Plan: | Windpark Heibloem Zuidenwind |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1640.OV18HbWPZuidenwind-VG01 |
Uit een samenwerking tussen de buurtcoöperatie Boerderijweg e.o. en Zuidenwind is het initiatief ontstaan om een verlenging van het bestaande windpark Neer te realiseren. Hier staan momenteel al 5 turbines op een rij. Uitgangspunt is om met het windpark Heibloem deze bestaande lijn te verlengen met twee nieuwe turbines Klasse III van het type Siemens SWT 4,1 DD 142, Enercon E138 EP3, Vensys 136 of Lagerwey L 136.
In de bestaande lijn bedraagt de onderlinge afstand tussen de turbines 400 meter, met uitzondering van de afstand tussen turbine 2 en 3 die meer dan het dubbele bedraagt. Deze afstand is indertijd ontstaan op basis van geluidshinder belemmeringen. Het leidt nu tot een beeldritme in de lijn van eerst 2 en dan 3 turbines. Dat ritme wordt nu landschappelijk doorgezet in de verlenging van de lijn met twee turbines richting Witdonk. Op deze manier ontstaat er een 2-3-2 patroon.
De locatie voor het windpark Heibloem is gesitueerd op de lijn van het bestaande windpark Neer en bestaat uit een verlenging van deze lijn in westelijke richting met twee turbines. Het windpark Neer ligt op de grens van de gemeente Leudal met de gemeente Peel en Maas bij het dorp Heibloem (gemeente Leudal) en het buurtschap Witdonk in Meyel (gemeente Peel en Maas).
Ligging van de twee nieuwe turbines in relatie tot de omgeving
Ligging van de twee nieuwe turbines in relatie tot de vijf bestaande turbines
De realisatie van het windpark Heibloem is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom zal primair een ruimtelijke procedure moeten worden doorlopen door middel van een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. Dit vormt de planologisch-juridische basis voor de gemeente Leudal om een omgevingsvergunning voor de realisatie van de windturbines te kunnen verlenen.
De gronden van het initiatief vallen binnen het planologisch regime van het vigerende bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016'.
Uitsnede ruimtelijke plannen
Het besluitgebied kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 1' en deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bufferzone 1' en 'overige zone - openheid' van toepassing.
De beoogde realisatie van de twee turbines is op dit moment planologisch-juridisch niet toegestaan. Middels onderhavige ruimtelijke onderbouwing zal het planvoornemen nader onderbouwd c.q. verantwoord worden ten behoeve van de omgevingsvergunning, zodat deze twee turbines gerealiseerd kunnen worden. In de eerst volgende herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' worden de twee turbines planologisch-juridisch geregeld. In de volgende hoofdstukken wordt aangetoond dat met deze afwijking van het bestemmingsplan ter plaatse sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het besluitgebied, het besluitgebied zelf en het planvoornemen gegeven (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 3). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, luchtkwaliteit, geluid, geur, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Tot slot volgt een hoofdstuk waarin aandacht besteed aan de haalbaarheid (Hoofdstuk 5) en de voor de onderhavige ruimtelijke onderbouwing te doorlopen procedure (Hoofdstuk 6).
De locatie van windpark Heibloem ligt ten noordoosten van de kern Heibloem, ten zuiden van de Snepheiderbeek. De betreffende locatie wordt omringd door onder andere akkergronden en weilanden. Ten zuiden ligt een groot bosgebied (Ophovense zandberg).
Globale uitsnede Google Earth
Het besluitgebied is gelegen op de gronden die worden omsloten door de Boerderijweg, de Staldijk en het verlengde van de Kanaaldijk. In onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven met zijn directe omgeving en de ontwikkeling sluit zich dan ook aan bij de reeds bestaande turbines ten zuidoosten (op onderstaande afbeelding is de situering van de beoogde nieuwe turbines in relatie tot de lijn met één bestaande turbine te zien).
Uitsnede besluitgebied
De beoogde uitbreiding is al in een vroeg stadium aan een onafhankelijk bureau van landschapsarchitecten voorgelegd, om advies te krijgen over de landschappelijke inpassing van het initiatief. Op basis van de aangeleverde stukken, locatie verkenning en gesprek met initiatiefnemers is een apart advies afgegeven door het bureau Veenenbos en Bosch. Het betreft de volgende adviezen:
De Landschapsvisie windenergie Peelland Zuid (zie paragraaf 3.4.2) kiest voor een korte lijnopstellingen als een terugkerend en herkenbaar principe voor deze regio. Het verlengen van de bestaande opstelling zou hier goed in passen. Zorg dat de nieuwe turbines in het verlengde staan van de bestaande lijn.
Met de plaatsing van een enkele turbine op een grotere onderlinge afstand wordt de lijn onregelmatig en daarmee het beeld onrustig. Het is aan te bevelen om in plaats van één, een tweetal nieuwe turbines te plaatsen waardoor in de lijn een ritme van 2-3-2 ontstaat. De huidige oostelijke turbines staan immers ook op iets grotere afstand. Zoek naar rust en herhaling van dit beeld. Probeer dicht bij de bestaande tussenafstanden te komen.
Vanuit de technische ontwikkeling is het begrijpelijk dat niet precies dezelfde turbines worden geplaatst als bestaand. Overigens zit in de bestaande al enige variatie. Vanuit het beeld is het echter aan te bevelen om de afwijking in de ashoogte en de grootte van de rotorbladen niet te groot te maken. Ga ook uit van hetzelfde type turbine zodat de verhoudingen in de opbouw, de kleur en het beeld vergelijkbaar blijven. De uitbreiding van twee turbines zijn van het type Siemens SWT 4,1 DD 142, Enercon E138 EP3, Vensys 136 of Lagerwey L 136. Deze type windturbines zijn qua verschijningsvorm van hetzelfde type.
De twee nieuw te plaatsen turbines dienen dezelfde te zijn ten behoeve van een rustig eindbeeld.
Het advies van bureau Veenenbos en Bosch is als bijlag 1 bijgevoegd. Het project wordt dan ook gerealiseerd met inachtneming van dit landschappelijk advies. Zoals eerder benoemd zijn er naast de beoogde uitbreidingslocatie reeds vijf windturbines gerealiseerd. Door onderhavige ontwikkeling wordt deze lijn uitgebreid met twee turbines tot een totaal van zeven.
Het initiatief leidt tot een volledig coöperatieve uitbreiding van het windpark Neer, waarvan de revenuen terugkomen in het gebied en worden ingezet voor een verdere verduurzaming van het gebied. Het ruimtelijke beeld dat met de bouw van het windpark zou kunnen ontstaan, is een lijnopstelling in relatie tot de landschappelijk sterke lijn van het afwateringskanaal.
Beoogde locaties voor nieuwe turbines met serviceweg
Beide turbines worden door middel van een serviceweg ontsloten via de Staldijk. Deze serviceweg ligt in lijn met de turbines en parrallel aan de Kanaaldijk. De serviceweg is uitsluitend bedoeld voor het onderhoud van de turbines. Tevens wordt per windturbine een opstelplaats voor een kraan aangelegd. De opstelplaats is noodzakelijk voor de plaatsing van de kraan bij het bouwen van de windturbines en eventueel onderhoud aan de turbines. Aan het begin van de serviceweg (aan de Staldijk) wordt het inkoopstation gesitueerd. Dit station heeft de afmeting 5,66 x 4,16 x 3,7 meter.
De vraag naar windturbines is groot in Nederland, vooral ook door de inhaalslag die nu plaatsvindt om aan de duurzame energie doelstellingen te voldoen. Dat heeft een opwaartse druk op prijzen tot gevolg. De aankoop van de turbine kan zijn beslag krijgen direct na verkrijgen van vergunning en de financiële steun (SDE+) van het Rijk. Teneinde de turbinefabrikant niet in een monopolypositie te brengen en voor wat betreft de prijsvorming aan hem overgeleverd te zijn vragen wij vergunning binnen de onderstaande dimensies.
De turbinemarkt is sterk in beweging en binnen de klasse III turbines, geschikt voor windregimes met lage windsnelheid (< 7 m/sec) zijn meerdere fabrikanten die WEC (wind energy convertor) aanbieden. Zuidenwind kiest vanuit duurzaamheidsoverwegingen voor turbines die zonder tandwielkast werken. Binnen dit spectrum van deze direct-drive turbines bieden meerdere fabrikanten turbines aan die wat betreft fysieke verschijningsvorm en dimensies als vergelijkbaar kunnen worden beschouwd. Ook wat betreft de andere voor de omgevingsrelevante eigenschappen c.q. kenmerken zijn deze turbines als gelijkwaardig te beschouwen. Dit blijkt uit onderstaande tabel.
Voor de berekeningen van de effecten met betrekking tot de milieu aspecten zijn we uitgegaan van het worst case scenario: de Siemens turbine DD 142. De onderstaande turbinetypes worden voor bouw in overweging.
fabrikant | Type | vermogen MW | As hoogte m |
Rotor ö m | Tip hoogte m | Brongeluid dB |
Radar profiel |
|
Stand 1 | Stand 4 | |||||||
Siemens | SWT 4,1 DD 142 | 4,1 | 129 | 142 | 200,0 | 107 | 104 | gemeten |
Enercon | E138 EP3 | 3,5 | 131 | 138 | 200,3 | 105 | 103 | kleiner |
Vensys | 136 | 3,5 | 132 | 136,6 | 200,3 | 106 | 104 | kleiner |
Lagerwey | L 136 | 4,5 | 132 | 136,0 | 200,0 | 106 | 103 | kleiner |
Nieuwe Turbine Siemens
Bij de start van dit planproces is er, in het geval van de Siemens turbine, uitgegaan van de Siemens SWT DD 142 met een vermogen van 3,9 MW. Destijds was echter al bekend dat er mogelijk een nieuwe Siemens turbine zou uitkomen met dezelfde specificaties maar met meer generatorvermogen (4,1 MW in plaats van 3,9 MW). Deze turbine is ook werkelijk op de markt gekomen en er is vervolgens voor gekozen om met deze nieuwe turbine verder te gaan rekenen / afwegen. In het akoestisch onderzoek is reeds voorgesorteerd op deze nieuwe turbine en hieruit blijkt dat deze nieuwe machine geen extra geluidshinder veroorzaakt. Hier wordt dieper op ingegaan in paragraaf 4.2.2. Inzake de overige specificaties is er geen verschil met de 'oude' turbine met een vermogen van 3,9. Zowel de as, rotor, als tiphoogte zijn, evenals de overige specificaties, op het vermogen na hetzelfde.
De windturbines in het windpark Heibloem gaan duurzame elektriciteit opwekken en dragen daarmee bij aan een duurzame energiehuishouding. De productie van het windpark zal naar schatting ruim 20.550.000 kWh per jaar bedragen. Dit bedrag is de P 90 % zekerheidswaarde van de productie berekening. In goede windjaren zal de productie ruim 22.950.000 kWh per jaar bedragen. (P 50 %)
De productie van windenergie is noodzakelijk om de klimaatdoelen te halen en de klimaatverandering die ons en de natuur bedreigt tegen te gaan. Het windpark Heibloem draagt daaraan bij door het gebruik van fossiele energie en daarmee ook de uitstoot van CO2 te vermijden.
De productie van de windturbines zal met 90 % kans voldoende zijn voor het elektriciteitsgebruik van 6.120 huishoudens en kan oplopen in een goed windjaar tot ruim 7.000 huishoudens. Tegelijk sparen we daarmee CO2 emissies uit van de huidige elektriciteitsproductie van 10.500 ton per jaar tot 12.200 ton in een goed windjaar.
Indien er rekening wordt gehouden met een verduurzaming van het elektriciteitssysteem in Nederland door inzet van meer gascentrales, dan bedraagt de vermeden CO2 emissie 7.450 tot 8.700 ton per jaar. Over de gehele exploitatietermijn van het windpark (15 jaar) wordt door het windpark 112.000 tot 183.500 ton CO2 emissie vermeden .
Windpark Heibloem | P 90 scenario | P 50 scenario |
Productie | 20.550.00 kWh/jaar | 22.950.000 kWh/jaar |
In huishoudens | 6.118 | 7.131 |
Vermeden CO2 emissie bij huidige elektriciteitsproductie |
10.498.582 kg/jaar | 12.236.744 kg/jaar |
Vermeden CO2 emissie bij duurzamere productie (gascentrales) |
7.470.145 kg/jaar | 8.706.914 kg/jaar |
Totaal vermeden CO2 emissie over 15 jaar productie |
112.052 tot 157.479 ton | 130.604 tot 183.551 ton |
Bron: eigen berekening op basis van 'Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie Herziening 2015' en 'Rapport Energieopbrengst Windpark Heibloem d.d. 22 december 2017 projectnummer 717128'
Windturbines hebben invloed op de omgeving, door hun formaat en dynamiek verandert de beleving van het landschap. De landschappelijke inpassing wordt gebaseerd op de uitgangspunten zoals vermeld in het landschapsadvies Windenergie Peelland Zuid, zoals beschreven in paragraaf 3.4.2 en weergegeven in bijlage 2. Vanuit de landschappelijke analyse bestaat er een voorkeur voor het plaatsen van twee turbines als verlenging van de lijn van het windpark Neer. Het windpark Heibloem zal met twee turbines het ritme en de lijn van windpark Neer ondersteunen en versterken (advies Veenenbos en Bosch).
