direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westpolder/Bolwerk 2012, 1e herziening, deelplan 3 west
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0104H01-VAST

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Bedoeling van het plan

In Westpolder/Bolwerk wordt een nieuw woongebied gerealiseerd. De ontwikkeling van het gebied vindt gefaseerd plaats. Eén van de fases heeft betrekking op de bouw van woningen in deelplan 3. Voor de bouw van woningen binnen dit plangebied zijn al omgevingsvergunningen verleend, maar deze sluiten onvoldoende aan op de huidige vraag vanuit de woningmarkt en worden daarom vooralsnog (deels) niet uitgevoerd.

De gewijzigde situatie op de woningmarkt is aanleiding om de invulling van dit plangebied te herzien. De wijze van bestemmen in het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" blijkt daarbij onvoldoende flexibiliteit te bieden om aan de huidige vraag vanuit de woningmarkt te kunnen voldoen.

Met dit bestemmingsplan wordt de planologische regeling voor een deel van de woonbestemming in deelplan 3 herzien om meer flexibiliteit te creëren.

1.2 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan wordt gevormd door een set van digitale bestanden. Deze digitale versie bestaat uit een toelichting, regels, een digitale verbeelding (GML) en bijlagen.

Het bestemmingsplan kan ook analoog worden geraadpleegd. In de analoge versie is de digitale verbeelding vervangen door een analoge verbeelding. Visueel leidt dit tot enkele wijzigingen. Inhoudelijk heeft dit geen gevolgen.

Via de toelichting worden de voor de beoogde ontwikkeling relevante ruimtelijke factoren inzichtelijk gemaakt. Bovendien geeft het een beschrijving van de in het bestemmingsplan opgenomen planregels. Via deze beschrijving wordt het doel van de planregels uiteengezet. Dit kan indien nodig helderheid geven bij de uitleg van de planregels (en verbeelding).

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

De planlocatie is gelegen aan de westzijde van Berkel en Rodenrijs en valt binnen deelplan 3 van het gebied Westpolder. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de lintbebouwing langs de Leeweg en aan de westzijde aan het plangebied van het uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstroom 1)".

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0104H01-VAST_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit een vijftal losse gebieden, omdat alleen de gronden met de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' worden herzien. Groen-, water- en verkeersbestemmingen zijn buiten deze planherziening gelaten. In afbeelding 2 is weergegeven welke delen van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk" met dit bestemmingsplan herzien worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0104H01-VAST_0002.jpg"

Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" met begrenzing van deze herziening

1.4 Geldende ruimtelijke planregeling

De te ontwikkelen locatie maakt deel uit van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" dat op 28 maart 2013 is vastgesteld, waarna het op 12 juni 2013 in werking is getreden. Op 10 oktober 2013 is het plan onherroepelijk geworden.

In paragraaf 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" opgenomen met daarop globaal de ligging van het plangebied weergegeven.

De gronden waarop deze planherziening betrekking heeft, hebben de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin - Parkeren 2'. Het plangebied valt daarnaast binnen een vrijwaringszone ten behoeve van de bescherming van luchtvaartverkeer. Dit houdt verband met het nabijgelegen vliegveld 'Rotterdam The Hague Airport'.

1.5 Planvorm

Bij de opzet van de toelichting is rekening gehouden met de standaardindeling in het gemeentelijk handboek voor ruimtelijke plannen. Van het handboek is afgeweken wanneer dit bijdraagt aan de leesbaarheid en doelmatigheid.

De planregels sluiten aan bij die voor plangebied van het uitwerkingsplan voor de bouw van een basisschool en woningen dat aan de westzijde grenst aan het plangebied van deze herziening.

Op de verbeelding zijn woon- en tuinbestemmingen opgenomen. De openbare gebieden, bestaande uit groen-, verkeers- en waterbestemmingen blijven buiten deze planherziening.

1.6 Leeswijzer

In het navolgende hoofdstuk van deze toelichting wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de beoogde nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevant geachte Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toets aan van belang zijnde wet- en regelgeving voor omgevingsaspecten zoals bodem, geluidhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, ecologie en cultuurhistorie. Het daaropvolgende hoofdstuk geeft een juridische planbeschrijving ten aanzien van de regels en de verbeelding. In het hoofdstuk 6 zal worden ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. De maatschappelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan komt aan de orde in het laatste hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE

2.1 Bestaande situatie

Zoals in het voorgaande hoofdstuk aangegeven, maakt het plangebied onderdeel uit van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012". De gronden hebben hierin deels de bestemming 'Wonen' en deels de bestemming 'Tuin - parkeren 2'. Deze laatste bestemming maakt de aanleg van tuinen mogelijk met bijbehorende paden, erfafscheidingen en dergelijke en verplicht daarnaast tot de aanleg van parkeerplaatsen op eigen terrein.

