direct naar inhoud van Regels
Plan: Nuland Oost, herziening 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1671.BPKM2013DN000080-01VA

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Nuland Oost, herziening 2013" met identificatienummer NL.IMRO.1671.BPKM2013DN000080-01VA van de gemeente Maasdonk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.

1.4 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit de woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.

1.5 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 achtergevellijn

de lijn langs de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

1.9 afhankelijke woonruimte

een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en carports op een nader in deze regels omschreven deel van het bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat deel van het bouwperceel.

1.12 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet inbegrepen.

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.14 bedrijfsvloeroppervlak:

de oppervlakte van de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut voor de uitoefening van een bedrijf, daarbij niet meegerekend de oppervlakte van de bedrijfswoning.

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.16 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens:

de grens va neen bouwvlak.

1.23 bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 carport:

een overkapping, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een motorvoertuig.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel die vanwege de omvang van de aangeboden artikelen een groot verkoopvloeroppervlak nodig heeft, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, meubels, witgoed, keukens en sanitair.

1.30 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond, waarvan de bovenkant van de vloer minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.33 geluidsgevoelige functies:

bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.34 geluidzoneringsplichtige inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 1, lid 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en worden aangewezen in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht.

1.35 geurgevoelige functies

bewoning of andere geurgevoelige functies, zoals bedoeld in de Wet geurhinder.

1.36 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 horeca:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie.

1.38 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samendwonende persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.

1.39 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht.

1.40 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.41 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.42 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.43 ondergronds:

beneden het peil.

1.44 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.45 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.46 peil:
  • a. voor gebouwen: de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte begane grond vloer;
  • b. voor bouwwerken, geen gebouw zijde: de (gemiddelde) hoogte van het aansluitend, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel.
1.47 prostitutiebedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.

1.48 risicovolle inrichting:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van de vaststelling van het plan.

1.49 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.51 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.52 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.53 verkoopvloeroppervlak:

het totale vloeroppervlak van een winkel, dat voor het winkelend publiek toegankelijk is.

1.54 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw; bij gebouwen op een hoeksituatie is de voorgevel uitsluitend de naar de weg gekeerde gevel, welke door de gevelindelig en/of situering van de oprit en/of de voortuin als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt.

1.55 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw en in het verlengde daarvan tot aan de peceelsgrenzen.

1.56 waterhuishoudkundige voorzieningen:

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.57 werk:

grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk.

1.58 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) (bouw)perceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grens van het (bouw)perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de horizontale diepte van een gebouw:

tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten ten opzichte van de voorgevel en tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren en de dakvlakken (zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen) en boven het peil; bij (bedrijfs)woningen worden aanbouwen en uitbouwen wel meegerekend voor de inhoud, doch bijgebouwen niet.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en

  • a. op het peil voor wat betreft het bovengrondse (deel van het) bouwwerk;
  • b. op de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
2.7 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.8 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.9 meten:

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de categorie 2 en 3.1, zoals vermeld in de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten en met een perceelsoppervlakte van maximaal 5.000 m2, met dien verstande, dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1' en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven van categorie 3.1 uitgesloten' alleen bedrijven in de categorie 2, zoals vermeld in de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan;

met dien verstande dat uitsluitend voor bedrijven die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds tot een lagere of een hogere milieucategorie behoren dan blijkens hetgeen hiervoor is opgenomen is toegestaan, die lagere respectievelijk hogere milieucategorie eveneens als toelaatbaar geldt;

  • b. één bedrijfswoning per bedrijf op de volgende locaties, plaatselijk bekend als:
    • 1. Ambachtsstraat 2;
    • 2. Ambachtsstraat 3;
    • 3. Ambachtsstraat 4;
    • 4. Ambachtsstraat 5;
    • 5. Ambachtsstraat 6;
    • 6. Ambachtsstraat 7;
    • 7. Ambachtsstraat 8A;
    • 8. Ambachtsstraat 9;
    • 9. Ambachtsstraat 17;
    • 10. Industriestraat 2;
    • 11. Rijksweg 33;
    • 12. Rijksweg 35;
    • 13. Rijksweg 55A;
    • 14. Nijverheidsstraat 1;
    • 15. Nijverheidsstraat 2;
    • 16. Nijverheidsstraat 7;
    • 17. Bedrijfsstraat 6;
    • 18. Bedrijfsstraat 9;
    • 19. Bedrijfsstraat 10.
  • c. één bedrijfswoning per bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1';
  • d. wegen en paden;
  • e. erven;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

alsmede voor:

