direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Landgoederen en kastelen
Plan: Ohé en Laak
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1641.BPL009-VG01

Artikel 4 Agrarisch - Landgoederen en kastelen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Landgoederen en kastelen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en/of herstel van cultuurhistorische, landschappelijke, en/of natuurlijke waarden;
  • b. wonen;
  • c. agrarische doeleinden;
  • d. vakantieappartementen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', cultuurhistorische waarden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter vernieuwing van bestaande gebouwen, mits de uiterlijke verschijningsvorm niet wezenlijk wordt veranderd;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, geen woning zijnde mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
  • e. het aantal woningen mag maximaal 3 bedragen;
  • f. het aantal vakantieappartementen mag maximaal 2 bedragen;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 meter;
  • b. voor zover de bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet voldoen aan het bepaalde onder a., zijn in afwijking hiervan de bestaande bouwhoogten van bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, zoals deze aanwezig waren ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit, cultuurhistorische kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor en/of als:

  • a. staan- of ligplaats;
  • b. sport- of wedstrijdterreinen, zwemgelegenheden, buitenmaneges, lig- en speelweiden;
  • c. de beoefening van de motorsport;
  • d. standplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • e. ambachtelijke- en/of industriële doeleinden;
  • f. detailhandel en groothandel, met uitzondering van de verkoop van bedrijfsproducten afkomstig van het eigen bedrijf en in eigen beheer;
  • g. transport- en/of garagedoeleinden;
  • h. horecadoeleinden;
  • i. containervelden;
  • j. permanente of tijdelijke bewoning die geen verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering;
  • k. bedrijfsmatige opslagdoeleinden, behoudens opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering.
4.4.2 Cultuurhistorische waarden

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwvoornemen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' winnen burgemeester en wethouders advies in bij de

monumentencommissie van de gemeente Maasgouw. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend indien gehoord de monumentencommissie.

Op de gronden zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1998 dan wel de gemeentelijke

monumentenverordening van toepassing.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • c. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kades, dammen, aanleg- of ligplaatsen of vlonders en het graven en/of verleggen van waterlopen;
  • d. het vellen of rooien van houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
  • e. het bebossen van gronden die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, niet als bos konden worden aangemerkt;
  • f. het aanbrengen van verhardingen, waaronder mede begrepen het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden.

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • g. het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is niet in strijd met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
  • h. voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is verleend indien zulks vereist is;
  • i. het werk of werkzaamheid is niet in strijd met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening.
4.5.2 Uitzonderingen

Het onder 4.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. fruitbomen en bij boomgaarden behorende windsingels;
  • f. het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover het betreft de normale uitoefening van het bestaande bodemgebruik.