Binnen de woonbestemming is in de bestaande situatie per perceel een bouwvlak vastgelegd, waarbinnen de woning gerealiseerd moet worden. Deze bouwvlakken bieden in de meeste gevallen ruimte voor de bouw van één specifiek type twee-onder-één-kappers, en in enkele gevallen voor één specifiek type vrijstaande woning. Door deze wijze van bestemmen is de verkaveling feitelijk ook al vastgelegd en is uitruil tussen de verschillende types niet mogelijk.

De maximale bouwhoogte is in alle gevallen 12 meter. De maximale goothoogte is deels 6,5 meter en deels 7 meter.

2.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie worden geen afzonderlijke bouwvlakken meer opgenomen, maar wordt dit vormgegeven als bouwstroken. Deze geven meer flexibiliteit in verkaveling en woningtypen, doordat er met de verschillende (architectonische) woningtypes met variërende maten geschoven kan worden binnen de bouwstroken. Naast vrijstaande woningen en twee-onder-één-kappers kunnen ook in beperkte mate rijwoningen worden gerealiseerd. Op de verbeelding is met een bouwaanduiding aangegeven waar dat mogelijk is en in de regels is aangeven dat de maximale lengte van de rijtjes 6 woningen mag bedragen.

Ook in de nieuwe situatie wordt de maximale bouwhoogte op 12 meter vastgelegd. De maximale goothoogte wordt gelijkgetrokken op 7 meter. Dit biedt ruimte aan de bouw van woningen in twee lagen met een kap. Met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wordt het mogelijk om een grotere goothoogte toe te staan om medewerking te kunnen verlenen aan de bouw van drie lagen met een plat dak. Hierbij blijft het kwaliteitsinstrumentarium uit het Masterplan Westpolder/Bolwerk leidend.

Het aantal woningen is niet gemaximeerd. Wel wordt het aantal beperkt door de omvang van de bouwstroken en de gehanteerde parkeernorm. Tevens blijft de woningdichtheid uit het Masterplan Westpolder/Bolwerk van toepassing. Met deze flexibele benadering kan snel en adequaat worden ingespeeld op de wensen van potentiële kopers. Deze aanpak houdt dan ook rekening met de huidige, onzekere woningmarkt, waarbinnen de vraag naar nieuwbouwwoningen minder voorspelbaar is dan in voorgaande jaren.

De aanleg van parkeerplaatsen is zowel mogelijk binnen de bestemming 'Tuin' als binnen de bestemming 'Wonen'.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnd ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.

De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.

In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Met de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) uit 1994 werd de basis gelegd voor de bouw van grootschalige woonwijken. Vinex zag formeel op de periode tot 2005.

Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland wel benoemen: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt echter overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma’s. Waar samenwerking tussen gemeenten uitblijft, stimuleren provincies actief dat de samenwerking alsnog tot stand komt.

Provincies voeren, rekening houdend met de rijksdoelstellingen, de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Lansingerland is onderdeel van de zuidvleugel. De nog onvoltooide Vinex-locaties zijn onderdeel geworden van deze programmering.

De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om niettemin wel het zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, is door het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daardoor wordt de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut. Hiervoor is reeds omschreven dat het plangebied deel uitmaakt van een Vinex-locatie. Daarmee heeft het Rijk zich al uitgesproken voor de ontwikkeling van nieuwbouw buiten bestaand stedelijk gebied. Een nadere beoordeling aan de hand van de genoemde ladder kan daarmee achterwege blijven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.

Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als 'concrete beleidsbeslissing'. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie, en
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met voorschriften voor de volgende thema's:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

3.1.3 Conclusie

Het beleid van het Rijk richt zich op nationale belangen. Wat het Rijk daaronder schaart komt via onder meer de hiervoor behandelde beleidsstukken en algemene regels tot uiting.

De realisatie van woningen valt in ruimtelijke zin niet onder de reikwijdte van het actuele Rijksbeleid. Bovendien vindt deze ontwikkeling plaats in een door het Rijk aangewezen Vinex-locatie en maakt het vigerende bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" al woningbouw mogelijk op deze gronden. Van enige strijd met Rijksbeleid is dan ook geen sprake.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie op Zuid-Holland

De Visie op Zuid-Holland, welke is vastgesteld op 2 juli 2010, bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda).

Provinciale Structuurvisie

De Provinciale Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en een visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, en
  • stad en land verbonden.

Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De provinciale belangen luiden:

  • behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid;
  • verbeteren van de waterveiligheid;
  • robuust en veerkrachtig watersysteem;
  • duurzame energievoorziening;
  • versterken stedelijk netwerk;
  • optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters;
  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
  • voldoende aanbod van verschillende woonmilieus;
  • voorzien in een gezonde leefomgeving;
  • ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen;
  • behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur;
  • verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling;
  • realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur;
  • versterken recreatieve functie en groenstructuur.