  • j. de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied';
  • k. waarde, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'archeologische waarden' en 'specifieke vorm van waarde - noord';

met uitzondering van:

  • l. risicovolle inrichtingen;
  • m. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • n. detailhandel dan wel detailhandel in volumineuze goederen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' deze bestemming is toegestaan, met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak binnen aanduiding 'detailhandel volumineus' niet meer mag bedragen dan het verkoopvloeroppervlak dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan ter plaatse aanwezig is.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de locatie zoals opgenomen in artikel 3.1 onder b en c en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1';
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen worden gebouwd op een afstand van niet minder dan 5 meter van de naar openbare weg gerichte perceelsgrens of grenzen met dien verstande dat voor gebouwen aan de (oude) Rijksweg geldt dat de voorgevel van het gebouw moet staan op een afstand van 5 meter van de naar de openbare weg gerichte perceelsgrens;
  • b. de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt niet meer dan 5.000 m2;
  • c. ondergronds bouwen is toegestaan onder gebouwen tot een maximale diepte van 3 m beneden peil;
  • d. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • e. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  • f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  • g. bij platte daken bedraagt de bouwhoogte maximaal 6 m, met dien verstande dat platte daken niet zijn toegestaan binnen een afstand van 15 meter vanuit de voorste perceelgrens grenzend aan de (oude) Rijksweg en de westelijke hoofdontsluitingsweg van het bedrijventerrein.
3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan op de locatie, zoals opgenomen in artikel 3.1 onder b en c, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1';
  • b. de bedrijfswoning mag worden opgericht als vrijstaande woning of mag worden bij- of aangebouwd aan een bedrijfsgebouw;
  • c. een bedrijfswoning mag binnen het bouwperceel worden gebouwd en moet worden gericht op de openbare weg waaruit de woning wordt ontsloten, waarbij de afstand tot de openbare weg gerichte perceelsgrens of grenzen niet minder dan 5 m bedraagt;
  • d. ondergronds bouwen is toegestaan onder de bedrijfswoning tot een maximale diepte van 3 m beneden peil;
  • e. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 550 m3;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 4,5 m;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 10 m;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 70 m2;
  • i. aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder i is het toegestaan een bedrijfswoning voor de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) uit te breiden met een uitbouw in de vorm van een erker, mits:
    • 1. de horizontale diepte van de uitbouw niet meer dan 1,25 m bedraagt;
    • 2. bij een bedrijfswoning in één bouwlaag de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van deze ene bouwlaag;
    • 3. bij een bedrijfswoning in twee bouwlagen de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de tweede bouwlaag;
    • 4. bij een uitbouw in één bouwlaag de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 5. bij een uitbouw in twee bouwlagen de uitbouw een breedte heeft van maximaal 30% van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 6. de afstand van de uitbouw tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens of grenzen niet minder dan 3,75 m bedraagt;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder i en j is het toegestaan de bedrijfswoning voor de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) en op een afstand van 2 m achter de lijn in het verlengde van die gevel(s) uit te breiden met een uitbouw in de vorm van een erker om de hoek, mits:
    • 1. de horizontale diepte van de uitbouw voor de naar de openbare weg gekeerde gevel niet meer bedraagt dan 1,25 m;
    • 2. de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning;
    • 3. de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 4. de afstand van de uitbouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 3,75 m bedraagt;
    • 5. de afstand van de uitbouw tot de naar de openbare weg gekeerde bestemmingsgrens, niet zijnde een zijdelingse perceelsgrens, niet minder dan 3 m bedraagt;
  • l. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt tenminste 5 m;
  • m. na sloop mag algemene herbouw van de in artikel 3.1 onder b en c opgenomen bedrijfswoningen alleen plaatsvinden op de bestaande fundamenten.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. 6 m voor bedrijfsinstallaties en lichtmasten;
    • 2. 3 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn;
    • 3. 1 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.5 Gebouwen en bedrijfswoning met aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1'

