direct naar inhoud van Regels
Plan: Westpolder/Bolwerk 2012, Leeweg tussen 23a en 27
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.bp0104W02-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Westpolder/Bolwerk 2012, Leeweg tussen 23a en 27 met identificatienummer NL.IMRO.1621.bp0104W02-VAST van de gemeente Lansingerland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtergevel:

de gevel exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, aan de achterzijde van een gebouw.

1.7 achtergevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de achterste bouwgrens van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.8 ambachtelijk en/of verzorgend bedrijf:
  • 1. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar – voor een belangrijk deel in handwerk – goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder 2;
  • 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
      • het productieproces, wordt grotendeels “met de hand” of althans niet in hoofdzaak geautomatiseerd, of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
      • voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.

Bedrijven welke zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie, worden hieronder niet begrepen.

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijf aan huis:

het, onder voorwaarden, uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

  • a. die in de bij deze regels als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten (wonen) zijn aangeduid als milieucategorie 1, voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald, of daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving; en
  • b. geen horeca of detailhandel zijnde; en
  • c. geen sterke publieksaantrekkende werking hebben

in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.

1.12 beroep aan huis:

het beroepsmatig uitoefenen van in hoofdzaak niet publieksaantrekkende en kleinschalige activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.

1.13 beroepsmatige activiteiten:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, die door de aard (qua milieuplanologische hinder) en de omvang in een woning en behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.14 beroepsmatige werkruimte:

een werkruimte waarbinnen beroepsmatig diensten worden verricht op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.15 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.16 bestaand gebruik:

het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag, laag:

de begane grond of een verdieping van een gebouw, een onderhuis en een zolder worden hier niet onder begrepen.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.27 carport:

een overkapping ten behoeve van het stallen van auto's zonder tot de constructie behorende wanden.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Zie ook het begrip 'webwinkel:'.

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een uitzendbureau, een bankfiliaal, een makelaar, een reisbureau, een kapsalon en een apotheek.

1.30 eengezinswoning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.31 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.32 erfafscheiding:

schuttingen, muren, terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst.

1.33 erfbebouwing:

de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.34 escortbedrijf:

het bedrijfsmatig, of in omvang alsof die bedrijfsmatig is, aanbieden van prostitutie door natuurlijke personen, groep van personen en/of rechtspersonen, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 geldende grenswaarde:

de krachtens de Wet geluidhinder geldende maximaal toegestane geluidbelasting.

1.37 geluidgevoelig object:

een geluidsgevoelige gebouw, terrein en/of ruimte zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder.

1.38 hogere grenswaarde:

de krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde hogere maximaal toegestane geluidbelasting.

1.39 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.40 horeca:

een bedrijf, dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen en/of afhalen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie. In deze regels wordt de volgende indeling in categorieën aangehouden.

  • 1. Horecabedrijven met geen of beperkte invloed op de woon- en leefomgeving, waaronder:
    • a. daghoreca: winkelondersteunende horecabedrijven, die als regel dezelfde openingstijden hebben als winkels en zich richten op het winkelend publiek, zoals croissanteries, ijssalons, tearooms en daarmee gelijk te stellen bedrijven;
    • b. avondhoreca: restaurants, bedrijven die zich in hoofdzaak richten op het ter plaatse nuttigen en/of afhalen van ter plaatse bereide etenswaren en voor gebruik ter plaatse verstrekken van alcoholische dranken, waarvan de sluitingstijd voor middernacht ligt.
  • 2. Nachthoreca: horecabedrijven die zich richten op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of gelegenheid bieden voor dansen en waarvan de sluitingstijd na middernacht ligt, waaronder cafés, bars, partycentra, dancings, discotheken en daarmee gelijk te stellen bedrijven;
  • 3. Verblijfshoreca: horecabedrijven die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is, zoals hotels en pensions.
1.41 kantoor:

een gebouw of een deel van een gebouw welke door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden (al dan niet met een baliefunctie), waaronder een advocatenkantoor.

1.42 kap:

een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie ten minste 65% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.

1.43 openbaar gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.44 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.45 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats met maximaal twee aaneengesloten wanden (al dan niet tot de constructie behorend).

