direct naar inhoud van 2.9 Milieuaspecten
Plan: Kom Bleiswijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0107-VAST

2.9 Milieuaspecten

2.9.1 Akoestische aspecten

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een aantal wegen in en rondom het plangebied een geluidszone. De provinciale weg N209 en 50 km/h-wegen zijn gezoneerde wegen in en rondom het plangebied. Alleen de wegen die zijn uitgevoerd als 30 km/h-gebied zijn niet gezoneerd. Binnen de geluidszone van de gezoneerde wegen dient de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai aan de gevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder. Er worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Rotterdam The Hague Airport

Een klein deel van het plangebied, namelijk het uiterste zuidoostelijke deel, ligt binnen de 55 dB(A)-contour van Rotterdam-The Hague Airport. Aangezien het bestemmingsplan niet voorziet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies, vormt de geluidsuitstraling van Rotterdam-The Hague Airport geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

2.9.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies de milieuaspecten in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Uitgaande van de afstand tot de bedrijfspercelen en het gebiedstype van de milieugevoelige functies (zoals woningen), wordt in de regels bepaald welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten: er worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in de omgeving van gevoelige functies. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) die tevens in de planregels wordt opgenomen.

De standaard SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting. Als belangrijkste bron bij het opstellen van deze Staat is gebruikgemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, herziene uitgave 2009). In deze lijst (en ook in de standaard SvB) worden voor een groot aantal bedrijfstypen en -activiteiten richtafstanden ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk worden afgeweken van deze richtafstanden. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de standaard SvB wordt verwezen naar Bijlage 2.

Onderzoek

Het plangebied betreft een dorpskern met een overwegend woonkarakter. Tevens zijn hier enkele maatschappelijke voorzieningen en een paar verspreid liggende bedrijven aanwezig. In een dergelijke gebied zijn bedrijven uit categorie 2 van de Standaard SvB op korte afstand van woningen algemeen toelaatbaar. De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Standaard SvB. Alle bedrijven vallen binnen de algemene toelaatbaarheid. Er is dan ook geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van de reeds bestaande bedrijven. Dat geldt ook voor het bedrijf aan de Nachtegaallaan 17 (Groothandel in parfumerie) en Hoekeindseweg 21a (incidenteel stallen van auto's).

Ook in de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig, onder andere op bedrijventerrein de Hoefslag. De milieuzonering op dit terrein is afgestemd op de omliggende woningen. Binnen het plangebied is geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten in de omgeving.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

2.9.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen functiewijzigingen mogelijk. Een historisch of verkennend bodemonderzoek is daarom niet nodig.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Lansingerland blijkt dat het westen van het plangebied binnen de kwaliteitsklasse 'bebouwing 1930-1970' valt, het oostelijke deel van het plangebied valt binnen de kwaliteitsklasse 'bebouwing vanaf 1970-heden'. De bodem in deze zones is relatief schoon en in de regel geschikt voor de thans aanwezige functies.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

2.9.4 Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door paragraaf 5.2 uit de Wet milieubeheer (Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2.4 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 2.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt en dus niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wm. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt dus geen ontwikkelingen mogelijk die effecten kunnen hebben op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.

Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, blijkt dat direct langs de N209 (een maatgevende weg waar het plangebied aan ligt) gedurende de gehele planperiode ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit binnen het gehele plangebied het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Binnen het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

2.9.5 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Op basis van het Bevi geldt een verantwoordingplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Als oriëntatiewaarde voor het GR geldt:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde norm.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen is opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS). Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Binnenkort zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. Momenteel is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev, een nieuwe AMvB voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoorlijnen) in voorbereiding. Deze AMvB treedt naar alle verwachting in 2012 in werking en sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Het Btev is de “tegenhanger” van het Bevi, voor de transporten van gevaarlijke stoffen. Het Btev zal het wettelijk kader vormen voor het Basisnet weg, -water, en -spoor.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarin zijn oude toetsings- en bebouwingsafstanden vervangen door een afstand voor het PR en een afstand voor het invloedsgebied van het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de 10-6-risicocontour geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarden als een richtwaarde.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat binnen het plangebied één risicovolle inrichting ligt, namelijk het tankstation (zonder lpg-installatie) aan de Overbuurtseweg 26. Deze inrichting valt niet onder het Bevi. Voor het tankstation (zonder lpg-installatie) ligt de risicocontour niet buiten de inrichting. Dit tankstation vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Ook in de directe omgeving van het plangebied ligt een tankstation zonder lpg-installatie. Het gaat hier om het tankstation aan de Hoekeindseweg 61 dat ongeveer 50 m ten zuiden van het plangebied ligt. Ook voor dit tankstation ligt de risicocontour niet buiten de inrichting. Daarom vormt ook dit tankstation geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Tot slot ligt aan de Jan van der Heydenstraat, direct aangrenzend aan het plangebied, de inrichting van Van der Slik BV. Het gaat hier om een garagebedrijf met tankstation (zonder lpg-installatie) waar ontvlambare stoffen worden opgeslagen. Ook deze inrichting valt niet onder het Bevi en ligt de risicocontour niet buiten de inrichting. Daarom vormt ook dit bedrijf geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Rotterdam-The Hague Airport