Voor gebouwen en bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1' gelden de volgende bouwregels in aanvulling op c.q. in afwijking van de bouwregels opgenomen in artikel 3.2.2 en artikel 3.2.3:

  • a. de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt niet meer dan 1.500 m2;
  • b. per bouwperceel is één bedrijf toegestaan;
  • c. per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan;
  • d. bedrijfswoningen kunnen uitsluitend worden gebouwd in een strook van 20 m gemeten vanuit de bestemmingsgrens 'Verkeer' en dienen fysiek verbonden te worden met het bijbehorend bedrijfsgebouw, ook in het geval er sprake is van een vrijstaande bedrijfswoning;
  • e. de gebouwen, geen bedrijfswoning zijnde, mogen worden gebouwd op een afstand van niet minder dan 8 m van de voorgevellijn van de bedrijfswoning, met dien verstande dat een kantoorgebouw is toegestaan op een kortere afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning, mits de bebouwing qua afmetingen, inhoud en afstanden tot de perceelsgrenzen voldoet aan de bouwregels voor bedrijfswoningen, zoals opgenomen in artikel 3.2.3.
3.2.6 Bouwen binnen aanduiding 'archeologische waarden'

Het is verboden te bouwen ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'archeologische waarden' en 'specifieke vorm van waarde - noord', tenzij het bevoegd gezag heeft vast gesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen archeologische waarden aanwezig zijn die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen archeologische waarden. Hiertoe dient de initiatiefnemer bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten een archeologisch onderzoek te overleggen. In plaats van een archeologisch onderzoek kunnen ook de resultaten van een booronderzoek worden overlegd waaruit blijkt dat op de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, sprake is van een verstoring van de grond waardoor het niet aannemelijk is dat zich in de bodem nog archeologische waarden bevinden die nog intact zijn.

Het verbod geldt niet voor bouwactiviteiten in de noordelijke zone met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - noord', indien er geen werkzaamheden in de bodem plaatsvinden dieper dan 1 meter onder het bestaand maaiveld.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot ondergronds bouwen en aan de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten voorwaarden stellen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening. Alvorens te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning kan advies worden ingewonnen bij het waterleidingbedrijf.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Toestaan milieucategorie 1

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a en bedrijven in milieucategorie ,1 zoals vermeld in de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1' toestaan. Deze bedrijven kunnen alleen toegelaten worden indien de omvang van dergelijke bedrijven en hun verkeersaantrekkende werking de vestiging in dorpscentra en woonwijken onacceptabel maken en er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen.

3.4.2 Toestaan hogere categorie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a en bedrijven die ressorteren onder één hogere categorie, zoals vermeld in de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, toestaan. Deze bedrijven kunnen alleen toegelaten worden voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ingevolge artikel 3.1 onder a toegelaten categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten en er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen.

3.4.3 Toestaan andere bedrijven

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a en bedrijven die niet zijn opgenomen in de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, toestaan. Deze bedrijven zijn alleen toegestaan voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van bedrijven die zijn toegestaan ingevolge artikel 3.1 onder a, en er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen.

3.4.4 Afstand tot zijdelingse en achterste perceelgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder d en artikel 3.2.3 onder l en het bouwen tot in de zijdelingse dan wel achterste perceelsgrens toestaan, mits de brandveiligheid wordt gewaarborgd en er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen, met dien verstanden dat de bedrijfsbebouwing op niet minder dan 3 meter vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming 'Wonen' komt te staan.

3.4.5 Herbouw bestaande bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder m, ten einde algehele herbouw van een bedrijfswoning buiten de fundamenten toe te staan, mits;

  • a. de herbouw plaats vindt binnen hetzelfde bouwperceel;
  • b. de herbouw vanuit een stedenbouwkundig en/of milieukundig oogpunt een verbeterde situatie tot gevolg heeft;
  • c. de belangen van omliggende bedrijven op aangrenzende percelen niet worden aangetast.
3.4.6 Toestaan detailhandel volumineuze goederen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder o en de vestiging van detailhandel in volumineuze goederen toestaan, mits:

  • a. de detailhandelvestiging geen onevenredige afbreuk doet aan de detailhandelstructuur in de directe omgeving;
  • b. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is;
  • c. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen;
  • d. vanuit oogpunt van verkeer aanvaardbaar is.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen

Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

3.5.2 Opslag

Opslag van bedrijfsmaterialen en bedrijfsproducten dan wel andere goederen in het kader van de uitoefening van het bedrijf mag alleen plaatsvinden achter de voorgevellijn.