1.46 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.47 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de weg;
  • b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • c. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, indien het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein
  • d. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    • 1. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelrooilijn van een op bedoeld perceel aangegeven hoofdgebouw, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    • 2. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
    • 3. voor vrijstaande bijgebouwen wordt het peil bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein.

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.48 perceel:

zie 'bouwperceel'.

1.49 perceelsgrens:

zie 'bouwperceelgrens'.

1.50 praktijkruimte:

een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor beoefenaren van vrije (aan huis gebonden) beroepen, zoals medische, paramedische, administratieve en daarmee vergelijkbare beroepen, zulks met uitzondering van seksinrichtingen.

1.51 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.52 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan:

  • 1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • 2. een seksbioscoop of sekstheater; hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
  • 3. een seksautomatenhal, hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshow van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
  • 4. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar.

1.53 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.54 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn(en) die buitenwerks strak loopt/lopen langs de op het openbaar gebied gerichte gevel(s) van het oorspronkelijke hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.55 webwinkel:

Online verkoop van goederen.

1.56 Wet geluidhinder:

de geldende wet houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.57 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.58 zijgevel:

de gevel exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, gelegen tussen de voor- en achtergevel van een gebouw.

1.59 zijgevelrooilijn:

de bouwgrens evenwijdig aan de zijgevel van een gebouw.

1.60 zolder:

een gedeelte van een gebouw, gelegen onder een kap, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 meter, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin - Parkeren 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Parkeren 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. parkeervoorzieningen, waarbij:
    • 1. binnen de bestemming ten minste twee parkeerplaatsen per woning dienen te worden gerealiseerd;
    • 2. van iedere parkeerplaats de oppervlakte ten minste 15 m², de diepte ten minste 6 m en de breedte ten minste 2,5 m dient te bedragen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen;

met de daarbij behorende bouwwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
  • b. bebouwing mag slechts worden opgericht indien geen afbreuk wordt gedaan aan de parkeerfunctie van de percelen, waarbij de bedoelde parkeervoorzieningen vrij bereikbaar en te allen tijde volledig bruikbaar dienen te blijven.
3.2.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen alleen worden gebouwd:

  • a. een erker, entree- of tochtportaal, waarbij geldt dat:
    • 1. de afstand tot de grens van het openbaar gebied niet minder mag bedragen dan 2 m;
    • 2. de diepte, gemeten vanuit de gevellijn, niet meer mag bedragen dan 1,5 m voor een erker en 2 m voor een entree- of tochtportaal;
    • 3. de totale grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 6 m2;
    • 4. de breedte niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw;
    • 5. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;
  • b. bij iedere hoofdgebouw mag, naast de zijgevel van het hoofdgebouw, een overkapping, zoals een carport worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de grondoppervlakte niet meer dan 20 m2 mag bedragen;
    • 2. de overkapping op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw dient te worden geplaatst;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
3.2.3 Andere bouwwerken

Er mogen andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 1 m voor andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn;
  • b. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn;
  • c. 3 m voor overige andere bouwwerken achter de voorgevelrooilijn.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor de bouw van aanbouwen en/of bijgebouwen aan de zijgevel van een hoofdgebouw, zoals gesitueerd op de aangrenzende gronden, waarbij:
    • 1. het bepaalde in lid 3.1 onder a onverminderd van toepassing is;
    • 2. de diepte gemeten uit:
      • de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 3. de afstand tot:
      • de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; grenzend aan openbaar gebied; minimaal 2 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; niet grenzend aan openbaar gebied; minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;
      • op de uitbreiding zijn veiligheidsvoorzieningen, zoals een balustrade of borstwering, tot een hoogte van 1,5 m toegestaan, tenzij het betreedbaar oppervlak zich dan binnen 2 m van een buurperceel bevindt;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor de bouw van erf- en terreinafscheidingen en pergola's op voorwaarde dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van pergola's niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 3. de binnen de bestemming te realiseren parkeervoorzieningen vrij toegankelijk blijven.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 voor de bouw van andere bouwwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden zodanig te gebruiken dat geen gebruik kan worden gemaakt van de in lid 3.1 onder a bedoelde parkeervoorzieningen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a sub 2 voor een kleiner oppervlak van de parkeerplaats tot een minimum van 12 m2.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep en/of webwinkel;
  • b. tuinen en erven;
  • c. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken.