De Visie op Zuid-Holland is in 2012 geactualiseerd. De hoofdopgaven, de 14 provinciale belangen en de planhorizon zijn bij deze actualisering overeind gebleven.

Verordening Ruimte

De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’ is ook uitgangspunt voor de provinciale Verordening Ruimte. Daarin staan dus alleen die zaken die provinciaal móeten.

De Verordening Ruimte stelt regels voor gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening Ruimte daarom regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, lucht- en helihavens, molen - en landgoedbiotopen. Daarnaast zijn regels over bijvoorbeeld de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen vastgelegd.

Om het stedelijk netwerk te versterken hanteert de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Daarnaast kan de open ruimte buiten de stedelijke gebieden worden behouden voor landbouw, natuur en recreatie. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door op de kaart aangegeven bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met de vastgelegde grenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd.

De kern Berkel en Rodenrijs, inclusief het plangebied, valt op grond van de provinciale verordening binnen een bebouwingscontour (zie de volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0104H01-VAST_0003.jpg"

Afbeelding 3: bebouwingscontour Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs met de globale ligging van het plangebied

Uitvoeringsagenda

In de Uitvoeringsagenda staat hoe de provincie en verschillende partners de structuurvisie uitvoeren. De nadruk ligt op samenhang van maatregelen en programma's en de samenwerking met de regio's.

De Uitvoeringsagenda maakt duidelijk wat er moet gebeuren en wat de onderlinge rolverdeling van de provincie en haar partners is. Elke partij werkt vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid om de ambities van de structuurvisie te realiseren.

 

3.2.2 Woningbouwprogramma

De provincie Zuid-Holland houdt continu de ontwikkeling van woningbouw binnen de provincie in de gaten. Uit de 'Voortgang kwantitatief woningbouwprogramma 2010-2019' kan worden opgemaakt, dat binnen de meeste regio's de behoefte aan woningbouw is afgenomen.

Voor de provincie Zuid-Holland is per regio een woningbouwprogramma opgesteld. Lansingerland valt binnen de 'Stadsregio Rotterdam'. Voor de periode 2010-2019 werd voor deze regio uitgegaan van een gewenste woningtoename van 35.000 woningen. Dit aantal is door de provincie verlaagd naar 26.700 woningen. Deze verlaging heeft consequenties voor de woningbouw binnen Lansingerland. Een aantal woonwijken wordt vooralsnog niet ontwikkeld. Voor de bouw van woningen in het onderhavige plangebied zijn er geen consequenties. De ontwikkeling van Westpolder/Bolwerk bevindt zich in een vergevorderd stadium. Het is wenselijk dat deze wijk wordt afgerond. De bouw past ook binnen het gecorrigeerde regionale woningbouwprogramma.

Bovendien heeft dit bestemmingsplan betrekking op een gebied waarin het geldende bestemmingsplan al in de bouw van woningen voorziet.

3.2.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan, waarmee de bestaande regeling voor een gedeelte van de woningbouw in Westpolder wordt herzien, is in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Lansingerland

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de gemeentelijke structuurvisie vastgesteld. Via deze structuurvisie verankert de gemeente de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot 2025. Het betreft ontwikkelingen met betrekking tot onder meer woningbouw, bedrijventerreinen en maatschappelijke voorzieningen. Binnen de gemeentelijke structuurvisie maakt de planlocatie deel uit van 'nieuw stedelijk gebied'. Op afbeelding 4 is dit zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0104H01-VAST_0004.jpg"

Afbeelding 4: kaart bij structuurvisie Lansingerland

De gronden binnen dit gebied zijn primair bestemd voor woningbouw met daarbij behorende voorzieningen.

3.3.2 Masterplan Westpolder/Bolwerk

In 2000 is voor het totale woongebied het "Masterplan Westpolder/Bolwerk" vastgesteld. Dit bestaat uit een stedenbouwkundige visie en een kwaliteitsinstrumentarium. De stedenbouwkundige visie en het kwaliteitsinstrumentarium uit het Masterplan Westpolder/Bolwerk blijven ook van kracht voor deze herziening.

Het hoofdthema is het dorps bouwen. Dorps bouwen is gebaseerd op een aantal pijlers:

  • zo veel mogelijk een gemengd programma;
  • een zo goed mogelijke integratie met het buitengebied;
  • een directe aansluiting op de landschappelijke karakteristiek van het gebied;
  • individualisering van het bouwen;
  • gebruik van mogelijkheden van duurzaam bouwen;
  • in een stratenpatroon dat aansluit bij de dorpse karakteristiek.

Daarnaast zijn de volgende aspecten belangrijke hoofdthema’s voor de ruimtelijke invulling van het plangebied:

  • een zodanige ontsluitingsstructuur dat niet alleen het geplande woongebied goed ontsloten wordt, maar ook de bestaande verkeersstructuur langs de linten zo goed mogelijk ontlast wordt;
  • een optimale inbedding van de Randstadrailhalte Berkel Westpolder, zodat de gebruiksmogelijkheden ervan optimaal benut worden.

Met deze planherziening wordt de eerder vastgestelde ontsluitingsstructuur, evenals de groenstructuur, niet gewijzigd. Wel wordt het mogelijk om meer te variëren in locatie van de woningtypen in dit gedeelte van de Westpolder. Dit sluit goed aan bij de uitgangspunten van het Masterplan.

3.3.3 Conclusie

De herziening van de bestemmingsregeling voor dit gedeelte van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012", waarbij de eerder vastgelegde ruimtelijke structuur behouden blijft, maar meer flexibiliteit en variatie wordt geboden in woningtypen past binnen het gemeentelijke ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.1.1 Inleiding

Binnen de ruimtelijke ordening wordt cultuurhistorie over het algemeen geassocieerd met de gebouwde omgeving, zoals monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, maar ook met archeologische waarden. Naast deze cultuurhistorische elementen is er de laatste jaren steeds meer aandacht gekomen voor landschappelijke structuren, ofwel het historisch cultuurlandschap en de historische geografie. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Deze zien zowel op archeologische waarden als op monumentale gebouwen en historisch waardevolle landschapselementen.

4.1.2 Archeologische waarden

Beoordeling

Op 28 maart 2013 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de Archeologische Beleidskaart en de bijbehorende Beleidsnota Archeologie vastgesteld. Hierin is onder meer het archeologisch onderzoek verwerkt dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012". Voor zover dit voor de bescherming van archeologische waarden noodzakelijk is, is in dit bestemmingsplan een beschermingsregeling opgesteld door middel van dubbelbestemmingen met een bijpassend regime.

Het plangebied van deze herziening ligt in een gebied dat al eens is onderzocht en waarvoor geen archeologisch beschermingsregime nodig was en is.


Meldplicht archeologische vondsten

Voor toevalsvondsten bestaat een meldingsplicht. Wanneer tijdens de uitvoering van het project wordt gestuit op een (mogelijk) archeologisch waardevol element, dan moet dit worden gemeld bij de gemeente en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Conclusie

Op de planlocatie zijn geen archeologisch waardevolle resten te verwachten en er is geen aanleiding voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek of het opnemen van een archeologische dubbelbestemming.

4.1.3 Cultuurhistorische waarden

Beoordeling

Deze herziening heeft geen wijzigingen in het verkavelingspatroon of de structuur van de wijk tot gevolg, zoals deze eerder in het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is vastgelegd. Ook zijn er in de nabijheid geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig die met dit plan kunnen worden aangetast.

Conclusie

Gezien vorenstaande maakt dit ruimtelijke plan geen inbreuk op bestaande cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Akoestiek

Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de bestrijding van geluidhinder door met name industrie, weg- en railverkeer. Geluidsgevoelige objecten, zoals woningen of scholen, mogen niet gerealiseerd worden zonder dat voorafgaand een toets aan de geluidnormen plaatsvindt. Ook waarborgt de Wgh dat geluidveroorzakende objecten, zoals wegen en bedrijven, niet zonder meer in de buurt van geluidsgevoelige objecten kunnen worden ontwikkeld.

De gemeente beschikt zelf over specifiek gemeentelijk geluidbeleid. Dit beleid ziet op de cumulatie van geluid. Aan de hand van geluidkaarten kan worden beoordeeld wat het effect is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling op het geluidniveau in een bepaald gebied. Het geluidniveau kan er door toe nemen, wat wellicht niet wenselijk is. Andersom geeft de kaart ook inzicht in de wenselijkheid van een geluidgevoelige ontwikkeling in een gebied.

Beoordeling

Uit akoestisch onderzoek in het kader van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012"', het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk" uit 2001 en het uitwerkingsplan "Westpolder, 2e fase (deelplan 3 West)" van 4 september 2007 is reeds gebleken dat er voor het plangebied van deze herziening geen belemmeringen gelden ten aanzien van de geluidsbelasting. De herziening is deels wel binnen de zone van de Klapwijkseweg gelegen, maar de geluidscontour van de voorkeurswaarde is veel dichter op de Klapwijkseweg gelegen, zo blijkt uit eerder onderzoek. Ook recente rekenresultaten in het kader van het wijzigingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, Leeweg 11" en het uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, basisschool Westpolder 2 en woningen deelplan 5 (bouwstroom 1)" bevestigen deze conclusie.

Nu met deze herziening uitsluitend de bouwmogelijkheden binnen de eerder vastgelegde woonpercelen worden herzien en er niet dichter op de Klapwijkseweg wordt gebouwd, is er geen aanleiding om (aanvullend) akoestisch onderzoek te laten uitvoeren.

Conclusie

Geluidsaspecten staan niet in de weg aan de beoogde herziening van dit gedeelte van Westpolder/Bolwerk.

4.2.2 Bodem

Inleiding

Vanwege het beoogde gebruik voor bewoning is inzicht vereist in de milieukundige gesteldheid van de bodem.

Beoordeling

Bij nieuwbouw dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Voor onder meer deelplan 3, waarvan het plangebied van deze herziening deel uitmaakt, is inmiddels sprake van een vergunde situatie. Bodemonderzoek en sanering heeft voor zover noodzakelijk plaatsgevonden.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor de haalbaarheid van woningbouw op deze locatie te verwachten ten aanzien van de bodemkwaliteit.

4.2.3 Ecologie

Inleiding

De natuurbescherming kan worden verdeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

De gebiedsbescherming is verankerd door middel van het Nederlandse Natura 2000-netwerk. Dit netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Het Natura 2000-netwerk maakt bovendien deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De bescherming van inheemse (van nature in Nederland voorkomende) en uitheemse planten- en diersoorten die in het wild leven, is in één wet geregeld: de Flora- en faunawet.

Beoordeling

Bij het opstellen van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde flora en fauna binnen het gehele plangebied. Hieruit zijn geen belemmeringen naar voren gekomen voor de bouw van woningen binnen het plangebied van deze herziening. Er is geen reden om voor deze herziening, die uitsluitend betrekking heeft op gronden die in het geldende bestemmingsplan al een woonbestemming hebben een (aanvullend) onderzoek uit te voeren.

Zorgplicht

In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan, mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet Milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen bedoeld. De wet maakt een onderscheid in projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen genoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen).

Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Uit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf hier niet of nauwelijks aan bijdraagt. Projecten die 'niet in betekenende mate' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk getoetst te worden op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van 'niet in betekenende mate' ligt bij 3% van de grenswaarde van een stof. Maatgevend zijn de stoffen 'stikstofdioxide', aangeduid als 'NO2' en fijn stof, aangeduid als 'PM10'.

Luchtkwaliteit plangebied en omgeving

Voor het actuele bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is in oktober 2011 een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit voor het totale woongebied. In dat kader is de luchtkwaliteit berekend langs onder andere de Provinciale weg N471, de Klapwijkseweg/Boterdorpseweg en de Oudelandselaan. Uit het onderzoek volgt dat de wettelijke normen voor de stoffen NO2 en PM10 niet worden overschreden.

Op grond van de Regeling NIBM draagt een woningbouwlocatie niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit indien de locatie niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat. Als gevolg van deze planherziening kan het aantal woningen binnen dit plangebied enigszins toenemen ten opzichte van de in het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" vastgelegde situatie, maar ook afnemen. Met een eventuele toename ligt het aantal woningen echter ver onder de hiervoor genoemde 1.500. Er is derhalve geen sprake van een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

Het plan voldoet aan het onderdeel luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.

4.2.5 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop een planologisch besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) schrijft voor dat het met betrekking tot de externe veiligheid noodzakelijk is inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.


Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan: verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.

Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde. Dit wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen kan worden afgeweken. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op een miljoen per jaar mag zijn.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat ten minste 10, 100 of 1000 overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde.



Beoordeling

In het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is reeds uitgebreid ingegaan op het aspect externe veiligheid. In of nabij het plangebied van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" komen twee risicobronnen voor: de N471 en de N472. Voor de beide provinciale wegen geldt dat voor de beoordeling van het groepsrisico het transport van LPG maatgevend is.

Het aantal vervoersbewegingen is echter dermate beperkt dat er van deze wegen geen risicocontour uitgaat met betrekking tot het individuele risico.

Wel ligt het plangebied gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van LPG, dat 325 meter bedraagt. De drempelwaarde voor het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheid. Bij minder dan 500 vervoersbewegingen met LPG treedt pas een groepsrisico op bij een dichtheid van meer dan 100 personen per hectare. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarnaast geldt dat de eventuele toename van de bevolkingsdichtheid, en daarmee het eventuele groepsrisico, ten opzichte van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan bieden zeer beperkt is.

De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) heeft aangegeven dat bij een eventueel incident met LPG/propaan op de N472, het plangebied snel moet kunnen worden ontruimd (binnen 20-30 minuten).

Daarom is het advies om zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne 'Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'. Het advies van de VRR is opgenomen in de nota zienswijzen (bijlage 1).

Aanvaardbaarheid van het groepsrisico
De kans op een incident met gevaarlijke stoffen nabij het plangebied wordt klein geacht. Dit omdat er naar verwachting weinig vervoer van gevaarlijke stoffen langs het plangebied plaatsvindt. Daarnaast ligt het plangebied niet direct aan de N472. Het groepsrisico zoals dat nu berekend is, bedraagt minder dan de drempelwaarde voor het groepsrisico.

Desalniettemin wordt met een zeker restrisico rekening gehouden. De infrastructuur in de omgeving, binnen en buiten het plangebied, maakt het mogelijk dat men in tegengestelde richting van een incident kan vluchten. Ook wordt men geïnformeerd over de restrisico's en hoe te handelen wanneer zich een ongeval met gevaarlijke stoffen voordoet.

De gemeente is van mening dat er voldoende maatregelen worden genomen ten aanzien van de zelfredzaamheid en voorbereiding en bestrijding van rampen en zware ongevallen. Er is daarom sprake van een aanvaardbaar groepsrisico bij de voorgestelde ontwikkeling binnen het plangebied.


Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot beperkingen ten aanzien van de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.

4.2.6 Milieuzonering

Binnen de ruimtelijke ordening wordt onderscheid gemaakt tussen gevoelige en belastende functies. Tussen deze twee typen functies dienen bepaalde afstanden in acht te worden genomen. Dit wordt ook wel milieuzonering genoemd. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In het kader van milieuzonering worden 'wonen' en hiermee (deels) vergelijkbare functies, zoals een school, een kinderdagverblijf en een recreatief nachtverblijf, geschaard onder de gevoelige functies.

Belastende functies en type omgeving

Belastende functies zijn die vormen van gebruik welke (kunnen) resulteren in geluidsoverlast, geuroverlast, overlast door stof en/of kunnen leiden tot gevaarlijke situaties. Door de VNG zijn de belastende functies opgesomd in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. De handreiking hanteert indicatieve afstanden tussen gevoelige en belastende functies. Deze indicatieve afstanden zijn afhankelijk van het gebiedstype. Zo zijn de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk' kleiner dan in een 'gemengd gebied'.

De omgeving van het plangebied kan het best getypeerd worden als een 'rustige woonwijk'. Hiervoor gelden de volgende richtafstanden, gekoppeld aan bedrijfstypen.

Bedrijfscategorie   Afstand  
categorie 1:
categorie 2:
categorie 3.1:
categorie 3.2:
categorie 4.1:
categorie 4.2:
categorie 5.1:
categorie 5.2:
categorie 5.3:
categorie 6:  
afstand 10 meter;
afstand 30 meter;
afstand 50 meter;
afstand 100 meter;
afstand 200 meter;
afstand 300 meter;
afstand 500 meter;
afstand 700 meter;
afstand 1.000 meter;
afstand 1.500 meter.  

Tabel 1: richtafstanden in rustige woonomgeving

Beoordeling richtafstanden

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfsbestemmingen aanwezig die in het kader van milieuzonering van invloed zijn op de gebruiksmogelijkheden van dit perceel. Wel zijn binnen de omliggende woonbestemmingen bedrijven aan huis toegestaan, maar dit zijn uitsluitend bedrijfstypen die weinig hinder opleveren voor de omgeving. Op grond van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten wonen' die als bijlage bij de regels is opgenomen is slechts een beperkt aantal typen bedrijven toegestaan die weinig tot geen hinder voor de omgeving veroorzaken.


Conclusie

Er zijn geen beperkingen te verwachten ten aanzien van milieuzonering.

4.3 Ruimtelijke randvoorwaarden

Met deze planherziening wordt een flexibele wijze van bestemmen beoogd, maar dit mag niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de ontwikkeling van woningbouw in dit gebied gelden de volgende ruimtelijke randvoorwaarden:

  • Binnen private gronden aan de voorzijde wordt minimaal 3 meter tuin, al dan niet met parkeren, gerealiseerd; op 3 meter uit de perceelsgrens begint een bouwstrook (woonbestemming);
  • De bouwstrook wordt maximaal 13 meter diep, waarbij de woningen in de achtergevelrooilijn worden opgericht;
  • Voor-, zij- en achtergevelbouwgrens worden 'vastgeklikt' nadat de eerste woning in de bouwstrook is vergund, zodat particulieren niet over de gehele hoogte het hoofdgebouw later kunnen uitbreiden;
  • De woningcategorieën die mogen worden gebouwd zijn vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen en binnen de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'aaneengebouwd' tevens rijwoningen met een maximale lengte van 6 woningen per rijtje;
  • Het woningaantal wordt begrensd via het opnemen van een parkeernorm. Tevens blijft de woningdichtheid uit het Masterplan Westpolder/ Bolwerk van toepassing;
  • De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 7 en 12 meter. Een hogere goothoogte is eventueel mogelijk na binnenplanse afwijking.
  • De dakhelling bedraagt minimaal 30o en maximaal 60o. Een afwijkende dakhelling (of plat dak) is eventueel mogelijk na binnenplanse afwijking.
  • Afstanden hoofdgebouw tot zijdelings perceelsgrens:
    • 1. Bij vrijstaande woningen 3 meter aan beide zijden;
    • 2. Bij halfvrijstaande 3 meter aan de niet-gekoppelde zijde;
    • 3. Bij hoekwoningen 3 meter tot aan de perceelsgrens bij openbaar gebied;
  • Parkeerkoffers kunnen worden aangelegd in de woon- en tuinbestemming, zodat ze kunnen schuiven binnen de woongebieden. Hierbij geldt dat parkeerkoffers alleen tussen woningen aangelegd mogen worden, dus niet op de hoeken.