3.5.3 Parkeren

Parkeren is niet toegestaan voor de voorgevellijn.

3.5.4 'Specifieke vorm van bedrijventerrein - 1'

Voor nieuwe bedrijfswoningen ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1' geldt dat de derde bouwlaag alleen gebruik mag worden voor functies ondersteunend aan de woonfunctie, zoals berging, installatieruimte en hobbyruimte.

3.5.5 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 3.5.1 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een aanbouw of (vrijstaand) bijgebouw bij een bedrijfswoning als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
  • b. detailhandel, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde en/of gerepareerde goederen en producten, mits het daarvoor in gebruik zijnde bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 15% van het totale bedrijfsoppervlak van het bedrijf, met een maximum van 50 m2 en met uitzondering van detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Parkeren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.3 en parkeren voor de voorgevellijn toestaan, mits de voorgevellijn ligt op een afstand van minimaal 10 meter van de naar de openbare weg gerichte perceelsgrens en bij de aanvraag een inrichtingsplan van het bouwperceel wordt overlegd. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden met betrekking tot de opvang van hemelwater op verhard oppervlak.

3.6.2 'Specifieke vorm van bedrijventerrein - 1'

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.4 en het gebruik van de derde bouwlaag van nieuwe bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1', voor woonfuncties toestaan, mits door akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' en 'specifieke vorm van waarde - noord' ingrepen in of aan de bodem te verrichten welke de opbouw van de bodem verstoren, zoals ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, tenzij het bevoegd gezag heeft vast gesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen archeologische waarden aanwezig zijn die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen archeologische waarden. Hiertoe dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een archeologisch onderzoek te overleggen. In plaats van een archeologisch onderzoek kunnen ook de resultaten van een booronderzoek worden overlegd waaruit blijkt dat op de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, sprake is van een verstoring van de grond waardoor het niet aannemelijk is dat zich in de bodem nog archeologische waarden bevinden die nog intact zijn.

Het verbod geldt niet voor (bouw)activiteiten in de noordelijke zone met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - noord', indien er geen werkzaamheden in de bodem plaatsvinden dieper dan 1 meter onder het bestaand maaiveld.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 detailhandel volumineus

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' wijzigingen door het schrappen van deze aanduiding, in het geval dat ter plaatse geen detailhandel in volumineuze goederen meer wordt uitgeoefend.

3.8.2 bedrijf van categorie 3.1 uitgesloten

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1 uitgesloten' wijzigingen, indien en voor zover zij gebruik maken van hun wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 6.8.1. In dat geval kan de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1 uitgesloten' vervallen, voor zover deze betrekking heeft op de grond waarvan de bestemming wordt gewijzigd.

3.8.3 Plaatsing zendmasten voor mobiele telecommunicatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een bestemming 'Bedrijventerrein' te wijzigen door toevoeging van een aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' ten behoeve van de plaatsing van een antenne(mast) voor mobiele telecommunicatie, mits;

  • a. de antenne(mast) aantoonbaar noodzakelijk is voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en site-sharing op een andere antenne(mast) aantoonbaar niet tot de mogelijkheid behoort;
  • b. de antennemast niet hoger is dan aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie met een maximum van 40 m.
  • c. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;
  • b. paden;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. gebiedsontsluiting(en);
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen,

alsmede voor:

  • g. de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied';
  • h. archeologische waarden, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'archeologische waarden' en 'specifieke vorm van waarde - noord'.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bouwregels, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. 3 m voor erfafscheidingen dan wel rasters;
    • 2. 3 m voor speelvoorzieningen;
    • 3. 1 m voor overige bouwwerke, geen gebouwen zijnde.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Algemeen

Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

4.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 'Algemeen' wordt in ieder geval gerekend:

  • a. parkeren.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' en 'specifieke vorm van waarde - noord' ingrepen in of aan de bodem te verrichten welke de opbouw van de bodem verstoren, zoals ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, tenzij het bevoegd gezag heeft vast gesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen archeologische waarden aanwezig zijn die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen archeologische waarden. Hiertoe dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een archeologisch onderzoek te overleggen. In plaats van een archeologisch onderzoek kunnen ook de resultaten van een booronderzoek worden overlegd waaruit blijkt dat op de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, sprake is van een verstoring van de grond waardoor het niet aannemelijk is dat zich in de bodem nog archeologische waarden bevinden die nog intact zijn.

