direct naar inhoud van Artikel 21 Waarde - Archeologie - 6
Plan: Bebouwde kom Bruinisse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00026BpAwk-va01

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 6

21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende enkelvoudige bestemmingen.

21.1.2 Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in lid 21.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd.

21.1.3 Voor zover op de verbeelding dubbelbestemmingen samenvallen, geldt de volgende volgorde:
  • a. primair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering';
  • b. secundair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 6'.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Bouwen ten behoeve van de dubbelbestemming

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming 'Waarde – Archeologie - 6' uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 meter.

21.2.2 Bouwen ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en).

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – slechts worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte groter dan 50 cm, een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld op grond van een advies van de archeologisch deskundige;
  • b. het bepaalde onder lid 21.2.2, sub a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken; vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 21.2.2, sub a ten behoeve van het bouwen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,50 meter, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.

21.3.2 Indien uit het onder lid 21.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

21.3.3 Nadere eis

Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 22.3.1, vraagt het bevoegd gezag aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 50 cm;
  • c. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 50 cm bedraagt;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 50 cm;
  • e. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 50 cm;
  • g. het omzetten van grasland in bouwland;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 50 cm.

21.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 21.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

21.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 21.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
  • b. voor zover de in lid 21.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. de omgevingsvergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 21.3.3, sub a., b. en c.. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven;
  • e. overtreding van het verbod in artikel 21.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

21.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
21.5.1 In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk op of in gronden op de verbeelding en aangeduid met 'Waarde - Archeologie - 6'.

21.5.2 Aan de omgevingsvergunning voor de gronden, als bedoeld in lid 21.4.1, kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf 30 cm boven het peil en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter dan 2.500 m² is en de verstoringsdiepte meer dan 50 cm zal zijn.

21.5.3 Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

21.5.4 overtreding van het verbod in artikel 21.4.2 en 21.4.3 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

21.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag mag met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 6', als bedoeld in lid 21.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.