4.4 Verkeersaspecten

Bereikbaarheid en ontsluiting

In het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is voor dit plangebied een ontsluiting vastgelegd. De verkeersbestemming blijft buiten de planherziening, waardoor deze geen gevolgen heeft voor de ontsluiting van de woningen in het plangebied.

De belangrijkste ontsluitingsroute loopt via de Gouden Uillaan en de Oudelandselaan naar de Klapwijkseweg N472.

Verkeer

Het verkeer binnen het plangebied zal voornamelijk bestaan uit bestemmingsverkeer. Als gevolg van deze planherziening kan het uiteindelijke woningaantal iets toe- of afnemen ten opzichte van de eerder vastgelegde situatie, maar dit zal geen ingrijpende wijzigingen tot gevolg hebben voor het aantal verkeersbewegingen.

Parkeren

Binnen het plangebied wordt een parkeernorm gehanteerd van 2,0 per vrijstaande of twee-onder-één-kapwoning en 1,8 per rijwoning. Voor sociale huur- en koopwoningen geldt een lagere parkeernorm, namelijk 1,5 per woning. Hiermee heeft de voor parkeren beschikbare ruimte rechtstreeks invloed op het aantal en type te realiseren woningen.

Hierbij wordt niet ieder type parkeerplaats gelijk gewaardeerd. Voor parkeerplaatsen op eigen terrein geldt een reductie ten opzichte van openbare parkeerplaatsen. Zo geldt bijvoorbeeld voor een carport of oprit zonder garage het parkeerkencijfer 0,8 en voor een garage zonder oprit het parkeerkencijfer 0,4.

Via de planregels wordt gewaarborgd dat minimaal het vereiste aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd. Hierin zijn ook de parkeerkencijfers verder gespecificeerd.

Conclusie

Deze planherziening heeft geen wijzigingen in de verkeersafwikkeling tot gevolg en voorziet in een regeling om de aanleg van voldoende parkeerplaatsen te waarborgen.

4.5 Waterhuishoudkundige aspecten

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Delfland. Dit Hoogheemraadschap is ter plaatse verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.


Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich buiten de beschermingszones van waterkeringen. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op de (kwaliteit van) nabijgelegen waterkeringen.

Waterkwantiteit

Voor de wijk Westpolder/Bolwerk is een waterbeheerplan opgesteld, waarin onder meer de compensatie van de toename van verharding is vastgelegd. De ontwikkeling van woningbouw in het plangebied van deze herziening is in dit totaalplan meegenomen, waardoor in de noodzakelijke compensatie wordt voorzien.

Met deze planherziening wordt de eerder vastgelegde structuur niet gewijzigd. Wel bestaat de mogelijkheid dat er als gevolg van de gewijzigde invulling meer of minder oppervlakteverharding gerealiseerd wordt dan oorspronkelijk was voorzien. Op de schaal van Westpolder/Bolwerk is deze mogelijke afwijking echter marginaal, waardoor deze planherziening geen noemenswaardige gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Een eventueel tekort aan waterberging in deze planfase kan eenvoudig worden opgevangen in volgende planfases.


Afvalwater en riolering

De woningen worden, voor wat betreft het afvalwater, aangesloten op het rioolstelsel. Het hemelwater wordt niet via het riool afgevoerd, maar kan ter plaatse infiltreren.


Watersysteemkwaliteit en ecologie

Voorkomen moet worden dat infiltrerend hemelwater het grondwater en nabijgelegen oppervlaktewater verontreinigt. In verband hiermee dienen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking te worden gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).


Conclusie

Deze planherziening heeft geen negatieve invloed op de waterkwaliteit en de waterhuishouding.

4.6 Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland

Het plangebied ligt binnen de toetsingsvlakken van Luchtverkeersleiding Nederland. Deze vlakken hebben betrekking op Rotterdam The Hague Airport. In verband met de vliegveiligheid gelden er binnen de toetsingsvlakken hoogtebeperkingen voor gebouwen en andere bouwwerken.

Beoordeling

Het ILS (instrument landing system) van het vliegveld is van toepassing op de zone rondom de start- en landingsbaan en op het verlengde van de start- en landingsbaan. Het plangebied valt net buiten deze ILS-zonering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0104H01-VAST_0005.jpg"

Afbeelding 5: ILS24-zonering vliegveld Rotterdam The Hague Airport

Een ander belangrijk toetsingskader wordt gevormd door het toetsingsvlak 'DVOR/DME'. Aan de hand van de gegevens van de luchtverkeersleiding is vastgesteld dat het plangebied zich bevindt in het gebied tussen '30 meter boven NAP' en '40 meter boven NAP'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0104H01-VAST_0006.jpg"

Afbeelding 6: DVOR/DME-zonering vliegveld Rotterdam The Hague Airport

Bij het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" is een meer gedetailleerde toetsingskaart vastgesteld. Op grond hiervan geldt voor het plangebied een maximale hoogte die varieert van 34 tot 36 meter. De bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 12 meter, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de beperkingen die uitgaan van de toetsingsvlakken. Met deze planherziening worden geen bouwwerken mogelijk gemaakt die de toegestane hoogtes overschrijden.