4.1.2 Specifiek
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zijn de gronden mede bestemd voor een kantoor;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' zijn de gronden mede bestemd voor een beroep aan huis;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' zijn de gronden in afwijking van het bepaalde in lid 4.1.1 uitsluitend bestemd voor de aanleg en instandhouding van ten minste één parkeerplaats met een oppervlakte van ten minste 12 m2 en een huishoudelijke bergruimte;

met de daarbij   behorende bouwwerken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.2 Specifiek

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' mogen alleen bouwwerken worden gebouwd indien de parkeerplaats vrij toegankelijk blijft.

4.2.3 Hoofdgebouwen
  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. er mag niet meer dan één vrijstaande eengezinswoning worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' of 'maximale bouwhoogte (m)' of 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)';
  • d. ten aanzien van de dakhelling geldt dat voor hoofdgebouwen die
    • 1. op de verbeelding met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' zijn aangegeven; de dakhelling tussen de 30° en 60° bedraagt;
    • 2. op de verbeelding uitsluitend met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' zijn aangegeven; worden uitgevoerd met een plat dak;
    • 3. op de verbeelding met de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden) zijn aangegeven; de dakhelling niet meer bedraagt dan aangeven;
  • e. indien de onder d bedoelde aanduidingen ontbreken, mag de dakhelling niet meer bedragen dan zoals aanwezig ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder c mag de goot- en/of bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende hoogte' niet meer bedragen dan aangegeven;
  • g. hoofdgebouwen dienen in de (voor)gevelrooilijn te worden gebouwd;
  • h. ten aanzien van het bouwen is tevens het bepaalde in artikel 6 'Algemene bouwregels' van toepassing.
4.2.4 Dakkapellen

De goothoogte van een dakkapel - gebouwd aan het voordakvlak of een ander naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak van het hoofdgebouw - wordt buiten beschouwing gelaten voor zover voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. in het dakvlak waarop de dakkapel is voorzien, is nog geen dakkapel aanwezig;
  • b. de hellingshoek van het dakvlak waarop de dakkapel is voorzien bedraagt minimaal 30 graden;
  • c. de afstand van de bovenzijde boeiboord of daktrim tot de daknok bedraagt minimaal 0,5 m;
  • d. de afstand van de voet van de dakkapel tot de verdiepingsvloer bedraagt minimaal 0,5 m en maximaal 1 m;
  • e. de afstand van de zijkant van een dakkapel tot de binnenkant van de scheidingsmuur/-muren en/of de zijdelingse dakrand(en) bedraagt minimaal 1 m;
  • f. de breedte van de dakkapel bedraagt maximaal 3 m;
  • g. de hoogte van de dakkapel bedraagt maximaal 1, 75 m, gemeten vanaf de voet van de dakkapel tot de bovenzijde boeiboord of daktrim;
  • h. de dakkapel plat is afgedekt.
4.2.5 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. bij iedere woning mogen aan de achtergevel van het hoofdgebouw aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;
    • 3. op de uitbouw zijn veiligheidsvoorzieningen, zoals een balustrade of borstwering, tot een bouwhoogte van 1,5 m toegestaan, tenzij het betreedbaar oppervlak zich dan binnen 2 m van een buurperceel bevindt;
    • 4. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub e;
  • b. bij iedere woning mogen aan de zijgevel aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit:
      • de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot:
      • de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; grenzend aan openbaar gebied; minimaal 2 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; niet grenzend aan openbaar gebied; minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;
    • 4. op de uitbreiding zijn veiligheidsvoorzieningen, zoals een balustrade of borstwering, tot een hoogte van 1,5 m toegestaan, tenzij het betreedbaar oppervlak zich dan binnen 2 m van een buurperceel bevindt;
    • 5. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub e;
  • c. bij iedere woning mogen vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;
    • 2. de afstand tot:
      • de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw ten minste 6 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; grenzend aan openbaar gebied; minimaal 2 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; niet grenzend aan openbaar gebied; minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
      • (het verlengde van) de zijgevel van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;
    • 3. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub e;
  • d. bij iedere woning mogen vrijstaande overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;
    • 2. de afstand tot de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens; grenzend aan openbaar gebied; minimaal 2 m zal bedragen;
    • 4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens; niet grenzend aan openbaar gebied; minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
    • 5. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub e;
  • e. de gebouwen en overkappingen als bedoeld onder a, b, c en d mogen slechts worden opgericht, indien het perceelsgedeelte met de bestemming 'Wonen', buiten het bouwvlak, voor niet meer dan 50% van de oppervlakte wordt bebouwd en minimaal 35 m² onbebouwd en onoverdekt blijft en:
    • 1. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming 'Wonen', buiten het bouwvlak, minder dan 300 m² bedraagt;
    • 2. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 100 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming 'Wonen', buiten het bouwvlak, tussen de 300 en 500 m² bedraagt;
    • 3. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 150 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming 'Wonen', buiten het bouwvlak, meer dan 500 m² bedraagt.
4.2.6 Andere bouwwerken

