direct naar inhoud van Artikel 3 Centrum
Plan: Centrum Berkel en Rodenrijs, partiële eerste herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0089H01-VAST

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. op de begane grond:
    • 1. detailhandel;
    • 2. dienstverlening;
    • 3. maatschappelijke voorzieningen;
    • 4. voorzieningen ten behoeve van de functies op de bovengelegen bouwlagen, zoals entrees, stijgpunten en bergingen;
  • b. op de overige bouwlagen:
    • 1. wonen;
    • 2. maatschappelijke voorzieningen;
    • 3. dienstverlening;
    • 4. bedrijfsgebonden kantoren ten behoeve van de bedrijven genoemd onder sub a;
    • 5. zelfstandige kantoren met een maximaal oppervlak van 1.000 m2 per kantoor;
    • 6. detailhandel wanneer dit onderdeel uitmaakt en intern verbonden is met diezelfde functie op de begane grond;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en paden;
  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. water.
3.1.2 Specifiek

Ter plaatse van de aanduiding:

  • a. 'bedrijf': zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijvigheid uit ten hoogste milieucategorie 2, zoals bedoeld in de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. 'horeca tot en met horecacategorie … ': zijn de gronden op de begane grond en/of op maaiveld tevens bestemd voor horeca tot en met de horecacategorie zoals aangeduid, met bijbehorend(e) terras(sen);
  • c. 'nutsvoorziening': zijn de gronden uitsluitend bestemd voor nutsvoorzieningen;
  • d. 'parkeergarage': zijn de gronden tevens bestemd voor gebouwde parkeervoorzieningen boven maaiveld;
  • e. 'specifieke vorm van bedrijf - showroom' zijn de gronden in ieder geval bestemd voor een showroom;
  • f. 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf': zijn de gronden tevens bestemd voor een kinderdagverblijf;
  • g. 'specifieke vorm van horeca - 2': zijn de gronden op de verdieping(en), tevens bestemd voor horeca tot en met horecacategorie 1b;
  • h. 'specifieke vorm van horeca - 3': zijn de gronden op de begane grond en/of op de verdieping(en), tevens bestemd voor horeca tot en met horecacategorie 1a;
  • i. 'specifieke vorm van horeca - 4': zijn de gronden op de begane grond en/of op de verdieping(en), tevens bestemd voor horeca tot en met horecacategorie 2a;
  • j. 'wonen': zijn de gronden op de begane grondlaag tevens bestemd voor wonen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. voor zover binnen een bouwvlak of een gedeelte daarvan de aanduiding 'maximale goothoogte (m)', 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' en/of 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven mag de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte in meters van de hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • c. indien de onder b bedoelde aanduiding ontbreekt mogen de goothoogte en de bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet meer bedragen dan 7 m respectievelijk 11 m;
  • d. voor zover binnen een bouwvlak of een gedeelte daarvan de aanduiding 'minimale dakhelling (graden)' en/of 'maximale dakhelling (graden)' is aangegeven mag de dakhelling van de hoofdgebouwen niet minder respectievelijk niet meer bedragen dan is aangegeven; indien één van deze aanduidingen is opgenomen ter plaatse van een hoofdgebouw dat ingevolge de regels tevens plat mag worden afgedekt; dient de aangegeven minimale of maximale dakhelling alleen in acht te worden genomen ingeval het hoofdgebouw niet plat wordt afgedekt;
  • e. indien de onder d bedoelde aanduiding ontbreekt mag de dakhelling van de hoofdgebouwen niet meer bedragen dan 45°.
3.2.3 Gebouwde parkeervoorzieningen

Gebouwde parkeervoorzieningen zijn, voor zover de aanduiding 'parkeergarage' niet is opgenomen, slechts toegestaan voor zover gebouwd onder maaiveld, met uitzondering van toegangen en stijgpunten.

3.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen
  • a. bij ieder hoofdgebouw mogen aan de achtergevel aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m;
  • b. bij ieder hoofdgebouw mogen aan de zijgevel aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit:
      • de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot:
      • de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw niet minder dan 1 m zal bedragen;
      • de grens met het naburige erf ten minste 1 m zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m;
  • c. bij iedere hoofdgebouw mogen vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;
    • 2. de afstand tot:
      • de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw ten minste 6 m zal bedragen;
      • de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
      • de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;
      • de zijgevel ten minste 1 m zal bedragen;
    • 3. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d;
  • d. de gebouwen en overkappingen als bedoeld onder a, b en c mogen slechts worden gebouwd, indien:
    • 1. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming 'Centrum', buiten het bouwvlak, minder dan 300 m² bedraagt;
    • 2. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 100 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming 'Centrum', buiten het bouwvlak, tussen de 300 en 500 m² bedraagt;
    • 3. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 150 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming 'Centrum', buiten het bouwvlak, meer dan 500 m² bedraagt;
    • 4. het perceelsgedeelte met de bestemming 'Centrum', buiten het bouwvlak, voor niet meer dan 50% van de oppervlakte wordt bebouwd en minimaal 35 m² onbebouwd en onoverdekt blijft.
3.2.5 Andere bouwwerken

