Artikel 20 Wonen - 2
20.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: twee-aaneen gebouwde, geschakelde en vrijstaande grondgebonden woningen; voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling; aan-huis-gebonden-beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten; ter plaatse van de aanduiding 'garage' uitsluitend garages of bergingen. 20.2 Bouwregels 20.2.1 Algemeen Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd c.q. gerealiseerd: hoofdgebouwen bijbehorende bouwwerken; bouwwerken, geen gebouwen zijnde; parkeerplaatsen; garages. 20.2.2 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: hoofdgebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak toegestaan; ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'monument' geldt met betrekking tot het (ver- en her) bouwen van bouwwerken dat de op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van dit plan bestaande maatvoering niet mag worden gewijzigd, tenzij burgemeester en wethouders ingevolge het bepaalde in de Monumentenwet 1988 en/of de Erfgoedverordening een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering hebben verleend; ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten' zijn geen gebouwen toegestaan; de afstand van twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen aan de niet aaneen gebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen; de afstand van vrijstaande hoofdgebouwen tot elke zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen, met uitzondering van de woning Wouweseweg 184a waar de afstand slechts aan één zijde 3 m. moet bedragen; de goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste bedragen: goothoogte: zie de op de verbeelding aangegeven goothoogte; bouwhoogte: 4 m hoger dan de toegestane goothoogte. de dakhelling van dakopbouwen dient dezelfde te zijn als die van het hoofdgebouw. 20.2.3 Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels: bijbehorende bouwwerken zijn ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak en buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak toegestaan, tenzij anders is aangegeven; op de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak mag het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van deze gronden bedragen, met een maximum van: bij bouwpercelen kleiner dan 200 m2 : 30 m2; bij bouwpercelen van 200 m2 tot 500 m2 : 45 m2; bij bouwpercelen van 500 m2 tot 1.000 m2 : 60 m2; bij bouwpercelen van 1.000 m2 of groter : 75 m2; met dien verstande dat: bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van de percelen waar de bestemming 'Wonen -2' voor de voorgevel is gelegd, dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd; indien de bijbehorende bouwwerken niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m te bedragen; de goot- en/ of bouwhoogte van bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste bedragen: bijbehorende bouwwerken opgericht voor de voorgevel: bouwhoogte maximaal 3 m; goothoogte: 3 m; bouwhoogte: 5 m tenzij anders is aangegeven. 20.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen: erfafscheidingen 2 m; andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m. 20.2.5 Parkeerplaatsen Voor wat betreft het parkeren gelden de parkeernormen zoals opgenomen in de bijlage bij dit bestemmingsplan met dien verstande dat de parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. 20.2.6 Garages Voor het bouwen van garages gelden de volgende regels: de bouwhoogte van garages mag ten hoogste bedragen: 3 m. 20.3 Nadere eisen 20.3.1 Situering en goot- en bouwhoogte bijbehorende bouwwerken Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen met dien verstande dat: daardoor de gebruikswaarde van de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak niet onevenredig wordt geschaad; de goot- of bouwhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m; geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 20.2.3 onder b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden. 20.4 Afwijken van de bouwregels 20.4.1 Omvang van de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2.2 onder a en 20.2.3 onder b: teneinde de maximumdiepte van hoofdgebouwen te verruimen met ten hoogste 2 m; teneinde de maximum gezamenlijk te bebouwen oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak te verhogen met ten hoogste 10m2; met dien verstande dat: het bebouwingspercentage van 50% van de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak niet wordt overschreden; daardoor de gebruikswaarde van de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak niet onevenredig wordt geschaad; daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 20.4.2 Parkeernormen Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2.5 mits of onder de voorwaarden dat: de parkeerdruk in het openbaar gebied niet onevenredig toeneemt; het voldoen aan de normen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. 20.5 Specifieke gebruiksregels 20.5.1 Aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten Gebruik van ruimten in de woning ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: de woning inclusief bijbehorende bouwwerken, die voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten nodig is, behoudt in overwegende mate de woonfunctie, met dien verstande dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en maximaal 50 m² van de bijbehorende bouwwerken mag worden aangewend voor de uitoefening van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten; het gebruik ten behoeve van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten levert geen hinder voor het woonmilieu op en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt, waarbij in ieder geval geen gebruik mag plaatsvinden dat nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken en als zodanig is opgenomen in Bijlage 1, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zoals dit van kracht is op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van dit bestemmingsplan; de aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten hebben geen publieksgericht karakter; het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer en/of leidt niet tot een onaanvaardbare parkeerdruk; detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten; 20.5.2 Bijzondere woonvorm Het is niet toegestaan om gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor bijzondere woonvormen. 20.5.3 Bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en afhankelijke woonruimte Het is niet toegestaan de bijbehorende bouwwerken te gebruiken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte. 20.5.4 Woning/wooneenheid Het is niet toegestaan om de woning/wooneenheid te gebruiken op een wijze die strijdig is met de in artikel 1 opgenomen omschrijving. 20.6 Afwijken van de gebruiksregels 20.6.1 Bijzondere woonvorm Burgemeester en wethouders kunnen, voor wat betreft de woonfunctie, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.5.2 ten behoeve van bijzondere woonvormen, met inachtneming van de volgende voorwaarden: er dient sprake te zijn van een woonvorm die verwantschap heeft met bewoning door een gezin of een vorm van een vast samenlevingsverband, met dien verstande dat de samenstelling van personen mag wisselen; bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, waarbij aangetoond dient te worden dat de betreffende woonvorm geen beperking tot gevolg heeft voor het woongenot van aangrenzende woonpercelen; er dient te worden voorzien in een adequate ontsluiting en afwikkeling van autoverkeer en toereikende parkeergelegenheid voor personeel en bezoekers; Vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden. 20.6.2 Mantelzorg Burgemeester en wethouders kunnen, voor wat betreft de woonfunctie, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.5.3 voor het gebruik van een bijbehorend als afhankelijke woonruimte, mits: een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg; de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2; er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; een en ander met dien verstande dat mantelzorg alleen mag plaatsvinden zolang er sprake is van een aantoonbare behoefte daaraan. 20.6.3 Woning/wooneenheid Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.5.4 ten behoeve van de huisvesting buiten het verband van een huishouding tot maximaal tien personen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: de woning/wooneenheid is groter dan 200 m2; er kunnen voor het extra aantal te huisvesten personen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd; daarbij geldt een parkeernorm van één parkeerplaats per 2 personen; er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het algemeen belang dat gediend is met handhaving van de woonregelgeving.