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev, een wijziging gepubliceerd van de CRVGS3. Deze wijziging houdt in dat ten aanzien van de risico's die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water reeds moet worden aangesloten bij de benadering van het Basisnet Weg respectievelijk het Basisnet Water.

Basisnet Weg

Het Basisnet Weg moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen voor wat betreft de gevaarlijke stoffen. Daarnaast moeten ruimtelijke ontwikkelingen langs het hoofdwegennet op verantwoorde wijze mogelijk blijven. Dit alles binnen de normen van externe veiligheid.

Het Basisnet Weg bestaat uit twee kaarten: een kaart met de veiligheidszones en een kaart met de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) en een tabel. In de gemeente Schouwen-Duiveland gaat het om de N256, rijksweg N57 en de rijksweg N59. In de tabel is aangegeven hoe groot de zone voor elk wegvak is en met welke vervoergegevens de gemeente groepsrisicoberekeningen moet maken.

Basisnet Water

Het Basisnet Water moet de bereikbaarheid van de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het aangrenzende buitenland garanderen waarbij ook de ruimtelijke ontwikkeling langs het water op verantwoorde wijze mogelijk blijven.

In het Basisnet Water is gebruik gemaakt van CEMT-klassen die in Europa gelden. Opgenomen zijn de vaarwegen met CEMT-klasse 2 en hoger. Vaarwegen die zijn ingedeeld in een lagere CEMT-klasse, maken geen onderdeel uit van het Basisnet. Op die vaarwegen (en alle andere vaarwegen die niet tot het Basisnet behoren) vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen in bulk plaats. Af en toe vaart er een bunkerschip van maximaal 300 ton voor de bevoorrading van brandstofstations langs de vaarweg. Opname in het Basisnet van deze vaarwegen heeft geen effect op de veiligheid. Zij zijn daarom buiten beschouwing gelaten.

De opgenomen vaarwegen zijn in 3 typen routes verdeeld zijn:

  • I. Zeevaartroutes (rood): dit zijn alle vaarwegen vanaf zee naar zeehavens (gebruikt door grote zeeschepen en binnenvaartschepen), zoals in Zeeland de Westerschelde.
  • II. Binnenvaartroutes met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwart): dit zijn alle verbindingen tussen chemische clusters, met het achterland en de Noord-Zuid verbindingen. Dit zijn tevens de vaarwegen waar regelmatig vervoer van brandbare vloeistoffen plaatsvindt, zoals het Zijpe.
  • III. Binnenvaartroutes zonder frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (groen): overige vaarwegen waar weinig of geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt (bijvoorbeeld minder dan 1 geladen benzinetanker per dag). Voor Schouwen-Duiveland gaat het dan om de Grevelingen en vaarroutes op de Oosterschelde.

Per route geeft het Basisnet Water een gebruiksruimte aan door langs alle vaarwegen een maximale ligging van deze PR10-6 contour vast te stellen. Voor groene vaarwegen geldt dat er geen PR10-6 contour is (ook niet op het water zelf) en naar verwachting zelfs bij voortgaande groei ook niet zal komen. Voor zwarte vaarwegen komt de PR10-6 contour maximaal tot de oeverlijn.

Na inwerkingtreding van het Basisnet moeten gemeenten bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening houden met de maximale risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan; met een afwijkingsbevoegdheid kan bouwen voor aanwezige positief bestemde functies worden toegestaan, mits het geen kwetsbare objecten betreft. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze strook, dient aan een vergunningenstelsel te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven.

Het Bevb treedt gefaseerd in werking. Dat houdt in dat per 1 januari 2011 alleen het transport van aardgas en aardolieproducten binnen de werkingssfeer van het Bevb is gebracht. Op grond van artikel 12 van het Bevb dient het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord.

Tussen een bestaand gasontvangstation (GOS) en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden aan te houden veiligheidsafstanden volgens de Wet Milieubeheer. Afhankelijk van de inlaatdruk worden nadere eisen gesteld.

4.6.2 Toetsing

Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart (Bron: risicokaart.nl, juni 2013) bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen die van invloed zijn op de planontwikkeling. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. De dichtstbijzijnde Bevi-inrichting ligt op een afstand van circa 500 meter, dat is het LPG tankstation aan de Nieuwe Koolweg 4 in Zierikzee. Andersom zorgt de ontwikkeling van het plangebied niet tot een beperking van deze en andere Bevi-inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Wegen

Zoals eerder vermeld zijn de rijkswegen N57, N59 en N256 aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze wegen liggen op een zodanige afstand dat de invloedsgebieden wel over het plangebied reiken. Het plangebied ligt op een afstand van circa 130 meter van de N59, en op een afstand van circa 260 meter van de N256. Deze wegen zijn wel aangewezen als onderdeel van de route gevaarlijke stoffen op het eiland Schouwen-Duiveland. Omdat het een actualisatie van het plangebied betreft, is er geen toename van het aantal personen binnen het plangebied. Hierdoor zal er geen toename zijn van het groepsrisico. De rijkswegen leveren geen beperking op aan de ontwikkeling. Andersom zorgt de ontwikkeling niet tot een toename van het groepsrisico afkomstig van deze wegen.

Plaatsgebonden risico

Uit het Basisnet Weg en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS) blijkt dat voor de voornoemde wegen geen sprake is van een plasbrandaandachtsgebied en evenmin van een veiligheidszone; er is geen maatgevende contour voor het PR (de contour met kans 10-6 ligt op de weg, niet erbuiten).

Groepsrisico

Ook blijkt uit het Basisnet Weg dat voor de betreffende wegvakken in de huidige situatie sprake is van een zeer laag GR (kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde). De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt langs genoemde wegen niet overschreden.

Water

Op de kaart behorende bij het Basisnet Water is het Zijpe aangeduid als binnenvaartroute met frequent vervoer van gevaarlijke stoffen (zwart). Voor zwarte vaarwegen komt de PR 10-6 -contour maximaal tot de oeverlijn. Er is daarom geen noodzaak op het land rekening te houden met veiligheidszones.

Buisleidingen

De meest nabij gelegen planologisch relevante aardgastransportleiding betreft een 8 inch leiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Deze leiding komt vanuit de Grevelingen ten noordoosten van Zonnemaire het eiland op, en loopt langs de Dreischorsedijk naar een gasontvangstation tot ongeveer de kruising met de Stoofweg. De lengte van de leiding op het land bedraagt ongeveer 1,2 km.

De afstand van de leiding tot aan het plangebied bedraagt circa 8 km. Geconcludeerd wordt dat de leiding geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Ook de afstand van het gasontvangststation tot de ontwikkeling is zodanig groot dat hier geen belemmeringen uit voortvloeien

4.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het plan. Andersom zorgt de ontwikkeling niet voor een beperking van Bevi-inrichtingen en de buisleiding bij Zonnemaire, en een verhoging van het groepsrisico op de rijkswegen N256, N57 en N59.

4.7 Bodem

4.7.1 Toetsingskader

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.

Aardkundige waarden

Ten aanzien van de aardkundige waarden richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landsschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.

Er is geen landelijke wetgeving met betrekking tot aardkundige waarden. In de provincie Zeeland en in de gemeente zijn de aardkundige waarden opgenomen in het omgevingsplan en bodembeleidsplan.

Warmte-koude opslag

De basis van warmte-koude opslag ligt in het seizoensmatig opslaan van warmte en koude in de bodem. Er zijn zowel open systemen als gesloten systemen. Het aspect bodemenergie is geregeld in het wijzigingsbesluit Bodemenergie (vanaf juli 2013). Het Besluit schrijft o.a. voor dat een nieuw systeem een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd. Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht (Activiteitenbesluit). Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieve (conventionele explosieven) kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over een inventarisatie van niet gesprongen explosieven op een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Wanneer er ontwikkelingen plaatsvinden in een aandachtsgebied kan een toetsing op niet gesprongen explosieven worden uitgevoerd.

4.7.2 Toetsing

Aangezien het bestemmingsplan vrijwel geen functiewijziging mogelijk maakt is geen nieuwe toetsing of onderzoek noodzakelijk naar de bodemkwaliteit en overige bodemaspecten. Voor zover nieuwe functies wel gewenst zijn, zal hiervoor een aparte planologische procedure worden gevoerd waarbij de noodzakelijk onderzoeken worden uitgevoerd.

4.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodemkwaliteit bestaan er geen belemmeringen voor het plan.

4.8 Water

4.8.1 Toetsingskader

Algemeen

In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Regelgeving

In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.

Grondwateronttrekking

Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.

Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3; per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.

4.8.2 Toetsing

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.

Thema   Waterdoelstelling   Uitwerking  
Veiligheid/
Waterkering  
Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor benodigde ruimte.   De dijk langs het havenkanaal van Zierikzee behoort deels tot de primaire en deels tot de regionale waterkering. Binnen de invloedssfeer van deze dijk wordt van overheidswege duidelijke grenzen gesteld aan de bebouwingsmogelijkheden. De waterkeringtechnische randvoorwaarden zijn vastgelegd in de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011, die op 1 januari 2012 inwerking is getreden. In de regels en op de verbeelding is ter bescherming van de waterschapsbelangen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen ter plaatse van de primaire en regionale waterkering en de daarbij behorende beschermingszone A.  
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)  
Voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situatie(s) te voorkomen.
Voldoende ruimte voor vasthouden/bergen/
afvoeren van water.  
Gezien de relatief grote capaciteit van het gemaal 'Zuidhoek' worden geen problemen verwacht met hoge neerslagintensiteit (WB 21). In het gebied is voldoende berging aanwezig voor een neerslag met kans van 1 per 100 jaar. Er wordt op geen enkele wijze problemen met betrekking tot wateroverlast afgewenteld.  
Riolering/
RWZI
(incl. water op straat/
overlast)  
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische belasting RWZI en transportsysteem met beperken overstorten. Rekening houden met (eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor.   Het industrieterrein is voor circa 50 procent afgekoppeld. Dit voldoet aan het streven om 20 procent van de bestaande verharding af te koppelen. Gezien de beschikbare ruimte in het bestaande stelsel is het extra afkoppelen geen probleem.  
Watervoorziening/-aanvoer   Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte-)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment.
Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.  
De watervoorziening is niet in het geding. Er wordt geen hergebruik van regenwater toegepast.  
Volksgezondheid(water gerelateerd)   Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen.
Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
Gebruik uitlogende materialen.  
Er is geen sprake van de aanleg van (extra) open water.  
Bodemdaling   Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.   Het peilregiem van het plangebied is afgestemd op bebouwd gebied. Er zullen geen veranderingen in het peilregiem plaatsvinden die voor bodemdaling zorgen.  
Grondwater-
overlast  
Tegengaan/Verhelpen van grondwateroverlast.   Voor zover bekend zijn er geen grondwaterproblemen. De grondwaterstand hoeft niet te worden aangepast.  
Oppervlaktewaterkwaliteit   Behoud/Realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit voor mens en natuur. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem.   Bij de bouw van de toekomstige bedrijven op bedrijventerrein Straalweg II wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen. Bij verkoop van gronden ter plaatse wordt dit als voorwaarde meegenomen. Het hemelwater is en wordt waar mogelijk afgekoppeld/niet aangesloten op de riolering conform de door het Waterschap gehanteerde afkoppelbeslisboom.  
Grondwater-
kwaliteit  
Behoud/Realisatie van een goede grondwaterkwaliteit voor mens en natuur.   Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, (specifiek daarvoor bedoelt) infiltratiegebied en/of gebied voor drinkwatervoorziening.  
Verdroging   Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; m.n. van belang in/rond natuurgebieden (voor hydrologische beïnvloedings-zone zie prov. OmgevingsPlan)   Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het specifiek infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen in het plangebied. Verdroging is hier dus niet aan de orde.  
Natte natuur   Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.   Er bevindt zicht geen natte natuur in het plangebied.  
Onderhoud (smogelijkheden) waterlopen   Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te kunnen worden.   In het plangebied liggen diverse waterlopen. De onderhoudsmogelijkheden veranderen met dit bestemmingsplan niet. Voor onderhoud van waterlopen geldt dat ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen maximaal 7 meter brede obstakelvrije stroken / beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudstroken (schouwstroken), gemeten vanuit de insteek van het oppervlaktewater, in acht moeten worden genomen. Met een Watervergunning kan hiervan onder voorwaarden worden afgeweken.
Alle primaire waterlopen met bijbehorende kunstwerken zijn in beheer en in onderhoud bij het waterschap. In het bestemmingsplan hebben primaire waterlopen de bestemming 'Water'. De onderhoudsstroken behoeven niet in het plan te worden geregeld. Daarin voorziet de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011.

De afvoer van bagger vindt plaats naar de PIMBY inrichting. Wanneer deze vol is, kan de bagger worden gedeponeerd in de berm langs de sloot. In het geval dat hiervoor geen ruimte meer aanwezig is, kan de bagger worden afgevoerd naar het slibdepot van het waterschap in Kerkwerve.  
Waterschapswegen   M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen binnen/nabij het plangebied.   Er zijn wat betreft de bij het waterschap in beheer zijnde wegen geen problemen bekend.  
4.8.3 Conclusie

Vanuit het aspect water bestaan er geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Flora en fauna

4.9.1 Toetsingskader

Algemeen

In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Regelgeving

Soortbescherming

Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het plangebied voorkomen. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of de actuele beschermde natuurwaarden van de locatie worden bedreigd.

De bescherming van soorten is verankerd in de Flora- en faunawet, die op 1 april 2002 van kracht is geworden. In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen die bijvoorbeeld het doden of verwonden van dieren en het aantasten van vaste rust- of verblijfplaatsen strafbaar stellen. Artikel 75 van de wet biedt echter de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor bepaalde activiteiten die leiden tot een overtreding van de verbodsbepalingen.

Op 23 februari 2005 is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) inzake artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze AMvB worden de onder de Flora- en faunawet beschermde soorten planten en dieren onderverdeeld in drie verschillende beschermingscategorieën :

  • algemeen beschermde soorten (tabel 1-soorten);
  • strikt beschermde soorten (tabel 3-soorten);
  • overige beschermde soorten (tabel 2-soorten).

De indeling van de beschermde soorten in verschillende beschermingscategorieën heeft met name invloed op het beschermingsregime dat ten aanzien van de betreffende soort geldt. Het is niet mogelijk om zonder onderzoek en zonder motivatie ruimtelijke nieuwe ontwikkelingen juridisch mogelijk te maken via het bestemmingsplan, waarbij sprake is van aantasting van belangrijke leefgebiedsfuncties. Voor soorten die beschermd zijn via de Habitatrichtlijn (deze soorten staan in bijlage IV van de Habitatrichtlijn) is het niet mogelijk om ontheffing te verlenen voor ruimtelijke ingrepen (recente jurisprudentie), tenzij tevens sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang.

Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur

Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke gebiedsbescherming in of nabij het plangebied. Bij ruimtelijke ingrepen dient in kaart te worden gebracht of er effecten zijn op beschermde gebieden.

De gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet dan wel de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn door het ministerie van EL&I de volgende gebieden aangewezen:

  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Gebieden die de minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.

Per gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden.

Zonder vergunning en motivatie is het niet mogelijk nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van negatieve effecten op gebieden waar gebiedsbescherming via de Natuurbeschermingswet aan de orde is.

De EHS is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en ecologische verbindingszones waarbinnen de natuur in stand wordt gehouden. Het beleid is gericht op het beschermen en ontwikkelen van natuurwaarden. De gebieden behorend tot de EHS worden beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS is vastgelegd in de Nota Ruimte. Het beleid is vertaald in regelgeving in het Bro en per provincie uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening.