Bij ieder hoofdgebouw mogen andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij buiten het bouwvlak de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 1 m voor andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn;
  • b. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn;
  • c. 3 m voor overige andere bouwwerken achter de voorgevelrooilijn.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2 voor de bouw van gebouwde erf- en terreinafscheidingen op perceelsgrenzen die grenzen aan het openbaar gebied waarbij de bouwhoogte ten hoogste 2 m mag bedragen op voorwaarde dat de binnen de bestemming te realiseren parkeervoorzieningen vrij toegankelijk blijven;
  • b. het bepaalde in lid 4.2 voor de bouw van een carport op het perceelsgedeelte gelegen naast het hoofdgebouw, waarbij:
    • 1. de grondoppervlakte niet meer dan 20 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 3. de carport wordt gebouwd op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn;
  • c. het bepaalde in lid 4.2.3 onder c voor een maximaal 3 m hogere goothoogte over maximaal 70% van de breedte van de gevel ten behoeve van het realiseren van (steden)bouwkundige accenten;
  • d. het bepaalde in lid 4.2.3 onder g voor het bouwen van een hoofdgebouw waarbij de voorgevel voor of achter de voorgevelrooilijn of niet evenwijdig aan de voorgevelrooilijn staat met een maximale afwijking van 2 m;
  • e. het bepaalde in lid 4.2.3 onder d voor het bouwen van een afwijkende dakhelling of kapvorm;
  • f. het bepaalde in lid 4.2.5 onder a, b en c voor een afwijkende goot- en bouwhoogte van een aanbouw, bijgebouw of overkapping aan de achter- en/of zijgevel van het hoofdgebouw of van een vrijstaand bijgebouw tot maximaal 4 m respectievelijk 6 m;
  • g. het bepaalde in lid 4.2.5 onder c voor de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Parkeervoorzieningen

Het is verboden de gronden zodanig te gebruiken dat geen gebruik kan worden gemaakt van de in lid 4.1.2 onder c bedoelde parkeergelegenheid.

4.4.2 Aantal woningen

Voor zover binnen een bouwvlak bestaande woningen aanwezig zijn, mag het aantal woningen binnen dit bouwvlak niet worden vergroot of verkleind.