Het meest bepalende lineaire landschapselement is de lijn van het afwateringskanaal, de Snepheiderbeek. De Boerderijweg volgt deze lijn. Met de bossen van landgoed Witdonk aan het einde van de Boerderijweg is zo een halfbesloten landschap ontstaan. De bossen van het landgoed en de Snepheiderbeek komen hier bij elkaar en vormen de visuele beëindiging van de landschappelijke kamer. De hoekverdraaiing van de Snepheiderbeek wordt hier ingeleid door de bocht in de Boerderijweg en de afwijkende verkaveling maar is verder niet zichtbaar.
Wanneer de ontwerpprincipes uit het landschapsadvies toegepast worden op windpark Heibloem, dan ontstaat een parklayout van twee turbines met een afstand van 540 meter. In het bestaande windpark zijn de turbines lager en hebben zij een een onderlinge afstand van 400 meter. De onderbreking ter hoogte van de Doorbrand die ruimtelijk de twee groepen turbines scheidt bedraagt 846 meter. Windpark Heibloem kan zo als een logische voortzetting ontworpen worden door twee turbines in een gelijk ritme te plaatsen. Daarbij onderscheidt zij zich door de onderbreking van de Staldijk en door grotere turbines. Ze zullen een eigen groep zijn binnen de lijn van 2 3 2 turbines. Windpark Heibloem vormt in deze configuratie samen met Windpark Neer één geheel. Met de verlenging met twee turbines in de aangegeven layout komt het windpark uit op in totaal 7 turbines.
Het plan voldoet op deze wijze aan de vijf ontwerpprincipes die zijn opgenomen in het landschapsadvies Windenergie Peelland Zuid, Limburg. Deze ontwerpprincipes worden in paragraaf 3.4.2 kort toegelicht en het gehele advies is als bijlage 2 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Met de laatste technieken kunnen de moderne turbines steeds groter gebouwd worden, zodat efficiënter gebruik wordt gemaakt van de locatie. Windturbines zijn conversiemachines die de kinetische energie van de windstroming omzetten in elektriciteit. Deze omzetting is afhankelijk van de derde macht van de windsnelheid ( en van de tweede macht van de wieklengte (
Door grotere ashoogte vangt een turbine snellere wind en door grotere wieken vangen ze meer wind. Zo kan met één turbine veel meer energie opgewekt worden. Aan de boerderijweg opereren de bestaande turbines in een windregime van 5,8-6 m/sec. op 98 meter hoogte. Op 129 m hoogte bedraagt de windsnelheid 6,95 m/sec, (bron windviewer Rijksdienst voor Ondernemend Nederland [RVO]). Op een hogere turbine past een grotere rotor. Grotere moderne turbines wekken daardoor 2 tot 3 keer zo veel energie op dan de bestaande turbines.
Deze hogere opbrengst werkt ook door in de financiële bijdrage voor windenergie. De rijkssteun voor windenergie op land (SDE) wordt jaarlijks verlaagd. Een rendabel project ontstaat vooral door toepassing van grote turbines, die per opgewekte kWh relatief goedkoper zijn. Vanuit deze ontwikkelingen wordt er gekozen voor turbines van grotere omvang. Bepalend voor de ruimtelijke beleving van een windturbine is de mast – een rechtopgaand smal element in het landschap- en de draaisnelheid en type rotor. De rotor bestaat uit twee of drie wieken. Voor windpark Heibloem wordt daarom gekozen voor turbines met een gelijke kleur als windpark Neer en voor turbines met drie wieken, die in eenzelfde frequentiebereik draaien (10-15 omwentelingen/minuut) als windpark Neer. Hierover is ook advies ingewonnen bij de landschapsarchitect Harm Veenenbosh.
Het blijkt dat hoogte- en grootte verschillen tussen de twee turbines van windpark Heibloem en windpark Neer niet bepalend zijn voor de visuele beleving en waarneming. Dit blijkt ook uit de visualisaties (zie bijlage 3). De verschijningsvorm van het ensemble, het windpark- daarentegen lijkt belangrijk om het beeld van één rustige lijn te benadrukken.
Door de perspectivische vertekening – hogere elementen lijken dichterbij in plaats van hoger- en lagere elementen verder weg in plaats van lager- zal het hoogteverschil met de bestaande windturbines verkleind worden door de grote afstand. Dit is goed uit de visualisaties te herkennen. Deze benadering sluit goed aan op het landschapsadvies uit bijlage 2. Met deze parklayout voldoet het plan aan alle ontwerpprincipes.
Bij plaatsing van twee turbines, zoals vanuit landschappelijke beleving gewenst ontstaan drie andere vraagstukken: zog-effect, radarverstoring en geluidsbelasting. Een parklayout met twee hoge turbines vereist een grotere onderlinge afstand. Turbines beinvloeden elkaar door zog-effecten die turbulentie en daardoor minder energieopbrengst en een kortere levensduur veroorzaken. Fabrikanten schijven dan ook een minimale afstand van 3 tot 5 keer de rotor diameter voor afhankelijk van de heersende windrichting. Daarnaast levert plaatsing van hogere turbines meer radarverstoring op, wat eveneens door een grotere onderlinge afstand kan worden opgevangen.
De afstand tot de woningen aan de Staldijk 1 en Staldijk 2 bedraagt bij plaatsing van twee turbines voor de meest oostelijke turbine minder dan 400 meter waardoor de geluidsbelasting boven de wettelijke norm zou kunnen komen. Deze woningen worden in overeenstemming met de wens van de eigenaren/bewoners als eigen bedrijfswoning aangemerkt en daarmee tot de sfeer van de inrichting.
In het nadere ontwerponderzoek zijn voorgaande aspecten meegenomen en besproken met de belangrijkste stakeholders (gemeente Leudal en omwonenden) Met de voorgestelde parklayout wordt een balans gezocht tussen geluidsnormen, radarverstoring, energieopbrengst nabijheid tot woningen en landschappelijk beeld. Het ontwerponderzoek kende de volgende scenario's
Bovenstaande scenario's zijn gezamelijk met de stakeholders uitgewerkt, om zo tot een afweging en keuze te komen. Plaatsing verder van de Witdonk van één turbine laat de aansluiting met windpark Neer ruimtelijk niet echt tot stand komen. Het blijft visueel eerder een solitaire turbine. Met twee turbines ontstaat deze aansluiting wel, vooral in het ritme van 2-3-2 en is door de hogere energieopbengst bedrijfseconomisch aantrekkelijker.
De visualisaties laten de verschillende opties zien: van uit de boerderijweg in twee richtingen:
Uit dit nader onderzoek blijkt dat het gekozen scenario ('Plaats twee turbines, zoek aansluiting bij windpark Neer, en beoordeel of het beeld aanvaardbaar is') de beste oplossing is. Er is door landschapsarchitecten aangetoond dat het beeld en de landschappelijke inpassing aanvaardbaar is bij nieuwe turbines die minimaal afwijken van de bestaande turbines.
Ten behoeve van de realisatie van het windpark Heibloem worden aan de Staldijk 17 bomen gekapt in verband met de aanvoer van de onderdelen van de windturbines. Deze bomen komen niet voor op de bomenlijst en zijn geen individueel gezichtsbepalende bomen. Wel zijn deze bomen onderdeel van de laanbeplanting langs deze weg en dient dit laaneffect te worden behouden. Deze bomen worden dan ook na realisatie van de windturbines herplant.
Ook worden op het terrein van Korten aan de noord-west zijde op eigen terrein een aantal bomen gekapt voor de aanleg van een tijdelijke bocht voor de aanvoer van de onderdelen van de windturbines. Het betreffen hier 7 bomen.
Overzicht te kappen bomen
De bovenstaande overwegingen leiden tot een keuze voor twee windturbines, met onderstaande eigenschappen en op de volgende coördinaten
Windpark Heibloem, Staldijk 2 6089NV Heibloem | ||
Coördinaten Turbine 1 RDS | X 191.447,38 | Y 369.266,24 |
Coördinaten Turbine 2 RDS | X 191.943,38 | Y 369.052,79 |
Rotor drie wieken | Draaisnelheid 10-15 omw/min. | |
Rotor diameter in m | 142 meter | |
Ashoogte | 129 meter | |
Type WEC (windenergy convertor) | Direct drive met drie wieken | |
Maximaal vermogen | Min 3,15 =6,3 MW | Max 3,9 =7,8 MW |
Energieproductie maximaal kWh 50 % kans en 90 % kans |
P90= 20.550.000 | P50= 22.950.000 |
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het plan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.
Rijksdoelstellingen
De toenemende uitstoot van CO2 en de effecten op de maatschappij is een wereldwijd probleem waar op alle overheidslagen afspraken zijn gemaakt om de transitie in te zetten naar een koolstofarme energievoorziening. De randvoorwaarden voor het energiebeleid in ons land worden in hoge mate bepaald door bindende Europese afspraken, die op hun beurt deels tot stand zijn gekomen in een mondiale context.
Energieakkoord
Meer dan 40 organisaties sloten in 2013 het Energieakkoord (Sociaal Economische Raad, september 2013) voor duurzame groei, waarin gezamenlijke ambities zijn geformuleerd voor de verduurzaming van de samenleving en economie.
In het Energieakkoord is het streven vastgelegd om 14% van de energievoorziening te produceren uit hernieuwbare energiebronnen in 2020. Dit aandeel wordt in 2023 verhoogd tot 16%. Tevens zijn doelen gesteld voor het vergroten van de hoeveelheid windenergie. In 2020 dient 6.000 MW windenergie op land geïnstalleerd te zijn, in 2023 moet 4.450 MW windenergie op zee zijn bijgeplaatst. Eind 2016 is het opgestelde vermogen aan windenergie op land en zee ongeveer 3.283 MW respectievelijk 957 MW.
Energierapport 2016
In het Energierapport 2016 (Transitie naar duurzaam, Ministerie van Economische zaken, januari 2016) wordt een integrale visie gepresenteerd voor de toekomstige energie opgave drie uitgangspunten centraal voor de transitie naar duurzame energie:
Regeerakkoord Rutte III
Het nieuwe Kabinet Rutte III heeft in haar regeerakkoord een doelstelling opgenomen van 49% reductie van CO2 emissie in 2030 ten opzichte van 1990. Om dit te bereiken, wordt energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen genoemd als een van de noodzakelijke maatregelen. In het regeerakkoord staat ook dat er een aparte regeling voor energiecoöperaties komt die het eenvoudiger voor omwonenden maakt om te participeren in duurzame energieprojecten in hun directe omgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk losgelaten. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor de verdere onderbouwing van de ladder wordt verwezen naar zie paragraaf 3.2.5.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin regels zijn opgenomen ter bescherming van de nationale belangen.
Voor onderhavige locatie is het volgende nationale belang van toepassing:
Ruimte voor energievoorziening
Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.
Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die hiervoor kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, alsmede de gemiddelde windsnelheid. Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de provinciale reserveringen voor windenergie betrokken. Deze gebieden zullen nader worden uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie ‘Windenergie op land’, zie paragraaf 3.2.4.
Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. In het Barro zijn voor de onderhavige locatie geen specifieke regels opgenomen.
De Structuurvisie windenergie op land is een uitwerking van de gebieden die in de SVIR zijn aangewezen. In deze uitwerking presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windenergie in Nederland. Het plan beoogt zodanige ruimtelijke voorwaarden te scheppen dat in 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 megawatt (MW) door windturbines operationeel is.
De keuze voor locaties is gemaakt door gebieden te selecteren binnen de 'kansrijke gebieden' uit het SVIR in overleg met de provincies, rekening houdend met het provinciale beleid (anno 2012). Provincies hebben gebieden aangewezen op basis van hun ruimtelijke mogelijkheden. Deze selectie van gebieden is onderzocht in een planMER en Passende Beoordeling, in het kader van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014). Op basis van de bestuurlijke afspraken tussen het kabinet en de provincies en de inhoudelijke informatie uit het planMER zijn 11 gebieden in de structuurvisie opgenomen.
Onderhavige ontwikkeling betreft geen grootschalig windturbinepark en is niet als locatie opgenomen in de Structuurvisie Windenergie op land. Ook buiten deze aangewezen gebieden wordt ruimte geboden voor kleinere windturbineparken en de provincie zelf wijst daarvoor locaties aan. Hier wordt verder op in gegaan in paragraaf 3.4.2.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.
Gewijzigde ladder
In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Onderhavig planvoornemen betreft geen stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de ladder van duurzame verstedelijking. Een nadere toets en afweging in dit kader is dan ook niet aan de orde.