Conclusie

De toetsingsvlakken van de Luchtverkeersleiding Nederland staan niet in de weg aan de beoogde woningbouw.

Hoofdstuk 5 TOELICHTING OP DE PLANREGELS

5.1 Indeling en opzet van het bestemmingsplan

Met betrekking tot de indeling en opzet is zo veel mogelijk aangesloten bij de regels in het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" en het ten westen van dit plangebied gelegen uitwerkingsplan. Verder is bij het opstellen van de regels ingespeeld op de gewenste flexibiliteit door gebruik te maken van bouwstroken voor woningbouw.

5.2 Verbeelding

Woningbouw

Gekozen is voor bouwstroken, waarbinnen vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen mogelijk zijn. Daarnaast is binnen de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' op de verbeelding ten westen van de Simon Vestdijksingel de bouw van rijwoningen mogelijk met een maximale lengte van 6 woningen per rijtje.

Zowel aan de voorzijden als op de hoeken is een afstand van 3 meter tussen het openbaar gebied en de bouwstroken gehanteerd. Binnen deze strook is de bestemming 'Tuin' opgenomen. De bouwstroken zijn 13 meter diep. Er geldt een maximale goothoogte van 7 meter, waarvan onder voorwaarden afgeweken kan worden, en een maximale bouwhoogte van 12 meter.

Binnen de meest westelijk gelegen bouwstrook is een gebied aangeduid als 'pad'. Binnen dit gebied moet een doorsteek worden gerealiseerd voor fietsers en voetgangers met een minimale breedte van 2 meter.

Parkeren

Aan ieder woningtype is een parkeernorm verbonden. Deze geldt als voorwaarde voor het realiseren van woningen. De benodigde parkeervoorzieningen kunnen worden aangelegd in de aangrenzende verkeersbestemming, maar ook binnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Dit houdt onder meer in dat de mogelijkheid bestaat dat een bouwstrook onderbroken wordt door een gebied(je) met parkeerplaatsen, een zogenaamde parkeerkoffer. Deze morgen uitsluitend tussen woningen worden gerealiseerd, dus niet op de hoeken.

Vrijwaringszone voor luchtverkeer

Het plangebied bevindt zicht binnen een toetsingsvlak van de Luchtverkeersleiding Nederland. Ten behoeve van de belangen van het luchtvaartverkeer is een vrijwaringszone opgenomen.

5.3 Planregels

De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

De inleidende regels bevatten de begrippen en de wijze van meten. In de bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels zijn regels geformuleerd die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. In de overgangs- en slotregels zijn de standaard overgangsbepalingen uit de Wro en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Voor de ontwikkeling van het totale woongebied heeft de gemeente een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de Ontwikkelcombinatie Westpolder (OCW). OCW is een samenwerking tussen de ontwikkelaars Kavel Vastgoed en Amvest. De economische uitvoerbaarheid van dit plan staat in alle redelijkheid vast.

Hoofdstuk 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 lid 1, in combinatie met artikel 1.1.1 lid 3, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in beginsel vooroverleg vereist met het Hoogheemraadschap en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Deze planherziening heeft betrekking op een gebied waarvoor reeds woonbestemmingen zijn vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. Gezien de beperkte impact van deze herziening is niet (opnieuw) vooroverleg gevoerd over de invulling van dit gebied met woningbouw.

7.2 Inspraak

Er wordt geen gelegenheid geboden tot inspraak op grond van de gemeentelijke inspraakverordening 2011. Hieraan ligt ten grondslag dat het plangebied reeds bestemd is voor de bouw van woningen en deze herziening uitsluitend betrekking heeft op een meer flexibele invulling van de woonkavels. De ruimtelijke structuur, waaronder de wegen- en groenstructuur blijven ongewijzigd.

7.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft van 3 oktober 2013 tot en met 13 november 2013 als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode van zes weken kon een ieder zijn of haar zienswijzen op dit plan kenbaar maken. Er zijn gedurende deze termijn 41 zienswijzen ontvangen. Voor een samenvatting van de ingediende zienswijzen, de gemeentelijke reactie hierop en de wijzigingen die zijn doorgevoerd ten opzichte van het ontwerp wordt verwezen naar de Nota zienswijzen en staat van wijzigingen. Deze is als bijlage 1 bij deze plantoelichting opgenomen.