Het is zonder motivatie niet mogelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS mogelijk te maken in het bestemmingsplan als sprake is van significant negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de EHS.

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EL&I het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen op de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. De PAS wordt niet voor de zomer van 2014 vastgesteld.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde.

4.9.2 Toetsing

Flora- en faunawet

Daar er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is een inhoudelijke toetsing niet aan de orde. Vanwege de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet is het niet nodig of gewenst om toetsing aan de wet als criterium op te nemen bij afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden of om bij de vaststelling van het bestemmingsplan alle mogelijke rechtstreekse ontwikkelingen uitputtend te toetsen. Los van de regeling in het bestemmingsplan dienen ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de gunstige staat van instandhouding van planten- en dierensoorten rechtstreeks aan de Flora- en faunawet te worden getoetst.

Natuurbeschermingswet

Het bestemmingsplan grenst niet direct aan Natura 2000-gebieden of andere beschermde natuurgebieden. In de directe omgeving is echter wel het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Het gaat hier echter niet om uitbreiding van de bestaande mogelijkheden. De toetsing met de natuurbeschermingswet heeft plaatsgevonden bij het vaststellen van de plannen om te komen tot de huidige bedrijfsterreinen.

Het gaat hier om een bestaande situatie. Voor de Natura 2000-gebieden worden beheerplannen opgesteld. Het vastleggen van het huidige gebruik vormt daar een onderdeel van. Hierbij wordt bepaald of het huidig gebruik nog getoetst moet worden aan de instandhoudingdoelstellingen. Dat is hier niet het geval. Bij bedrijfswijzigingen zal wel getoetst moeten worden of ze effecten kunnen opleveren voor de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000 gebied Oosterschelde. Indien er effecten mogelijk zijn op het Natura 2000-gebied zal aangetoond moeten worden dat er geen significante effecten worden verwacht.

In overleg met de provincie is geconcludeerd dat de PAS alleen aan de orde is als het gaat om veehouderijen en (industrie)bedrijven. Deze gebiedstypen komen voor binnen het plangebied. De PAS is voor dit plangebied relevant.

EHS

Er zijn geen delen van het bestemmingsplan die zich bevinden in of begrensd worden door gebieden van de ecologische hoofdstructuur. De EHS is niet van belang.

Programmatische aanpak stikstof

Binnen het bestemmingsplan vallen gronden die op dit moment feitelijk nog niet zijn uitgegeven zodat bestaande mogelijkheden niet gelijk zijn aan bestaand gebruik. Verder is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Bedrijventerrein - 2' voor een deel van het bedrijventerrein Straalweg II. Voor deze gronden is, om de mogelijke stikstofdepositie te kunnen bepalen, een berekening gemaakt met het programma AERIUS, versie beta5c. Hiertoe zijn de contouren van het betreffende deel van het plangebied ingevoerd in het programma. Er is uitgegaan van de sector industrie, algemeen. Uit de berekening in AERIUS blijkt dat de stikstofemissie niet zorgt voor een significant effect op het Natura2000 gebied Oosterschelde.

4.9.3 Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, waarvoor beperkingen gelden vanuit de gebieds-, soortenbescherming en de ligging aangrenzend aan de EHS. Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien in het plangebied een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient van tevoren te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige ecologische en natuurwaarden in het plangebied niet worden geschaad. Daarbij dient tevens de invloed op de Natura 2000-gebied 'Oosterschelde' te worden beoordeeld.

4.10 Licht en duisternis

4.10.1 Toetsingskader

Algemeen

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur van de verlichting, het gebied dat belicht wordt en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

Regelgeving

De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is. Daarnaast staat het activiteitenbesluit onder de zorgplicht de bepaling dat de duisternis en het donkere landschap beschermt kan worden in door het bevoegde gezag aangewezen gebieden.

Beleid

De gemeente heeft beleid voor licht en duisternis vastgesteld. Daarin staat vermeld dat we “onze” duisternis als oerkwaliteit beschouwen die behouden moet blijven. Daarvoor hanteren we een uitvoeringsprioriteit:

  • 1. Niet verlichten. Alleen daar verlichten als het moet;
  • 2. Als er verlicht moet worden, dan alleen verlichten op het moment dat er licht nodig is (duurzaam, slim verlichten);
  • 3. Als dat niet mogelijk is, dan alleen dat verlichten wat verlicht moet worden (gericht verlichten).

Behouden van de duisternis is het doel. Als iedereen bewust omgaat met verlichting dan kunnen we onze duisternis behouden. We gaan daarvoor beoordelen en waar mogelijk minimaliseren de verlichting bij ruimtelijke ontwikkelingen.

4.10.2 Toetsing

De verlichting van bedrijven moet aansluiten bij het doel ervan, en dat hangt weer af van de locale situatie: een open gebied brengt andere verlichtingsbehoeften met zich mee dan een bedrijf op een volgebouwd industrieterrein. Bij nieuwe situaties letten we op dat de verlichting niet onnodig fel mag zijn en goed gericht dient te zijn, zodat enkel het eigen terrein verlicht wordt. Om hierop toe te zien, vragen we bij nieuwe ontwikkelingen inzicht in de manier waarop verlicht gaat worden in een verlichtingsplan. Uit dat plan dient helder inzicht te ontstaan of er buitenverlichting geplaatst gaat worden, waar die geplaatst wordt, welke armaturen gebruikt worden, de hoogte van de armaturen en welk gedeelte hiermee verlicht wordt. Ook eventuele verlichte reclameobjecten dienen hierbij vermeld te worden.

4.10.3 Conclusie

Schouwen-Duiveland wil de duisternis zoveel mogelijk behouden. Daarom zal bij nieuwe ontwikkelingen inzicht geboden moeten worden op welke wijze het terrein verlicht gaat worden en of er niet onnodig licht uitgestraald wordt buiten het eigen terrein. Een dergelijk inzicht kan geboden worden met een verlichtingsplan waar deze aspecten in vermeld staan.

4.11 Energie en klimaat

4.11.1 Toetsingskader

Algemeen

Energiebesparing en het gebruik van duurzame energie is een belangrijk thema in het nationale klimaatbeleid. In het bestemmingsplan gaat het er bij het thema energie om dat rekening gehouden wordt met duurzaamheidsaspecten bij het ontwikkelen van een plangebied.

Naast energie zijn er nog andere aspecten die in het kader van de klimaatverandering van belang zijn. De gemeente heeft daarvoor een duurzaamheidskader opgesteld waarin aangegeven wordt op welke terreinen een plan duurzamer gemaakt kan worden. Afhankelijk van de ambitie van het plan kan daaruit een keuze gemaakt worden welke aspecten aandacht behoeven.

Regelgeving

Alleen via het Bouwbesluit geldt een wettelijke verplichting om bij bestemmingsplannen aandacht te besteden aan (duurzame) energie. Door bij de opstelling van een bestemmingsplan al rekening te houden met bijvoorbeeld een zongerichte situering van woningen, kan al in een vroeg stadium van een planontwikkeling worden bewerkstelligd dat de mogelijkheden voor efficiënt gebruik van energie en de inzet van nieuwe energiebronnen kunnen worden benut. In het bestemmingsplan kunnen geen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot energie van niet stedenbouwkundige aard.

4.12 M.e.r.-beoordeling

4.12.1 Toetsingskader

Algemeen

De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

Regelgeving

De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:

  • 1. een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
  • 2. een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor projecten (project-m.e.r.);
  • 3. een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor projecten die als activiteit genoemd zijn in het Besluit m.e.r., ook al blijven zij onder de genoemde drempelwaarden.

Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.

4.12.2 Toetsing

Het bestemmingsplan maakt geen uitbreiding van activiteiten of andere ontwikkelingen mogelijk die zowel individueel als bij elkaar opgeteld direct m.e.r.-plichtig zijn. Er worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die genoemd worden in bijlage C en het Besluit m.e.r. Het bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die genoemd worden in bijlage D van het Besluit m.e.r.

4.12.3 Conclusie

Voor het plan hoeft geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te worden gedaan danwel een MER te worden opgesteld.

4.13 Conclusie

Uit de toetsing aan de sectorale aspecten blijkt dat er, rekening houdend met de in deelconclusies opgenomen voorwaarden, geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.

5 Visie op het plangebied

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de visie op het plangebied beschreven. In de eerdere hoofdstukken is uitgebreid stilgestaan bij het beleidskader, de ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke en functionele karakteristieken en de kaders voor wat betreft milieu en duurzaamheid. Hier worden deze samengebracht in een allesomvattende visie op het plangebied voor de komende 10 jaar. Daarbij ligt de focus uiteraard op onderwerpen waar het bestemmingsplan een rol in kan spelen.

5.2 Uitgangspunten en randvoorwaarden

De uitgangspunten en randvoorwaarden van dit bestemmingsplan zijn dat:

  • De bedrijventerreinen zo optimaal mogelijk gebruikt kunnen worden voor bedrijvigheid, zonder overlast te veroorzaken;
  • Detailhandel op bedrijventerreinen alleen is toegestaan op die plekken waar de gemeentelijke Detailhandelsstructuurvisie dat toestaat;
  • Ter plaatse van het terrein Haringvlietplein conserverend wordt bestemd vanwege het gevestigde 'Voorkeursrecht Gemeente'
  • Ter plaatse van het terrein Groeneweegje ('t Sas) conserverend wordt bestemd vanwege de toekomstige herstructurering waarvoor momenteel een Masterplan wordt opgesteld.

5.3 Ruimtelijke streefbeelden

Haringvlietplein/Boerenweg

De bedrijventerreinen Haringvlietplein en Boerenweg liggen centraal tussen het centrum van Zierikzee en de uitbreidingwijken. Beide terreinen hebben in meer of mindere mate te maken met een vorm van veroudering. Hier wordt ingezet op herstructurering van de terreinen. De mate van herstructurering dient nog bepaald te worden. Bij herstructurering kunnen verschillende ambitieniveaus onderscheiden worden:

  • Face lift: een fysieke opknapbeurt.
  • Revitalisering: een integrale verbetering van een verouder terrein met behoud van bestaande economische functies.
  • Herprofilering: een wijziging van werkfunctie van bestaande activiteiten als gevolg van economische veroudering.
  • Transformatie: een ombouwing van het terrein naar een andere functie.

Vooruitlopend op de daadwerkelijke herstructureing heeft de gemeenteraad van de gemeente Schouwen-Duiveland een 'Voorkeursrecht Gemeente' gevestigd voor het Haringvlietplein. Dit voorkeursrecht houdt in dat panden die ter plaatse te koop komen, eerst aan de gemeente moeten worden aangeboden. Daarnaast is in het vastgestelde programmaplan voor Zierikzee de herstructurering van het Haringvlietplein en de Boerenweg als een van de eerste op te pakken projecten opgenomen. Dit heeft ertoe geleid dat er is gestart met het opstellen van een ontwikkelingsvisie voor het Haringvlietplein met daarin het streefbeeld voor dit terrein en het strategisch proces om te komen tot dit streefbeeld. Vanwege het gevestigde 'Voorkeursrecht Gemeente' en in afwachting van de visie voor Haringvlietplein is in voorliggend bestemmingsplan ter plaatse van het terrein Haringvlietplein conserverend bestemd. Nadat de ontwikkelingsvisie is vastgesteld, volgt de bestemmingsplanprocedure om te komen tot een bestemmingsplan dat recht doet aan de nieuwe visie voor het Haringvlietplein.

Zuidhoek/Straalweg I

Dit terrein laat zich omschrijven als functioneel grootschalig bedrijventerrein. De beschikbare bebouwingsmogelijkheden zijn grotendeels benut en het gewenste ruimtelijke streefbeeld aanwezig. Voor dit gebied zijn er op dit moment geen ruimtelijke opgave.

Groeneweegje ('t Sas)

Het bedrijventerrein Groeneweegje ('t Sas) laat zich omschrijven als rommelig en slecht onderhouden. Dit doet afbreuk aan de voorname ligging van het gebied.

Er wordt momenteel gewerkt aan een Masterplan met daarin het streefbeeld voor dit gebied. Nadat Masterplan 't Sas is vastgesteld is een belangrijke vervolgstap het opstellen van een concreet stedenbouwkundig ontwerp voor onder andere de Stadsentree en het te herstructureren bedrijventerrein aan het Groeneweegje/Platteweg. Daarna volgt net als bij het Haringvlietplein de bestemmingsplanprocedure.

Straalweg II

In 2009 is het bestemmingsplan Bedrijventerrein Straalweg II Zierikzee vastgesteld. Sindsdien is de hoofdontsluiting van fase 1 en het dijkvormig element ter afronding van de zuidrand van fase 1 gerealiseerd. Er hebben zich nog geen bedrijven gevestigd. Het stedenbouwkundig plan voor Straalweg II, zie figuur 5.1, zoals opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan is nog steeds actueel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0013.png"

Figuur: 5.1 stedenbouwkundig plan bedrijventerrein Straalweg II

5.4 Functionele streefbeelden

Zierikzee is op het gebied van bedrijvigheid de belangrijkste kern van het eiland. Het beleid is vooral gericht op het zo goed mogelijk kunnen bedienen van het eilandelijk bedrijfsleven en de eilandelijke dynamiek. Het aantrekken van bedrijvigheid van buiten de gemeentegrenzen wordt echter niet uitgesloten, maar krijgt geen prioriteit. De ambities in dit kader dienen reëel te zijn en uit te gaan van een beperkte instroom van nieuwe bedrijvigheid.

Het in samenwerking met de provincie Zeeland opgestelde bedrijventerreinenprogramma is leidend voor de ontwikkeling van de bedrijvigheid in Zierikzee. Met de realisatie van de bedrijventerreinen Straalweg I, Straalweg II en Business Park beschikt Zierikzee over zowel een kwalitatief als kwantitatief aanbod. Hiermee kan de Gemeente Schouwen-Duiveland gericht inspelen op de vraag van ondernemers die zich in Zierikzee willen vestigen.

Het aanbod bestaat uit:

  • Bedrijventerreinen Haringvlietplein en Boerenweg: bedrijventerreinen geschikt voor bedrijven tot en met de milieucategorie 2, perifere detailhandel en kleinschalige kantoorvestigingen.
  • Bedrijventerreinen Zuidhoek, Groeneweegje ('t Sas), Straalweg I en Straalweg II: bedrijventerreinen met bedrijven die voor het grootste deel tot milieucategorie 3 behoren, met een aantal grotere milieucategorie 2 bedrijven en een enkel milieucategorie 4 bedrijf.
  • Business Park Zierikzee (buiten plangebied voorliggend bestemmingplan): bedrijventerrein Business Park heeft als functie om naast reguliere bedrijvigheid ook kantoren en bedrijven met een lagere milieucategorie en een hoger bezoekersaantal te herbergen. Dit terrein is bedoeld als locatie van hoge kwaliteit met een hoogwaardige uitstraling, passend bij de entree van Zierikzee.

6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan kan grotendeels worden gekarakteriseerd als een zogenaamd beheersplan. In een dergelijk bestemmingsplan ligt het accent vooral op het actualiseren van het planologisch toetsingskader, waarbij is gekeken naar de geldende regeling, het actuele beleid en regelgeving en waarbij de feitelijke situatie van de gronden in ogenschouw is genomen. Het resultaat is een planopzet met een actuele regeling en waarbij de bouw- en gebruiksbepalingen uniform zijn opgezet.

6.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit (bestemmings)planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die hebben geleid tot de plansystematiek onderbouwd. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridische plangedeelte, kan het wel helpen bij de uitleg van de regels.