Het POL2014 is op 12 december 2014 vastgesteld. De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden acht globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het besluitgebied is onderdeel van het landelijk gebied en is aangeduid als buitengebied.
Tabel met verschillende gebieden binnen POL2014
Uitsnede POL2014 (Zonering)
Het landelijke buitengebied betreft alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Deze gebieden hebben ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De accenten zijn gelegd op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw, het terugdringen van milieubelasting vanuit landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Daarnaast bevindt de betreffende locatie zich in het voorkeursgebied voor windturbines. De provincie Limburg heeft voor deze gebieden een aanpak voor windturbineopstellingen met een masthoogte van boven de 25 meter, die bestaat uit een combinatie van realisatiestrategie (hoe) en plaatsingsvisie (waar).
Realisatiestrategie
Alle provincies hebben op 31 januari 2013 in het Interprovinciaal Overleg (IPO) een akkoord gesloten met het kabinet om ruimte te bieden aan 6.000 megawatt windenergie op land. De provincies garanderen ruimte voor 6.000 MW windenergie op land, te realiseren voor 2020. Provincies hebben gebieden aangewezen op basis van hun ruimtelijke mogelijkheden en beleid. Het akkoord van januari 2013 betekent een taakstelling van minimaal 95.5 MW voor de provincie Limburg. Inmiddels is ca. 12 MW gerealiseerd en rest nog ca. 84 MW. Dit zijn ongeveer 30 windturbines.
De provincie Limburg ziet windenergie als een economische kans voor de directe omgeving. Zij streeft naar het maximaliseren van het maatschappelijk effect van windenergie door participatie van belanghebbenden in het planproces en bij de realisatie en ook exploitatie van windturbines.
De provincie wil, dat de opbrengst van de windmolens zoveel mogelijk ten goede komt aan de leefgemeenschap waar turbines worden geplaatst. De bouw van windturbines gebeurt daarom bij voorkeur door burger-energie-coöperaties al dan niet in samenwerking met marktpartijen. Dit biedt een goede garantie dat de lusten maximaal beschikbaar komen voor de directe omgeving. Energiecoöperaties krijgen hierbij steun van de Provincie.
In het algemeen zullen in de provincie Limburg burgers, grondeigenaren en ondernemers die nabij windturbines wonen of ondernemen in staat worden gesteld te profiteren van de opbrengsten. De wijze waarop dit gebeurt is maatwerk en afhankelijk van de lokale wensen en de financiële ruimte van het windpark. De invulling van dit profijtbeginsel zal beschreven worden in een profijtplan dat door de initiatiefnemers in overleg met de stakeholders zal worden opgesteld. Indien de provincie via een inpassingsplanprocedure betrokken wordt bij de (project)realisatie van windturbines, wordt via overeenkomsten vooraf het invullen van een profijtplan als randvoorwaarde gesteld.
Voor midden Limburg heeft de provincie een overeenkomst gesloten met de gemeenten Leudal, Weert, Nederweert en Peel en Maas. De Gemeenten stellen uitgangspunten vast voor windenergieprojecten in genoemde zin. De provincie ondersteunt bij de samenwerking en de uitwerking van de gemeentelijk vastgestelde uitgangspunten. Er zijn daarover nadere afspraken gemaakt met de gemeenten over de betreffende mijlpalen en wederzijdse rollen en taken in het uitvoeringsproces.
Ruimtelijk landschappelijke plaatsingsvisie
Een aantal typen gebieden leent zich het best voor de nieuwe generatie windturbines. De provincie Limburg wil dan ook stimuleren dat nieuwe ontwikkelingen met name plaatsvinden in deze voorkeursgebieden:
Uit een plan-MER blijkt dat deze gebieden voldoende potentie hebben om de opgave te verwezenlijken.
Een landschapsontwerp maakt onderdeel uit van de plaatsingsvisie om een goede kwalitatieve inpassing te borgen. Concentratie van windturbines is hierbij van belang om de impact van turbines op het landschap te beperken. Dit is op Limburgs schaalniveau te bereiken door concentratie in de genoemde voorkeursgebieden en op regionale schaal door de voorwaarde dat projecten tenminste een omvang hebben van 3 turbines. Bij de planning of de bouw van turbines worden vooraf afspraken vastgelegd over de sloop van de turbines.
Zolang de met het Rijk overeengekomen taakstelling nog niet is gerealiseerd, zijn ook projecten kleiner dan 3 turbines mogelijk, waarbij ervan uitgegaan wordt dat deze lokaal gedragen worden.
Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg, Natura-2000 gebieden en het winterbed van de Maas acht de provincie niet geschikt en worden uitgesloten van plaatsing van windturbines. Aanvullend zijn er milieunormen van toepassing die tot uitsluiting van gebieden leiden, o.a. ten aanzien van geluidhinder. Bij gebieden in de ruimere omgeving van vogelrichtlijngebieden of gebieden aangewezen voor vleermuizen dient altijd onderzoek plaats te vinden naar mogelijke aanvaringsslachtoffers.
Het voornemen maakt de bouw van twee windturbines mogelijk, als uitbreiding van de bestaande windturbines op windpark Neer. Het windpark Heibloem voldoet aan de eisen zoals gesteld in het POL (het ligt in het voorkeursgebied Peelland) en de toepassing van dergelijke windenergie wordt verder uitgewerkt in het provinciale beleid in paragraaf 3.4.2.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk 'Ruimte', waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten, waarna op 30 december 2016 een geconsolideerde versie in werking is getreden.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk 'Ruimte' aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk 'Ruimte' is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.2.5 opgenomen.
Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014
Op basis van de Omgevingsverordening Limburg is het besluitgebied niet gelegen in een natuurzone.Het is ook geen onderdeel van de uitsluitingsgebieden van windturbines. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor het uitvoeren van de beoogde ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsverordening Limburg 2014 geen beperkingen oplegt aan het planvoornemen.
Windenergie is van nature duurzaam en is relevant voor de opwekking van duurzame elektriciteit. Windenergie biedt een economische kans voor de directe omgeving. De provincie Limburg wil dat in Limburg de opbrengst van de windmolens zoveel mogelijk ten goede komt aan de leefgemeenschap waar turbines worden geplaatst; iedere initiatiefnemer dient dit profijt te beschrijven in het profijtplan. Inwoners moeten kunnen meeprofiteren en grondspeculatie wordt tegengegaan.
Het Rijk heeft als landelijke doelstelling om in 2020 6.000 MW windenergie te realiseren. Daarvan kent Limburg de provinciale opgave van 95,5 MW aan windenergie in 2020. Inmiddels moet er nog een kleine 80 MW windenergie worden gerealiseerd, om de eerste stap 14,5% duurzame energie te bereiken. De lange termijn doelstellingen reiken zelfs nog verder.
De provincie Limburg bevordert en monitort de tijdige totstandkoming van ruimtelijke plannen voor windturbines. Het voortouw voor de planvorming van windturbines ligt bij de gemeenten. De provincie ondersteunt de gemeenten hierbij met onderzoek, kennis en menskracht in de vorm van het Versnellingsteam. Een eerste belangrijke stap is het vaststellen van uitgangspunten door gemeenten voor de beoordeling van initiatieven van windturbines.
De bouw van windturbines gebeurt bij voorkeur door burger-energie-coöperaties al dan niet in samenwerking met marktpartijen. Dit biedt een goede garantie dat de lusten maximaal beschikbaar komen voor de directe omgeving. Energiecoöperaties krijgen hierbij steun van de Provincie.
Verschillende Limburgse gemeenten hebben samen uitgangspunten voor de ontwikkeling van windenergie vastgesteld (zie paragraaf 3.4.2 en bijlage 2). Hiermee ligt er een basis voor initiatiefnemers om plannen voor te bereiden.
In de Regiovisie 2008-2028 worden geen specifieke zaken benoemd over het gebied waar de windturbine is gepland. Wel wordt gesproken over zogenaamde 'multifunctionele landbouw' gericht op verbreding om zodoende gebieden/landbouwbedrijven vitaal te houden.
Het betreffende gebied valt onder het reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg. In dit plan wordt het gebied tussen het kanaal en het meer zuidelijk gelegen bosgebied aangeduid als verwevingsgebied. Deze term duidt op verbreding van de landbouw. Het huidige windpark en ook de geplande turbine dragen bij aan vitale landbouwbedrijven. De zonering zoals die is opgenomen in het reconstructieplan dient als middel voor de zonering van agrarische en met name veehouderijen en vormt geen beletsel voor plaatsing van de turbine. Daarmee kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan het regionale beleid.
De gemeenten Leudal, Nederweert, Peel en Maas en Weert hebben een samenwerkingstraject met de provincie gericht op het planologisch mogelijk maken van windturbines. Deze gemeenten grenzen aan Peelland, wat een voorkeursgebied vormt vanuit het POL2014 voor de plaatsing van windturbines.
Inzet van de gemeenten is om ruimte te bieden aan markt- en burgerinitiatieven. Daarbij dienen de initiatieven wel te voldoen aan door de gemeente vastgestelde uitgangspunten.
Een van de uitgangspunten is dat de exploitatie van turbines tenminste substantieel coöperatief plaatsvindt. De inwoners van de regio krijgen hierdoor een nadrukkelijke rol in de financiering van de windturbines en delen in de opbrengsten daarvan. Een ander uitgangspunt is dat windturbines op de goede plek komen. Hiermee beogen de gemeenten een zorgvuldige plaatsing van windturbines in het landschap ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zuidenwind is in dat kader dan ook een samenwerking met de buurtcooperatie Boerderijweg e.o. aangegaan. De exploitatie van de turbines vindt daarmee coöperatief plaats. Daarnaast worden de turbines ingepast in het landschap aansluitend op de reeds bestaande turbines.
Voor de gemeenten Leudal, Peel en Maas, Weert en Nederweert is het Landschapsadvies 'Windenergie Peelland Zuid, Limburg' opgesteld. In dit document (zie ook bijlage 2) worden verschillende typen windturbines beschreven en worden daarnaast verschillende opstellingen onderzocht. Uit dit landschapadvies volgen de volgende aanbevelingen:
Ga voor ruimtelijke kwaliteit
De plaatsing van windturbines gebeurt nu te vaak vanuit een idee van 'beperking van de schade’. Het gevolg hiervan is dat het ontstaan van ruimtelijke kwaliteit over gelaten wordt aan het proces en niet meer een van de sturende krachten is van het plan. Hier een pleidooi voor een andere aanpak: doe het ‘goed’ in plaats van ‘niet slecht’. De aanpak is om, in plaats van meerdere opstellingstypologiën, te kiezen voor één identieke opstellingstypologie, gekoppeld aan de landschapskarakteristieken. Daarmee worden de identiteit van de landschappen en de onderlinge verschillen juist versterkt.
Stimuleer, pak de regie, hanteer spelregels
Een dergelijke omslag in het denken vraagt om een actieve houding. De gemeenten moeten overstappen op een stimulerend beleid. In plaats van afwachten en beoordelen moet ze regie gaan voeren. Stimuleren begint bij duidelijkheid geven over wat je wil. Dit kan door actief bouwstenen aan te reiken aan nieuwe initiatieven. Die duidelijkheid over de koers kan tijd en frustratie besparen en op die wijze initiatieven helpen.
Kies voor een karakteristieke opstelling
Een belangrijke klacht over de verschijning van ons land is de verrommeling. Het feit dat overal dezelfde bedrijventerreinen of dezelfde stadsuitbreidingen verschijnen wordt daarbij regelmatig aangewezen als belangrijke oorzaak. Windturbines passen in dit rijtje. Landschappelijk verdient het de aanbeveling om de turbines met de nodige zorgvuldigheid te plaatsen. De opstellingen moeten de ruimtelijke kwaliteit van de plek versterken.
Denk regionaal
Windturbines hebben gezien hun maat forse invloed op de waarneming van de omgeving. Daarmee ontstijgen de turbines eigenlijk de lokale schaal. Vanuit die wetenschap ligt ruimtelijk de voorkeur bij één opstellingsstrategie voor de gehele regio. Een dergelijke onderscheidende strategie benadrukt de karakteristieken van niet alleen de locatie maar juist ook van de regio. Op die wijze kunnen de verschillen binnen de provincie juist geaccentueerd worden in plaats van verder laten vervagen.
Lijnen binnen de jonge ontginningen
De kansen voor Midden Limburg liggen in de windrijke en open jonge ontginningen. Hier staat weinig bebouwing en is de meeste ruimte. Deze ontginningen zijn open van karakter en appelleren in die zin ook aan de rijke wind in ons land. De rationele opbouw met heldere ontginningswegen en kavellijnen kan met de turbineopstellingen worden versterkt. Korte lijnen hebben de voorkeur. Deze passen het best bij de aanwezige maat van de ontginningen. Een lijnopstelling is eenvoudig en rustig voor de waarneming.
Op basis van het ontwerponderzoek is hierna een korte set met eenvoudige ruimtelijke bouwstenen uitgewerkt welke kan leiden tot een regionaal samenhangende opstellingsstrategie voor windturbines.
De beoogde uitbreiding van windpark Neer met twee windturbines voldoet aan de bovenstaande voorwaarden en richtlijnen. De ontwikkeling sluit dan ook prima aan bij het landschapsadvies Windenergie Peelland Zuid, Limburg.
De gemeente Leudal bestaat sinds 1 januari 2007. De toekomstvisie 'Leven in Leudal, Strategische Overallvisie 2020' (vastgesteld d.d. 11 december 2007 en aangepast in maart 2014) dient als handvat om (maatschappelijke, landelijke, regionale) ontwikkelingen in het perspectief van Leudal te plaatsen, maar ook om keuzes te maken in haar beleid. In de visie staan de thema's ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid, sociale samenhang en duurzaamheid centraal.
In de oorspronkelijke visie uit 2007 lag de nadruk van de gemeenteraad van Leudal bij het creëren van een eigen identiteit en het gezamenlijk optrekken van de samengevoegde gemeenten om zich als één nieuwe krachtige gemeente te profileren. In 2013 is de visie aangepast aan de veranderende maatschappij en de rol van de gemeente daarbinnen.
Dorpen met een eigen identiteit
De gemeente legt de focus op de vitaliteit en het zelfsturend vermogen van de afzonderlijke dorpen. Leudal heeft nu een duidelijke eigen identiteit in de regio en daarbuiten.
Veranderende rol van de gemeente
Het initiatief komt meer bij de burger te liggen. De gemeente heeft een ondersteunende rol voor de burgers en bedrijven en zorgt voor haar kerntaken zoals veiligheid, sociaal vangnet en toezicht op de naleving van de regels. Nieuwe taken liggen op het gebied van zorg, arbeidsdeelname en jeugd en zullen zo veel mogelijk door en met organisaties en burgers uit de gemeente worden opgepakt. De gemeente werkt hierbij samen met de omliggende gemeenten in Midden-Limburg.
Veranderende samenstelling van de bevolking
In verband met de vergrijzing zal de gemeente in gesprek gaan met haar inwoners over de veranderingen die er aan zitten te komen en wat men er gezamenlijk tegenover kan stellen. De gesprekken zullen gaan over gemeenschapsaccommodaties, sportinrichtingen, scholen, wonen, zorg en werkgelegenheid. Aan de hand van de gesprekken wordt de koers bepaald en worden afspraken gemaakt.
Dynamisch
De strategische visie is een dynamisch document waar de gemeenteraad naar aanleiding van gesprekken aanscherpingen en accenten kan aanbrengen. De visie geeft hierdoor meer sturing aan haar dienstverlening aan de burger en aan de komende veranderingen in de Leudalse gemeenschap.
Ontwikkelingen/trends
Voor de ontwikkelingen is in de aangepaste visie de koers bepaald en zijn nieuwe of specifieke opgaven geformuleerd. Voor het buitengebied is het van belang om ruimte voor natuur en recreatie zo veel mogelijk in onderlinge samenhang te ontwikkelen. De land- en tuinbouw zijn en blijven van groot belang voor Leudal. Er is sprake van schaalvergroting en een grote terugloop van het aantal bedrijven. Er wordt voor de komende periode een halvering van het aantal bedrijven verwacht. Leudal kan inspelen op ontwikkelingen door innovatie gericht op het terugdringen van de milieubelasting van niet-grondgebonden bedrijven en het ondersteunen van biologische productie. Kansen liggen er voor streekproducten, combinaties met toerisme en verwerking van mest en groenafval tot grondstoffen en energie.
Het maatschappelijk debat buitengebied heeft de aanzet gegeven tot een dialoog over de kwaliteit van het buitengebied. Uitvoering van maatregelen en duurzame samenwerking tussen partijen in het buitengebied vragen om het voorzetten van de dialoog en gebiedsontwikkeling gericht op versterken van de kwaliteiten van het buitengebied en het benutten van kansen voor agrarische, recreatieve bedrijvigheid en zorginitiatieven.
Er zijn verder geen specifieke regels in de Strategische Overallvisie 2020 opgenomen voor windturbines. Dit beleidsstuk vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van windpark Heibloem, als uitbreiding van het windpark Neer.
De Structuurvisie Leudal is vastgesteld op 2 februari 2010 en met deze structuurvisie wordt ingezet op: 'Een groene parel met dynamiek, een gemeente waarin het voor iedereen goed wonen, goed leven en goed werken is, nu en in de toekomst'. In deze structuurvisie ligt bewust de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
Agrarische bedrijvigheid
Wat betreft het beleid aangaande agrarische bedrijvigheid legt de gemeente het accent op het behouden en versterken van de bestaande agrarische bedrijvigheid binnen de gemeente Leudal in combinatie met het streven naar een goed woon- en leefklimaat.
De gemeente Leudal wijst geen landbouwontwikkelingsgebieden aan, maar faciliteert agrarische bedrijfsontwikkeling via maatwerk om de afweging te maken ten tijde van het verzoek. Daarnaast ondersteunt de gemeente initiatieven vanuit de markt met betrekking tot de verbreding van de bedrijfsvoering en/of bedrijfsbeëindiging.
Sturen op kwaliteit
De gemeente Leudal is een gemeente met een grote agrarische sector. De bestaande agrarische bedrijvigheid in het buitengebied dient gekoesterd en zoveel mogelijk gefaciliteerd te worden, met behoud van omgevingskwaliteit. De zones, zoals aangeduid in het reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg, dienen hiervoor als basis.
Vestiging van intensieve agrarische bedrijven dient plaats te vinden binnen de zoekgebieden zoals deze in het Reconstructieplan zijn aangegeven.
Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen bieden een kans tot functiewijziging. Op deze wijze blijft het landelijk gebied vitaal en leefbaar. De gemeente Leudal wil onder randvoorwaarden initiatieven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen kunnen faciliteren. Uitgangspunt is hierbij niet de nieuwe functie, maar de invloed van de functie op de omgeving.
Limburgs Kwaliteitsmenu
De gemeente Leudal staat achter de gedachte van het Kwaliteitsmenu. Nieuwe functionele ontwikkelingen in het buitengebied (zowel incidentele initiatieven in het buitengebied als ontwikkelingen aan de rand van een kern) zijn uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit alleen mogelijk indien daarmee ook investeringen in natuurontwikkelingen, landschapsversterking, recreatieve belevingskwaliteit en/of cultuurhistorie plaatsvinden waarmee de kwalitatieve draagkracht van het landelijk gebied wordt versterkt en de effecten van de nieuwe ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het kwaliteitsmenu is hierbij van toepassing.
Nota kwaliteit
De uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu voor de gemeente Leudal vindt plaats in de Nota Kwaliteit. In de nota wordt het beleid met betrekking tot het Kwaliteitsmenu weergegeven. Tevens wordt het bestaande 'rood voor groen'-beleid en groenfonds, van de gemeente Leudal, voor zowel het buitengebied als de kernen, hierin verankerd.
Het provinciale kwaliteitsmenu heeft betrekking op het buitengebied. De Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal gaat verder. Door nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied, maar ook in de kern vindt een aantasting van de kwaliteit van de (leef)omgeving in het buitengebied of de kern plaats. Verdichting in de kern leidt namelijk ook tot het verder onder druk komen te staan van de kwaliteiten van de leefomgeving. Deze aantasting wordt gezien als kosten die voor rekening van de gemeente Leudal komen. Deze aantasting van kwaliteit dient daarom binnen de gemeente of nabij de gemeentegrenzen van Leudal gecompenseerd te worden.
Er zijn verder geen specifieke regels in de structuurvisie Leudal opgenomen voor windturbines. Dit beleidsstuk vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van windpark Heibloem, als uitbreiding van het windpark Neer.
Het voortouw voor de planvorming van windturbines ligt bij de gemeenten. Dit is vastgelegd in een overeenkomst tussen de vier midden-Limburgse Gemeenten en de Provincie. De Provincie ondersteunt de gemeenten hierbij met onderzoek, kennis en menskracht in de vorm van het Versnellingsteam.
Een belangrijke stap hierin is het vaststellen van uitgangspunten door gemeenten voor de beoordeling van initiatieven van windturbines. Gemeenten nemen het voortouw om te komen tot ruimtelijke plannen (bestemmingsplan of provinciaal inpassingsplan) die de plaatsing van windturbines mogelijk maken. Er wordt hierbij rekening gehouden met bestaande initiatieven of initiële projectideeën. Met stakeholders worden afspraken vastgelegd over de rolverdeling en prestaties.
Het college van burgemeester en wethouders en de raad van gemeente Leudal hebben ingestemd met de realisering van windenergie in de gemeente. Hiervoor heeft de gemeente een document opgesteld met richtlijnen voor de realisatie van windenergie. Deze uitgangspunten worden hieronder kort benoemd.
De onderhavige ontwikkeling is door een speciaal daartoe ingesteld windpanel van experts getoetst aan de bovenstaande richtlijnen. Het windpanel van experts is gekomen tot de volgende beoordeling:
De beoordeling principeverzoek door onafhankelijk deskundig windpanel is als bijlage 4 bijgevoegd.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de omgevingsaspecten die een rol spelen in deze ruimtelijke onderbouwing. Milieu-aspecten zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidshinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geurhinder worden besproken en indien nodig bijbehorende onderzoeken. Daarnaast wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling gedaan. Ook worden de aspecten kabels en leidingen, slagschaduw, radar en straalpaden, energie en veiligheid kort benoemd. Zowel flora en fauna als archeologie en cultuurhistorie komen ook aan bod en wat betreft water gerelateerde aspecten zullen relevante aspecten voor het planvoornemen zullen worden beschreven zodat alle omgevingsaspecten behandeld zullen zijn.
Wettelijk kader
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.
Relevante aspecten planvoornemen
Er zal een behoorlijke bodemingreep nodig zijn in verband met het maken van een fundering voor de turbines en de bijbehorende opstelplaats van de kraan. Hiervoor zal dan ook een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. De kraan met fundering is van een zeer zwaar kaliber om de turbines te kunnen opbouwen. Deze wordt eventueel hergebruikt bij noodzakelijk onderhoud.
Op de bodemkwaliteitskaart van het samenwerkingsverband Maas & Roer (gemeenten Beesel, Leudal, Maasgouw en Roermond) is het buitengebied van de gemeente Luedal aangegeven als overig: landbouw/natuur. Op basis van tabel 4 in de nota Bodembeheer kan geconcludeerd worden dat de kwaliteitsklasse hier AW2000 is. Dit houdt in dat uit een vooronderzoek dient te blijken dat sprake is van een onverdachte locatie.
De gronden zijn altijd in gebruik geweest als agrarisch gebied en ter plaatse hebben geen (bedrijfsmatige) activiteiten plaatsgevonden die tot bodemverontreiniging hebben kunnen leiden. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de locatie aangemerkt kan worden als onverdacht. Daarnaast worden ter plaatse van het besluitgebied uitsluitend twee windturbines met bijbehorende infrastructuur en voorzieningen gerealiseerd. Dit betreffen geen milieugevoelige functies waar lange tijd mensen verblijven. Daarnaast wordt gewerkt met een gesloten grondbalans. Dit houdt in dat er geen grond afgevoerd wordt maar binnen het besluitgebied wordt verwerkt.
Betekenis voor het besluitgebied
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bodem geen belemmering vormt voor het windpark Heibloem.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.
De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.
In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. De turbines zijn in het kader van de Wgh niet aan te merken als een geluidsgevoelig object waardoor het aspect wegverkeerslawaai niet van toepassing is. De windturbines zijn ook geen zoneringsplichtige installaties, waardoor ook geen gezoneerd industrieterrein ontstaat.
Akoestisch onderzoek
Door Pondera Consult is een onderzoek naar akoestiek en slagschaduwhinder uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de melding in het kader van het Activiteitenbesluit en de goede ruimtelijke onderbouwing. Dit rapport heeft als documentnummer: 717128, datum 1 maart 2018 en is raadpleegbaar in Bijlage 5 van deze ruimtelijke onderbouwing. Bovengenoemd rapport concludeert het volgende:
Nieuwe Turbine Siemens
Zoals reeds gesteld in paragraaf 2.4 is er een nieuwe variant van de Siemens SWT-DD 142 op de markt gekomen welke 4,1 MW vermogen heeft in plaats van 3,9 MW. Op basis van de door Siemens beschikbaar gestelde geluidgegevens kan worden geconcludeerd dat deze variant precies dezelfde geluidemissie heeft als de 3,9 MW versie. De resultaten in het onderzoek van Pandora gelden ook voor de SWT-DD-142 4,1 MW turbine.
