direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Rottezoom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0094-VAST

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische grondgebonden bedrijven c.q. agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenstal': tevens een paardenstal;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenbakken': tevens een paardenbak;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': één bedrijfswoning per bedrijf;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw: een glastuinbouwbedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle pand;

alsmede ook voor:

  • g. agrarisch landschapsbeheer;
  • h. halfverharde voetpaden;
  • i. water;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. verkoop producten uit eigen bedrijf;

ten dienste van de doeleinden onder a en d:

  • l. weilanden en/of landbouwgronden;
  • m. parkeervoorzieningen;
  • n. erven en terreinen, in- en uitritten;
  • o. verhardingen;
  • p. nutsvoorzieningen;

ten dienste van de doeleinden onder i:

  • q. bermen, bermsloten en greppels;
  • r. bouwwerken, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen bij en ten dienste staan van de bestemming;
  • s. waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximumbebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; Indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.
  • c. voor het bouwen gelden de hierna opgenomen bepalingen onder lid 3.2.2 tot en met lid 3.2.5 ;
  • d. voor het bouwen gelden de aangegeven aanduidingen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch
    waardevol' geldt dat de bestaande goot- en bouwhoogten niet mogen worden
    veranderd.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) naar de openbare weg bedraagt ten minste 10 m;
  • c. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 5 m te bedragen.

3.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt exclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 750 m3;
  • b. ondergrondse bouwwerken ten dienste van een bedrijfswoning zijn toegestaan binnen de gevels van die woning en tellen wat betreft de inhoud daarvan niet mee in de toegestane totaal inhoud;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan, respectievelijk 7 m en 11 m, tenzij in een bouwvlak met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een andere maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) naar de openbare weg bedraagt ten minste 3 m en maximaal 6 m;
  • e. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) en/of andere bestemmingen dient ten minste 5 m te bedragen;
  • f. de bedrijfswoning dient te worden geclusterd met de bedrijfsgebouwen, waarbij de afstand tussen een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen minimaal 6 en maximaal 30 m dient te bedragen.

3.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. bij iedere bedrijfswoning mogen aan de achtergevel van de woning aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit de achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw (de woning) niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m;
    • 3. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d.
  • b. bij iedere bedrijfswoning mogen aan de zijgevel van de woning aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit:
      • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot:
      • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevellijn van het hoofdgebouw niet minder dan 1 m zal bedragen;
      • de grens met het naburige erf ten minste 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
      • de grens met het openbaar gebied ten minste 2 m zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m;
    • 4. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;
  • c. bij iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;
    • 2. de afstand tot:
      • de achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw ten minste 6 m zal bedragen;
      • de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) (voor)gevellijn van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
      • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;
      • de zijgevel ten minste 1 m zal bedragen;
    • 3. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 100 m² bedragen.

3.2.5 Andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de (voor)gevellijn van een bedrijfswoning maximaal 1 m;
  • c. de bouwhoogte van (voeder)silo's en hooibergen bedraagt maximaal 10 m;
  • d. de bouwhoogte van damwanden, mest- en kuilplaten bedraagt maximaal 1,5 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

3.3.1 Algemeen
  • a. de bouw van gebouwen en andere bouwwerken buiten het bouwvlak ten dienste van de doeleinden genoemd in lid 3.1 tot een maximaal grondoppervlak van 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 5 m.

3.3.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. het bouwen van een bedrijfsgebouw tot een bouwhoogte van maximaal 15 m;
  • b. het verkleinen of vergroten van de afstand tussen een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen, mits:
    • 1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;
    • 2. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft en de bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouwen toekomstige reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven (onder andere waterberging en wegen) niet in de weg staat(n);
  • c. het verkleinen van de afstand van bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens(zen) (naar de openbare weg, niet zijnde een hoofdontsluiting) en/of andere bestemmingen, mits:
    • 1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;
    • 2. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.

3.3.3 Bedrijfswoningen
  • a. het verkleinen van de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens(zen) (naar de openbare weg, niet zijnde een hoofdontsluiting) en/of andere bestemmingen, mits:
    • 1. dit niet leidt tot negatieve gevolgen in het kader van de milieuwetgeving;
    • 2. de verkeersveiligheid gewaarborgd is;
    • 3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.

3.3.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. de bouw van een bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;
  • b. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
    • 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van het bijbehorende hoofdgebouw;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • c. de bouw van een kap op een bijgebouw op voorwaarde dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • d. de bouw van andere bouwwerken zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van het bijbehorende bouwperceel bedragen, zulks met een maximum van 100 m², met dien verstande dat ten hoogste 150 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden gebouwd indien de oppervlakte van de bedoelde gronden groter is dan 1.000 m².

3.3.5 Andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde

Het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3 m, mits:

  • a. dit aantoonbaar bedrijfmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;
  • b. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;
  • c. stedenbouwkundige eisen indien Welstand wordt afgeschaft.

3.3.6 Nadere eisen

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu.