direct naar inhoud van Artikel 8 Verkeer
Plan: Kom Sterksel
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1658.komsterksel-OHR1

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. (ondergrondse) bergings- en infiltratievoorzieningen;
  • f. (ondergrondse) afvalvoorzieningen met een maximum inhoud van 30 m³;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid.

8.4 Aanlegvergunning
8.4.1 Verbod

Het is verboden, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen of halfverhardingen;
  • b. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem.

8.4.2 Uitzondering

Het in 8.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
  • c. ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren.

8.4.3 Voorwaarde

De in 8.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.