Ten zuidoosten van de gemeente Lansingerland ligt het vliegveld Rotterdam-The Hague Airport. Deze luchthaven valt niet onder het Bevi, maar kent wel PR-contouren. Deze zijn in figuur 2.4 weergegeven. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-risicocontour. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is, heeft de vaststelling van het bestemmingsplan geen invloed op de hoogte van het GR.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0107-VAST_0006.png"

Figuur 2.4 PR-contouren Rotterdam The Hague Airport (bron: MER RTHA 2008)

Figuur 2.5 geeft een overzicht van de hoogtebeperkingen voor bebouwing in de omgeving van Rotterdam-The Hague Airport. Ter plaatse van delen van het plangebied geldt een hoogtebeperking van 140 m of 150 m. Bebouwing met een dergelijke hoogte is in het plangebied niet aanwezig. Ook wordt dergelijke bebouwing door dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. De ligging nabij Rotterdam-The Hague Airport vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0107-VAST_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0107-VAST_0008.png"

Figuur 2.5 Hoogtebeperkingen Rotterdam The Hague Airport (bron: Inspectie Verkeer- en Waterstaat)

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over de N209 vindt op beperkte schaal transport van gevaarlijke stoffen plaats. Op de provinciale risicokaart is het deel van de N209 ter hoogte van de kern Bleiswijk niet aangeduid als transportroute voor gevaarlijke stoffen (in tegenstelling tot het deel van de N209 ten zuiden Bergschenhoek). Ook in het beleidsplan externe veiligheid van de provincie Zuid-Holland (november 2010), waarin een uitgebreid overzicht van de transportroutes voor gevaarlijke stoffen is opgenomen, is het wegvak van de N209 ter hoogte van de kern Bleiswijk niet vermeld. Het aantal transportbewegingen (waaronder mogelijk stoffen als lpg, benzine, gewasbeschermingsmiddelen, consumentenvuurwerk) zal dan ook beperkt zijn. Er zijn geen specifieke gegevens bekend over de hoogte van het GR ter hoogte van de kern Bleiswijk. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door het vervoer van toxische vloeistoffen (LT2). Het invloedsgebied van de stof LT2 ligt op 950 m. Het bestemmingsplan voor de kom van Bleiswijk is consoliderend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een toename van de personendichtheden in binnen het invloedsgebied van de N209. De uitvoering van het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de hoogte van het GR. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico en advies door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) is om deze reden niet noodzakelijk.

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de over het spoor of over het water plaats. Wel ligt er een aantal buisleidingen in de omgeving van de kern Bleiswijk. Omdat het plangebied ruimschoots buiten de invloedsgebieden van deze leidingen ligt, vormen deze geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Advies VRR

In het kader van dit bestemmingsplan is de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond om advies gevraagd.

Uit dit advies blijkt dat in het plangebied drie relevante risicobronnen aanwezig zijn, namelijk de Provinciale weg N209, het ANWB tankstation aan de N209 en het tankstation Van der Silk aan de Jan van der Heydenstraat. Deze risicobronnen zijn een beperking voor de ruimtelijke ordening.

De Veiligheidsregio adviseert om voorzieningen te realiseren en zorg te dragen voor goede voorlichting en instructie, teneinde de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor hulpverlening te vergroten. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is, is van uitwerking van het plan geen sprake. Bij (her)ontwikkelingen in het plangebied zal in het kader van de te doorlopen ruimtelijke procedure de Veiligheidregio Rotterdam-Rijnmond opnieuw om advies gevraagd worden.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.