Beoordeling geluid
Bij één enkele woning van derden (Haamburgweg 11) wordt niet voldaan aan de geluidnorm Lden= 47 dB en Lnight= 41 dB. De overschrijding bedraagt in beide gevallen echter slechts 1 dB op slechts 1 gevel (zuid). Om te voldoen aan de normstelling zijn mitigerende voorzieningen aan de orde. Om te voldoen aan de normstelling kan ervoor worden gekozen om een andere windturbine met een lagere geluidemissie en of lagere ashoogte te nemen. Ook kan ervoor worden gekozen om voor specifieke perioden de instellingen van specifieke turbines te wijzigen. Met deze instellingen worden de bronsterkten van de turbines gereduceerd door bijvoorbeeld het toerental te verlagen en/of de bladhoek te verdraaien. Dit gaat enigszins ten koste van de productie.
Cumulatie
Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn geen wettelijke normen van kracht, zij wordt gebruikt ter indicatie van het heersende en gewijzigde leefklimaat. Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de woningen aan de Staldijk 1 & 2 de cumulatieve geluidbelasting behoorlijk hoog is (>65 dB(A)). In de toekomstige situatie zal de hoogste bijdrage aan de cumulatieve geluidbelasting bij deze woningen veroorzaakt worden door windturbines waarbij zij zelf mede-belanghebbende zijn. Uit onderzoek (TNO-rapport 2008-D-R1051/B, Hinder door geluid van windturbines) is gebleken dat de ervaren hinder (waar de cumulatieve geluidbelasting voor bedoeld is) bij belanghebbenden vele malen kleiner is dan wanneer omwonenden niet belanghebbend zijn. Omdat bij de berekening van het cumulatieve geluidniveau de geluidbelasting wordt omgerekend naar een waarde die overeenkomt met de geluidbelasting waarbij wegverkeer evenveel hinder veroorzaakt, is deze omrekening in principe niet van toepassing bij woningen van initiatiefnemers. De dosis-hinder relatie is namelijk anders dan voor andere omwonenden (die geen financieel of ander belang hebben bij het windpark).
Om te beoordelen of het woon- en leef-klimaat nog aanvaardbaar is, kan worden gekeken naar de optredende geluidniveaus in de woningen ten gevolge van het windpark Heibloem. De maximale geluidbelasting op de gevels van deze twee woningen is 52 dB(A) Lden. Wanneer wordt uitgegaan van een geluiddempende werking van de gevel van 20 dB(A) is het geluidniveau binnen deze woningen 32 dB(A) Lden. Dit is lager dan de voorkeurswaarde van 33 dB(A) zoals gesteld in de wet Geluidhinder.
Stiltegebied
Verder ligt ten zuiden van de locatie van de twee windturbines een stiltgebied. Volgens de omgevingsverordening Limburg 2014 wordt er in de stiltegebieden in Limburg een maximaal geluidniveau van 40 dB(A) nagestreefd. Deze streefwaarde is een etmaalgemiddelde, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de geluidnorm voor winturbinegeluid op gevoelige objecten, waar wordt gerekend met jaargemiddelden en waar een den-weging (day, evening, nicht: de avond- en nacht-periode krijgen een straffactor van + 5 en +10 dB) wordt toegepast. Met behulp van contouren van de jaargemiddelde geluidbelasting (zonder den-weging) kan inzichtelijk worden gemaakt wat de te verwachten jaargemiddelde geluidbelasting is in het stiltegebied ten gevolge van windturbinegeluid. De beoordelingshoogte voor deze geluidcontouren is +1,5m.
Begrenzing stiltegebied ten opzichte van windturbines
Door de realisatie van windpark Heibloem zal er in een klein gedeelte van het stiltegebied een jaargemiddeld geluidsniveau zijn wat boven de (etmaal)streefwaarde van 40 dB ligt. In de volgende tabel zijn de oppervlaktes van de contourvlakken van de geluidbelasting ten gevolge van windturbinegeluid weergegeven voor de toekomstige situatie (WP Neer, Egchelse Heide en Heibloem).
Het windturbinegeluid (etmaalgemiddelde) zal gedurende het jaar mogelik in bepaalde periodes hoger zijn (het is immers een jaargemiddelde). Deze treden juist op bij hogere windsnelheden (de geluidemissie van een windturbine neemt toe met de windsnelheid), en bij hogere windsnelhden zal ook het niveau van achtergrondgeluid zijn toegenomen. Zeker in dit gebied, waar veel bomen staan zal het achtergrondgeluid bij hoge windsnelheden overheersend zijn ten opzichte van het windturbinegeluid en het turbinegeluid maskeren.
Daarnaast blijkt uit de verkeersmilieukaart van de gemeente Leudal dat ter plaatse van de Boerderijweg de geluidcontour (40-45 dB) ten gevolge van het verkeer op deze weg over de grenzen van het stiltegebied gaat. Er is hierdoor in de huidige situatie al sprake van een hoger achtergrondgeluidsniveau in het stiltegebied als gevolg van het wegverkeer.
Verkeersmilieukaart gemeente Leudal 2020
Betekenis voor het besluitgebied
Bij alle gevoelige bestemmingen wordt na mitigerende maatregelen voldaan aan de geluidsnorm L den =47 dB en L night =41 dB. Er is dus ten alle tijden sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens is de geluidbelasting cumulatief met zowel andere (bestaande) windturbines als met andere geluidbronnen inzichtelijk gemaakt. Hieruit is gebleken dat enkel bij de betrokken woningen Staldijk 1 en 2 sprake is van een overschrijding. Echter gezien het feit dat in beide gevallen sprake is van betrokkenheid bij de windmolens is er geen sprake van onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt daarom geen belemmering voor het planvoornemen.
Hierbij wordt opgemerkt dat het feit dat wordt voldaan aan de normstelling voor windturbinegeluid niet inhoudt dat windturbines onhoorbaar zijn. Windturbines kunnen afhankelijk van afstand en specifieke weersomstandigheden soms hoorbaar zijn. In het dag- regime maken alle typen die in ogenschouw zijn genomen tot 30 % minder geluid dan de berekende Siemens turbine (3 dB is ongeveer een verdubbeling van het geluid). Het geluid wordt veroorzaakt door de wieken (aerodynamisch). Bij een lagere draaisnelheid is de geluidsproductie lager. Bij plaatsing van de Siemens- turbine wordt de turbine in de nacht automatisch in stand 4 gezet. In die stand is de maximale rotorsnelheid iets lager (10 ipv 11,6 omw./min.). Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke eisen en wordt de grenswaarde van L-night niet overschreden. Alle andere typen zullen ook in het nachtregime terug geregeld worden zodat het maximale brongeluid in de nacht niet hoger wordt dan 104 dB, zodat aan de norm kan worden voldaan.
In het kader van het stiltegebied is er slechts sprake van een streefwaarde die overigens nauwelijks tot niet wordt overschreden. Daarnaast is er al sprake van een hoger achtergrondgeluidsniveau als gevolg van het wegverkeer op de Boerderijweg Ook vanuit dit oogpunt vormt het aspect geluid dus geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Relevante aspecten planvoornemen
Het milieuvoordeel van windenergie is evident. Emissie van stoffen als kooldioxide, zwaveldioxide en stikstofdioxide wordt vermeden. Eén kWh stroom van een windturbine leidt tot 540 gram vermeden CO2 emissie. (CBS, gebaseerd op het Protocol Duurzame Energie, 2004 van SenterNovem). De jaarlijkse besparing van de CO2 emissie door de bouw van windpark Heibloem ligt dan in de orde van 10.500 - 12.235 ton/jaar, afhankelijk van hoe hard het waait. Over de gehele exploitatieperiode bedraagt de vermeden hoeveelheid CO2 emissie 112.000 – 183.500 ton, zoals in paragraaf 2.5 aangegeven. Daarmee dragen de nieuwe turbines bij aan een gunstig effect voor wat betreft luchtkwaliteit.
Wettelijk kader
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.
Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet'. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Normen voor windturbines
De normen op het gebied van Externe Veiligheid zijn voor windturbines vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Hierbij wordt wel dezelfde terminologie gehanteerd als in het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen).
In het Activiteitenbesluit is aangegeven dat het plaatsgebonden risico op kwetsbare objecten niet meer mag bedragen dan 10-6. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een norm van 10-5. Er zijn geen normen vastgesteld voor het groepsrisico. Kema heeft voor Agentschap NL een Handboek Risicozonering Windturbines (mei 2013) opgesteld voor risico's van windturbines, de eerste versie is in 2014 vervangen door Handboek Risicozonering Windturbines (HRB, RVON, versie 3.1, september 2014). Hierin zijn generieke PR-contouren en overige afstandsmaten bepaald voor windturbines.
De risico’s van een windturbine worden gevormd door 3 typen falen:
In het Handboek Risicozonering Windturbines 3.1 is opgenomen dat aan het groepsrisico moet worden getoetst indien een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Deze verantwoordingsplicht geldt alleen bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een significante toename van het groepsrisico. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen.
Relevante aspecten planvoornemen
De windturbine is niet gelegen in de nabijheid van kwetsbare objecten. Wel liggen in de directe omgeving enkele solitaire woningen, deze worden als beperkt kwetsbaar aangemerkt.
Aangezien het gekozen typemodel Siemens turbine DD 142 (worst case) niet expliciet genoemd is in de HRB, moeten de afstanden bepaald worden door gebruik te maken van generieke informatie van windturbines van het type WT4000 voor IEC klasse 2:
Hieruit volgen de volgende afstanden (HRB, bijlage B, tabel 9 voor categorie IEC2):
Daarbij dient opgemerkt te worden dat als de afstand tot de 10-6 contour bepaald wordt door de benadering ashoogte (max 129 meter) + halve rotordiameter (max 71 meter): de afstand verandert in 284 meter, in plaats van 231 meter.
Binnen deze afstand bevinden zich geen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten. De dichtstbijzijnde gelegen beperkt kwetsbare objecten liggen op een afstand van circa 1.500 meter. Dit betekent dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen zijn.
Daarnaast is er sinds kort een rekenapplicaite via internet beschikbaar. De rekenalgoritmes zijn inmiddels goedgekeurd door RIVM, maar de applicatie is officieel nog als beta-versie bedoeld. Met toepassing van dit rekenprogramma vallen de risicocontouren anders uit:
De berekende maximale werpafstand bij nominaal toerental bedraagt 259 meter. Dit kan beschouwd worden als invloedsgebied. Ook deze afstanden leiden niet tot belemmeringen in de omgeving. De rapportage hiervan is als bijlage 6 bijgevoegd.
Uitsnede risicokaart
Tevens dient binnen het invloedsgebied van de windturbine het groepsrisico beschouwd te worden. Het invloedsgebied van een windturbine is de maximale werpafstand bij overtoeren. Uit de Handreiking Risiconormering Windturbines 3.1 blijkt dat bij het onderhavige type turbine uitgegaan dient te worden van een maximale werpafstand bij overtoeren van 667 meter. Dit betekent dat binnen een straal van 667 meter het groepsrisico beschouwd moet worden. Binnen deze zone zijn verspreid enkele beperkt kwetsbare objecten gelegen. De personen zijn binnen het invloedsgebied dusdanig verspreid dat een rotorblad te klein is om bij één incident tenminste 10 slachtoffers te maken. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie voor hulpdiensten bij een eventuele calamiteit goed. Het GRI voldoet daarmee aan de norm voor GRI.
Ook dient rekening te houden met de aanwezige bovengrondse propaantanks bij diverse agrarische bedrijven in de directe omgeving van het besluitgebied. De turbines hebben een faalkans verhogende werking op deze tanks. Omgekeerd vormen deze tanks geen belemmering voor de turbines aangezien ter plaatse van het besluitgebied het verblijf van personen ter plaatse niet zal toenemen.
Met betrekking tot overige objecten (hoofdwegen met vervoer gevaarlijke stoffen, onder- en bovengrondse leidingen), kan gesteld worden dat deze zich niet binnen het invloedsgebied van de windturbine bevinden en derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormen.
Wettelijk kader
In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.
Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.
Relevante aspecten planvoornemen
Bij de voorgenomen realisatie van windturbines wordt er geen gevoelige bestemming toegevoegd aan de bestaande situatie. De (agrarische) bedrijven in de nabije omgeving van de turbines worden daardoor niet belemmerd in hun mogelijkheden. De turbines zelf zijn op basis van de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering aangemerkt als milieucategorie 4.2 met een richtafstand van 300 meter (geluid). Uit het akoestisch onderzoek is echter gebleken dat aan de norm wordt voldaan door de turbines in het nachtregime terug te regelen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon en/of leefklimaat.
Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Relevante aspecten planvoornemen
Het planvoornemen maakt geen geurgevoelige objecten mogelijk en omgekeerd vormt het planvoornemen ook geen geuroverlast voor de nabije omgeving. Er is dan ook geen sprake van belemmeringen door geurcontouren.
Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van Uitwerking Doorsteek Centrum 39 dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Relevante aspecten planvoornemen
De drempelwaarde voor de m.e.r. beoordelingsplicht voor installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie is, mede door wijziging van het besluit m.e.r. 1994 (staatsblad 2005 no. 7) vastgesteld op 15 MW of meer.