Het verbod geldt niet voor (bouw)activiteiten in de noordelijke zone met de aanduiding 'specifieke vorm van waarden - noord', indien er geen werkzaamheden in de bodem plaatsvinden dieper dan 1 meter onder het bestaand maaiveld.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein' of de bestemming 'Wonen' conform de bestemming van de naastgelegen gronden, waarbij voor de betreffende gronden ook de van toepassing zijnde gebiedsaanduidingen en functieaanduidingen van de naastgelegen gronden worden overgenomen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • e. nutsvoorzieningen,

alsmede voor:

  • f. de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied';
  • g. archeologische waarden, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'archeologische waarden' en 'specifiek vorm van waarde - noord'.
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - noord' ingrepen in of aan de bodem te verrichten welke de opbouw van de bodem verstoren, zoals ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, tenzij het bevoegd gezag heeft vast gesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen archeologische waarden aanwezig zijn die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen archeologische waarden. Hiertoe dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een archeologisch onderzoek te overleggen. In plaats van een archeologisch onderzoek kunnen ook de resultaten van een booronderzoek worden overlegd waaruit blijkt dat op de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, sprake is van een verstoring van de grond waardoor het niet aannemelijk is dat zich in de bodem nog archeologische waarden bevinden die nog intact zijn.

Het verbod geldt niet voor (bouw)activiteiten in de noordelijke zone met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - noord', indien er geen werkzaamheden in de bodem plaatsvinden dieper dan 1 meter onder het bestaand maaiveld.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen, mits:
    • 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    • 2. de (mede) daarvoor in gebruik te nemen vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 35% van de oppervlakte van de begane grond van de woning;
    • 3. geen horeca en detailhandel plaats vindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep, mits de te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met het aan huis gebonden beroep;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen vanaf het openbaar gebied zichtbare reclame-uitingen worden aangebracht, tenzij het een reclame-uiting betreft die vergund is c.q. vergund kan worden in een omgevingsvergunning en die niet is aan te merken als een bouwwerk;
  • c. aan huis verbonden bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
  • d. tuinen en erven;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen,

alsmede voor:

  • f. de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied';
  • g. archeologische waarden, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'archeologische waarden' en 'specifieke vorm van waarde - noord'.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. per op de verbeelding aangegeven bouwvlak is slechts één hoofdgebouw toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' meer dan één hoofdgebouw is toegestaan en wel tot het maximum aantal genoemd in de aanduiding;
  • b. bouwen is alleen toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  • c. ondergronds bouwen is toegestaan onder hoofdgebouwen tot een maximale diepte van 3 m beneden peil;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 2 m achter de voorgevellijn worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan het hoofdgebouw voor de naar de voorgevellijn uit te breiden met een uitbouw in de vorm van een erker, mits:
    • 1. de horizontale diepte van de uitbouw niet meer dan 1,25 m bedraagt;
    • 2. bij een hoofdgebouw in één bouwlaag de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van deze ene bouwlaag;
    • 3. bij een hoofdgebouw in twee bouwlagen de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de tweede bouwlaag;
    • 4. bij een uitbouw in één bouwlaag de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 5. bij een uitbouw in twee bouwlagen de uitbouw een breedte heeft van maximaal 30% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 6. de afstand van de uitbouw tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens of grenzen niet minder dan 3,75 m bedraagt;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b is het toegestaan het hoofdgebouw voor de voorgevellijn en op een afstand van 2 m achter de voorgevellijn uit te breiden met een uitbouw in de vorm van een erker om de hoek, mits:
    • 1. de horizontale diepte van de uitbouw voor de naar de openbare weg gekeerde gevel niet meer bedraagt dan 1,25 m;
    • 2. de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de afstand van de uitbouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 2 m bedraagt;
    • 5. de afstand van de uitbouw tot de naar de openbare weg gekeerde bestemmingsgrens, niet zijnde een zijdelingse perceelsgrens, niet minder dan 3,75 m bedraagt;
  • d. bij hoofdgebouwen dient het zijerf aan één zijde over een breedte van 3 m, gemeten uit de zijdelingse perceelsgrens, vrij te blijven van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot een afstand van 6 m achter de achtergevellijn;
  • e. het gezamenlijke oppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op de gronden gelegen op het zij- en achtererf buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 60 m2 met dien verstande dat minimaal 30 m2 van de gronden gelegen op het zij- en achtererf onbebouwd moeten blijven;
  • f. indien de oppervlakte van het zij- en achtererf, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, meer bedraagt dan 200 m2 mogen de onder e genoemde maximale gezamenlijke oppervlakten van aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van de oppervlakte boven die 200 m2, tot een maximum van 90 m2;
  • g. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • h. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt
    • 1. maximaal 2 m voor zover de erfafscheiding wordt gebouwd achter de voorgevellijn;
    • 2. maximaal 1 m in de overige gevallen;
  • b. de bouwhoogte van tuinmeubilair, speelvoorzieningen en pergola's, voor zover gebouwd achter de voorgevellijn, bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m;
  • d. zwembaden mogen uitsluitend achter de voorgevellijn worden gebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2.
6.2.5 Carports