Verbeelding

De verbeelding is een kaart waarop is aangegeven voor welk gebied het bestemmingsplan geldt. Op de verbeelding is daarbij onder andere te zien is waar, welke bestemming geldt, waar dubbelbestemmingen of andere aanduidingen gelden die gevolgen hebben voor de gebruiks- en/of bouwmogelijkheden. In de regels van het bestemmingsplan worden vervolgens deze bestemmingen en aanduidingen verder uitgewerkt.

Regels

Uit de bestemmingsregels blijkt hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingsplanregels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels;
  • 5. Bijlagen.

6.3 Toelichting op de bestemmingen

6.3.1 Inleidende regels

De inleidende regels staan in hoofdstuk 1 (artikel 1 en 2) van de regels.

In artikel 1 van de regels worden diverse begrippen die in de planregels voorkomen nader omschreven. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis, ook als in het normale spraakgebruik of bijvoorbeeld in een encyclopedie andere, afwijkende definities voorkomen.

Artikel 2 geeft aan hoe hoogte-, oppervlakte- en andere maten moeten worden gemeten.

6.3.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 (met de artikelen 3 tot en met 22) zijn de bouw- en de gebruiksregels opgenomen van de op de verbeelding opgenomen (enkel)bestemmingen en dubbelbestemmingen.

Let op: de gebruiks- en de bouwmogelijkheden die in de enkelbestemmingen zijn opgenomen, kunnen worden beperkt door de dubbelbestemmingen of door de bepalingen uit hoofdstuk 3 (de algemene regels). Als bijvoorbeeld de toelaatbare hoogte van bebouwing volgens de vrijwaringszone- molenbiotoop of vrijwaringszone-zichtlijnen lager is dan de maximum hoogte volgens de enkelbestemming, dan geldt deze (lagere) hoogte van de vrijwaringszone als maximum toelaatbare hoogte!  

Artikel 3 Agrarisch

De voor 'Agrarisch' bestemde gronden zijn bedoeld voor grondgebonden agrarische bedrijven. Op één locatie is een bouwvlak opgenomen waar agrarische bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning is toegestaan.

Op een agrarisch perceel aan de zuidkant van het plangebied is net als in het voorgaande plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Indien voldoende vraag is naar bedrijfsgronden kan de bestemming worden gewijzigd in 'Bedrijventerrein - 2'. Indien hieraan toepassing wordt gegeven moet vanwege een goede landschappelijke inpassing tegelijk ook de bestemming van de randen van het perceel worden gewijzigd in 'Groen - Landschappelijk'. Om de gronden na wijziging ook te kunnen gebruiken voor bedrijfsactiviteiten, moet de landschappelijke inrichting van de randen ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd.

Artikel 4 Bedrijventerrein - 1

De gronden met deze bestemming kunnen worden gebruikt voor lichtere bedrijfsactiviteiten (tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten). Onder deze bedrijfsactiviteiten vallen ook de eigen kantoorfuncties/kantoorruimtes die horen bij dergelijke bedrijvigheid (bijvoorbeeld voor administratie en vergaderruimtes).

De in het gebied al aanwezige andere functies (zoals een supermarkt en een dierenartspraktijk) zijn toegestaan door middel van een aanduiding, als aanvulling op de hiervoor genoemde bedrijfsactiviteiten. Een wijzigings- en een afwijkingsbevoegdheid maken het mogelijk om medewerking te verlenen aan de vestiging van nieuwe of andere soorten detailhandel in volumineuze goederen dan die nu al rechtstreeks zijn toegestaan. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat de realisatie van het betreffende detailhandelsbedrijf niet tot gevolg heeft dat elders de leegstand in die mate toeneemt dat het tot verloedering kan leiden en derhalve niet meer gesproken kan worden van zorgvuldig ruimtegebruik.

Daar waar bestaande parkeerterreinen op gronden van bedrijven nodig zijn om over voldoende parkeerplaatsen te beschikken, is een aanduiding opgenomen. Met deze aanduiding is geregeld dat ter plaatse alleen een parkeerterrein mogelijk is en andere bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan. Mocht bijvoorbeeld door nieuwe bouwplannen een andere indeling van het terrein gewenst zijn, kan deze aanduiding middels een wijzigingsbevoegdheid worden aangepast, zolang maar verzekerd blijft dat ten behoeve van het bedrijf voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.

Vanwege de bereikbaarheid bij calamiteiten is in de bouwregels opgenomen dat als gebouwen niet aan elkaar vast worden gebouwd, een onderlinge afstand van minimaal 5 meter moet worden aangehouden. In dit kader is ook de bepaling opgenomen dat gebouwen op 2,5 meter uit de perceelsgrens moeten blijven. Zonder deze bepaling zou een bedrijf vanwege de verplichte onderlinge afstand van 5 meter beperkt worden in zijn bouwmogelijkheden als een naastgelegen bedrijf een gebouw tot op de perceelsgrens bouwt. Voor de gevallen dat een perceelsgrens niet grenst aan een bouwvlak van een ander bedrijf en de verplichte afstand van 2,5 meter daarmee in beginsel niet nodig is vanwege de bereikbaarheid bij calamiteiten, is bouwen tot op de grens mogelijk middels een afwijkingsbevoegdheid.

Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan daar waar de functieaanduiding 'bedrijfswoningen' is opgenomen. De woning, eventuele bijbehorende bouwwerken en de tuin moeten binnen dit vlak zijn gesitueerd, waarbij de woning zelf alleen gesitueerd mag zijn binnen de specifieke bouwaanduiding (bedrijfswoning of bovenwoning).

Artikel 5 Bedrijventerrein - 2

De gronden met deze bestemming kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten die, afhankelijk van de afstand van de gronden tot gevoelige bestemmingen (zoals woningen), wat milieuhinder betreft kunnen oplopen tot bedrijfsactiviteiten genoemd in categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Onder deze bedrijfsactiviteiten vallen ook de eigen kantoorfuncties/kantoorruimtes die horen bij dergelijke bedrijvigheid (bijvoorbeeld voor administratie en vergaderruimtes). De in het gebied al aanwezige functies die niet rechtstreeks passen in deze systematiek en bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (zoals bijvoorbeeld detailhandelsbedrijven en een zelfstandige kantoorfunctie) zijn toegestaan door middel van een aanduiding, als aanvulling op de hiervoor genoemde bedrijfsactiviteiten.

Vanwege de bereikbaarheid bij calamiteiten is in de bouwregels opgenomen dat als gebouwen niet aan elkaar vast worden gebouwd, een onderlinge afstand van minimaal 5 meter moet worden aangehouden. In dit kader is ook de bepaling opgenomen dat gebouwen op 2,5 meter uit de perceelsgrens moeten blijven. Zonder deze bepaling zou een bedrijf vanwege de verplichte onderlinge afstand van 5 meter beperkt worden in zijn bouwmogelijkheden als een naastgelegen bedrijf een gebouw tot op de perceelsgrens bouwt. Voor de gevallen dat een perceelsgrens niet grenst aan een bouwvlak van een ander bedrijf en de verplichte afstand van 2,5 meter daarmee in beginsel niet nodig is vanwege de bereikbaarheid bij calamiteiten, is bouwen tot op de grens mogelijk middels een afwijkingsbevoegdheid.

Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan daar waar de aanduiding 'bedrijfswoningen' is opgenomen. De woning, eventuele bijbehorende bouwwerken en de tuin moeten binnen dit vlak zijn gesitueerd, waarbij de woning zelf alleen gesitueerd mag zijn binnen de specifieke bouwaanduiding. Omdat bedrijfswoningen nog altijd beperkingen met zich mee kunnen brengen voor omliggende bedrijven, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding bedrijfswoning te verwijderen indien de gronden gedurende een jaar feitelijk al voor andere functies in gebruik zijn.

Op de verbeelding is de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied' opgenomen. Binnen deze aanduiding kan middels een afwijkingsbevoegdheid medewerking worden verleend aan de vestiging van risicovolle inrichtingen. Het invloedsgebied van de risicovolle inrichting moet hierbij altijd binnen de grenzen van de gebiedsaanduiding vallen (of binnen aangrenzende gronden met een verkeers-, groen- of waterbestemming). In de gevallen dat de plaatsgebonden risicocontour over omliggende bedrijfspercelen zou komen te vallen is afwijken alleen mogelijk indien geen sprake is van een onevenredige inbreuk op de ontwikkelmogelijkheden van de betreffende omliggende bedrijven. Van een onevenredige inbreuk zou sprake kunnen zijn als bedrijven door de plaatsgebonden risicocontour geen (beperkt) kwetsbare objecten meer kunnen oprichten, terwijl het gezien de aard van de bedrijfsactiviteiten niet ongebruikelijk is dat dergelijke bedrijven over (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bijvoorbeeld een kantoor) beschikken. Bij de beoordeling worden beperkt kwetsbare objecten gezien als kwetsbare objecten.De voorwaarden aan toepassing van deze bevoegdheid zijn erop gericht om in die gevallen een afweging te kunnen maken. De mogelijkheden van risicovolle inrichtingen om technische maatregelen (zoals brandmeldinstallaties, sprinklers e.d.) en fysieke maatregelen (brandmuur, verplaatsing van de installatie e.d.) te nemen, kan ook een rol spelen bij deze afweging.

Artikel 6 Cultuur en ontspanning

De bestemming Cultuur en ontspanning geldt voor een tweetal locaties in het plangebied, die elk een eigen aanduiding hebben gekregen waarin het toegestane gebruik is geregeld. De restauratie- en scheepswerf in de oude houtloodsen mogen naast de functie van scheepswerf voor historische schepen ook worden gebruikt als museum. Het poppodium Brogum is aangeduid als cultureel centrum waarbinnen activiteiten op het gebied van kunst, muziek en cultuur thuishoren.

In de bouwregels is de mogelijkheid opgenomen om buiten het bouwvlak (functioneel ondergeschikte) bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) te bouwen.

Artikel 7 Gemengd

Deze bestemming biedt de ruimte voor een aantal verschillende functies. Voor de zelfstandige kantoorfuncties zijn daarbij wel beperkingen opgenomen die zien op de maximale oppervlakte per gebouw en op de gezamenlijke oppervlakte aan kantoren binnen deze bestemming. Bovenop de verschillende toegestane activiteiten hebben de al aanwezige detailhandelsbedrijven een aanduiding gekregen die bij de assortiment van het betreffende bedrijf (en binnen het gemeentelijke beleid) past.

Artikel 8 Groen

Binnen deze bestemming bevindt zich het structuurbepalend groen. Ondergeschikte voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, sloten en voet- of fietspaden zijn ook toegestaan.

Artikel 9 Groen - Landschappelijk

Op meerdere plekken aan de randen van de bedrijventerreinen heeft het aanwezige groen een landschappelijk afschermende functie. De regeling in dit artikel beoogd deze functie te beschermen. Een aantal werken en werkzaam zoals het kappen van bomen is alleen toegestaan met een vergunning, waarbij getoetst wordt of het de landschappelijke inpassing niet onevenredig aantast. Ondergeschikte voorzieningen zoals nutsvoorzieningen en sloten zijn wel toegestaan. Aangezien er groenstroken aanwezig zijn die door een grondwal ook een geluidwerende functie hebben, is ook een regeling voor geluidwerende voorzieningen opgenomen.

Artikel 10 Horeca

Grandcafé De Werf is de enige horeca-inrichting in het plangebied en is bestemd als Horeca. Deze bestemming mag alleen door lichte horecabedrijven gebruikt worden die voorkomen in categorie 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten die als bijlage bij de regels is opgenomen.

Artikel 11 Maatschappelijk

Het pand waarin de bibliotheek tot voor kort was gevestigd, heeft de bestemming maatschappelijk gekregen. Net als in het nu nog geldende bestemmingsplan is hierbinnen uitsluitend een bibliotheek toegestaan. Een wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de bestemming Bedrijventerrein - 1 aan deze gronden toe te kennen.

Artikel 12 Recreatie

De bestemming Recreatie is gegeven aan een perceel waarop het clubgebouw van een motorrijdersvereniging staat. Het is niet toegestaan om op deze gronden te overnachten. Vanwege de ligging op het grootschalige bedrijventerrein is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming Bedrijventerrein - 2. Van deze bevoegdheid kan pas gebruik worden gemaakt als op het perceel geen motorrijdersvereniging meer aanwezig is.

Artikel 13 Sport

Binnen het plangebied zijn twee locaties waarop binnensporten uitgeoefend worden, bestemd als Sport. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat sporten en sportvoorzieningen zijn toegestaan voor zover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van toegelaten sportvoorzieningen. Voor het sportcomplex aan het Groeneweegje is daarbij door middel van een aanduiding ook een sportcentrum toegestaan. Op de Lijst van toegelaten sportvoorzieningen zijn een aantal veel voorkomende binnensporten opgenomen, die in beginsel geen of weinig (geluids)overlast veroorzaken. De vestiging van sporten die voor overlast zouden kunnen zorgen voor de omgeving is niet mogelijk.

Artikel 14 Verkeer

Binnen de bestemming verkeer zijn met name de wegen en fiets- en voetpaden voor het doorgaande verkeer en de belangrijkste ontsluitingsroutes opgenomen. Aan de Engelse Kade bevindt zich een verharding die naast het gebruik als fietspad in voorkomende gevallen ook voor overslagactiviteiten van schepen gebruikt wordt. Deze activiteiten zijn middels een aanduiding in het plan opgenomen.

Artikel 15 Water

De primaire waterlopen in het plangebied hebben de bestemming Water gekregen waarmee de waterbergingsfunctie van deze waterlopen wordt beschermd.

Artikel 16 Waterstaatswerk

De dijk langs het Havenkanaal heeft vanwege de waterkerende functie de bestemming Waterstaatswerk gekregen. De bescherming van de waterkering is afgestemd op de kernzone van de Keur Waterkeringszorg van het waterschap. Omdat deze keur voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de waterkering is het opnemen van een aanlegvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden niet nodig.

Artikel 17 Wonen

Woningen mogen binnen de bestemming Wonen alleen worden gebouwd binnen een op de verbeelding opgenomen bouwaanduiding (vrijstaand of aaneengebouwd). Daarbij is ook het maximaal aantal woningen opgenomen dat is toegestaan. Middels aan afwijkingsbevoegdheid kan bijvoorbeeld bij sloop en nieuwbouw een ander soort woning worden teruggebouwd (bijvoorbeeld vrijstaand in plaats van twee- onder één kap), als dit vanuit stedenbouwkundige gronden passend is. In de regels is als ondergeschikte functie aan het wonen (en onder voorwaarden) ook een bed & breakfast en een beroep of bedrijf aan huis toegestaan.

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 6 en artikel 19 Waarde - Archeologie - 7

Het overgrote deel van het plangebied is vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het Beleidsplan Archeologie opgenomen in één van de onderzoeksgebieden. De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 6 en 7 sluiten hierbij aan. Zowel voor bouwwerkzaamheden als voor verschillende soorten (graaf)werkzaamheden die dieper gaan dan 50 centimeter en tegelijk een oppervlakte bestrijken van 2.500 m² respectievelijk 5.000 m², moet eerst de archeologische waarde van het betreffende terrein worden vastgesteld en eventuele waarden worden veiliggesteld.

Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de mogelijkheid te bieden om de dubbelbestemming te laten vervallen voor die percelen waarop na onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 20 Waarde - Landschappelijk waardevolle dijk

Een deel van de dijk langs het havenkanaal is in de verordening ruimte van de provincie Zeeland aangewezen als te beschermen landschappelijk respectievelijk cultuurhistorisch waardevol element. De dubbelbestemming Waarde - Landschappelijk waardevolle dijk beschermd de waardes zoals beschreven in de toelichting van de verordening ruimte doordat uitbreiding van bebouwing en het uitvoeren van diverse soorten werken en werkzaamheden (zoals afgraven en beplanten van gronden en het kappen van bomen) slechts mogelijk zijn als de waarden niet substantieel worden geschaad.

Artikel 21 Waarde - Stads- en dorpsgezicht

In het plangebied liggen gronden die vallen onder het beschermd stadsgezicht van Zierikzee. De waarde is gelegen in het feit dat eventuele grote contrasten met de binnenstad afbreuk zouden doen aan de oude bebouwing in de binnenstad. Naast dat de enkelbestemmingen geen relevante toename van bijvoorbeeld bouwmassa mogelijk maken, is binnen deze dubbelbestemming sturing op de rustige vormgeving van gebouwen mogelijk.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden met een waterkerende functie. Met deze dubbelbestemming komt het belang van de waterkerende functie nadrukkelijk naar voren. Voordat vergunning voor uitbreiding of vervanging van bestaande bouwwerken verleend kan worden, wordt met het oog op het belang van de waterkerende functie eerst advies ingewonnen bij het waterschap.

6.3.3 Algemene regels

In hoofstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

Artikel 23 Algemene bouwregels

In dit artikel is de bestaande maten regeling opgenomen. Dit zijn regels voor - legale - bouwwerken die niet voldoen aan de bouwregels uit het vorige hoofdstuk. Eventueel afwijkende hoogte-, inhouds- hellings- en oppervlaktematen gelden voor die bouwwerken als (maximale/minimale) maat, ook als sprake is van vervangende nieuwbouw.

Verder is een regeling opgenomen die vanwege de ruimtelijke kwaliteit een beperking oplegt aan het aantal vlaggenmasten en een regel die vanwege het gemeentelijk beleid gericht op behoud van duisternis het naar boven toe verlichten van reclame-uitingen verbiedt.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels

Naast een verbod om gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken is in dit artikel een aantal specifieke gebruiksverboden opgenomen. Zo is bijvoorbeeld vanuit de algemene veiligheid en gezien de ligging van een groot deel van het plangebied in of nabij een waterkering een verbod opgenomen voor opslag en be- en verwerking van explosieve stoffen.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

Op de verbeelding zijn voor een aantal gebieden gebiedsaanduidingen opgenomen, die over meerdere (enkel)bestemmingen vallen. De gebiedsaanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van bepaalde waarden of functies. Hiertoe zijn in dit artikel beperkingen aan de gebruiks- en de bouwmogelijkheden opgenomen en kunnen aanvullende onderzoeksverplichtingen opgenomen zijn.

geluidzone - industrie

Binnen deze zone zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk vanwege de mogelijke geluidbelasting afkomstig van het geluidgezoneerde deel van het bedrijventerrein.

vrijwaringszone - leiding

Nabij de Boerenweg is een hoofdrioolleiding in de grond aanwezig. Bouwwerkzaamheden en overige werken die de grond beroeren mogen het functioneren van de leiding niet in gevaar brengen.

vrijwaringszone - molenbiotoop

Deze aanduiding is opgenomen om de vrije windvang van de molen Den Haas te garanderen door het opnemen van een maximale bouwhoogte voor bouwwerken. Ook is voor het beplanten met hoog opgaande beplanting en het ophogen van gronden een vergunning nodig. Als op basis van de bouwregels uit de enkelbestemming een bouwwerk hoger zou mogen zijn en aangetoond wordt dat de windvang van de molen niet nadelig wordt beïnvloed, kan via een afwijkingsbevoegdheid alsnog medewerking aan het hogere bouwwerk worden verleend.

vrijwaringszone - zichtlijnen

Om de waardevolle zichtlijnen op de historische kern van Zierikzee te beschermen is op basis van het gemeentelijk zichtlijnenbeleid een beperking opgenomen met betrekking tot de maximale hoogte van bebouwing.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

Om een aantal ondergeschikte veranderingen aan gebouwen mogelijk te maken in de gevallen dat ze niet rechtstreeks aan de bouwbepalingen van de verschillende bestemmingen voldoen, is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Toepassing geven aan deze bevoegdheid is alleen mogelijk als het stedenbouwkundig passend is, de verkeersveiligheid niet negatief beïnvloeden en als het niet te grote nadelen oplevert voor naastgelegen percelen.

De afwijkingsbevoegdheid is verder alleen mogelijk indien niet eerder al afgeweken is voor eenzelfde soort bouwwerk. Een afwijking voor bijvoorbeeld een entreepartij is dus eenmalig mogelijk.

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels

Om een aantal functioneel en architectonisch ondergeschikte bouwwerken mogelijk te maken die net buiten de 'eigen' bestemmingsgrens vallen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De stedenbouwkundige passendheid en het niet mogen veroorzaken van substantiële nadelen voor naastgelegen percelen zijn ook hier een voorwaarden waaraan voldaan moet worden om toepassing te kunnen geven aan deze flexibiliteitsbepaling.

Een wijziging is verder alleen mogelijk indien dit niet eerder al is toegepast voor eenzelfde soort bouwwerk. Een wijziging voor bijvoorbeeld een entreepartij is dus eenmalig mogelijk. Met de wijzigingsbevoegdheid die de categorie-indeling van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigt, kan ingespeeld worden op technologische ontwikkelingen binnen bedrijfsactiviteiten die gevolgen hebben voor de mate van milieuhinder.

Artikel 28 Overige regels

In dit artikel is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel voorkomt dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als een deel van een bouwperceel van eigenaar wisselt, terwijl diezelfde gronden bij een al eerder verleende omgevingsvergunning zijn meegeteld bij het bepalen van de maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel waartoe het behoorde. Het is dus niet mogelijk de gronden in te zetten voor twee verschillende bouwpercelen om op die manier een omgevingsvergunning voor het bouwen te verkrijgen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen en is in de slotregel (artikel 30) de citeertitel van de bestemmingsplanregels benoemt.

In artikel 29 is het overgangrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen voor zover dat afwijkt van de (nieuwe) bestemming. Bestaand gebruik en bestaande bebouwing welke in strijd zijn met dit nieuwe bestemmingsplan, maar al aanwezig was ten tijde van voorgaande plannen, mag onder voorwaarden in stand blijven (bebouwing) dan wel worden voorgezet (gebruik). Gebruik en bebouwing dat voorheen al illegaal was, wordt met deze bepaling niet gelegaliseerd.

6.3.5 Bijlagen bij de regels

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor het overgrote deel samengesteld uit de richtafstandenlijst zoals opgenomen als bijlage 1 van de Brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 4.2 zijn opgenomen;
  • detailhandelsbedrijven en horecabedrijven zijn niet opgenomen, uitgezonderd webwinkels/internetafhaalpunten en cateringsbedrijven;
  • bedrijven met een overwegende kantoorfunctie zijn niet opgenomen;
  • bosbouw en agrarische bedrijven (uitgezonderd enkele dienstverlenende bedrijven) zijn niet opgenomen;
  • activiteiten gericht op cultuur, sport, recreatie, onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg en overige activiteiten zijn niet opgenomen voor zover de activiteit normaliter niet op een bedrijventerrein voorkomt;
  • bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen en waarvan het aannemelijk is dat ze zich gezien de aard van de activiteiten ook niet zullen vestigen zijn niet opgenomen;

Aan de Staat zijn ten opzichte van de richtafstandenlijst uit de VNG-brochure een aantal activiteiten toegevoegd . In paragraaf 4.2 van deze toelichting is hiervoor de motivatie beschreven. Met betrekking tot webwinkels/internetafhaalpunten wordt benadrukt dat geen showroom (ruimte waarin de koopwaar tentoon wordt gesteld) aanwezig mag zijn. De regeling voor ondergeschikte, produktiegerichte detailhandel tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m² is hierop niet van toepassing, aangezien een webwinkel zelf een detailhandelsbedrijf is en derhalve van een toevoeging van de gebruiksmogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel geen sprake kan zijn.

Aanvullend aan een webwinkel zijn ook internetafhaalpunten in de lijst opgenomen. Ook hierbij is geen showroom toegestaan: Een afhaalpunt kan alleen bestaan uit een 'afhaalloket'.

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Geluidgezoneerd terrein

Deze Staat geldt voor de gronden die in dit plan zijn aangewezen als geluidgezoneerd terrein en werkt als aanvulling op de Staat uit bijlage 1. Op de lijst zijn bedrijfsactiviteiten opgenomen die op basis van een te grote richtafstand voor het milieuaspect geluid niet opgenomen zijn op de lijst uit bijlage 1 en waarbij voor de overige milieuaspecten in overeenstemming met de zoneringssytematiek een richtafstand van maximaal 200 meter (cat. 4.1) geldt.

Bijlage 3 Lijst toegelaten sportvoorzieningen

Ook de lijst met toegelaten sportvoorzieningen is gebaseerd op VNG-brochure. Aangezien de locaties uit het plangebied waarop deze lijst van toepassing is, alleen bestaat uit 'binnensporten, zijn de reguliere 'buitensporten' niet in de lijst opgenomen.

Bijlage 4 Staat van Horeca-activiteiten

De Staat van Horeca-activiteiten is gebaseerd op de indeling uit de gemeentelijk Ontwikkelingsvisie horeca.

6.4 Handhaving

6.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen

Handhaving van regelgeving vraagt om geactualiseerde regels. Door de actualisering van de bestemmingsplannen worden de bestaande ruimtelijke kaders aangegeven en worden daarmee tevens de grenzen bepaald waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn.

De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.

De term handhaving wordt vaak eng uitgelegd als uitsluitend het toepassen handhavingsinstrumenten, zoals de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom. Deze vorm van handhaving is overwegend repressief van aard. Handhaving bestaat echter ook uit het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving van wet- en regelgeving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.

Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt daartoe in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.

6.4.2 Handhavingsbeleid gemeente

Binnen de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook de nodige ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.

In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. De zogenaamde beginselplicht tot handhaving. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.

6.4.3 Uitvoering handhaving

De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingprotocollen, het handhavingsplan en het daaruit voortvloeiende jaarprogramma. Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechterlijke handhaving. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving is vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.

7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.

7.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Tevens is wettelijk geregeld dat voor onbenutte bouwruimte die al opgenomen was in een bestemmingsplan dat nog op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening was opgesteld en vastgesteld en bij de herziening van dat bestemmingsplan na 1 juli 2008 geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

Door als gemeente alle gronden en opstallen in eigendom te hebben, zelf de grondexploitatie te voeren en de bouwgrond uiteindelijk bouwrijp tegen een marktconforme prijs te leveren wordt ook voldaan aan de eis van verplichte kostenverhaal. De kosten van grondexploitatie worden in dat geval verhaald via de gronduitgifteprijs.

7.3 Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan betreft een beheersplan waarin de bestaande situatie is vastgelegd. Een exploitatieplan is dan ook niet benodigd, waardoor de economische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

8.2 Resultaten ter inzage legging voorontwerpbestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Provincie Zeeland
  • Waterschap Scheldestromen
  • Veiligheidsregio Zeeland
  • Delta N.V.
  • Vereniging de Zeeuwse Molen
  • Kamer van Koophandel
  • KPN
  • OSD Schouwen-Duiveland
  • OVO Zierikzee
  • VBZ (Vereniging Bedrijvenpark Zuid)


Tijdens de ter inzage leggingsperiode van 4 november 2013 tot en met 16 december 2013 zijn er drie inspraakreacties en vier vooroverlegreacties ingediend. Ook zijn er ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door het college vindt u in bijlage 2 Antwoordnotitie voorontwerpbestemmingsplan bij de toelichting. Ook een overzicht met ambsthalve wijzigingen is hier onderdeel van.

8.3 Resultaten ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Tijdens de ter inzage leggingsperiode van 3 maart 2014 tot en met 14 april 2014 zijn twee zienswijzen ingediend. Ook zijn er ambtelijke opmerkingen op het plan gemaakt. Een volledig overzicht van deze reacties en de bijbehorende beantwoording door de gemeenteraad en ambtshalve wijzigingen vindt u in bijlage 3 Antwoordnotitie ontwerpbestemmingsplan bij de toelichting.

De aanpassingen betreffen wijzigingen in de toelichting, de bestemmingsplanregels en de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan. Omdat er aanpassingen in de bestemmingsplanregels en op de verbeelding zijn, is er sprake van gewijzigde vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan.

Op 26 juni 2014 is het bestemmingsplan ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad. Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad is opgenomen in bijlage 4 Vaststellingsbesluit bij de toelichting.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

In hoofdstuk 2 is algemeen ingegaan op het geldende beleidskader en specifiek stilgestaan bij het beleid dat voor voorliggend bestemmingsplan met name van belang is. Voor de geldende beleidskaders waar in hoofdstuk 2 niet nader op is ingegaan, is in deze bijlage een beschrijving opgenomen. Met voorliggend bestemmingsplan dat primair conserverend is, zijn de relevante nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke belangen geborgd.

1 Europees beleid
1.1 Kaderrichtlijn Water (KRW)

In 2000 hebben de landen van de Europese Unie de Kaderrichtlijn Water (KRW) onderschreven om te komen tot basisbeginselen voor een duurzaam waterbeleid in de Europese Unie. De Kaderrichtlijn Water is door Nederland vertaald naar landelijke beleidsuitgangspunten voor een robuust en duurzaam watersysteem. In 2027 moeten de door Nederland aangewezen KRW-oppervlaktewaterlichamen voldoen aan de richtlijnen, zoals deze door de Europese Unie zijn vastgesteld. Voor het bereiken van de KRW-doelen is in het Nationaal Bestuursakkoord Water de onderlinge samenwerking tussen de overheden vastgelegd.

2 Rijksbeleid
2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals: de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal, Platteland en Pieken in de Delta. Met de Structuurvisie zet het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Natuurbeschermingswet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)

In dit besluit worden regels gesteld voor verschillende aspecten van nationaal belang. Veel daarvan moeten nog worden uitgewerkt en vastgesteld.

2.3 Nota Belvedere (1999)

De Nota Belvedere geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. Daarnaast geeft het aan welke maatregelen getroffen moeten worden en geeft het een aanvulling op het bestaande sectorale beleid. Cultuurhistorie wordt daarbij beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal. Die invalshoek dient in het ruimtelijk beleid te worden bevorderd.

Deze nota vormde een belangrijke bouwsteen voor de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en andere relevante rijksnota's. Daarnaast heeft het beleid uit de Nota Belvedere zijn vertaling gekregen in het beleid van de andere bestuursniveaus.

De centrale doelstelling van het beleid luidt:

De cultuurhistorische identiteit wordt sterker richtinggevend voor de inrichting van de ruimte, en het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen.

Deze hoofddoelstelling is vertaald in de volgende doelen:

  • 1. Het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen.
  • 2. Het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenoemde Belvedere-gebieden.
  • 3. Het scheppen van voorwaarden ten behoeve van initiatieven van derden gericht op thematische versterking van de cultuurhistorie.
  • 4. Het verspreiden en toegankelijk maken van de kennis over cultuurhistorie, alsmede het stimuleren van de kansen van cultuurhistorie als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting en het ontwerp.
  • 5. Het bevorderen van de samenwerking tussen burgers, organisaties en overheden.
  • 6. Het verbeteren van de gebruiksmogelijkheden van het bestaande instrumentarium.

In bestemmingsplannen dienen de fysieke dragers (cultuurhistorische kernkwaliteiten) als ruimtelijk toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen te worden vastgelegd en kan indien nodig tevens een beleidsmatige opgave gericht op het herstel van de cultuurhistorische kwaliteit en samenhang worden opgenomen. De uitvoeringsstrategie kan van gebied tot gebied verschillen, van meeliften met bestaande initiatieven tot het initiëren van specifieke projecten.

2.4 Modernisering Monumentenzorg (MoMo) (2011)

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). Wat voor archeologie geldt, gaat voor al het cultureel erfgoed gelden. De volgende regel is van kracht:

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Dit betekent dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het betrekken van cultuurhistorische waarden bij het opstellen van bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreide eigen beleid.

2.5 Nationaal bestuursakkoord Water (NBW) (2011)

Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, zijn in dit Bestuursakkoord Water maatregelen overeengekomen voor doelmatig waterbeheer. Het doel is de kwaliteit van het beheer van het watersysteem en de waterketen vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij de expertise en deskundigheid met elkaar wordt gedeeld. Algemeen uitgangspunt is dat de overheden zich beperken tot hun kerntaken: taken worden op een niveau zo dicht mogelijk bij de burger gelegd; per terrein zijn ten hoogste twee bestuurslagen betrokken bij hetzelfde onderwerp.

2.6 Nationaal Waterplan (NW) (2009)

In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk een nationaal waterplan opstelt. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen aan voor een optimaal waterbeheer. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie.

2.7 Waterwet (2009)

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is ontstaan uit het samenvoegen van acht oude waterwetten. De Waterwet kent één watervergunning, voor onder andere het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het bouwen van een steiger. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. In de Keur heeft het waterschap regels opgenomen gericht op het veilig stellen van de water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast.

3 Provinciaal beleid
3.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen. De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheid drie deelgebieden:

  • Produceren op Land aan Zee;
  • Beleven van Land en Zee;
  • Bloeien op Land en in Zee.

In paragraaf 2.4 Provinciaal beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Slechts een select aantal onderdelen uit het Omgevingsplan komt terug in de verordening. Een aantal zijn van belang voor dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.4 Provinciaal beleid wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2018

Als vervolg op de provinciale beleidsvisie externe veiligheid ‘Risico’s InZicht’ heeft de provincie Zeeland de nieuwe beleidsvisie ‘Verantwoorde risico’s’ opgesteld. Bij het opstellen van deze beleidsvisie heeft afstemming plaatsgevonden met de voorbereiding van het nieuwe Omgevingsplan dat naar verwachting in 2012 zal worden vastgesteld. Met de Beleidsvisie externe veiligheid wordt het beleid van de afgelopen jaren op hoofdlijnen voortgezet. De doelstelling is het realiseren van een veilige woon-, werk- en recreatieomgeving.

De Provincie richt zich op het voorkomen van ongevallen door het zoveel mogelijk beperken van risico’s waaraan burgers worden blootgesteld die verbonden zijn aan de productie, de verwerking en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid in stedelijk gebied is primair de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het provinciaal externe veiligheidsbeleid rust op twee pijlers:

  • 1. De effectieve en efficiënte uitvoering van wet- en regelgeving.
  • 2. Invulling van de eigen beleidsvrijheid met locatiebeleid als belangrijkste instrument.

Om de doelstelling te realiseren worden de volgende drie sporen gevolgd:

  • Brongericht beleid. Via vergunningverlening en handhaving worden de oorzaken van risico’s aangepakt.
  • Omgevingsgericht beleid. Door ruimtelijke inrichtingsmaatregelen wordt gezorgd voor een zo veilig mogelijke leefsituatie. In dit beleid staat een gebiedsgerichte benadering centraal.
  • Rampenbestrijding. Hierbij gaat het om de voorbereiding op (de bestrijding van) calamiteiten. Dit is primair het domein van de Veiligheidsregio. De Commissaris van de Koningin heeft een coördinerende taak bij de rampenbestrijding.

In paragraaf 2.4 Provinciaal beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

3.4 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Zeeland 'Mobiliteit op maat' (2008)

De nationale planstructuur voor verkeer en vervoer is vastgelegd in het Nationale Verkeers- en Vervoersplan (NVVP). Op grond van de Planwet dient de Provincie te voldoen aan haar planverplichting een Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) op te stellen. Het PVVP gaat in op de essentiële onderdelen uit het NVVP en besteedt aandacht aan de afstemming met andere beleidsterreinen als ruimtelijke ordening, economie en milieu. De provincie is verplicht de meest belanghebbende bestuursorganen bij de planvoorbereiding te betrekken. Het PVVP zet in op een optimaal verkeers- en vervoerssysteem, waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in goede verhouding staat tot de kwaliteit van de samenleving als geheel, en dat recht doet aan de verschillende functies in de gebieden. Het basisbeleid, de elementen die voor heel Zeeland gelden, is gerelateerd aan de verschillende beleidssectoren en vertaald in verkeerskundige termen. Deze elementen zijn:

  • Duurzaam Veilig verkeer;
  • bereikbaarheid per auto, Openbaar Vervoer en fiets;
  • leefbaarheid.

Gezien de gebiedsspecifieke situaties is er aanleiding geweest om in het PVVP lokaal of in een bepaald gebied accenten aan te brengen in het basisbeleid.

3.5 Zeeuwse Nota Waterkeringen (2010)

Met de Zeeuwse Nota Waterkeringen 2010 stelt het Zeeuws Overlegorgaan Waterkeringen (ZOW) een gezamenlijk beleidskader en een gezamenlijke ambitie voor de waterkeringzorg vast. Het ZOW speelt hiermee in op nieuwe ontwikkelingen, regelgeving en beleid en neemt een standpunt in over de Zeeuwse uitwerking van het advies van de Deltacommissie en het Nationaal Waterplan. De nota geeft bovendien een eerste aanzet voor de gebiedsvisie voor de Zeeuwse kust, die is aangekondigd in het Nationaal Waterplan. Meer in detail heeft de Zeeuwse Nota Waterkeringen de volgende doelen:

  • waarborgen dat het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkeringen aan de normen blijft voldoen;
  • inspelen op specifieke kenmerken en gebruik van Zeeuwse kusten en oevers;
  • richting geven aan integraal kustbeheer;
  • anticiperen op ontwikkelingen op lange termijn;
  • sturing geven aan de Beheerplannen waterkeringen;
  • innovaties in de bescherming tegen overstromingen stimuleren.

3.6 Natuur- en landschapsbeleid

De provincie Zeeland is verantwoordelijk voor praktisch het hele natuurbeleid op basis van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet, de Boswet en de WILG (Wet inrichting landelijk gebied). De provincie stelt de beleidskaders vast, verleent ontheffingen en vergunningen, voert budgetbeheer, heeft de regie over de uitvoering, monitoring en toezicht (handhaving). Daarnaast wil de provincie dat natuurgebieden en het platteland voor het publiek ontsloten worden: bekend, vindbaar, bereikbaar, toegankelijk en beleefbaar met daarbij speciale aandacht voor mensen met een functiebeperking.

De provincie beoogt de identiteit, de diversiteit en de belevingswaarde van het Zeeuwse landschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden en te versterken. Herkenbaarheid, identiteit en regionale diversiteit zijn daarbij belangrijke uitgangspunten. De provincie zet daarom in op behoud, versterken en benutten van de meest kenmerkende kwaliteiten en waarden in Zeeland. Het gaat bijvoorbeeld over duinen, monumentale bebouwing, kreekruggen, bijzondere polders en de Staats-Spaanse Linies.

4 Regionaal beleid
4.1 Toetskader bluswatervoorziening en bereikbaarheid (2009)

Het toetskader bluswatervoorziening en bereikbaarheid is een samenvoeging van de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, lokale inzichten en andere beleidsstukken uit het land. Het toetskader is bedoeld als toelichting op artikel 10 van de Regeling bluswatervoorziening en hulpverlening gemeente Schouwen-Duiveland (2010). In dit artikel is vastgelegd dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor of toezien op de realisering van zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.

4.2 Waterbeheerplan 'Met het water mee II' (2010-2015)

In het waterbeheerplan staat het beleid van het waterschap voor oppervlaktewater en waterkeringen. Het waterbeheerplan bevat de ambities en uitvoeringsprojecten voor een planperiode. Het waterbeheerplan wordt vergeleken met een structuurvisie van de gemeente.

4.3 Keur watersysteem Waterschap Scheldestromen (2011)

In de Keur heeft het waterschap regels opgenomen gericht op het veilig stellen van de water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast. In de watertoets zoals opgenomen in paragraaf 4.8 Water van de toelichting op het bestemmingsplan is de Watertoets opgenomen.

4.4 Stroomgebiedsbeheerplan (2009-2015)

De stroomgebiedbeheerplannen (SGBP's) komen voort uit de verplichting van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) om voor elk stroomgebied onder meer een gebiedsbeschrijving, economische analyse, doelstellingen en maatregelen ten aanzien van de kwaliteit van oppervlaktewater- en grondwaterlichamen te rapporteren aan de Europese Commissie.

De KRW is onder meer gericht op het verbeteren van de chemische en ecologische oppervlaktewaterkwaliteit en de chemische grondwaterkwaliteit binnen Europa. Om deze verbetering in het jaar 2015 te realiseren kent de KRW een aanpak op het niveau van internationale stroomgebieden van rivieren. Alle landen binnen een stroomgebied moeten gezamenlijk bepalen hoe zij een goede grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit kunnen realiseren. De Nederlandse wateren behoren tot vier stroomgebieden, namelijk die van Eems, Maas, Rijndelta en Schelde. De gemeente Schouwen-Duiveland valt onder het stroomgebied van de Schelde.

Op 22 december 2009 is voldaan aan de Europese eis om voor ieder stroomgebied een beheerplan vastgesteld te hebben. De resultaten van deze stroomgebiedbeheerplannen (SGBP's) zijn dan verankerd in bestaande en nieuwe wettelijke planvormen. Daartoe moeten het Nationaal Waterplan, de provinciale omgevingsplannen en de waterbeheerplannen van de waterschappen worden opgesteld of herzien.

Om de 6 jaar wordt er een nieuw stroomgebiedbeheerplan met onderliggende plannen en maatregelen opgesteld. In 2027 dienen de waterlichamen dan te voldoen aan de gewenste goede waterkwaliteit.

5 Gemeentelijk beleid
5.1 Strategische visie 'Tij van de Toekomst 2011-2040' (2011)

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien.

In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'.

In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Hierna zijn de strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.

Strategische doelen: werken

  • De economie van Schouwen-Duiveland is sterk watergerelateerd;
  • Landbouw en aquacultuur zijn geïnnoveerd en verweven met andere functies;
  • Kleinschalige bedrijvigheid floreert, optimaal gestimuleerd en gefaciliteerd;
  • Vraag en aanbod van de arbeidsmarkt zijn in balans;
  • Schouwen-Duiveland is krachtig gepositioneerd als toonaangevend in water en veelzijdig vakantie-eiland.

Strategische doelen: wonen

  • De gemeente heeft een kwalitatief goed en realistisch voorzieningenniveau;
  • In de gemeente wordt prettig en naar behoefte gewoond;
  • De leefbaarheid en sociale samenhang in de kernen is groot. Inwoners zijn actief en betrokken;
  • Er is een goed en betaalbaar aanbod van zorg en welzijn dat vraaggestuurd tot stand komt.

Strategische doelen: verblijven

  • De bijzondere kwaliteiten (water, natuur, cultuur) maken Schouwen-Duiveland tot een aantrekkelijk vakantie-eiland;
  • Het eiland Schouwen-Duiveland heeft een krachtig en duidelijk herkenbare toeristische hoofdstructuur. We benutten de daaraan verbonden potenties;
  • De kwaliteit en diversiteit van de toeristische sector is groot. We maken gebruik van de unieke mogelijkheden die het water biedt;
  • Schouwen-Duiveland is een aantrekkelijk vakantie-eiland door de bloeiende watersport en de vele watergerelateerde activiteiten en evenementen.

De bestaande ruimtevragende functies wonen, werken en (verblijfs)recreatie zijn positief bestemd in onderhavig bestemmingsplan. De ambities worden binnen de bestemmingsgrenzen van dit bestemmingsplan gefaciliteerd.

5.2 Woonvisie (2013-2022)

De gemeente heeft de ambitie om minimaal te kunnen voorzien in de opvang van de natuurlijke groei in de kernen. Verder wordt ruimte gegeven aan de woningbehoefte van permanente en tijdelijke vestigers, door aantrekkelijke woonmilieus in zowel de bestaande voorraad als ook in de nieuwbouw.

Ambities

Deze Woonvisie moet er voor zorgen dat tot 2022 de juiste keuzes te maken om in 2040 het strategische doel te hebben bereikt: 'We wonen prettig naar wens en behoefte'. Deze doelstelling tot 2022 is uitgesplitst in de volgende ambities/beleidsaccenten:

  • kwantitatieve ambities voor eigen behoefte;
  • kwalitatieve ambities voor eigen behoefte;
  • pakken van woonkansen voor vestigers.

Kwantitatieve ambities voor eigen behoefte tot 2022

  • Uitgegaan wordt van een kwantitatieve woningbehoefte van 450 woningen voor eigen huishoudens. Prognoses geven voor de komende tien jaar nog een groei aan met ongeveer 450 huishoudens. Daarna slaat de huishoudensgroei om in huishoudensafname.
  • Aanpakken van de te grote plancapaciteit: deze wordt de komende jaren in evenwicht gebracht met de kwantitatieve woningbehoefte. De netto plancapaciteit ligt op ongeveer 1.250 woningen en is aanzienlijk meer dan de gemeentelijke woningbehoefte tot 2022. De instroom van vestigers is veel te beperkt om het overige deel van de plannen in te vullen.
  • Onderzoeken of er een relatie gelegd kan worden tussen de verdiencapaciteit van nieuwbouwplannen en herstructurering. Door de beperkte eigen woningbehoefte kan nieuwbouw niet langer worden gezien als financieringsinstrument voor onrendabele investeringen. Er zal niet altijd meer sprake zijn van een verdiencapaciteit van nieuwbouwplannen. Of er nog mogelijkheden zijn om een relatie te leggen tussen deze twee aspecten zal per plan nader onderzocht moeten worden.

Kwalitatieve ambities voor eigen behoefte tot 2022

  • Kwaliteit verbeteren en herstructureren van de bestaande woningvoorraad. Te kleine en niet functionele koop- en huurwoningen, die niet meer voldoen aan de huidige kwalitatieve woonwensen, moeten worden aangepast of vervangen.
  • Nieuwbouw in beginsel in elke kern toestaan: de behoefte moet vanuit de kern worden aangetoond. Op voorhand wordt geen enkele kern van nieuwbouw uitgesloten, mits de plannen passen binnen het kwantitatief en kwalitatief woningbouwkader per woonmilieu en ze voldoen aan de kwalitatieve accenten.
  • Inspelen op de kwalitatieve behoefte van de diverse doelgroepen en realiseren aanvullend nieuwbouw: zoals voldoende huurwoningen voor huishoudens met een laaginkomen, starters in beginsel bedienen in de bestaande woningvoorraad, maatregelen om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen en stimuleren spreiding van wonen met zorg. Naast het bouwen van levensloopgeschikte woningen ook inspelen op de vraag naar middeldure huur (€574 - €681) en dure huur (> €681) en eengezinswoningen tussen de €180.000 en €250.000.
  • Realiseren nieuwbouw binnen de contouren van de kernen: inbreiding gaat voor uitbreiding. Er is ruim voldoende plancapaciteit aanwezig en het buitengebied moet niet onnodig geschaad worden.

Pakken van woonkansen voor vestigers tot 2022

Ruimte geven aan de woningbehoefte van tijdelijke en permanente vestigers. Wonen op Schouwen-Duiveland spreekt veel mensen aan: de rust, ruimte en veiligheid. Bouwen voor vestigers wordt gezien als een kans. Kwantitatief wordt er een limiet gesteld van maximaal 200 nieuwbouwwoningen voor vestigers. Voor deze extra ambitie worden wel eisen gesteld dat het moet gaan om niches in de woningmarkt: creatieve nieuwbouwconcepten die aantrekkelijk zijn voor vestigers op de juiste locatie. Hierbij leggen we de focus op het woonmilieu 'Wonen aan de kust' en in mindere mate aan 'Zierikzee' en 'Dorpswonen'.

Onderscheid naar woonmilieu

In de woonvisie is een onderscheid gemaakt in woonmilieus vanwege de diversiteit. Waar nodig wordt bij de diverse beleidsonderdelen onderscheid gemaakt naar de verschillende woonmilieus.

Wonen aan de kust (Burgh-Haamstede, Ellemeet, Noordwelle, Renesse en Scharendijke). De focus ligt hier (steeds meer) op herstructurering en transformatie van de bestaande voorraad. Vanwege vergrijzing en krimp in deze dorpen is in beginsel beperkt ruimte nodig voor uitbreiding van de woningvoorraad. Door de aantrekkelijkheid van dit woonmilieu, ook voor de lokale behoefte, is er nog ruimte om 30 woningen toe te voegen. In deze kernen is het bouwen op maat, waarbij het accent ligt op de doelgroep ouderen en levensloopgeschikt bouwen.

Dorps wonen (Bruinisse, Brouwershaven, Nieuwerkerk, Oosterland, Dreischor, Kerkwerve, Noordgouwe, Ouwerkerk, Serooskerke, Sirjansland, Zonnemaire). Er is ruimte in dit woonmilieu om ca. 100 woningen toe te voegen. De kernen in dit woonmilieu zijn relatief jong in leeftijdsopbouw en kennen nog enige groei de komende jaren. Het is belangrijk om in deze lokale behoefte te voorzien. Kansen om vestigers aan te trekken zijn in dit woonmilieu beperkter. Voor Bruinisse, als centrumkern binnen dit woonmilieu, zijn 60 woningen gepland en wordt een richting gegeven aan de verhouding voor huur-koop en eensgezinsappartementen. Voor de overige kernen is het bouwen op maat / rekening houden met de huidige grootte (aantal huishoudens) en te verwachten ontwikkeling daarin. In totaliteit komt het aantal per saldo toe te voegen woningen in deze kernen tezamen niet boven de 40 uit. Ook binnen dit woonmilieu geldt dat het vizier zich langzaam gaat richten op herstructurering en transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Zierikzee De focus ligt voor Zierikzee op gedifferentieerd bouwen. Zierikzee neemt als centrumstad het leeuwendeel van de gemeentelijke woningbehoefte voor zijn rekening: voor de komende 10 jaar wordt uitgegaan van een toevoeging van ongeveer 320 woningen aan de woningvoorraad. In de kwalitatieve toedeling wordt rekening gehouden met de trends en opgaven in de woonbehoefte.

Strategie

Het strategisch uitgangspunt is gericht op kwaliteit!: de juiste woningen realiseren op de juiste plaats en veel aandacht hebben voor de fysieke omgevingskwaliteiten. Het gaat om minder en kwalitatief betere nieuwbouw en om veel aandacht voor de vitaliteit van de bestaande voorraad. De woonkwaliteit wordt integraal benaderd; de kwaliteit van de woning en de woonomgeving zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en staan centraal! Het gaat om lange termijn kwaliteit en niet om de kwaliteit die vandaag verkoopt in de nieuwbouw. Dus: kiezen tussen plannen en alleen de beste mogen door. Deze strategie is uitgewerkt aan de hand van de volgende speerpunten:

  • 1. Woonkwaliteiten toevoegen in de nieuwbouw
    Vanwege de economische crisis en de stagnatie op de woningmarkt heeft de nieuwbouwmarkt het moeilijk. Het is daarom belangrijk dat wat we nieuw bouwen aansluit op de eigen behoefte (afzetbaar op korte en langere termijn) en tegelijkertijd toekomstwaarde (duurzaam toegevoegde waarde op langere termijn) heeft.
  • 2. Plancapaciteit in evenwicht brengen met de kwantitatieve woningbehoefte
    De plancapaciteit moet sterk verminderd worden om risico's van leegstand en afzet te voorkomen.
  • 3. Herstructureren van de bestaande woningvoorraad
    Na 2022 is er alleen nog sprake van vervangingsbehoefte. Daarom wordt voorgesorteerd op de periode na 2022, waarin alleen sprake is van herstructurering en transformatie van de bestaande voorraad.
  • 4. Kansen pakken als het gaat om het aantrekken van vestigers
    Schouwen-Duiveland heeft aantrekkelijke woonmilieus voor vestigers. Woonkwaliteiten kunnen beter worden benut.

De strategie is uitgewerkt in een actieprogramma om het de uitvoering van het beleid te waarborgen. Daarnaast leidt de visie tot het herprogrammeren van de plancapaciteit.

Herprogrammeren plancapaciteit

In totaliteit is de plancapaciteit momenteel bijna 3x zo groot als de totale gemeentelijke behoefte. Dit brengt risico's met zich mee, zoals exploitatietekorten, schaderisico's, stedenbouwkundig onafgemaakte plannen, zeer langdurige bouwlocaties, verkoop- en verhuurbaarheid van delen van de bestaande voorraad komt onder druk te staan. Er moet een nieuw evenwicht komen tussen de omvang van de plancapaciteit, de eigen woningbehoefte, de kansen op instroom van elders en de mate waarin woningen worden onttrokken uit de bestaande woningvoorraad.

Voor de (her)programmering van de nieuwbouw zijn de volgende acties aangegeven:

  • De gemeente hanteert de woningbouwkaders per woonmilieu en per kern als richtsnoer voor de woningbouw in kwalitatieve en kwantitatieve zin. De gemeente hanteert een onderscheid tussen de harde en zachte plancapaciteit.
  • Het College gaat de (mis)match in beeld brengen tussen kaders en plancapaciteit en doet een prioriteringsvoorstel en bijbehorende woningbouw(her)programmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00088BpAbt-va01_0014.png"

  • De Gemeente gaat na vaststelling van de herprogrammering samen met ontwikkelende partners aan de slag met implementeren van de herprogrammering, en waar nodig instrumentarium inzetten dat bijdraagt aan een beter evenwicht tussen de woningbouwkaders en plancapaciteit.
5.3 Gemeentelijk woningbouwprogramma (2010)

Op 19 oktober 2010 is de gemeentelijke woningbouwplanningslijst 2010 tot en met 2020 vastgesteld. De planningslijst maakt inzichtelijk hoe de samenhang is tussen het kwantitatieve en kwalitatieve deel van de woningbouwplanning. De informatie uit de planningslijst wordt door de provincie gebruikt voor de analyse of de woningbouw van gemeenten blijft binnen de ruimtelijke ordeningsdoelstellingen van bundeling en zuinig ruimtegebruik. Op grond van deze analyse hebben Gedeputeerde Staten goedkeuring verleend aan de planningslijst. De planningslijst wordt beschouwd als een voortschrijdend proces. Op basis van de nieuwe Woonvisie (2013-2022) wordt het gemeentelijk woningbouwprogramma 2010 herzien.

5.4 Gebruiksverordening tweede woningen (2006)

Om de kernen leefbaar te houden heeft de gemeente Schouwen-Duiveland een Gebruiksverordening tweede woningen. Deze verordening geldt voor elke kern afzonderlijk. Per kern is een kaartje beschikbaar waarop het gebied is aangegeven waarbinnen de verordening van toepassing is. In sommige dorpen is de leefbaarheid in het geding doordat woningen slechts een relatief klein deel van het jaar bewoond worden, met name alleen in de vakanties en/of de zomer. Dat gaat ten koste van het voorzieningenniveau en het leefklimaat.

Samengevat verbiedt de verordening een tot permanente bewoning bestemd gebouw voor recreatieve doeleinden te gebruiken. In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders een afwijking verlenen van de verordening.

5.5 Detailhandelsstructuurvisie (2013)

In oktober 2008 heeft de gemeenteraad de detailhandelsstructuurvisie voor de gemeente Schouwen-Duiveland vastgesteld. Na 2008 hebben zich echter ontwikkelingen voorgedaan die vragen om een evaluatie en aanpassing van de detailhandelsstructuurvisie. Het betreft de volgende ontwikkelingen:

  • Diverse supermarkten hebben plannen ingediend die niet (geheel) passen in de detailhandelsstructuurvisie van 2008.
  • De gemeenteraad heeft in oktober 2011 de strategische visie 2040 ‘Tij van de Toekomst’ vastgesteld. Hierin is vastgelegd te komen tot een evenwichtige, duurzame ontwikkeling van economie, vestigingsklimaat en ruimtelijke kwaliteit. Zierikzee is het aantrekkelijk en toekomstbestendig centrum van Schouwen-Duiveland. Het belang van Zierikzee als de dragende kern van het eiland is in de strategische visie nadrukkelijk benoemd. Detailhandel vormt de motor van wonen, werken en verblijven in de binnenstad: een goed voorzieningenniveau voor bewoners, het verhogen van de attractiewaarde en een belangrijke functie voor werkgelegenheid.
  • In het verlengde van de Strategische Visie wordt momenteel hard gewerkt aan het Programma Zierikzee. De meer integrale aanpak en het leggen van verbindingen tussen projecten brengt nieuwe en andere inzichten met zich mee. Ook op het gebied van de detailhandelsstructuur.
  • De visie op het gebied Haringvlietplein / Boerenweg, de Gasthuisboomgaard en de ontwikkeling en inrichtingsopgave van de Zuid-Oostflank van Zierikzee-centrum (de Stadsentree Havenpoort) vormen specifieke onderdelen van het Programma Zierikzee. Een herontwikkelingsopgave dient zich aan. Voor alle drie de locaties is het belangrijk om meer gericht in beeld te brengen welke rol detailhandel in dit perspectief kan spelen.

In dit rapport wordt, rekening houdend met bovengenoemde ontwikkelingen, een geactualiseerde ruimtelijke visie op de detailhandelsstructuur voor Schouwen-Duiveland gegeven.

Het detailhandelsbeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft de volgende hoofddoelen:

  • komen tot een goede verzorgingsstructuur voor haar inwoners en de toeristen in het gebied
  • komen tot een duurzame voorzieningenstructuur en een sterk ondernemersklimaat voor haar ondernemers.

Om de consument zo goed mogelijk te bedienen, wordt gestreefd naar sterke winkelconcentraties die elkaar aanvullen. Aan de ondernemers wordt bovendien zo veel mogelijk ruimte binnen de gestelde kaders geboden om in te kunnen blijven spelen op de dynamiek in de detailhandel (vernieuwing).

In paragraaf 2.6 Gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

5.6 Ontwikkelingsvisie horeca (2007)

De Ontwikkelingsvisie horeca is een uitwerking van het actieprogramma 'Schouwen-Duiveland kiest voor toerisme' uit 2004. Het doel van de ontwikkelingsvisie horeca is om kaders aan te geven waarbinnen horecaontwikkelingen mogelijk zijn op Schouwen-Duiveland. Deze kaders dienen als richtlijn bij het maken van ruimtelijke afwegingen, onder meer bij de actualisering van bestemmingsplannen. Daarnaast heeft het tot doel het signaleren van trends waarop de Gemeente Schouwen-Duiveland haar beleidskeuzes kan baseren. De Ontwikkelingsvisie horeca stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en wil daarbij kaders geven waarbinnen ondernemers ruimte krijgen om te ondernemen. De ondernemer heeft daarbij de verantwoordelijkheid om de behoefte van de markt te bepalen. Deze kaders zijn richtinggevend bij de actualisatie van bestemmingsplannen. De gemeente wil daarmee een bijdrage leveren aan de diversiteit en kwaliteit van de horeca en duidelijkheid bieden voor ondernemers.

In de visie wordt onderscheid gemaakt in enerzijds verblijfsrecreatieve horeca (zoals hotel, pension en Bed & Breakfast) en anderzijds consumptieve horeca (zoals café, discotheek, restaurant). Bij deze tweedeling is gekeken naar het oorspronkelijke doel van de horecagelegenheid: het aanbieden van overnachtingen of het aanbieden van consumerende goederen.

Eetkramen

Op Schouwen-Duiveland zijn diverse standplaatsen aanwezig waar snackwagens op basis van een standplaatsvergunning eet- en drinkwaren verkopen. Dergelijke snackwagens, die slechts tijdelijk (één of enkele dagen per week) op de weg zijn geplaatst, vallen onder het gemeentelijke Vent- en standplaatsenbeleid. Dergelijke snackwagens vallen niet onder het begrip 'horecabedrijf' in de zin van de APV en zijn over het algemeen tijdelijk op de weg aanwezig. Er zijn echter ook vormen te onderscheiden die tussen een tijdelijke standplaats en een reguliere (permanente) horecagelegenheid in zitten. Een voorbeeld is een permanente kiosk of andersoortig bouwwerk, dat als besloten ruimte kan worden aangemerkt, maar niet voor publiek toegankelijk is. Nieuwvestiging of, indien van toepassing, uitbreiding van dergelijke consumptieve gelegenheden worden niet wenselijk geacht. Het college kan echter afwijkend besluiten indien sprake is van een unieke, kwalitatieve aanvulling op het bestaande aanbod en indien een dergelijke kiosk past binnen een omgevingsplan of herinrichtingsplan zoals de Structuurvisie.

Terrasoverkappingen

De gemeente wil inspelen op de trend in de consumptieve horeca tot het overkappen van terrassen. De laatste jaren komen er steeds meer verzoeken voor het geheel of gedeeltelijk overkappen van terrassen, over het algemeen in de vorm van aan weerszijden van een stalen frame uitschuifbare zonneschermen. De gemeente wil hieraan, waar mogelijk, medewerking verlenen ter bevordering van jaarrondexploitatie van terrassen en daarmee seizoensverlenging. Omdat terrasoverkappingen omgevingsvergunningplichtige bouwwerken zijn, heeft de gemeente hiervoor welstandscriteria geformuleerd in de 'Beleidsregels terrassen Schouwen-Duiveland'.

5.7 Bedrijventerreinenprogramma (2010)

Voor een gezonde ontwikkeling van de Zeeuwse economie is voldoende ruimte voor economische functies een belangrijke voorwaarde. De provincie Zeeland hecht in dat kader belang aan een gezonde Zeeuwse bedrijventerreinenmarkt. Dit komt enerzijds neer op het bieden van voldoende ruimte voorbedrijven. Anderzijds dient het aanbod aan terreinen niet te ruim te zijn, omdat op deze wijze de drijfveer voor herstructurering en (daarmee) de prikkel voor zorgvuldig gebruik van de ruimte ontbreekt. Verder dient deze ruimte voor bedrijvigheid in kwalitatief opzicht in orde te zijn.

Om de Zeeuwse bedrijventerreinenmarkt in kwantitatief en kwalitatief opzicht te optimaliseren, heeft de provincie Zeeland in het Provinciaal Sociaal-Economisch Beleidsplan en het Omgevingsplan Zeeland het instrument 'bedrijventerreinenprogramma's' geïntroduceerd. De bedoeling is dat iedere Zeeuwse regio een bedrijventerreinenprogramma opstelt. Het bedrijventerreinenprogramma (2010) van de gemeente Schouwen-Duiveland geeft hier invulling aan. In dit programma vindt de vertaling plaats van de planningsopgave voor bedrijventerreinen voor Schouwen-Duiveland uit het Omgevingsplan. Vraag en aanbod van terreinen zijn zowel kwantitatief als kwalitatief aan elkaar gekoppeld, zowel voor de periode tot en met 2012 als voor de periode daarna.

De locatiekeuzen voor nieuwe terreinen is gebaseerd op drie strategische keuzen:

  • nieuwe ontwikkeling van grootschalige bedrijventerreinen worden geconcentreerd in Zierikzee
  • bestaande kleinschalige bedrijventerreinen zijn bedoeld voor bedrijvigheid die qua aard en schaal aansluiten bij het dorp of de omgeving waar het toe hoort; op deze terreinen wordt in voorkomende gevallen ruimte geboden voor uitbreiding van bestaande bedrijven en verplaatsingen uit de dorpskern.
  • de nadruk wordt gelegd op een kwalitatieve differentiatie van bedrijvenlocaties. Ten behoeve van de kwalitatieve differentiatie is een overzicht gemaakt van alle bestaande locaties die een rol spelen in de opvang van bedrijvigheid. Op een relatief groot aantal locaties bestaan concrete plannen voor een gedeeltelijke of gehele transformatie of voor een meer of minder ingrijpende herstructurering.

IJkpunt van de gemeente is dat de ontwikkeling van de totale voorraad in de pas loopt met de behoefte van bedrijven. Met behulp van transformatie- en herstructureringsprocessen wordt enerzijds een duurzaam ruimtegebruik bewerkstelligd en anderzijds schept het kansen om de kwalitatieve differentiatie van bedrijvenlocaties verder vorm te geven.

In paragraaf 2.6 Gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het belang van dit beleid voor voorliggend bestemmingsplan.

5.8 Beleidsnota Evenementen (2006)

Evenementen zijn goede promotie voor Schouwen-Duiveland en dragen bij aan de leefbaarheid van kernen. Ze kunnen ook overlast veroorzaken. Door de toename van evenementen op Schouwen-Duiveland ontstaan soms knelpunten bij de vergunningverlening, handhaving en tijdens het organiseren van evenementen. Zo geven samenloop van evenementen en de vele snuffelmarken soms overlast en bestaan onduidelijkheden over voorschriften, zoals bijvoorbeeld geluidsnormen.

De gemeente wil dergelijke knelpunten verhelpen. Deze nota is een leidraad voor een goed evenementenklimaat op Schouwen-Duiveland in de komende jaren. Hiervoor heeft de gemeente een aantal uitgangspunten opgesteld, zoals:

  • Stimulering van initiatieven van eilandelijke niet-commerciële organisaties.
  • Meer kostendekkendheid van gemeentelijke faciliteiten.
  • Waarborging van openbare orde en veiligheid.
  • Vereenvoudiging van regelgeving (deregulering).
  • Goede communicatie met organisatoren.

Aan de hand van bestaande knelpunten en de uitgangspunten voor evenementen zijn ongeveer 30 beleidskeuzes gemaakt. Belangrijke beleidskeuzes zijn:

  • Het bepalen van vergunningvrije- en melding- of vergunningplichtige evenementen.
  • Het bepalen van maximale geluidsnormen en eindtijden van evenement en muziek.
  • Het beperken van de zogenaamde 12-dagenregeling.

Verder zijn er specifieke beleidskeuzes gemaakt voor snuffelmarkten en circussen. De gemeente beperkt snuffelmarkten, zowel in aantal als locatie. Niet-commerciële evenementen gaan voor op commerciële evenementen. De gemeente maakt ook keuzes op het gebied van handhaving. Zo is per soort overtreding een handhavingsactie bepaald. Ook financieel worden keuzes gemaakt. Alle vergunningplichtige organisatoren betalen precariobelasting, verdeeld naar grootte van het evenement. De legestarifering is vereenvoudigd en de gemeentelijke facilitering van commerciële evenementen wordt voortaan doorberekend.

5.9 Actualisatie integraal verkeer- en vervoersplan (2008)

De actualisatie legt de verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland voor de komende jaren in hoofdlijnen vast. Ook voor het regionaal beleid wordt met het gewenst fysiek netwerk en de opdeling van de gemeente in gebiedsprofielen een duidelijke visie gegeven wat betreft de infrastructuur. In deze actualisatie wordt uitgegaan van een andere benadering van het mobiliteitsvraagstuk. In plaats dat alleen van de gedachte wordt uitgegaan dat mobiliteit een voorwaarde is voor economisch functioneren en deelnemen aan maatschappelijke processen, wordt de aandacht voor een groot deel gericht op het faciliteren. Met andere woorden: De bestaande verkeersstructuur en gebiedsprofielen moeten voor een belangrijk deel richting gevend zijn voor verdere ontwikkelingen en economische ontwikkelingen om geen nodeloze extra mobiliteit te genereren. Hierbij spelen de Ruimtelijke/strategische Visie Schouwen-Duiveland en bestemmingsplannen een belangrijke rol.

Op basis van het gewenst fysiek netwerk willen wij in samenhang met de andere wegbeheerders knelpunten aanpakken om daarmee de veiligheid en bereikbaarheid te verbeteren. Via gebiedsgerichte aanpak zal de afstemming plaatsvinden van de netwerken van de verschillende wegbeheerders. Daarbij zal differentiatie in bereikbaarheid plaatsvinden al naar gelang de functie en betekenis van het gebied.

Nieuwe uitbreidingsplannen en inbreidingen worden ingericht conform de uitgangspunten van "Duurzaam Veilig" en aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het CROW. Dit betekent dat voor uitbreidingsplannen een 30km-regime geldt en de gebieden als zodanig worden ingericht.

Op het gebied van verkeersveiligheid willen wij ons voor de korte termijn richten op een sobere en kosteneffectieve aanpak van verkeersonveilige situaties. De financiële mogelijkheden om onze doelstellingen en ambities te realiseren zijn echter beperkt.

5.10 Schouwen-Duiveland Sportief 2008-2014 (2008)

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft de beleidsuitgangspunten voor sport vastgelegd in de Nota Schouwen-Duiveland Sportief 2008-2014. Hieruit komen de volgende kernpunten naar voren:

  • Sport en bewegen draagt bij aan de leefbaarheid van de samenleving en is leuk om te beleven;
  • Sport en bewegen vormt mensen (sociale contacten, sociale vaardigheden, samenwerking, doorzettingsvermogen, verantwoordelijkheidsbesef, fysiek, normen en waarden, tegengaan criminaliteit, deelname zelfwerkzaamheid);
  • Sport en bewegen is (doorgaans) goed voor de gezondheid en zet aan tot een actieve en gezonde leefstijl;
  • Topsport inspireert en stimuleert mensen uit alle lagen van de bevolking om te bewegen;
  • Gemeentelijke buitensportterreinen blijven gehandhaafd, onder voorbehoud van door de gebruikers zelf dragen van de onderhouds- en beheerslasten betreffende bestaande club- en kleedgebouwen en van de investerings-, onderhouds- en beheerslasten van eventuele toekomstige uitbreidingen van deze gebouwen;
  • Gemeentelijke binnensportvoorzieningen (gym- en sportzalen) blijven gehandhaafd, onder voorbehoud van een nog te bepalen % bezettingsgraad;
  • Sport- en speelruimte is voor iedereen fysiek toegankelijk;
  • Stimuleren dat meer mensen gaan sporten en bewegen;
  • De toekomstige rol van de gemeente in sportbeleid is regisserend, faciliterend, adviserend, monitorend en herijkend.

Voor wat betreft sportaccommodaties worden de op de buitensportaccommodaties staande club- en kleedgebouwen (indien van toepassing) aan de gebruikers overgedragen. Dit alles vanuit het gemeentelijk Strategisch Accommodatie Beleid (SAB). De gemeente streeft naar een grotere verantwoordelijkheid van de burger/gebruiker. De (gemeentelijke) sportaccommodaties moeten echter wel voor alle leeftijdsgroepen toegankelijk en betaalbaar zijn (en blijven). De accommodaties moeten voldoen aan de door de betrokken sportbonden opgestelde criteria, met uitzondering van die gevallen waarin de Vereniging Nederlandse Gemeenten een afwijkend standpunt inneemt.

5.11 Welstandsnota 2012

De gemeentelijke overheid heeft de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving in het algemeen en de visuele- of beeldkwaliteit in het bijzonder. In de Woningwet (vanaf 1 januari 2003) wordt de gemeenteraad verplicht:

  • burgers, ruim voordat ruimtelijk planvormingsprocessen worden afgesloten, concreet duidelijk te maken wat het wettelijk criterium 'redelijke eisen van welstand' inhoudt;
  • ruim vooraf een zo concreet mogelijk inhoudelijk toetsingskader te bieden dat door B&W en de welstandscommissie bij de uitoefening van hun wettelijke taken moet worden gehanteerd.

Dergelijke criteria dienen te worden opgenomen in een gemeentelijke welstandsnota. Voordat het gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld wordt, is het echter van belang te beschikken over een beleidskader inzake de ruimtelijk-visuele kwaliteit van het gehele gemeentelijk grondgebied.

Middels een uitgebreide inventarisatie en analyse van zowel de bestaande beleidsstukken als van de ruimtelijke structuur van het gemeentelijke grondgebied, is gebleken dat Schouwen-Duiveland onder te verdelen is in een aantal gebieden en/of clusters van gebieden met gelijke kenmerken en eigenschappen op stedenbouwkundige, architectonische, functionele en/of thematische gronden.

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Schouwen-Duiveland. Het gaat met name om criteria ter beoordeling van regulier bouwvergunningplichtige (volgens Wabo: omgevingsvergunningplichtige) bouwwerken. Daarnaast omvatten de gebiedsuitwerkingen ook criteria voor de veel voorkomende kleine bouwplannen, aanvullend op de sneltoetscriteria. Gebaseerd op de ruimtelijke opbouw is onderscheid gemaakt naar een vijftal verschillende gebiedscategorieën (thema's) onderverdeeld in 19 deelgebieden met overeenkomstige kenmerken en eigenschappen.

De volgende gebiedscategorieën zijn aangegeven:

  • 1. Dorpskernen;
  • 2. Planmatige uitbreidingen;
  • 3. Bedrijfs- en haventerreinen;
  • 4. Sport en recreatie;
  • 5. Buitengebied.

Binnen het selectieve gebiedsgerichte welstandsbeleid is het van belang om vast te stellen in welke gebieden meer regulering gewenst is en in welke gebieden minder. Dit is inzichtelijk gemaakt door het vastleggen van zogenaamde welstandsniveaus. In Schouwen-Duiveland wordt gebruik gemaakt van een viertal welstandsniveaus:

  • i. Beschermde stads- en dorpsgezichten (extra bescherming gericht op consolidatie van historische context);
  • ii. Bijzondere welstandsgebieden (extra inspanning tot voordeel van de bestaande of gewenste ruimtelijke kwaliteit);
  • iii. Reguliere welstandsgebieden (normale inspanning gericht op het handhaven van de basiskwaliteit);
  • iv. Welstandsvrije gebieden (geen welstandstoetsing).
5.12 Landschappelijk Raamwerk (2007)

Het bestaande landschap is een belangrijk vertrekpunt bij het bepalen van de ontwikkelruimte voor het buitengebied. Om optimaal recht te doen aan dit uitgangspunt is het Landschappelijk Raamwerk als zelfstandig toetsingskader opgesteld. Daarbij is uitsluitend gekeken naar de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het landschap ("met oogkleppen op"), zonder daarbij te letten op de aard van mogelijke ontwikkelingen (zoals de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of vestiging van een nieuw landgoed).

In het Landschappelijk Raamwerk wordt geconcludeerd dat het landschap van Schouwen-Duiveland karakteristiek is en in het algemeen hoog wordt gewaardeerd. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het landschap een "robuust" karakter heeft. Daarmee wordt bedoeld dat het de nodige ruimtelijke ontwikkelingen kan opvangen, zonder dat de algemene kenmerken van het gebied (de omgevingskwaliteiten) daardoor onevenredig worden aangetast. Met behoud van het karakter op hoofdlijnen biedt het landschap de nodige ontwikkelruimte voor de gebruiksfuncties van het buitengebied. In het Landschappelijk Raamwerk worden de Schouwen-Duivelandse omgevingskwaliteiten op gemeentelijk niveau benoemd. Op basis van deze omgevingskwaliteiten wordt voorts de landschappelijke ontwikkelruimte bepaald.

5.13 Nota integraal Erfgoedbeleid Schouwen-Duiveland 2012-2018 (2012)

'DE SCHATKAMER VAN SCHOUWEN-DUIVELAND, BEHOUDEN...BELEVEN, BENUTTEN'

Schouwen-Duiveland is trots op haar rijke geschiedenis. We koesteren de honderden monumenten als getuigen van deze geschiedenis en ons landschap met veel historische kenmerken. Het erfgoed geeft karakter en identiteit aan onze leefomgeving. Bovendien geeft het herkenning voor bewoners en verrast het bezoekers. De geschiedenis en het grote aantal monumenten maken Schouwen-Duiveland aantrekkelijk als woon-, werk- en vakantie-eiland. Ons erfgoed is een fundament om op te bouwen. De gemeente Schouwen-Duiveland zet met de erfgoednota in op het behouden, het beleven en het benutten van haar Cultuur-Historisch Erfgoed.

Behouden: behoud van al het erfgoed dat als waardevol en belangrijk voor de samenleving geacht wordt (Archeologie, cultuurlandschap, beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten). Behoud gaat in de nota hand in hand met ontwikkeling. Cultureel erfgoed kan ook een belangrijke inspiratiebron zijn voor het verbinden van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan de vorm en geschiedenis van de bestaande omgeving. Ruimtelijke kwaliteit en identiteit wordt hiermee verder versterkt. Behoud is een randvoorwaarde om te kunnen beleven en benutten. Behouden doen we vooral door: De wettelijke bescherming van monumenten, Gemeentelijke monumenten, Erfgoed in bestemmingsplannen, Herbestemming van monumenten en Subsidiëring

Beleven, benutten: door het beleven en benutten van ons erfgoed komt onze geschiedenis tot leven. Beleven en benutten is dan ook een meer actieve vorm van omgaan met onze monumenten, cultuurlandschappen en verhalen. Het zien en beleven van erfgoed maakt dat burgers en bezoekers ons eiland nog meer gaan waarderen. Maar erfgoed zien is goed (leren) kijken. De gemeente kan burgers en bezoekers hierbij helpen. Door erfgoed, in de meest brede zin van het woord, meer onder de aandacht te brengen en beter toegankelijk te maken. Hierdoor kan een groter of juist een specifieker publiek bereikt worden. Beleven en benutten doen we vooral door: educatie, versterking van het toeristisch-recreatief product, versterking samenwerking, toegankelijke informatie en de ontwikkeling van gerichte producten.

De gemeente Schouwen-Duiveland zet met het erfgoedbeleid 2012-2017 verder in op:

  • Het aanbrengen van focus in wat we (vooral) willen behouden ….beleven en benutten (water, door tijd en ruimte heen, de iconen van het eiland, de bakens van veiligheid en vertrouwen, de verhalen achter het erfgoed, het door water gevormde cultuurlandschap en de verborgen schatten, mijlpalen in de tijd: de late Middeleeuwen (15e eeuw) en de watersnoodramp, de Atlantikwall, typisch Schouwen-Duivelandse gebruiken en tradities);
  • Connectie in plaats van collectie;
  • Samenwerking;
  • Haalbaar en betaalbaar.

Onder het motto 'van collectie naar connectie' wordt de zorg voor het cultureel erfgoed verbonden met andere (ruimtelijke) ontwikkelingsopgaven. Ons cultureel erfgoed is geen stoffige verzameling historische elementen maar leeft en wordt beleefd. We verbinden ons erfgoed met de verhalen en de ontwikkelingen. Dat betekent een ander manier van kijken en een ander manier van omgaan met het erfgoed. Dit verlangt een reikwijdte die verder gaat dan onze wettelijke taken en bevoegdheden. Collectie blijft altijd de basis voor ons erfgoed beleid. Immers zonder collectie geen connectie. Behoud, beleven en benutten gaan echter hand in hand.

Samenhang en samenwerking zijn sleutelwoorden van onze integrale erfgoednota. We kiezen ook hier voor connectie in de vorm het aangaan van waardevolle allianties. We zetten in op haalbare en realistische ambities, creativiteit en slimme constructies. Belangrijk onderdeel van de Erfgoednota vormt het Erfgoed 10 punten plan. Hierin zijn de prioriteiten voor de periode 2012-2017 vastgelegd. Het oprichten van een Erfgoedplatform heeft prioriteit.

5.14 Beleidsplan Archeologie (2008)

In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Dit archeologiebeleid is voorzien van een gedetailleerde beleidskaart, die een overzicht geeft van gekende en te onderzoeken waarden. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. De beleidskaart is gedetailleerder dan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.

5.15 Milieubeleidsplan

Het milieubeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland is vastgelegd in het milieubeleidsplan. Het beleid

wordt besproken en vastgelegd in een aantal modules die elke een apart milieuthema behandelen. Hierna worden de belangrijkste aandachtspunten uit de diverse modules genoemd.

Module Geluid en Stilte (2008)

Schouwen-Duiveland is niet of nauwelijks bekend met het fenomeen geluidhinder. Toch zijn er gebieden op het eiland waar het nodige geluid wordt geproduceerd, zoals recreatiegebieden en langs hoofdwegen. De gemeente wil voorkomen dat de geluidsruimte die er is, gestaag dichtslibt. Het doel is om ook voor de toekomst een veilig, ruim en rustig werk- en leefklimaat te behouden, en waar nodig te versterken. Daarbij moet tevens ruimte zijn voor economische ontwikkeling. Met het geluidbeleid richt de gemeente zich onder andere op de onderwerpen: rust en stilte, ecologische situatie, evenementen en verkeer. Zo komen er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen op geluidsbelastende locaties.

Module Licht en Duisternis (2009)

Op Schouwen-Duiveland is nog echte duisternis te ervaren. Mensen, dieren en planten varen wel bij een goede balans tussen licht en donker. Deze kwaliteit dient te worden gewaarborgd, want hij staat onder druk. Duisternis is te behouden door een viertal instrumenten toe te passen; preventie (niet verlichten), duurzaam verlichten (milieubewuster), gericht verlichten en bewust verlichten. Het duisternisbeleid richt zich op openbare verlichting, verlichting bij bedrijven, terreinverlichting, monumentenverlichting en bewustwording bij de burger. Voor het bestemmingsplan betekent dit dat bij ontwikkelingen om een lichtplan wordt gevraagd.

Module Energie en Klimaat (2009)

De uitstoot van fossiele brandstoffen versterkt het natuurlijke broeikaseffect, waardoor het op aarde steeds warmer wordt en het klimaat verandert. De gemeente Schouwen-Duiveland streeft naar een ruimtelijke inrichting waarmee het eiland klimaatbestendig en energieneutraal wordt. Dat kan op twee manieren:

  • 1. De klimaatbestendige aanpak. Dit houdt in dat er bij het bestemmen, inrichten en beheren van gebieden nadrukkelijk en telkens weer rekening gehouden moet worden met drie kernkarakteristieken: de weerstand, de veerkracht en het aanpassingsvermogen van gebieden.
  • 2. Broeikasreductie. Dit is te bereiken door energie te besparen en de energievraag te beperken, als dat mogelijk is duurzame energiebronnen te benutten en het zo efficiënt mogelijk gebruiken van fossiele brandstoffen, indien niet anders kan.

Bij de aanpak staan verduurzaming en energiezuinigheid voorop. De gemeente richt zich op onder andere de volgende sectoren:

  • Gebouwen: hanteren van een 10% strengere EPC norm en het energiezuinig ontwerpen van gebouwen. Voor gemeentelijke gebouwen geldt een 20% strengere EPC norm.
  • Opzetten van een energiemanagementsysteem voor gemeentelijke gebouwen;
  • Verkeer en vervoer: stimuleren van gebruik van het openbaar vervoer en de fiets;
  • Duurzame energie: kansen onderzoeken om energieneutraal te worden. Gebruik maken van deze kansen, zoals warmtekoude opslag;
  • Duurzame bedrijven: bij bedrijven en bedrijvigheid gaan voor duurzaamheid;
  • (Energie)verspilling voorkomen.

Module Luchtkwaliteit (2008)

De luchtkwaliteit op Schouwen-Duiveland is, zeker vergeleken met andere gebieden in Nederland, goed. Die bijzondere positie moet behouden blijven. Waar mogelijk moet er naar gestreefd worden om de luchtkwaliteit zelfs nog te verbeteren. Het verminderen van autoverkeer kan daarbij helpen. Autoverkeer is een belangrijke vervuilingsbron. De volgende instrumenten worden hiertoe gehanteerd: stimuleren van andere en schonere vervoerswijzen, een betere doorstroming van het verkeer en stimuleren van duurzame energie. In het uitvoeringsprogramma wordt met name genoemd dat het fietsverkeer gestimuleerd kan worden door de realisatie van extra fietspaden en goede fietsenstallingen.

Module Bodem (2010)

Iedere bodem heeft zijn kwaliteiten. Hier liggen kansen en knelpunten. Door in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen deze kwaliteiten in beeld te brengen, zijn knelpunten vroegtijdig in beeld en kunnen kansen optimaal benut worden, waardoor er optimaal recht wordt gedaan aan de aanwezige bodemkwaliteiten. Hierdoor worden ook toekomstige beheerskosten beter in beeld gebracht en kunnen ze deel uitmaken van de afwegingen die leiden tot het definitieve plan.

Module Externe Veiligheid (2010)

Externe veiligheid betreft de maatregelen die moeten voorkomen dat er buiten de poort van een bedrijf/inrichting slachtoffers vallen, als er door het betreffende bedrijf wordt gewerkt met of opslag plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Daarbij wordt gedoeld op omwonenden maar ook op recreanten op kampeerterreinen of in jachthavens. Schouwen-Duiveland moet een plek zijn waar het veilig werken, wonen, winkelen en recreëren is. Toch blijft de gemeente ruimte bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven/inrichtingen die veiligheidsrisico's met zich meebrengen. Deze risico's dienen echter wel aanvaardbaar te zijn, en minimaal te voldoen aan de landelijke voorschriften. Het bestemmingsplan moet ervoor zorgen dat er geen ongewenste ontwikkelingen op het gebied van externe veiligheid kunnen voordoen. Dat gebeurt door:

  • Externe veiligheid te betrekken bij actualisering van bestemmingsplannen;
  • Externe veiligheid vroegtijdig te betrekken bij nieuwe ontwikkelingsplannen;
  • Het hanteren van afstandseisen ten opzichte van gevaarlijke stoffen binnen een inrichting;
  • Inrichtingseisen te stellen aan kampeerterreinen en jachthavens.

Concreet wordt het volgende nagestreefd:

  • Bestemmingsplannen voorzien van risicocontouren bij BEVI-inrichtingen en bij propaantanks met een inhoud die groter zijn dan 13 kubieke meter;
  • Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de veiligheidseffectrapportage (v.e.r.) toepassen.

De activiteiten die in het kader van bovengenoemde milieumodules moeten worden opgestart en uitgevoerd, staan beschreven in een uitvoeringsprogramma. In dit programma, dat is onderverdeeld in thema's, is aandacht voor het doel van de activiteiten, de rol van de gemeente, de externe partijen waarmee de gemeente de activiteit wil uitvoeren, het betreffende gebied en een tijdsplanning.

5.16 Biodivers (2012)

Biodiversiteit is al het leven op aarde. De enorme verscheidenheid aan levende organismen is behalve mooi ook nuttig en noodzakelijk. Biodiversiteit zorgt voor schoon water, vruchtbare grond en een stabiel klimaat. Het levert ook voedsel en grondstoffen voor huisvesting, kleding, brandstof en medicijnen. Deze natuurlijke hulpbronnen verschaffen bestaanszekerheid en vormen de basis voor onze welvaart. De gemeente levert als lid van de Coalitie Biodiversiteit een concrete bijdrage aan bewustwording en maatregelen voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit. Hiervoor hebben we als gemeente het actieprogramma “Biodivers Schouwen-Duiveland” opgesteld. Het programma bevat bewustwording voor het onderwijs, maar ook voor het grote publiek. Ook het stimuleren van de biodiversiteit wordt actief opgepakt. Bij het inrichten van de openbare ruimte wordt meer rekening gehouden met het bevorderen van de biodiversiteit.

5.17 Waterplan Schouwen-Duiveland (2007)

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft samen met het toenmalige Waterschap Zeeuwse Eilanden en de provincie Zeeland een waterplan opgesteld voor het binnendijkse gebied van de gemeente. Dit waterplan geeft de kaders aan hoe de komende jaren tot 2015 omgegaan zal worden met water. Het beleid is gericht op een grotere belevingswaarde van water, een betere waterkwaliteit, geen overlast van water en meer rekening houden bij ontwikkelingen met water.

5.18 Beleidsvisie externe veiligheid (2005)

De gemeente Schouwen-Duiveland wil enerzijds de kwaliteit van de woonomgeving verbeteren en anderzijds de (economische) vitaliteit versterken. Omdat bij veel activiteiten gevaarlijke stoffen worden gebruikt, is de combinatie van wonen en werken alleen mogelijk als we een bepaald risiconiveau accepteren. Welk risiconiveau aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging. Het doel van het externe veiligheidsbeleid is het beperken van de risico's waaraan burgers worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum. Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit drie sporen:

  • 1. Brongericht beleid: daarmee worden de oorzaken van risico's aangepakt, door vergunningverlening en handhaving;
  • 2. Omgevingsgericht beleid: door ruimtelijke inrichtingsmaatregelen zorgt de gemeente voor een zo veilig mogelijke leefsituatie;
  • 3. Rampenbestrijding. hierbij gaat het om de voorbereiding op (de bestrijding van) calamiteiten.

Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig. Ook als de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden vraagt de gemeente aandacht voor bronmaatregelen. Hierbij wordt gestreefd naar het beste resultaat binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden. Zo blijft het indirect ruimtebeslag zo klein mogelijk.

5.19 Brandbeveiligingsverordening Schouwen-Duiveland (2010)

De gemeente beschikt over een brandbeveiligingsverordening, waarin aspecten zijn vastgelegd in het kader van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. Zo worden in de Verordening onder andere brandveiligheidsvoorschriften beschreven voor kampeerterreinen en evenementen. Daarbij gaat het onder andere om de bereikbaarheid voor de brandweer. Momenteel wordt gewerkt aan een landelijke regeling. Bij de inwerkingtreding van deze landelijke regeling zal de brandbeveiligingsverordening komen te vervallen.

5.20 Beleidsplan 2012-2015 (2012)

Dit is een bestuursvisie op fysieke veiligheid in Zeeland. De belangrijkste beleidsprogramma's van dit beleidsplan zijn:

- Recreatie, toerisme en evenementen

- Veilig wonen en werken

- Water en veiligheid

- Industriele Veiligheid en Infrastructuur

- Nucleaire Veiligheid

5.21 Methode 'Beheersbaarheid van brand 2007' (2007)

De methode 'Beheersbaarheid van brand 2007' (kortweg Methode BvB) verschaft inzicht in de wijze waarop voor grote brandcompartimenten - groter dan 1000 m² - gelijkwaardige veiligheid kan worden gewaarborgd, als het gaat om het aspect: beperken van uitbreiding van brand. De methode reikt een praktische werkwijze aan met voorwaarden waaronder een groot brandcompartiment kan worden gerealiseerd. Onmisbare kennis voor zowel architecten, ontwikkelaars en adviseurs die betrokken zijn bij het ontwikkelen van plannen buiten de reguliere bandbreedte van het Bouwbesluit 2003 maar ook voor brandweer en gemeenten bij het beoordelen van bouwplannen aan de bouwregelgeving. Omdat het binnen de bouwpraktijk een breed gedragen filosofie is, verschaft de methode BvB een uitstekend referentiekader voor ontwikkelaars enerzijds en toetsers anderzijds om over het noodzakelijke veiligheidsniveau te communiceren.

5.22 Nota hogere waarden wegverkeerslawaai (2008)

Volgens de wet geluidshinder dienen nieuwe woningen te voldoen aan een maximale geluidsbelasting door het wegverkeer van 48 dB op de gevel. Als de belasting hoger is dan kan het college hier een hogere grenswaarde voor vaststellen. Wanneer de gemeente hieraan mee werkt is vastgelegd in de Nota “Hogere Waarden Wegverkeerslawaai” van 2009. In principe wil de gemeente zo min mogelijk situaties waar de geluidsbelasting niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Daarom is het verlenen van een ontheffing voor het buitengebied slechts in grote uitzondering. Er is voldoende ruimte in het buitengebied om locaties te kiezen waar geen overschrijding van de voorkeurgrenswaarde nodig is. Binnen de bebouwde kom is het ontheffingenbeleid wat ruimhartiger bij het invullen van “open plekken”. De nieuw te realiseren woning mag echter niet een grotere geluidsbelasting hebben dan de bestaande woningen.

5.23 Beleidsregels lokaal prostitutiebeleid (2010)

In oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod komen te vervallen. Deze wetswijziging heeft tot gevolg gehad dat (exploitatie van) prostitutie wordt gelegaliseerd. Aan het Wetboek van Strafrecht kunnen geen argumenten worden ontleend om prostitutie en de exploitatie van seksbedrijven te verbieden. Een algeheel bordeelverbod van gemeentewege, op basis van de algemene regelgevende bevoegdheid (ex artikel 149 en 151a Gemeentewet) is in strijd met artikel 19 van de Grondwet. Het primaat voor de regulering van de exploitatie van seksbedrijven ligt bij de gemeente en is opgenomen in hoofdstuk 3 van de algemene plaatselijke verordening (Apv).

Ter bescherming van het woon- en leefklimaat, de volksgezondheid, de positie van prostituees en het voorkomen van strafbare feiten is het wenselijk lokaal prostitutiebeleid vast te stellen. Samen met de APV schetsen deze beleidsregels het kader voor het lokaal prostitutiebeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland. Bovendien bevat dit document een aantal beleidsregels voor de vergunningverlening door het bevoegd bestuursorgaan, in de meeste gevallen de burgemeester.

5.24 Beleidsnotitie groenstroken en restpercelen (2009)

Als eigenaar van gronden is het voor de gemeente Schouwen-Duiveland van essentieel belang deze eigendommen veilig te stellen en regels op te stellen voor het gebruik van deze eigendommen. In de Beleidsnotitie groenstroken en restpercelen 2009 worden regels gesteld met betrekking tot rechtmatig grondgebruik, de aanpak van onrechtmatig grondgebruik en de voorwaarden waaronder verkoop of verhuur van gemeentegrond kan plaatsvinden. Het doel van deze regels is om te komen tot een uniformering van het gebruik van gemeentegrond waarbij rechtsgelijkheid hoog in het vaandel staat.