4.4.3 Beroep aan huis

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 'Algemene gebruiksregels' lid 1 wordt gerekend het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw, aanbouwen en/of bijgebouwen voor een beroep aan huis, voor zover niet aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven (met name ingeval de beroepsmatige werkruimte in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd);
  • b. de beroepsmatige activiteiten dienen te geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • c. de totale beroepsvloeroppervlakte mag per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 50 m²;
  • d. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • e. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden;
  • f. er mogen geen activiteiten plaatsvinden vallend onder de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • g. er slechts detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden op voorwaarde dat:
    • 1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
    • 2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
    • 3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan het voorzieningenniveau binnen de gemeente;
  • h. op eigen terrein dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;
  • i. binnen de bestemming worden uitsluitend functies toegestaan met een maximale milieucategorie 1 zoals bedoeld in de in bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten (wonen), voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald.
4.4.4 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 'Algemene gebruiksregels' lid 1, wordt gerekend het exploiteren van een webwinkel waarbij sprake is van uitstallen ten verkoop of het ter plaatse leveren of afhalen van goederen.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw, aanbouwen en/of bijgebouwen voor ambachtelijke/verzorgende bedrijven, voor zover aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven (met name ingeval de beroepsmatige werkruimte in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd);
  • b. de bedrijfsmatige activiteiten dienen te geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • c. de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 50 m²;
  • d. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • e. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden;
  • f. er mogen geen activiteiten plaatsvinden vallend onder de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • g. er slechts detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden op voorwaarde dat:
    • 1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
    • 2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
    • 3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan het voorzieningenniveau binnen de gemeente.
  • h. op eigen terrein dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijke aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;
  • i. binnen de bestemming worden uitsluitend functies toegestaan met een maximale milieucategorie 1 zoals bedoeld in de in bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten (wonen), voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Ondergeschikte bouwdelen
6.1.1 Hoogte

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van goot- en bouwhoogten worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, opbouwen voor technische systemen, zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de goot- en/of bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m of 10%, buiten beschouwing gelaten.

6.1.2 Bouw- en bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen en bij de bepaling het bebouwde oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen, voor zover zij de grens van een weg niet overschrijden;
  • b. plinten, pilasters, luifels, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, erkers, balkons, galerijen en luifels, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 0,5 m en - indien zij over openbaar toegankelijk terrein gebouwd worden - niet lager zijn aangebracht dan:
    • 1. 4 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 2,50 m langs een rijweg;
    • 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder 1 genoemde strook;
  • c. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • d. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  • e. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van een weg;
  • f. luifels bij winkels waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer dan 1 m bedraagt;
  • g. balkons tot 2,5 m diep, op een minimale hoogte van 2,2 m boven het voetpad, ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2';

buiten beschouwing gelaten.

6.2 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 2, zijn toegestaan en mogen worden herbouwd voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

6.3 Aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, voorzover in dit bestemmingsplan niet anders is bepaald;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

6.4 Bouw van geluidsgevoelige objecten

De bouw van geluidsgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder geldende normen of vastgestelde hogere waarden.

6.5 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  • a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. het behoud van parkeervoorzieningen;
  • e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;
  • f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. het milieu.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Gebruik van onbebouwde gronden
7.1.1 Algemeen verbod

Het is verboden de in het plan begrepen gronden, voor zover en zolang zij onbebouwd blijven, te gebruiken voor doeleinden, welke in strijd zijn met de in het plan gegeven bestemmingen.

7.1.2 Specifiek verbod

Onverminderd het bepaalde in lid 7.1.1 is het in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor/als:

  • a. het verkopen van motorbrandstoffen;
  • b. het gebruiken van openbare parkeervoorzieningen en overige gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  • c. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • d. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • e. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • f. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • g. prostitutie;
  • h. een seksinrichting;
  • i. opslag van vuurwerk.
7.1.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.1.2 is niet van toepassing op:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in 7.1.2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
  • b. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • c. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming, mits dit gebeurt achter de voorgevel.

7.2 Gebruik van bouwwerken
7.2.1 Algemeen verbod

Het is verboden de in het plan begrepen bouwwerken te gebruiken voor doeleinden, welke in strijd zijn met de in het plan gegeven bestemmingen.

7.2.2 Specifiek verbod

Onverminderd het bepaalde in lid 7.2.1 is het in ieder geval verboden:

  • a. het bewonen van niet voor bewoning bestemde gebouwen;
  • b. woningen te gebruiken voor/als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte, zulks met uitzondering van het bepaalde in lid 1 van artikel 4 aangaande het (mede)gebruik van woningen als beroepsmatige werkruimte;
  • c. de in het plan toegestane bouwwerken te gebruiken ten behoeve van prostitutie;
  • d. de in het plan toegestane bouwwerken te gebruiken voor/als seksinrichting;
  • e. de in het plan toegestane bouwwerken te gebruiken voor/als een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  • f. de in het plan toegestane bouwwerken te gebruiken voor de opslag van vuurwerk.
  • g. de bouwwerken, welke zijn gebouwd na een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend;
  • h. de bouwwerken waarvan het gebruik slechts mogelijk was na een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend.
7.2.3 Uitzonderingen
  • a. De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bestemmingsgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen zoals bedoeld in lid 6.1.2.
  • b. Het bepaalde in lid 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik van balkons ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2.

