Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor: wegen met ten hoogste 2 keer 1 doorgaande rijstrook, opstelstroken en busstroken daar niet onder begrepen; voet- en fietspaden; standplaatsen voor ambulante handel; kunstwerken, zoals bruggen, tunnels, viaducten of daarmee vergelijkbare voorzieningen; groenvoorzieningen, waterstaatswerken en nutsvoorzieningen; ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer' tevens voor: railverkeer; spoor- en stationsvoorzieningen; busvoorzieningen; (kruisingen met) wegverkeer; al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen voor auto's en (brom)fietsen; stallingsplaatsen en laad- en losvoorzieningen; geluidwerende voorzieningen; de bij de bestemming behorende perrons, overkappingen, gebouwde wachtruimten, kiosken, gebouwen ten dienste van de technische voorzieningen, installaties en telecommunicatie ten behoeve van het railverkeer en geleidingsvoorzieningen; ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation'" tevens voor: railverkeer; een openbaar vervoerstation; zelfstandige kantoren met een gezamenlijke maximum brutovloeroppervlak van ten hoogste 1500 m2; verkeer- en verblijfsruimten; al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen voor auto's en (brom)fietsen; stallingsplaatsen en laad- en losvoorzieningen; geluidwerende voorzieningen; de bij de bestemming behorende perrons, overkappingen, gebouwde wachtruimten, kiosken, gebouwen ten dienste van de technische voorzieningen, installaties en telecommunicatie ten behoeve van het railverkeer en geleidingsvoorzieningen; aan een openbaar vervoersstation ondersteunende detailhandel, horeca en dienstverlening; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-passerelle' tevens voor een passerelle; ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2 en 3.1' tevens een industrieel of ambachtelijk bedrijf in de milieucategorieën 2 en 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2, 3.1 en 3.2' tevens een industrieel of ambachtelijk bedrijf in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2' tevens een industrieel en/of ambachtelijk bedrijf in de milieucategorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor de instandhouding van cultuurhistorische waarden van een bomenrij langs de Spoorstraat; met dien verstande: nieuwe risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan, tenzij de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar binnen de eigen perceelsgrens valt een bestaande risicovolle inrichting waarbij de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar zich uitstrekt buiten de perceelsgrens van het bedrijf, mag worden voortgezet of gewijzigd op voorwaarde dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar niet wordt vergroot of gewijzigd; 6.2 Bouwregels 6.2.1 Algemeen Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd c.q. gerealiseerd: gebouwen; bouwwerken, geen gebouwen zijnde; een passerelle; parkeerplaatsen. 6.2.2 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: gebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak toegestaan; ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'monument' geldt met betrekking tot het (ver- en her) bouwen van bouwwerken dat de op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van dit plan bestaande maatvoering niet mag worden gewijzigd, tenzij burgemeester en wethouders ingevolge het bepaalde in de Monumentenwet 1988 en/of de Erfgoedverordening een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering hebben verleend; het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 50 %; de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1 m te bedragen; de goot- en/ of bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste bedragen: goothoogte zie aangegeven goothoogte; bouwhoogte zie aangegeven bouwhoogte anders 4 m hoger dan de toegestane goothoogte; 6.2.3 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van algemeen nut Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van algemeen nut gelden de volgende regels: de inhoud van een gebouw mag maximaal 50 m³ bedragen; de goot- c.q bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m. respectievelijk 5 m. bedragen; de hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste 6 m. bedragen, met dien verstande dat de hoogte ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer" wordt gemeten vanaf de bovenkant spoorstaaf. 6.2.4 Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen: erfafscheidingen : 1 m.; geluidswerende voorzieningen 6 m.; andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 20 m. 6.2.5 Passerelle Voor het bouwen van de passerelle en de bouwwerken ten behoeve van de passerelle gelden de volgende regels: de oppervlakte van een gebouw bedraagt per zijde van de spoorbaan niet meer dan 100 m²; de hoogte van de passerelle en een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, ten behoeve van de passerelle bedraagt ten hoogste 16 meter. 6.3 Specifieke gebruiksregels 6.3.1 Bedrijven Het is niet toegestaan de gronden te gebruiken: voor nieuwe risicovolle inrichtingen, tenzij de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar vanwege de inrichting op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen ligt; voor AMVB-inrichtingen waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet op Milieubeheer afstanden gelden met het oog op externe veiligheid, tenzij de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen liggen en met uitzondering van gasreduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A. 6.3.2 Opslag Het is niet toegestaan de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak en andere onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m. 6.3.3 Wonen Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken voor wonen. 6.3.4 Detailhandel en horeca Het is niet toegestaan de gronden en opstallen te gebruiken als detailhandel en horeca, met uitzondering van detailhandel in ondergeschikte zin in ter plaatse vervaardigde of geproduceerde goederen en met uitzondering van detailhandel en horeca, zoals bedoeld in 6.1, onder g. sub 9 . 6.4 Afwijken van de gebruiksregels 6.4.1 Staat van bedrijfsactiviteiten Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde: in 6.1 teneinde bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan genoemd in 6.1 voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; in 6.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. 6.4.2 Plaatsgebonden risicocontour Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.3.1 onder a. voor de vestiging van een nieuwe risicovolle inrichting met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar buiten de perceelsgrens of -grenzen van het bedrijf, op voorwaarde dat: de plaatsgebonden risicocontour van 10 -6/jaar vanwege een inrichting ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen wordt; met de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar vanwege een inrichting ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden; een verantwoording dient te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan; vooraf advies van de Regionale Brandweer wordt ingewonnen; met dien verstande dat: een omgevingsvergunning niet noodzakelijk is indien de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar vanwege een inrichting komt te liggen over een openbare weg, openbaar groen of water. 6.4.3 AMVB-inrichtingen 8.40 Wet milieubeheer Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.3.1 onder b. van de bepaling dat AMVB-inrichtingen waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet op Milieubeheer afstanden gelden met het oog op externe veiligheid, tenzij de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen op het bedrijventerrein binnen de eigen perceelsgrens of -grenzen liggen en met uitzondering van gasreduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A., voor een afstand gelegen buiten de perceelsgrens of -grenzen, op voorwaarde dat: de veiligheidsafstanden van de AMVB-inrichting ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen wordt; met de veiligheidsafstanden van de AMVB-inrichting ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden; een verantwoording dient te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan; vooraf advies van de Regionale Brandweer wordt ingewonnen; met dien verstande dat: een omgevingsvergunning niet noodzakelijk is indien de veiligheidsafstanden vanwege de inrichtingen komen te liggen over een openbare weg, openbaar groen of water.