In afwijking van het bepaalde in lid 6.2.3 en 6.2.4 mogen carports worden opgericht, mits zij voldoen aan de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van de carports bedraagt maximaal 20 m2;
  • b. de bouwhoogte van de carports bedraagt maximaal 3 m;
  • c. voor zover een carport voor de voorgevellijn wordt gebouwd mag deze geen tot de constructie zelf behorende wanden hebben;
  • d. voor zover de carport achter de voorgevellijn wordt gebouwd mag deze maximaal drie wanden hebben, waarvan er maximaal twee tot de constructie zelf mogen behoren.
6.2.6 Aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand'

Het is verboden een bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand' geheel of gedeeltelijk te vernieuwen dan wel te veranderen.

6.2.7 Bouwen binnen aanduiding 'archeologische waarden'

Het is verboden te bouwen ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'archeologische waarden' en 'specifieke vorm van waarde - noord', tenzij het bevoegd gezag heeft vast gesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen archeologische waarden aanwezig zijn die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen archeologische waarden. Hiertoe dient de initiatiefnemer bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten een archeologisch onderzoek te overleggen. In plaats van een archeologisch onderzoek kunnen ook de resultaten van een booronderzoek worden overlegd waaruit blijkt dat op de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, sprake is van een verstoring van de grond waardoor het niet aannemelijk is dat zich in de bodem nog archeologische waarden bevinden die nog intact zijn.

Het verbod geldt niet voor bouwactiviteiten in de noordelijke zone met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - noord', indien er geen werkzaamheden in de bodem plaatsvinden dieper dan 1 meter onder het bestaand maaiveld.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot ondergronds bouwen en aan de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten voorwaarden stellen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening. Alvorens te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning kan advies worden ingewonnen bij het waterleidingbedrijf.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand'

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.6 en toestaan een bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand' geheel of gedeeltelijk te vernieuwen dan wel te veranderen, mits:

  • a. het uitwendige karakter van het bouwwerk, ook na herbouw, niet wordt veranderd voor wat betreft de hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, de dakvorm, de nokrichting en de dakhelling alsmede de gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers;
  • b. overigens voldaan wordt aan het bepaalde in de bouwregels ter plaatse van de geldende bestemming.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Algemeen

Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

6.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 6.5.1 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van detailhandel met uitzondering van een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep, mits de te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met het aan huis gebonden beroep;
  • b. het gebruik van een aanbouw of (vrijstaand) bijgebouw bij een woning als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5.2 onder b en toestaan dat een aanbouw of (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een afhankelijke woonruimte vanuit het oogpunt van mantelzorg noodzakelijk is. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hieromtrent advies van een onafhankelijk deskundige instantie;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de regels inzake bijgebouwen; met dien verstande dat de maximale oppervlakte niet meer dan 80 m2 mag bedragen;
  • d. gebruik wordt gemaakt van het dichts bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw meer geschikt is;
  • e. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door degene(n) die de zorg nodig heeft/hebben;
  • f. de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
  • g. het perceel niet zakenrechtelijke wordt gesplitst / sprake blijft van één ongesplitst kadastraal perceel;
  • h. geen eigen ontsluiting wordt toegevoegd;
  • i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

Het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning zonder nadere afweging in op het moment dat de noodzaak van mantelzorg (als gevolg van verhuizen of overlijden) is komen te vervallen.