7.3 Afwijken van de algemene gebruiksregels
7.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de algemene gebruiksregels voor:

  • a. het gebruik van een deel van de bedrijfswoningen, vrijstaande en / of aangebouwde bijgebouwen voor / als bedrijfsmatige werkruimten, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd;
    • 2. de effecten van het bedrijf / de bedrijfsactiviteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals:
      • ambachtelijke en/of verzorgende bedrijven genoemd in milieucategorie 1 van de in als bijlage 2 bij deze planregels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten (wonen), voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald, of daarmee naar de aard (qua milieuplanologische hinder) gelijk te stellen bedrijven/bedrijfsactiviteiten;
      • mits geen bedrijven/bedrijfsactiviteiten worden toegestaan die, op basis van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, meldingplichtig of vergunningplichtig zijn;
    • 3. de totale bedrijfsvloeroppervlakte per woning niet meer dan 25% bedraagt met een maximum van 50 m²;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
    • 5. het bedrijf / de bedrijfsactiviteiten geen verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 6. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;
    • 7. er detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden op voorwaarde dat:
      • er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
      • het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
      • de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan het voorzieningenniveau binnen de gemeente;
  • b. het medegebruik van bedrijfswoningen voor detailhandel in beroepsmatige werkruimten, op voorwaarde, dat:
    • 1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
    • 2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
    • 3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan de distributiestructuur binnen de gemeente waarmee met name dient te worden gelet op het kernwinkelgebied.

7.4 Bestaand gebruik

Het gebruik van gronden dat niet voldoet aan het bepaalde in de leden 7.1.1 t/m 7.1.3, zijn toegestaan en mogen worden voortgezet voor zover deze rechtsgeldig zijn gestart voor het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Geluidzone - weg
8.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg' mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd. Vervanging van bestaande geluidgevoelige objecten is slechts toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.

8.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 8.1.1, indien:

  • a. uit akoestisch onderzoek blijkt dat - bijvoorbeeld ten gevolge van geluidswerende of afschermende bebouwing en voorzieningen - het geluidsniveau op geluidsgevoelige objecten beneden de gestelde grenswaarden van de Wet geluidhinder blijft;
  • b. voor zover hogere grenswaarden zijn vastgesteld bij de vaststelling van dit bestemmingsplan, de geluidsbelasting niet meer bedraagt dan bij dit besluit is vastgesteld en wordt voldaan aan de in het besluit hogere grenswaarden opgenomen voorwaarden.

8.2 Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening
8.2.1 Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 is het niet toegestaan binnen de (gebieds)aanduiding:

  • a. 'vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 10 m NAP en 20 m NAP' bouwwerken op te richten waarvan blijkt dat het bouwwerk hoger is dan de door middel van het toetsingsvlak aangeduide oplopende bouwhoogte, zijnde de denkbeeldige rechte lijn tussen de hoogtes van het toetsingsvlak;
  • b. 'vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 20 mtr NAP en 30 mtr NAP' bouwwerken op te richten waarvan blijkt dat het bouwwerk hoger is dan de door middel van het toetsingsvlak aangeduide oplopende bouwhoogte, zijnde de denkbeeldige rechte lijn tussen de hoogtes van het toetsingsvlak;
  • c. 'vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 30 mtr NAP en 40 mtr NAP' bouwwerken op te richten waarvan blijkt dat het bouwwerk hoger is dan de door middel van het toetsingsvlak aangeduide oplopende bouwhoogte, zijnde de denkbeeldige rechte lijn tussen de hoogtes van het toetsingsvlak;
  • d. 'vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 40 mtr NAP en 50 mtr NAP' bouwwerken op te richten waarvan blijkt dat het bouwwerk hoger is dan de door middel van het toetsingsvlak aangeduide oplopende bouwhoogte, zijnde de denkbeeldige rechte lijn tussen de hoogtes van het toetsingsvlak;

waarbij de toetshoogtes per meter - zoals aangegeven op de kaart 'Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland', opgenomen als bijlage 1 bij deze regels - in acht dienen te worden genomen.