Geschat wordt dat het maximale vermogen per windmolen tussen de 3 en 4,5 MW zal bedragen, wat ervoor zorgt dat de twee windmolens onder de grenswaarde zullen vallen. Voorts wordt opgemerkt dat gezien de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentieel effecten geen belangrijke negatieve milieueffecten zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieu aspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het besluitgebied is dan ook geen m.e.r. procedure of m.e.r. beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het besluit m.e.r.
Tevens is er op 1 februari 2018 door Tonnaer adviseurs een aanmeldnotitie opgesteld, welke is bijgevoegd als Bijlage 7. Op basis van deze notitie heeft het college, op 20 februari 2018, besloten dat er verder geen m.e.r beoordeling uitgevoerd hoeft te worden.
In het besluitgebied en in de directe omgeving van het besluitgebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen, zoals hogedruk aardgasleidingen of rioolwaterpersleidingen. Er is derhalve geen sprake van kabels of leidingen die een belemmering kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Slagschaduw is het fenomeen dat voorkomt als de zon op de juiste positie staat, waardoor de schaduw van de bewegende rotor over een woonobject valt. Afhankelijk van het tijdstip van de dag kan deze slagschaduw hinderlijk zijn voor de directe omgeving.
Voor slagschaduw zijn niet alleen de wettelijk vereiste gevoelige objecten onderzocht maar ook, extrawettelijk een aantal stallen voor pluimvee en varkens. Dit in goed overleg met de omliggende bedrijven. De resultaten uit het nadere onderzoek van Pondera laten zien, dat de slagschaduw van het plan beneden de wettelijke waarden blijft. Voor zover de wettelijke waarden worden overschreden is er een stilstandsvoorziening in de aansturing van de windturbine opgenomen op basis van een slagschaduwkalender.
Slagschaduwonderzoek
Door Pondera Consult is een onderzoek naar akoestiek en slagschaduw uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de melding in het kader van het Activiteitenbesluit en de goede ruimtelijke onderbouwing. Dit rapport heeft als documentnummer: 717128, datum 23 februari 2018, en is raadpleegbaar in Bijlage 5 van deze ruimtelijke onderbouwing. Bovengenoemd rapport concludeerde het volgende:
Binnen een afstand van twaalf maal de rotordiameter bevinden zich meerdere gevoelige objecten. Op enkele van deze objecten vindt overschrijding plaats van de voorgestelde streefwaarde van zes uur per jaar. Deze overschrijdingen zullen moeten worden weggenomen middels stilstandvoorziening. De cumulatieve effecten met het nabijgelegen windpark Neer zijn tevens inzichtelijk gemaakt.
Naast de slagschaduwhinder op de nabijgelegen woningen en andere voor de wet gevoelige objecten, is er tevens gekeken naar de mate van slagschadushinder op enkele kippenstallen nabij de windturbines. Dit betreft zowel bestaande als nieuwe kippenstallen.
Overzicht bestaande en nieuwe kippenstallen
De slagschaduwhinder op de kippenstallen varieert van de 39.47 uur tot 46.44 uur. Dit kan worden gereduceerd met stilstandvoorziening.
Betekenis voor het besluitgebied
Voor onderhavige ontwikkeling is vooraf te voorspellen hoe deze slagschaduw parten kan spelen. Daarnaast neemt Zuidenwind een voorziening op in de besturing van de windturbines die slagschaduw voorkomen. Dit gebeurt middels een kalender waarop gevoelige objecten hinder kunnen krijgen. In de besturing van de turbine wordt deze kalender opgenomen zodat middels de stilstandvoorziening de overschijdingen worden weggenomen.
Alle turbines zijn hierin identiek, de tiphoogte is voor alle turbines gelijk. Zuidenwind treft stilstandsvoorzieningen om de hinder die kan ontstaan op enkele adressen aan de Haambergweg weg te nemen. In deze voorzieningen worden ook de effecten voor de stallen meegenomen, alhoewel we daartoe wettelijk niet verplicht zijn achten wij dat in het kader van goed nabuurschap wenselijk.
Straalpaden tussen zendmasten voor telecommunicatie mogen niet gehinderd worden door rotorbladen of turbinemasten. Op basis van het Antenneregister kan geconcludeerd worden dat er géén straalpaden over het besluitgebied heen lopen. Straalpaden vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling. Wel loopt ten westen van het besluitgebied een straalpad. Gezien de breedte van dit straalpad in relatie tot het besluitgebied legt het straalpad geen beperking op qua hoogte.
Straalpad ten westen van het besluitgebied
Daarnaast beïnvloeden windturbines de werking van radars, met als gevolg dat de detectiekans van objecten door radars vermindert. Het Ministerie van Defensie heeft normen opgesteld waaraan plannen worden getoetst en beoordeeld. Wanneer Defensie het plan negatief beoordeelt, kan het plan niet vergund worden. Dat is het geval wanneer de detectiekans met meer dan 10 % vermindert.
De verlaging van de detectiekans is afhankelijk van de turbine, de ashoogte en de afstand tussen turbines. Het bestaande windpark Neer kon met een 9,5% verlaging net aan de criteria voldoen.
Radarverstoringsonderzoek
Op 24 november 2017 is door TNO een Radarverstoringsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de melding in het kader van het Activiteitenbesluit en de goede ruimtelijke onderbouwing. Dit rapport heeft als documentnummer: 060.26471/01.07.01 en is raadpleegbaar in Bijlage 8 van deze ruimtelijke onderbouwing. Bovengenoemd rapport concludeert het volgende:
Resultaten primaire verkeersleidingsradarnetwerk
Op de locatie van de windturbines eist het Ministerie van Defensie voor het verkeersleidingsradarnetwerk een minimale detectiekans van 90% voor een doel met een radaroppervlakte van 2 m2. Twee mogelijke optredende effecten zijn onderzocht:
Betekenis voor het besluitgebied
Uitgaande van de conclusies uit het Radarverstoringsonderzoek blijkt dat windpark Heibloem binnen de thans gehanteerde 2017 norm blijft. Derhalve vormt het planvoornemen geen belemmering voor de nationale radarsystemen.
Er zijn voor het verkrijgen van de verklaring van geen bezwaar verschillende turbine typen doorgerekend. In de nu gekozen opstelling levert de Siemens DD 142 turbine op 129 m hoogte een beperking van de detectiekans tot 95 % . De grenswaarde ligt bij 90 %. De radar profielen van de gekozen turbines wijken nauwelijks af en zijn alle enigszins kleiner dan die van de Siemens. Daarmee voldoen we aan de gestelde grenswaarde.
Ter aanvulling is er een verklaring van geen bezwaar opgevraagd bij het Rijksvastgoedbedrijf. Op 13 februari 2018 heeft het Rijksvastgoedbedrijf per brief verklaard dat het Ministerie van Defensie zich kan vinden in de onderzoeksresultaten van TNO zoals verwoord in het in voorgaande paragrafen benoemde radarverstoringsonderzoek. Daarnaast ziet het Ministerie ook geen andere bezwaren om zich tegen de komst van dit windpark te keren. Dit betekent dat het Ministerie geen bezwaren heeft tegen het realiseren van de uitbreiding van het Windpark Heibloem. Voor de volledigheid is de brief van het Rijksvastgoedbedrijf bijgevoegd als Bijlage 9.
In verband met de luchtvaartveiligheid heeft Nederland zich verbonden aan het Verdrag van Chicago. In ICAO Annex 14 zijn afspraken onder het verdrag gemaakt ten aanzien van de markering van obstakels door middel van obstakelverlichting. De richtlijnen in deze annex vereisen markering van objecten die hoger zijn dan 150 meter zoals hier het geval is. Aanbevolen wordt om dit te doen door middel van obstakelverlichting. Deze aanbeveling wordt algemeen in Nederland toegepast. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) controleert of wordt voldaan aan de richtlijnen.
Hinder van obstakelverlichting voor de omgeving zal zoveel mogelijk beperkt moeten worden. In dat kader is als onderdeel van de vergunningsaanvraag voor de bouw van de turbines een verlichtingsplan gemaakt. Met het ministerie van I en M en de ILT is het verlichtingsplan ter toetsing aan de betrokken luchtvaartautoriteiten voorgelegd.
Concreet betekent dit het volgende:
Het aantal lichtarmaturen is per niveau zodanig dat de turbines vanuit elke vliegrichting waarneembaar zijn. De verspreiding van het licht onder het horizontale vlak wordt daarbij zodanig beperkt dat eventuele hinder op de grond wordt voorkomen.
2 obstakellichten windturbine met maximale hoogte tot 210 meter tijdens schemer- en nachtlichtperiode
4 obstakellichten windturbine 210 meter of hoger tijdens schemer- en nachtlichtperiode
De geplande windturbines zullen over een ashoogte van circa 129 meter en een wiek diameter van circa 142 meter beschikken. Het maximale vermogen per windmolen bedraagt dan tussen de 3 en 4,5 MW. De energieproductie is in een goed windjaar ruim 22 miljoen kWh (P50-scenario) en in een slecht windjaar (P90-scenario) ruim 20 miljoen kWh.
Energie productie | P50 | P90 |
22.950.000 kWh | 20.550.000 kWh |
Door het gebruik van groene stroom wordt er minder aardgas gestookt en bovendien vermindert het de uitstoot van CO2 (kooldioxide). Eén kWh stroom van een windturbine leidt tot 540 gram vermeden Klimaat-emissie. (CBS, gebaseerd op het Protocol Duurzame Energie, 2004 van SenterNovem). In tegenstelling tot elektriciteitscentrales hebben windturbines geen verzuring van het milieu tot gevolg.
Windturbines moeten aan strenge veiligheidseisen voldoen. Het doel is onder meer om de technische levensduur van 20 jaar te garanderen. De veiligheidssystemen zijn verder zodanig ontworpen dat de turbine onder alle weersomstandigheden veilig kan draaien. Aanvullende automatische ijsdetectiesystemen kunnen voorkomen dat er een risico van vallend ijs zou ontstaan.
Voor zover bekend zijn er elders in Nederland geen wegen naast windparken afgesloten. Vanuit veiligheidsoverwegingen is hiertoe ook geen enkele aanleiding. Er zijn diverse windturbineparken in Nederland langs autowegen gerealiseerd (bijv. 1,5 MW-turbine langs A12 in Zoetermeer en 2x 2,5 MW langs N281 in Kerkrade).
Uit ervaringen elders in het land, en sinds 2012 ook op de fietsknoopuntenroute langs Windpark Neer, blijkt dat het ‘molenpad’ juist graag door de fietstoerist gebruikt wordt vanwege de geboden mogelijkheid om de turbines van dichtbij te ervaren. Dit wordt verstrekt doordat de derde zaterdag de molen open is voor bezichtiging. Dit geniet grote belangstelling. Hieraan draagt het loeren bij de boeren, de fietsvierdaagse en excursies van scholen aan bij.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.
Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Quickscan Flora en fauna
Op 24 november 2017 is door Bureau meervelt een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de melding in het kader van het Activiteitenbesluit en de goede ruimtelijke onderbouwing. Dit rapport heeft als documentnummer: 17-062 en is raadpleegbaar in Bijlage 10 van deze ruimtelijke onderbouwing. Bovengenoemd rapport concludeerde het volgende:
Conclusies gebiedsbescherming:
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Flora en Faunawet (verder: Ffw) beschermt planten- en diersoorten. Op grond van de Ffw is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden beschadigd of gedood. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.
Quickscan Flora en fauna
Op 24 november 2017 is door Bureau meervelt een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de melding in het kader van het Activiteitenbesluit en de goede ruimtelijke onderbouwing. Dit rapport heeft als documentnummer: 17-062 en is raadpleegbaar in Bijlage 10 van deze ruimtelijke onderbouwing. Bovengenoemd rapport concludeerde het volgende:
Conclusies soortbescherming:
Betekenis voor het besluitgebied
Gezien de afstand van meer dan 5 km tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied zijn er geen significante effecten te verwachten op het Natrua 2000 gebied. In dat kader is het windpark Heibloem uitvoerbaar. Wel dient er in het kader van de soortenbescherming een ontheffing worden aangevraagd op grond van de Wet natuurbescherming voor vleermuizen en vogels. De ontheffing is op 26 februari 2018 aangevraagd bij de provincie Limburg. De provincie Limburg heeft de ontheffing verleent op d.d. .......
In goed overleg met Natuur en Milieufedratie Limburg is aangeven dat de locatie voor de turbines voor hun vooralsnog geen bezwaren kent, ondanks de ligging nipt binnen het uitsluitingsgebied. Ook de Stichting Studiegroep Leudal e.o. heeft vooralsnog geen bezwaar. De nieuwe turbines staan in lijn met de vijf reeds geplaatste turbines en passen daarmee binnen de schaal van het gekozen landschap. Naast het reeds gevoerde overleg waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn zal, voorafgaand aan de verdere uitvoering van de plannen, wederom overleg plaatsvinden met beide instanties.