Er mogen andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij buiten het bouwvlak de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn;
  • b. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn;
  • c. 3 m voor overige andere bouwwerken.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

3.3.1 Dakhelling

het toepassen van een andere dakhelling dan voorgeschreven in lid 3.2.2 sub d. en e., waarbij de dakhelling met maximaal 10 graden mag afwijken.

3.3.2 Gebouwde parkeervoorzieningen

de bouw van gebouwde parkeervoorzieningen boven maaiveld, mits:

  • a. de behoefte aan deze parkeervoorzieningen is aangetoond;
  • b. de functies genoemd in lid 3.1.1 (de functies op de begane grond van het hoofdgebouw) gehandhaafd blijven, met uitzondering van toegangen en stijgpunten tot de parkeervoorziening;
  • c. wordt voldaan aan de bepalingen uit lid 3.2.2, tenzij een parkeerlaag op het dak van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd, dan mag de maximum bouwhoogte worden vermeerderd met 1.50 m voor het plaatsen van een borstwering;
3.3.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen
  • a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevelroolijn van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;
  • b. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw op voorwaarde dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. de bouw van andere bouwwerken zoals borstweringen met een bouwhoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.
3.3.4 Andere bouwwerken
  • a. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximum bouwhoogte van 3 m, mits:
    • 1. dit aantoonbaar bedrijfsmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;
    • 2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft;
  • b. het bouwen van vlaggenmasten en oriëntatie- en/of reclamezuilen tot een bouwhoogte van 11 m.
3.3.5 Wro-zone - Ontheffingsgebied

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone – Ontheffingsgebied' bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het toestaan van een plat dak met een bouwhoogte van maximaal 7,9 meter, mits dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders stedenbouwkundig aanvaardbaar is; hieronder wordt onder meer begrepen:

  • a. dat er voldoende onderlinge diversiteit blijft bestaan in het straatbeeld;
  • b. het volume, materiaalgebruik en kleur voldoende varieert.
3.3.6 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. uitbreiding van functies is slechts toegestaan voor zover:
    • 1. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
    • 2. op een goede wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Toevoegen van horeca

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het toevoegen en/of verplaatsen van horecabedrijven van categorie 1a, 1b en/of 2a uit de begripsomschrijving, door de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie ...' toe te voegen en/of te verplaatsen, indien dit geen afbreuk doet aan het gewenste voorzieningenniveau.

3.4.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijking bij een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijzigingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de bestemming 'Centrum' wijzigen ten behoeve van:

  • a. het schrappen van horecabedrijven (van elke categorie uit de begripsomschrijving) door de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie....' te verwijderen, indien het horecabedrijf ter plaatse beëindigd is en beëindiging van deze functie om milieuplanologische redenen wenselijk wordt geacht;
  • b. het toevoegen en/of verplaatsen van standplaatsen voor detailhandel en/of voor horeca in horecacategorie 1a en/of 1b door de aanduiding 'detailhandel - standplaats' toe te voegen en/of te verplaatsen, indien dit geen afbreuk doet aan het gewenste voorzieningenniveau;
  • c. het schrappen van standplaatsen voor detailhandel en/of voor horeca door de aanduiding 'detailhandel - standplaats' te verwijderen, indien de detailhandel en/of horeca ter plaatse beëindigd is en beëindiging van deze functie om (milieu)planologische redenen wenselijk wordt geacht;
  • d. het gebruik van andere bouwlagen dan de begane grond voor de functies genoemd in lid 3.1.1 onder a, indien dit voor een specifieke winkelformule noodzakelijk wordt geacht en dit geen afbreuk doet aan het gewenste voorzieningenniveau;
  • e. gebruik van de begane grond voor de functies genoemd in lid 3.1.1 onder b, indien dit geen afbreuk doet aan het gewenste voorzieningenniveau.
3.5.2 Algemene randvoorwaarden wijzigingsbevoegdheid

5.5.2 Algemene randvoorwaarden wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • c. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.