8.2.2 Afwijkingsbevoegdheid vrijwaringszones

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor het bouwen tot een grotere bouwhoogte, een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 2, op voorwaarde, dat daardoor geen verstoring optreedt van de goede werking van de Communicatie-, Navigatie- en Surveillance infrastructuur (CNS). Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling wint het bevoegd gezag advies in bij de Luchtverkeersleiding Nederland of diens rechtsopvolger.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen
9.1.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van:

  • a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding, zoals gasdrukregelstations, duikers, keermuren en bruggen, gemalen, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m en de inhoud niet meer dan 75 m3 mag bedragen;
  • b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, maatvoeringsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • d. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken en wegprofielen (waaronder goothoogte, bouwhoogte, bebouwingsoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen) met ten hoogste 10%;
  • e. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor ondergeschikte bouwdelen zoals bepaald in de Algemene bouwregels leden 1.1 en 1.2 waarbij de overschrijding van de bouwhoogte, bouwgrens en/of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • f. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen, op voorwaarde dat bij doorsnijding van een toetsingsvlak van ILS 24 advies dient te worden ingewonnen bij LVNL (of diens rechtsopvolger) over het effect op de goede werking van de betreffende apparatuur, en waarbij het beleid gericht is op:
    • 1. een landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische inpassing van deze voorzieningen waarbij geldt dat geen onevenredige afbreuk mag plaatsvinden van de visuele kwaliteit van gebouw en omgeving en landschappelijke gebieden, open landschappen en monumenten zoveel mogelijk vrij moeten blijven van bebouwing;
    • 2. een situering bij voorkeur bij sportcomplexen, op of aan de randen van bedrijventerreinen, aan de randen van woonwijken en in de tussengebieden tussen woonwijken en bedrijventerreinen;
    • 3. een maximale “site-sharing” en gebruik van bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is.
  • g. de bouw van andere bouwwerken tot 15 m.
9.1.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken

Alle in lid 9.1.1 en in hoofdstuk 2 genoemde afwijkingen van de bouwregels bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu.
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd met inachtneming van het bepaalde in lid 10.2 het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 9 (Algemene afwijkingsregels) niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken, aanduidingen en/of aanwijzingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
  • c. het verhogen van de maximaal toegelaten bouwhoogte van bebouwing binnen de bestemming 'Wonen - uit te werken', indien dit voor een doelmatige inrichting van het gebied en de realisatie van (stedenbouwkundige) objecten gewenst of noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet van het plan en/of de belangen van derden, op voorwaarde dat:
    • 1. de totale grondoppervlakte van de gebouwen waarop de wijziging betrekking heeft niet meer dan 5.000 m² zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van bebouwing met niet meer dan 3 m wordt verhoogd.
  • d. het wijzigen van de situering van de bij de bestemming 'Leiding - Gas' bedoelde gasleiding indien dit in verband met de inrichting van het gebied gewenst of noodzakelijk is; alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient:
    • 1. onderzoek te worden gedaan naar de veiligheidsaspecten in relatie tot de toekomstige inrichting van het gebied en dient te worden voldaan aan de minimale toetsingsafstanden;
    • 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);
  • e. het schrappen van (gedeelten van) de bestemmingen 'Waarde - Archeologie (1 t/m 4)', indien uit onderzoek is gebleken dat er (niet langer) sprake is van planologisch te beschermen archeologische waarde;
  • f. het wijzigen van de (gedetailleerde) hoofdbestemmingen voor zover gelegen binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' danwel daaraan grenzend in de bestemming 'Wonen - Uit te werken' indien dit in verband met een goede stedenbouwkundige inrichting van het laatstgenoemde gebied gewenst of noodzakelijk is;
  • g. het wijzigen van de bestemming van de gronden ter plaatse van de (gebieds)aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1", in de bestemmingen 'Tuin - Parkeren 2' en/of 'Wonen' ten behoeve van de bouw van maximaal twee woningen (eengezinshuizen), waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. niet meer dan twee vrijstaande of halfvrijstaande eengezinswoningen mogen worden gebouwd;
    • 2. de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m dient te bedragen;
    • 3. de afstand van een halfvrijstaande woning tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m dient te bedragen;
    • 4. de goot- en bouwhoogte moet worden aangepast aan de omliggende bebouwing met een maximum van goothoogte van 6 m, de dakhelling ten hoogste 500 en de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen;
    • 5. bij ieder woning dient te worden voorzien in de aanleg, en handhaving van ten minste 2 parkeerplaatsen;
  • h. het wijzigen van de bestemmingen van de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 2" in de bestemmingen 'Tuin - Parkeren 2' en/of 'Wonen' ten behoeve van de bouw van één woning (eengezinshuis), waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. er mag niet meer dan één vrijstaande eengezinswoning worden gebouwd;
    • 2. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen
    • 3. de goot- en bouwhoogte moet worden aangepast aan de omliggende bebouwing met een maximum van goothoogte van 6 m, de dakhelling mag ten hoogste 500 en de bouwhoogte mag ten hoogste 11 m bedragen;
    • 4. bij iedere woning dient te worden voorzien in de aanleg, en handhaving van ten minste 2 parkeerplaatsen;
  • i. het wijzigen van de bestemmingen van de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 3" in de bestemming 'Wonen - Uit te werken';
  • j. het wijzigen van de bestemmingen van de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 4" ten behoeve van de vestiging van:
      • maatschappelijke doeleinden en/of
      • kantoren en/of praktijkruimten