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.
De ontwikkeling is (deels) gelegen in de reeds aanwezige dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Voor gronden met deze verwachtingswaarde is een archeologisch onderzoek vereist voor gebieden groter dan 1.000 m2 en bodemingrepen dieper dan 40 cm.
Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Leudal
Situering windturbines met bijbehorende voorziening in relatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'
De windturbines zelf zijn buiten de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' gesitueerd. Alleen de aanleg van de serviceweg met bijbehorende voorzieningen is gelegen binnen de dubbelbestemming. Voor de aanleg hiervan zal gekozen worden om de bovenlaag te injecteren zodat de toegestane diepte van 40 cm niet wordt overschreden.
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat de gronden ter plaatse in 1990 gediepploegd zijn tot 1.20 meter. Dit betekent dat de gronden reeds dermate geroerd zijn dat geconcludeerd kan worden dat er geen sprake meer is van archeologische waarde door de verstoring van de bodem. Uit Bijlage 11 blijkt dat dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Daarnaast worden zowel de ondergrens qua m2 (1.000) als qua diepte (40 cm) niet overschreden.
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart zijn er geen (bouw-)historische elementen aanwezig in of nabij de te bouwen windturbines. Er zijn dan ook geen cultuurhistorische objecten die een belemmering vormen voor het planvoornemen.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.
Het waterbeleid van het Waterschap Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas is neergelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021, vastgesteld 14 oktober 2015. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe zij invulling willen geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan hebben de Waterschappen vastgelegd hoe ze het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen en houden. Ze beschrijven voor welke thema's ze aan de lat staan, hun strategie hiervoor, welke maatregelen ze gaan uitvoeren, wie hun partners daarin zijn en hoe ze dit monitoren om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit.
Daarnaast heeft het waterschap het Praktisch handboek watertoets opgesteld, waarin wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met water in ruimtelijke plannen. De volgende werkwijze wordt gehanteerd:
Op deze wijze wil het waterschap in een vroeg stadium betrokken zijn bij ruimtelijke planvorming en snel en efficiënt werken.
Uitsnede legger Waterschap Limburg
Het windpark Heibloem is niet gelegen in een aandachtsgebied van het waterschap. Wel grenst de locatie aan de primaire watergang Afwateringskanaal. Binnen het besluitgebied is geen oppervlakte water aanwezig. Daarnaast is het besluitgebied momenteel agrarisch in gebruik en volledig onverhard. Er zijn op de betreffende locatie geen directe belangen van het waterschap gelegen die een belemmering kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Als gevolg van de aanleg van het windpark Heibloem wijzigt de waterhuishoudkundige situatie van het besluitgebied niet. Er worden weliswaar twee windturbines met een serviceweg gerealiseerd maar dat houdt niet in dat de waterhuishoudkundige ter plaatse wijzigt.
Voor de windturbines wordt een fundering aangelegd waarop de turbines worden geplaatst. Het hemelwater stroomt af langs de mast van de turbines en kan aan de voet van de turbines rechtstreeks in de bodem infiltreren. Ten behoeve van de serviceweg en de opstelplaats voor de kraan wordt de bodem geinjecteerd als versteviging en draagvlak van deze voorziening. Hierop wordt een semi-verharding als toplaag aangebracht. Het hemelwater kan ter plaatse via de semi-verharding dan wel aan de zijkant van de weg en opstelplaats eveneens rechtstreeks in de bodeminfilteren.
Doordat het hemelwater net als in de huidige situatie rechtstreeks kan infiltreren in de bodem zijn geen aanvullende voorziening nodig voor de opvang van het hemelwater.
Naast de toetsing aan beleidsstukken en aan sectorale aspecten is het ook van belang dat de beoogde ontwikkeling wordt getoetst op economische en maatschappelijke haalbaarheid. Bij dit laatste is goede omgevingsmanagement van belang, waarbij communicatie een belangrijke rol speelt. Deze zaken worden in dit hoofdstuk behandeld. In dit hoofdstuk zullen we bij maatschappelijke haalbaarheid ook nader ingaan op de uitgangspunten van de gemeente Leudal.
De inschatting van de noodzakelijke investeringen is als volgt:
Er wordt voorzien in de financiering van het eigen vermogen door uitgifte van participaties door Zuidenwind en door uitgifte van korter lopende obligaties, samen in totaal bijna twee miljoen euro. Met dit eigen vermogen en de financiële steun van het Rijk in de vorm van een SDE stroomprijs garantie is het project financierbaar en haalbaar.
Verwacht wordt dat er in 2019 met de bouw gestart kan worden. Vanuit de exploitatie wordt een omgevings- en projecten fonds gevoed met €1,00/MWh, daarmee is er voor de ruimere omgeving in totaal ruim €20.000 per jaar beschikbaar.
Voor de exploitatie zijn er twee scenario's doorberekend, namelijk het P90-scenario met alle jaren weinig wind en een P50-scenario met alle jaren veel wind.
Na rentebetaling van 5% over de participaties en de reserveringen voor het omgevingsfonds is er nog een positief resultaat van gemiddeld € 175.000 per jaar. In betere windjaren kan dat oplopen, in slechtere windjaren zal dat kleiner zijn.
Op basis van bovenstaande gegevens en berekeningen kan geconcludeerd worden dat de financiële haalbaarheid voldoende is aangetoond.
Het initiatief leidt tot een 100% coöperatieve uitbreiding van windpark Neer, waarvan een deel van de revenuen in de vorm van een omgevingsfonds en projectenfonds terugvloeien in het gebied. Deze fondsen worden in overleg met omwonenden ingezet ten behoeve van het gebied, zo mogelijk voor duurzame projecten. Door de coöperatieve organisatie kunnen alle omwonenden deelnemen aan de ontwikkeling in belsuitvormende en financiële zin.
Het plan levert met de exploitatie van de twee geplande molens met een vermogen van naar schatting 8 MW, een belangrijke bijdrage aan de gemeentelijke en provinciale doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie (zie 3.3.3. en 3.5.3.)
Het initiatief voor de uitbreiding van het windpark Neer ligt bij de buurtcoöperatie Boerderijweg e.o. Dat is de directe omgeving van het windpark.
De coöperatie Zuidenwind heeft in overleg met buurtcoöperatie Boerderijweg besloten met de ruimere omgeving van het park, waaronder met de verschillende buurtschappen, overleg te voeren over de bouw van het park. Dat zijn de buurtschappen Heibloem, Witdonk-Beringe en Egchel.
Onderwerpen bij deze overleggen waren o.a. de ruimtelijke keuzes, de coöperatieve aanpak en de betekenis van de exploitatie van de turbine voor de buurtgemeenschappen. Binnen een straal van ca. 2 kilometer waren vrijwel alle bewoners in dit proces betrokken. Het betreft de volgende gemeenschappen van omwonenden:
Goede communicatie is een middel dat kan helpen om acceptatie van het windpark bij omwonenden, de gemeente en andere betrokkenen te bevorderen. Om tot acceptabele keuzes te kunnen komen, is het belangrijk alle relevante stakeholders te betrekken. Zuidenwind hecht veel waarde aan een transparante en open omgang met alle stakeholders. Uitgangspunt van onze coöperatie is om zoveel mogelijk samen met de omgeving windenergie tot stand te brengen en te exploiteren. Voor Zuidenwind betekent “communicatie”: omgevingsdialoog
Overleggen met de grondeigenaren en de buurtcoöperatie Boerderijweg vonden reeds begin 2016 en in april en mei en juli 2017 plaats. Met deze grondeigenaren zijn overeenkomsten gesloten op 17 juli 2017.
De omgevingsdialoog en procesparticipatie met de omgeving is begonnen in juni 2017.
De communicatiedoelstellingen in dit project zijn als volgt:
De kernboodschap tijdens de voorbereidende fase was:
Tijdens de vergunningenfase is de kernboodschap, naast bovenstaande punten:
Bij het project Windpark Boerderijweg/Windpark Heibloem worden de volgende middelen gebruikt om de omgeving te blijven informeren en te betrekken:
Informatiebijeenkomsten waren gericht op omwonenden en maatschappelijke organisaties, waarin alle ruimte was voor vragen over de bouw en ook voor inbreng over financiering en besteding van de revenuen van de uitbreiding van het park. Ondertussen hebben de volgende informatiebijeenkomsten plaatsgevonden (zie ook 5.4. Stakeholdersanalyse):
Bijeenkomst voor | Datum en tijd en locatie | Bijzonderheden |
Omwonenden: Boerderijweg- gebied Witdonk-Beringe | 27-06-2017 om 19.30 u. in Sky-box melkveehouderij Hartman, Boerderijweg 10, 6089 NW Heibloem | Aanwezig: 23 personen, waarvan 5 vertegenwoordigers van Zuidenwind (zie bijlage X presentielijst); Kritische houding van een aantal aanwezigen afkomstig uit Peel en Maas, die bezwaar hebben tegen initiatieven van drie windparken in hun omgeving /in elkaars nabijheid (één in Leudal: Heibloem en twee in Peel en Maas: Egchelse Heide en Beringe); ondanks oproep geen aanmeldingen voor klankbordgroep; na afloop borrel met aanwezigen in goede sfeer. |
Omwonenden: Kern Heibloem i.s.m. Gemeenschapsraad Heibloem | 28-06-2017 om 20.00 u. als agendapunt van overleg Gemeenschapsraad Heibloem in Gemeenschapshuis De Klokkenstoel, Sint Isidoorstraat 15, 6089 NG Heibloem | Aanwezig: 24 personen, waarvan twee vertegenwoordigers van Zuidenwind Toelichting op initiatief uitbereiding Windpark aan Boerderijweg met Heibloem als deel van rondvraag; verslag opgesteld door Gemeenschapsraad Heibloem (op website GR Heibloem) bevat korte vermelding hiervan onder punt 7. |
Omwonenden: Boerderijweg- gebied Witdonk-Beringe | 20-09-2017 om 19.30 u. in Skybox melkveehouderij Hartman, Boerderijweg 10, 6089 NW Heibloem | Aanwezig: 24 personen, waarvan vijf vertegenwoordigers van Zuidenwind en één vanuit Dorpsoverleg Egchel; Goede sfeer; ondanks herhaalde oproep geen aanmeldingen voor klankbordgroep. |
Omwonenden: Kern Heibloem i.s.m. Gemeenschapsraad Heibloem | 26-10-2017 om 20.00 u. Aparte bijeenkomst over Windpark Heibloem (uitbreiding Boerderijweg) i.s.m. Gemeenschapsraad Heibloem in Gemeenschapshuis De Klokkenstoel, Sint Isidoorstraat 15, 6089 NG Heibloem | Aanwezig: 17 personen, waarvan drie vertegenwoordigers van Zuidenwind en één vanuit Dorpsoverleg Egchel ; Goede sfeer; twee aanmeldingen voor klankbordgroep en vier aankondigingen van lidmaatschap Zuidenwind |
Dorpsoverleg Egchel | 15-11 |
Begin 2018 is een volgende gezamenlijke bijeenkomst gepland met alle omwonenden gezamenlijk (alle omwonenden van Boerderijweg- gebied Witdonk-Beringe en kern Heibloem en Egchel). Uit de gesprekken blijkt een voorkeur om ook alle volgende bijeenkomsten in dit kader, gezamenlijk te laten verlopen. Deze conclusie wordt nog voorgelegd aan de klankbordgroep (zie 5.4.3.9).
Op basis van de stakeholdersanalyse (zie 5.4) heeft Zuidenwind een informatie-behoeftepeiling uitgevoerd onder natuur- en landschapsorganisaties en heemkundeverenigingen. Geen van deze organisaties had behoefte aan extra informatiebijeenkomsten. Zij zagen hun belangen door de wijze van werken van Zuidenwind voldoende gegarandeerd. Een aantal van de vrijwillige natuur- en landschapsorganisaties zou tegen de tijd dat de bouw start, een gezamenlijk avond voor hun achterban op prijs stellen. Zie voor een overzicht van de aangeschreven organisaties en hun reacties, alsmede de verzonden behoeftepeiling Bijlage 12.
Transparantie en openheid staan in de coöperatieve benadering altijd voorop. Soms kunnen omwonenden beter antwoord op hun vragen krijgen wanneer in een voor hen vertrouwde situatie een individueel keukentafelgesprek gepland wordt. In de eigen thuissituatie voelt men zich meer op zijn gemak en kan meer op tafel komen dan tijdens de informatiebijeenkomsten. Individuele gesprekken hebben plaatsgevonden met de direct omwonenden binnen een straal van 1200 meter van het park.
Omwonenden van het windpark en andere stakeholders, bezoekers van de informatiebijeenkomsten en overige belangstellenden worden regelmatig door middel van (digitale) nieuwsbrieven geïnformeerd over de ontwikkelingen. Zuidenwind verstuurd maandelijks een nieuwsbrief met de meest recente informatie
Informatie over de ontwikkelingen van de uitbreiding van windpark Neer met project Boerderijweg/windpark Heibloem, de mogelijkheden om financieel te participeren, de projectvoortgang en plannen/uitleg over de besteding van de revenuen zijn te vinden op de website van Zuidenwind (www.zuidenwind.org).
