direct naar inhoud van Regels
Plan: Nuland Oost, uitwerkingsplan Pelgrimsche Hoeve fase 1 en 2
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1671.BPKM2014DN000094-01VA

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het uitwerkingsplan 'Nuland Oost, uitwerkingsplan Pelgrimsche Hoeve fase 1 en 2' met identificatienummer NL.IMRO.1671.BPKM2014DN000094- van de gemeente Maasdonk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.

1.4 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit de woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.

1.5 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 achtergevellijn:

de lijn langs de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

1.9 afhankelijke woonruimte:

een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en carports op een nader in deze regels omschreven deel van het bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat deel van het bouwperceel.

1.12 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet inbegrepen.

1.13 bedrijfsvloeroppervlak:

de oppervlakte van de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut voor de uitoefening van een bedrijf, daarbij niet meegerekend de oppervlakte van de bedrijfswoning.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels één bouwwerk of meerdere bij elkaar behorende bouwwerken zijn toegestaan.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 carport:

een overkapping, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een motorvoertuig.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond, waarvan de bovenkant van de vloer minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.28 geluidsgevoelige functies:

bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.29 geluidzoneringsplichtige inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 1, lid 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en worden aangewezen in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht.

1.30 geurgevoelige functies:

bewoning of andere geurgevoelige functies, zoals bedoeld in de Wet geurhinder.

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste gebouw op het bouwperceel is aan te merken.

1.32 horeca:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie.

1.33 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonende persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.

1.34 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht.

1.35 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.36 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.37 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 ondergronds:

beneden het peil.

1.39 peil / bouwpeil:
  • a. voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grond vloer, te weten NAP +5,9 m;
  • b. voor bouwwerken, geen gebouw zijde: de (gemiddelde) hoogte van het aansluitend, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel, te weten NAP +5,9 m.
1.40 prostitutiebedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.

1.41 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 Staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.43 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.44 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.45 verkoopvloeroppervlak:

het totale vloeroppervlak van een winkel, dat voor het winkelend publiek toegankelijk is.

1.46 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw; bij gebouwen op een hoeksituatie is de voorgevel uitsluitend de naar de weg gekeerde gevel, welke door de gevelindeling en/of situering van de oprit en/of de voortuin als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt.

1.47 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw en in het verlengde daarvan tot aan de peceelsgrenzen.

1.48 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.49 waterhuishoudkundige voorzieningen:

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.50 werk:

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk.

1.51 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) (bouw)perceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grens van het (bouw)perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

van het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met dien verstande dat voor wat betreft gebouwen daarbij niet worden meegerekend ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

van het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de horizontale diepte van een gebouw:

tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten ten opzichte van de voorgevel en tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren en de dakvlakken (zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen) en boven het peil; bij (bedrijfs)woningen worden aanbouwen en uitbouwen wel meegerekend voor de inhoud, doch bijgebouwen niet.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en

  • a. op het peil voor wat betreft het bovengrondse (deel van het) bouwwerk;
  • b. op de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
2.7 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwperceel ter plaatse van de overkapping.

2.8 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.9 meten:

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;
  • b. paden;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

alsmede voor:

  • f. de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. 3 m voor erfafscheidingen dan wel rasters;
    • 2. 3 m voor speelvoorzieningen;
    • 3. 1 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Algemeen

Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

3.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 3.3.1 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. parkeren.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • e. nutsvoorzieningen,

alsmede voor:

  • f. de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen, mits:
    • 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    • 2. de (mede) daarvoor in gebruik te nemen vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 35% van de oppervlakte van de begane grond van de woning;
    • 3. geen horeca en detailhandel plaats vindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden beroep, mits de te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met het aan huis verbonden beroep;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen vanaf het openbaar gebied zichtbare reclame-uitingen worden aangebracht, tenzij het een reclame-uiting betreft die vergund is c.q. vergund kan worden in een omgevingsvergunning en die niet is aan te merken als een bouwwerk;
  • c. tuinen en erven;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • e. parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  • f. de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. per op de verbeelding aangegeven bouwvlak is slechts één hoofdgebouw toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' meer dan één hoofdgebouw is toegestaan en wel tot het maximum aantal genoemd in de aanduiding;
  • b. bouwen is alleen toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  • c. ondergronds bouwen is toegestaan onder hoofdgebouwen tot een maximale diepte van 3 m beneden peil;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' anders is aangegeven.
5.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 2 m achter de voorgevellijn worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan het hoofdgebouw voor de naar de voorgevellijn uit te breiden met een uitbouw in de vorm van een erker, mits:
    • 1. de horizontale diepte van de uitbouw niet meer dan 1,25 m bedraagt;
    • 2. bij een hoofdgebouw in één bouwlaag de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van deze ene bouwlaag;
    • 3. bij een hoofdgebouw in twee bouwlagen de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de tweede bouwlaag;
    • 4. bij een uitbouw in één bouwlaag de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 5. bij een uitbouw in twee bouwlagen de uitbouw een breedte heeft van maximaal 30% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 6. de afstand van de uitbouw tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens of -grenzen niet minder dan 3,75 m bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b is het toegestaan het hoofdgebouw voor de voorgevellijn en tot een afstand van 2 m achter de voorgevellijn uit te breiden met een uitbouw in de vorm van een erker om de hoek, mits:
    • 1. de horizontale diepte van de uitbouw voor de naar de openbare weg gekeerde gevel niet meer bedraagt dan 1,25 m;
    • 2. de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de afstand van de uitbouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 2 m bedraagt;
    • 5. de afstand van de uitbouw tot de naar de openbare weg gekeerde bestemmingsgrens, niet zijnde een zijdelingse perceelsgrens, niet minder dan 3,75 m bedraagt;
  • d. bij hoofdgebouwen van vrijstaande woningen of halfvrijstaande woningen dient het zijerf aan één zijde over een breedte van 3 m, gemeten uit de zijdelingse perceelsgrens, vrij te blijven van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot een afstand van 6 m achter de achtergevellijn;
  • e. het gezamenlijke oppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op de gronden gelegen op het zij- en achtererf buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 60 m2 met dien verstande dat minimaal 30 m2 van de gronden gelegen op het zij- en achtererf onbebouwd moeten blijven;
  • f. indien de oppervlakte van het zij- en achtererf, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, meer bedraagt dan 200 m2 mogen de onder e genoemde maximale gezamenlijke oppervlakten van aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van de oppervlakte boven die 200 m2, tot een maximum van 100 m2;
  • g. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • h. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder h mag de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op zijerf worden verhoogd tot maximaal 5,5 m indien de aan- en uitbouwen en/of aangebouwde bijgebouwen twee hoofdgebouwen met elkaar verbinden, waardoor er een gesloten straatwand ontstaat.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt
    • 1. maximaal 2 m voor zover de erfafscheiding wordt gebouwd achter de voorgevellijn;
    • 2. maximaal 1 m in de overige gevallen;
  • b. de bouwhoogte van tuinmeubilair, speelvoorzieningen en pergola's, voor zover gebouwd achter de voorgevellijn, bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m;
  • d. zwembaden mogen uitsluitend achter de voorgevellijn worden gebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2.
5.2.5 Carports

In afwijking van het bepaalde in lid 5.2.3 en 5.2.4 mogen carports worden opgericht, mits zij voldoen aan de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van de carports bedraagt maximaal 20 m2;
  • b. de bouwhoogte van de carports bedraagt maximaal 3 m;
  • c. voor zover een carport voor de voorgevellijn wordt gebouwd mag deze geen tot de constructie zelf behorende wanden hebben;
  • d. voor zover de carport achter de voorgevellijn wordt gebouwd mag deze maximaal drie wanden hebben, waarvan er maximaal twee tot de constructie zelf mogen behoren.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 onder h voor het bouwen van aan- en uitbouwen tot een bouwhoogte van maximaal 6 m, mits:

  • a. die bouwhoogte noodzakelijk is voor een uitbreiding van het woongedeelte van de woning op de verdieping van de aan- of uitbouw;
  • b. het aantal woningen niet toeneemt;
  • c. die bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar is, waarbij in elk geval geldt dat geen sprake mag zijn van een schijnbare visuele uitbreiding van het hoofdgebouw op het (aangrenzende) bouwperceel of een hoogteverschil van meer dan 2 m ten opzichte van nabijgelegen vergelijkbare aan- en/of uitbouwen op aangrenzende percelen;
  • d. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen.
5.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot ondergronds bouwen en aan de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten voorwaarden stellen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening. Alvorens te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning kan advies worden ingewonnen bij het waterleidingbedrijf.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Algemeen

Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

5.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 5.5.1 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van detailhandel met uitzondering van een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden beroep, mits de te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met het aan huis verbonden beroep;
  • b. het gebruik van een aanbouw of (vrijstaand) bijgebouw bij een woning als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5.2 onder b en toestaan dat een aanbouw of (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een afhankelijke woonruimte vanuit het oogpunt van mantelzorg noodzakelijk is. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hieromtrent advies van een onafhankelijk deskundige instantie;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de regels inzake bijgebouwen; met dien verstande dat de maximale oppervlakte niet meer dan 80 m2 mag bedragen;
  • d. gebruik wordt gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw meer geschikt is;
  • e. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door degene(n) die de zorg nodig heeft/hebben;
  • f. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
  • g. het perceel niet zakenrechtelijk wordt gesplitst / sprake blijft van één ongesplitst kadastraal perceel;
  • h. geen eigen ontsluiting wordt toegevoegd;
  • i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

Het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning zonder nadere afweging in op het moment dat de noodzaak van mantelzorg (als gevolg van verhuizen of overlijden) is komen te vervallen.

5.6.2 Aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 en toestaan een aan huis verbonden bedrijf in een aanbouw en/of bijgebouw, mits:

  • a. het bedrijf behoort tot ten hoogste milieucategorie 2 volgens de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot ten hoogste milieucategorie 2;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 60 m2 bedraagt;
  • c. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen;
  • d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf en ter plaatse vervaardigde producten;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. geen vanaf het openbaar gebied zichtbare reclame-uitingen worden aangebracht, tenzij het een reclame-uiting betreft die vergund is c.q. vergund kan worden in een omgevingsvergunning en die niet is aan te merken als een bouwwerk.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Verboden ander gebruik

Het is verboden de binnen dit plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.

7.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in 7.1 wordt in ieder geval begrepen:

  • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel een prostitutiebedrijf;
  • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.1.1 Verbod uitvoeren werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning het volgende werk, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden ter plaats van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van diepe grondbewerkingen;
  • c. het verrichten van bodemonderzoek;
  • d. het infiltreren van water;
  • e. het uitvoeren van werken in het kader van ontwatering, bronnering of grondwaterwinning;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies en apparatuur.
8.1.2 Weigeringsgronden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

8.1.3 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover advies heeft ingewonnen van het waterwinbedrijf, tenzij voor het werk, geen bouwwerk zijnde, al een vergunning op grond van de Provinciale Milieu Verordening is verleend.

8.1.4 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 is niet vereist voor:

  • a. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat moment geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor:

  • a. de in de bestemmingsregels voorgeschreven maatvoering met ten hoogte 10 %;
  • b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
9.2 Afwijken algemene gebruiksregel

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen waardoor het mogelijk wordt af te wijken van bestemmingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, mits en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.

Artikel 11 Algemene procedureregels

11.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van artikel 12.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering

Artikel 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Voorwaarden
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.2.3 Uitzondering

Artikel 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nuland Oost, uitwerkingsplan Pelgrimsche Hoeve fase 1 en 2 van de gemeente Maasdonk.