6.6.2 Aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 en toestaan een aan huis gebonden bedrijf in een aanbouw en/of bijgebouw, mits:

  • a. het bedrijf behoort tot ten hoogste milieucategorie 2 volgens de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot ten hoogste milieucategorie 2;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 60 m2 bedraagt;
  • c. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu of de gebruiksfunctie op aangrenzende percelen;
  • d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte detailhandel ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf en ter plaatse vervaardigde producten;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. geen vanaf het openbaar gebied zichtbare reclame-uitingen worden aangebracht, tenzij het een reclame-uiting betreft die vergund is c.q. vergund kan worden in een omgevingsvergunning en die niet is aan te merken als een bouwwerk.
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Verbod uitvoeren werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning het volgende werk, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' uit te voeren:

  • a. het vellen en rooien van bomen.
6.7.2 Weigeringsgronden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.7.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

6.7.3 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.7.1 is niet vereist voor:

  • a. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat moment geldende dan wel aangevraagd vergunning.
6.7.4 Uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen aanduiding 'archeologische waarden'

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' en 'specifieke vorm van waarde - noord' ingrepen in of aan de bodem te verrichten welke de opbouw van de bodem verstoren, zoals ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, tenzij het bevoegd gezag heeft vast gesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen archeologische waarden aanwezig zijn die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen archeologische waarden. Hiertoe dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een archeologisch onderzoek te overleggen. In plaats van een archeologisch onderzoek kunnen ook de resultaten van een booronderzoek worden overlegd waaruit blijkt dat op de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft, sprake is van een verstoring van de grond waardoor het niet aannemelijk is dat zich in de bodem nog archeologische waarden bevinden die nog intact zijn.

Het verbod geldt niet voor (bouw)activiteiten in de noordelijke zone met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - noord', indien er geen werkzaamheden in de bodem plaatsvinden dieper dan 1 meter onder het bestaand maaiveld.

6.8 Wijzigingsbevoegdheid
6.8.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen, op verzoek van de grondeigenaar, de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' wijzigingen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Een eventuele aanwezige woning zal dan niet langer meer als zodanig kunnen worden gebruikt.

6.8.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' wijzigingen door maximaal 2 bouwvlakken toe te voegen op de verbeelding. Deze wijziging kan pas plaatsvinden nadat vast komt te staat dat het geluidsniveau op de gevels van de beoogde nieuwe woningen vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat acceptabel is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de afmetingen (goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand) van bouwwerken in overeenstemming zijn met het bepaalde in een omgevingsvergunning, op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan minder dan wel meer bedragen dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, gelden die afmetingen als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan voor die bouwwerken en voor uitbreiding en vervanging daarvan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Verboden ander gebruik

Het is verboden de binnen dit plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.

9.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 9.1 wordt in ieder geval begrepen:

  • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel een prostitutiebedrijf;
  • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.1.1 Verbod uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning het volgende werk, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden ter plaats van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van diepe grondbewerkingen;
  • c. het verrichten van bodemonderzoek;
  • d. het infiltreren van water;
  • e. het uitvoeren van werken in het kader van ontwatering, bronnering of grondwaterwinning;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies en apparatuur.
10.1.2 Weigeringsgronden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

10.1.3 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover advies heeft ingewonnen van het waterleidingbedrijf.

10.1.4 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1.1 is niet vereist voor:

  • a. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat moment geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor:

  • a. de in de bestemmingsregels voorgeschreven maatvoering met ten hoogte 10 %;
  • b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
11.2 Afwijken algemene gebruiksregel

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen waardoor het mogelijk wordt af te wijken van bestemmingsgrenzen in het horizontale vlak op de verbeelding, mits en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 14.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Voorwaarden
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.2.3 Uitzondering

Lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nuland Oost, herziening 2013 van de gemeente Maasdonk.