Op belangrijke momenten in de ontwikkelings- of bouwfase van de uitbreiding van het windpark worden burgers via de lokale en regionale pers geïnformeerd.
De social media Facebook en Twitter worden ingezet om belangrijke momenten in de ontwikkelings- of bouwfase van de uitbreiding van het windpark onder de aandacht te brengen.
Voor stakeholders en andere belangstellenden kunnen naar behoefte excursies worden georganiseerd naar de al bestaande windmolens de Coöperwiek van Zuidenwind in windpark Neer. In het kader van de beleving is het bezoeken van een bestaand park een uitstekende aanvulling op een gesprek met ervaringsdeskundigen en algemene uitleg over windturbines. Daarnaast is de Coöperwiek elke derde zaterdag in de maand geopend voor het publiek. Omwonenden uit de buurtgemeenschappen hebben van deze bezoek mogelijkheid gebruik gemaakt.
Zuidenwind heeft contactpersonen die direct aanspreekpunt zijn. Deze vaste contactpersonen onderhouden gedurende het hele proces van ontwikkeling en bouw van het windpark de contacten met de omgeving en alle relevante stakeholders. Deze contactpersonen zijn telefonisch en via zuidenwind e-mailadressen benaderbaar.
De vertegenwoordigers van de buurtschappen en het dorp Heibloem en eventueel stakeholders-groepen vormen samen een klankbordgroep. Deze bepaalt samen met de buurtcoöperatie Boerderijweg en Zuidenwind de nadere vormgeving van de communicatie. Daarnaast zal zij voorstellen ontwikkelen voor de inrichting van het omgevingsfonds. Deze klankbordgroep zal ca. 1x per drie maanden bij elkaar komen. In de klankbordgroep zijn vertegenwoordigd:
Na diverse oproepen bij bovenstaande geledingen om lid te worden van de klankbordgroep is deze op dit moment samengesteld uit 11 personen. Een 1e bijeenkomst van de klankbordgroep staat gepland voor begin december 2017
In onderstaand schema staan de belangrijkste belanghebbenden/stakeholders vermeld, en is aangegeven op welke wijze Zuidenwind met deze verschillende belanghebbenden communiceert. Deze stakeholdersanalyse en de wijze waarop de communicatie gedurende het proces van vergunningaanvraag tot realisatie van het windpark en daarna, verdere vorm krijgt, is onderwerp van gesprek met de klankbordgroep (zie 5.3.4.9.).
Wie? | Belang? | Tot nu toe geïnformeerd/ betrokken? | Hoe in de toekomst informeren/betrekken |
Contactperso(o)n(en) |
Directe omgeving | ||||
Direct omwonenden (straal 2000 m) - Boerderijweg- gebied Witdonk-Beringe | Ongestoord woongenot; Ontwikkeling van het gebied |
Geïnformeerd door brieven Informatiebijeenkomsten op 27-06-2017 en 20-09-2017 en keukentafelgesprekken week 45 en 46 2017 | Informatiebijeenkomsten Klankbordgroep Projectwebsite Nieuwsbrieven Excursies |
|
Grondeigenaren | Grondrente | Gesprekken /overeenkomsten d.d. 17-juli-2017 |
Gesprekken | Hennie Korten Marion Hartman Piet Groenen |
Dorps/buurt/Gemeenschapsoverleg | ||||
Buurtcoöperatie Boerderijweg | Kansen voor ontwikkeling van het gebied/de gemeenschap | Bijeenkomsten uitgevoerd op 6 april en medio juli , gepland op driemaandelijkse basis - voorzien voor december 2017 | Bijeenkomsten Klankbordgroep Meedenken over participatievormen, Projectwebsite (*) Nieuwsbrieven Excursies |
Hennie Korten Co en Marion Hartman |
Wie? | Belang? | Tot nu toe geïnformeerd/ betrokken? | Hoe in de toekomst informeren/betrekken |
Contactperso(o)n(en) |
Gemeenschapsraad Heibloem | Kansen voor ontwikkeling van het gebied/de gemeenschap | Informatie/presentatie tijdens overleg i.s.m. Gemeenschapsraad Heibloem op 28-06-2017 en 26-10-2017 | Bijeenkomsten Klankbordgroep Meedenken over participatievormen Projectwebsite (*) Nieuwsbrieven; Excursies |
Johan Hoebink (secretaris Gemeenschapsraad Heibloem) en John de Bekker (bestuurslid Gemeenschapsraad Heibloem |
Dorpsoverleg Egchel | Kansen voor ontwikkeling van het gebied/de gemeenschap | Geïnformeerd via behoeftepeiling op 11-09-2017 informatie-bijeenkomst bij VVKK; daarna aanwezig bij informatie-bijeenkomsten omwonenden op 20-09-2017 en 26-10-2017 en overleg op 15-11-2017 | Desgewenst: Bijeenkomsten Klankbordgroep Meedenken over participatievormen Projectwebsite (*) Nieuwsbrieven; Excursies |
Bestuur Dorpsoverleg Egchel |
Bedrijven Boerderijweg / Heibloem | ||||
Ondernemers / bedrijven, Bijv. Ria Joosten, Catering en Evenementen |
Nog geen specifieke acties op ondernomen | Klankbordgroep Projectwebsite (*) Nieuwsbrieven Excursies Meedenken over participatievormen |
||
Windpark Egchelse Heide | Ontwikkeling eigen park in gemeente Peel en Maas | Overleg over communicatie en financiële participatie en parkeffect interferentie | Overleg en overeenkomsten Projectwebsite (*) Nieuwsbrieven |
A van Oerle projectleider |
Energiecoöperaties | ||||
Leudal Energie | Duurzame energieproductie en afzet | Overleg over aanpak, inkoop en communicatie Samenwerking bij buurt projecten |
Overleg en overeenkomsten Projectwebsite (*) Nieuwsbrieven |
Har Geenen (Voorzitter) |
Peel Energie | Duurzame energieproductie en afzet coöperatieve aanpak | Samenwerking bij buurt projecten | Overleg en overeenkomsten Projectwebsite (*) Nieuwsbrieven |
Ton Hanssen, bestuurslid |
Gemeenten/Windpanel (indirect) | ||||
Windpanel | Beoordeling van het initiatief | Initiatief desgewenst nader toelichten | Via gemeente Leudal | |
Leudal Ambtelijk Bestuurlijk |
Initiatief draagt bij aan het behalen van de doelstellingen en afspraken die zijn vastgelegd in samenwerkingsovereenkomst Goede ruimtelijke inpassing | Initiatief toegelicht afstemming over procedure | Overleg Projectwebsite (*) Nieuwsbrieven |
Robert Wilms (ambtelijk) Piet Verlinden (bestuurlijk - portefeuillehouder) |
Gemeenteraad Leudal | Initiatief draagt bij aan het behalen van de doelstellingen en afspraken die zijn vastgelegd in samenwerkingsovereenkomst | Initiatief toegelicht in fractievergaderingen en Commissie Fysiek: 12-09-2017 | Initiatief en voortgang zo nodig toelichten in fractievergaderingen/ Commissie Fysiek en Raad Projectwebsite (*) Nieuwsbrieven |
Via raadsgriffie Jordi Custers (voorzitter Commissie Fysiek) |
Peel en Maas | Deelnemende gemeente in samenwerkingsovereenkomst welke gesloten is met de provincie. Direct aangrenzend aan het besluitgebied |
Initiatief toelichten via (nieuws)brieven met verwijzing naar Projectwebsite (*) | Via raadsgriffie | |
Provincie | ||||
Ambtelijk | Stimuleren en faciliteren van windenergie in de gemeente. | Initiatief toegelicht en overleg over de aanpak en communicatie | Informeren Nieuwsbrieven |
Ab Brokking (ambtelijk) |
Bestuurlijk | Ondersteunt initiatief, deze draagt bij aan de provinciale doelstellingen | Initiatief toegelicht en overleg over de aanpak |
Informeren Nieuwsbrieven |
Daan Prevoo (bestuurlijk – gedeputeerde) |
Wie? | Belang? | Tot nu toe geïnformeerd/ betrokken? | Hoe in de toekomst informeren/betrekken |
Contactpersoon |
Natuur- en landschapsorganisaties / Heemkundeverenigingen | ||||
NMF Limburg | Behoud natuur en landschapswaarden | Initiatief toegelicht en besproken; Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017; Instemming met project |
Informeren en bijeenkomsten Nieuwsbrieven Projectwebsite (*) |
Carel van de Zanden Roy Rennenberg |
Studiegroep Leudal (partner binnen Bezoekerscentrum Leudal) |
Behoud natuur en landschapswaarden | Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017. Instemming met project | Nieuwsbrieven Projectwebsite (*) Excursies |
Henk Leenders (secretaris) |
Groen Hart Leudal (partner binnen Bezoekerscentrum Leudal) |
Draagvlak voor natuur, milieu en duurzaamheid | Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017 | Nieuwsbrieven Projectwebsite (*) Excursies |
Ed Jedeloo (voorzitter) Betty Salden (secretaris) |
IVN-afd. Roermond | Draagvlak voor natuur, milieu en duurzaamheid | Lezing en excursie windenergie (niet gekoppeld aan dit initiatief); Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017 | Nieuwsbrieven Projectwebsite (*) Excursies |
Marjan Straver (voorzitter) |
Heemkundevereni-ging 'Oos Naer' | Draagvlak voor en behoud van cultureel erfgoed | Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017 | Nieuwsbrieven Projectwebsite Excursies |
Jo Kuipers, secretaris via secretaris@oosnaer.nl |
Heemkundevereni-ging Heibloem | Draagvlak voor en behoud van cultureel erfgoed | Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017 | Nieuwsbrieven Projectwebsite Excursies |
Henk Vestjens (secretaris via: h.l.a.vestjens@planet.nl) |
VKK, vereniging Kleine Kernen Limburg | Leefbaarheid platteland | Initiatief toegelicht en besproken; Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017 | Informeren Nieuwsbrieven Projectwebsite Excursies |
Pieter Pelser |
LLTB | Leefbaarheid platteland | Initiatief toegelicht en besproken; Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017- Instemming met project telefonisch ontvangen | Informeren Nieuwsbrieven Projectwebsite (*) Excursies |
Secretariaat: Bart Vergoossen (projectleider duurzaamheid) |
Limburgs Landschap | Behoud natuur en landschapswaarden | Nog geen overleg; Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017 | Informeren Nieuwsbrieven |
|
SBB | Behoud natuur en landschapswaarden | Overleg met J.P. Peijs; Behoeftepeiling informatiebijeenkomst dd. 11-09-2017, Telefonische Instemming met project | Informeren Nieuwsbrieven |
Robbert Ouwerkerk |
(*)onderdeel website Zuidenwind: www.zuidenwind.org
Waar wenselijk en zinvol werken we in de communicatie samen met andere initiatiefnemers in de regio (bijv. NEWECOOP, Leudal Energie en REScoop Limburg.
Op basis van voorgaande paragrafen kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn in economische of maatschappelijke haalbaarheid.
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de ten behoeve van de aanvraag om de noodzakelijke omgevingsvergunning. Er is omgevingsvergunning vereist voor de activiteit bouwen en voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Nu volgend is de uitgebreide procedure schematisch weergegeven.
Terinzagelegging
De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure (zie schema) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijze indienen.
Schema procedure
Het windpark Heibloem is voorgelegd aan het waterschap Limburg voor een wateradvies. Per mail d.d. 1 december 2012 heeft het waterschap aangegeven het windpark Heibloem niet gelegen is binnen de invloedsfeer van haar beken en kanalen. Er zal alleen een vergunning aangevraagd dienen te worden als een leiding één van de beken van het waterschap kruist (zie onderstaande afbeelding). Verder geeft het waterschap aan akkoord te zijn met het planvoornemen.
Watergangen waterschap Limburg
Conform artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht en 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening vindt er voorafgaand aan de procedure vooroverleg plaats met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Gezien de tijdsplanning is het in dit geval niet mogelijk om voor de ontwerpfase nog een officieel vooroverleg moment in te plannen. Wel is er, conform hiervoor omschreven, reeds overleg geweest met het Waterschap. Tevens is de provincie op de hoogte van de ontwikkeling en maakt zij onderdeel uit van het regionaal overleg.
Het ontwerp-besluit omtrent de aanvraag van de omgevingsvergunning heeft, met bijbehorende stukken, vanaf 30 maart 2018 tot en met 10 mei 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze tegen het ontwerp-besluit kenbaar gemaakt. Voor de volledige zienswijze wordt verwezen naar de nota van zienswijzen welke is opgenomen als Bijlage 13.
De gemeenteraad heeft op 3 juli 2018 de verklaring van geen bedenkingen afgegeven en op 26 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning verleend.