direct naar inhoud van Regels

Oostland - Berkel

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1621.BP0120-VAST

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 25 Algemene bouwregels

 

25.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals:

  1. schoorstenen, antennes, lift- en dakopbouwen, zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1 meter of 10%;

  2. plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, balkons, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1 meter;

  3. luifels bij winkels waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer dan 2 meter bedraagt;

buiten beschouwing gelaten.

 

25.2 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in lid 25.1, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

 

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

 

26.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

  2. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

  3. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;

  4. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

  5. de woningen te gebruiken voor/als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte, zulks met uitzondering van het bepaalde 26.3.1 aangaande het (mede)gebruik van woningen als beroepsmatige werkruimte;

  6. de in het plan toegestane bouwwerken te gebruiken voor/als seksinrichting;

 

  1. de bouwwerken, welke zijn opgericht na een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend;

  2. de bouwwerken waarvan het gebruik slechts mogelijk was na een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend.

 

26.2 Uitzonderingen strijdig gebruik

De volgende vormen van gebruik zijn niet strijdig:

  1. vormen van gebruik als bedoeld in lid 26.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;

  2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

  3. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels is toegestaan.

 

26.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de algemene gebruiksregels voor:

 

26.3.1 Bedrijfsmatige werkruimten

het gebruik van een deel van de woning, vrijstaande en/of aangebouwde bijgebouwen voor/als beroeps- bedrijfsmatige werkruimten;

 

26.3.2 Detailhandel in beroeps- of bedrijfsmatige werkruimten

het medegebruik van woningen voor detailhandel in beroeps- of bedrijfsmatige werkruimten, op voorwaarde, dat:

  1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;

  2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;

  3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan de distributiestructuur binnen de gemeente waarmee met name dient te worden gelet op het kernwinkelgebied.

 

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels

 

27.1 Veiligheidszone - magneetveld

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - magneetveldzone' mogen de gronden niet bebouwd worden ten behoeve van een gevoelige bestemming.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - magneetveldzone' mogen de gronden niet gebruikt worden ten behoeve van een een gevoelige bestemming

 

 

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

 

28.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van:

  1. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding, zoals gasdrukregelstations, duikers, keermuren en bruggen, gemalen, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m en de inhoud niet meer dan 75 m3 mag bedragen;

  2. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van beeldende kunst, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;

  3. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen en aanwijzingen op de kaart in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

  4. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken en wegprofielen (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen) met ten hoogste 10%;

  5. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor ondergeschikte bouwdelen zoals bepaald in artikel 25 ‘Algemene bouwregels’, lid 25.1 onder a waarbij de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;

  6. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de hoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op:

  1. een landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische inpassing van deze voorzieningen waarbij geldt dat geen onevenredige afbreuk mag plaatsvinden van de visuele kwaliteit van gebouw en omgeving en landschappelijke gebieden, open landschappen en monumenten zoveel mogelijk vrij moeten blijven van bebouwing;

  2. een situering bij voorkeur bij sportcomplexen, op of aan de randen van bedrijventerreinen, aan de randen van woonwijken en in de tussengebieden tussen woonwijken en bedrijventerreinen;

  3. een maximale “site-sharing” en gebruik van bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is.

  1. voor reclamemasten/objecten; afhankelijk van op te stellen beleid. Niet voor elk plan, alleen voor bedrijfsterreinen en infrastructuur.

 

28.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het aantal parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

Artikel 29 Algemene wijzigingsregels

 

29.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 28 (Algemene afwijkingsregels) niet kunnen worden gebouwd;

  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en bouwvlakken, aanduidingen en/of aanwijzingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 20% zal worden gewijzigd;

  3. het wijzigen van de per aanduiding of in de planregels gegeven maten en afmetingen met ten hoogste 20%, indien, in verband met ingekomen bouwaanvragen, deze wijzigingen nodig of wenselijk zijn.

 

29.2 Wijzigingen bestemmingen en aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. het toevoegen op de kaart van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ of de aanduiding ‘archeologische waarden’, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een gebied met hoge oudheidkundige waarden die gehandhaafd dienen te blijven;

  2. het verwijderen van en/of wijzigen van de situering van de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’, 'Leiding - Hoogspanning 1', 'Leiding - CO2', en 'Leiding - Riool' en/of de daarbij behorende zone(s) met maximaal 25 m vanuit de hartlijn van de leiding naar beide zijden, indien dit in verband met de herinrichting van het gebied of in verband met (landelijke) veiligheidsrichtlijnen wenselijk of noodzakelijk is, er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en er voldaan blijft worden aan de minimale toetsingsafstanden. Alvorens toepassing te verlenen aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij een, ter zake de veiligheid van leidingen, deskundige instantie zoals het RIVM, de Inspectie-VROM of de beheerder(s) van de leiding;

  3. het wijzigen van de bestemmingen ten behoeve van de aanleg van een (ondergrondse) leiding van welke aard dan ook. Alvorens toepassing te geven aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij een, ter zake de veiligheid van leidingen, deskundige instantie zoals het RIVM, de Inspectie-VROM of de beheerder(s) van de leiding;

  4. het geheel verwijderen en/of wijzigen van bestaande op de kaart aangegeven milieucirkels, indien dit in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven vereist is;

  5. het geheel verwijderen en/of wijzigen van bestaande op de kaart aangegeven aanduidingen, indien dit in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven vereist is en dit geen verruiming van de bouw- of gebruiksmogelijkheden inhoudt.

 

29.3 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 1' te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw', onder de volgende voorwaarden:

  1. vaststaat dat indien aan de orde de woonfunctie ter plaatse niet meer wordt uitgeoefend danwel het agrarisch bedrijf ter plaatse is is beëindigd;

  2. op de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' wordt naar gelang de situatie ter plaatse en in aansluiting op aangrenzende gronden, een bouwvlak aangeduid, waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen van glastuinbouw voor het milieu in de omgeving;

  3. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  4. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte;

  5. tenminste 12,50 % van de gronden, die deel uitmaken van de wijzigingsbevoegdheid voor water worden benut, tenzij met instemming van het Hoogheemraadschap van Delfland compensatie elders plaats kan vinden;

  6. instemming is verkregen van het Hoogheemraadschap van Delfland;

  7. indien nog geen bedrijfswoning aanwezig is, is één bedrijfswoning toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf;

  2. de bedrijfswoning is noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;

  3. de noodzakelijkheid en de volwaardigheid dienen te worden aangetoond middels een bedrijfsplan;

  4. vooraf dient advies te worden gevraagd van een ter zake deskundige;

  5. er is geen sprake van milieuhygienische belemmeringen;

  6. het bepaalde in artikel 3.2.3 is van overeenkomstige toepassing.

 

29.4 Wro-zone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 2' te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch verwant bedrijf', onder de volgende voorwaarden:

  1. de bestaande kassen dienen te worden gesloopt;

  2. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;

  3. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

  4. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

29.5 Wro-zone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 3' te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijf', onder de volgende voorwaarden:

  1. vaststaat dat indien aan de orde de woonfunctie ter plaatse niet meer wordt uitgeoefend danwel het agrarisch bedrijf ter plaatse is is beëindigd;

  2. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;

  3. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving

  4. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.

 

29.6 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. het aantal parkeervoorzieningen;

  5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;

  6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  7. het milieu.

 

Artikel 30 Overige regels

 

30.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

  6. de ruimte tussen bouwwerken.

 

30.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.