met bijbehorende parkeervoorzieningen, erven en tuinen, waarbij:

      • de gronden voor niet meer dan 40% van de oppervlakte mogen worden bebouwd;
      • van de gebouwen de goothoogte niet meer dan 6 m en de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
  • k. het wijzigen van de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de (gebieds)aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 5", in de bestemmingen 'Tuin - Parkeren 2' en/of 'Wonen' ten behoeve van de bouw van één woning (eengezinshuis), waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. er mag niet meer dan één vrijstaande eengezinswoning worden gebouwd;
    • 2. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte moet worden aangepast aan de omliggende bebouwing met een maximum van goothoogte van 4,5 m, de dakhelling mag ten hoogste 500 en de bouwhoogte mag ten hoogste 10 m bedragen;
    • 4. bij iedere woning dient te worden voorzien in de aanleg, en handhaving van ten minste 2 parkeerplaatsen;
  • l. het wijzigen van de functie van de aansluiting op de N471 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - halve ov´, waarbij dit aansluitingspunt mag worden opengesteld voor autoverkeer, indien, op basis van de resultaten van een onderzoek naar:
      • de verkeersintensiteit in het plangebied,
      • de akoestische situatie,
      • het gewenste spreidingspatroon van verkeersbewegingen in het plangebied,
      • de verkeersveiligheid in het plangebied en op de N471,

een openstelling van deze weg gewenst is.

  • m. het veranderen of verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - moeraszone' als de eigendomssituatie daartoe aanleiding geeft en het water en groen verdeeld wordt over de wijk;
  • n. het wijzigen van de woningdichtheid tot maximaal 40 woningen per hectare in delen van deelgebieden als de geluidssituatie of de stedenbouwkundige situatie daartoe aanleiding geven;
  • o. het geheel verwijderen en/of wijzigen van gebiedsaanduidingen, indien dit:
    • 1. in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven wenselijk en/of vereist is; en/of
    • 2. in verband met gewijzigde milieuhinder, wetgeving en/of beschermingsregimes wenselijk en/of vereist is.

10.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • 1. luchtkwaliteit;
    • 2. parkeerbehoefte;
    • 3. geluid;
    • 4. bodemkwaliteit;
    • 5. watertoets;
    • 6. archeologie;
    • 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    • 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 11 Algemene procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

12.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

12.5 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Westpolder/Bolwerk 2012, Leeweg tussen 23a en 27.