direct naar inhoud van Regels
Plan: Spierdijk - Woningbouwplan Spierland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPKSpierland-va01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Spierdijk - Woningbouwplan Spierland met identificatienummer NL.IMRO.1598.BPKSpierland-va01 van de gemeente Koggenland.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 bedrijfsmatige activiteiten in woonhuizen:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- en bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.7 beroepsuitoefening aan huis:

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig en/of technisch dienstverlenend gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel en prostitutie, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt.

1.8 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan.
1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een spoorweg en/of een industrieterrein.

1.22 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.23 geluidsgevoelige functies:

In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt.

1.24 gevellijn:

de denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw.

1.25 hoekwoning:

een grondgebonden woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen die slechts aan een zijde een gemeenschappelijke wand heeft.

1.26 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 kleinschalige duurzame energiewinning:

winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte.

1.28 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.31 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg of langzaam verkeersroute: de hoogte van die weg, respectievelijk langzaam verkeersroute, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: het peil overeenkomstig de bouwverordening dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

tenzij in de regels anders is bepaald.

1.32 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.33 perceelsgrens:

de grens van een perceel.

1.34 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.35 steiger:

constructie langs een oever die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen.

1.36 veranda

een open aanbouw aan een woning, met een afdak steunend op palen.

1.37 vlonder:

terras, grenzend aan het water.

1.38 voorgevelrooilijn:

de (binnen het bouwperceel denkbeeldig doorgetrokken) lijn door een voorgevel(s) van het hoofdgebouw. Hierbij blijven ondergeschikte bouwdelen als erkers, portalen, aan- en uitbouwen buiten beschouwing. Deze zijn niet bepalend voor de ligging van de voorgevelrooilijn.

1.39 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, of een daarmee gelijk te stellen vorm van huisvesting.

1.40 woning - aaneengebouwd:

een grondgebonden woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen.

1.41 woning - geschakeld:

een grondgebonden woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander (hoofd)gebouw van een andere woning.

1.42 woning - twee-aan-een gebouwd:

blokken van twee grondgebonden woningen, die aan één zijde een gemeenschappelijke wand hebben.

1.43 woning - drie-aan-een gebouwd:

blokken van drie grondgebonden woningen.

1.44 woning - vrijstaand:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand grondgebonden hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de (bouw)perceelsgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen tezamen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 doorvaarbare breedte:

de breedte van het voor de doorvaart beschikbare wateroppervlakte, gemeten tussen het bouwwerk en enig ander onderdeel daarvan, dan wel talud of enig ander werk, waar deze afstand bij het minimaal dan wel maximaal toegestane waterpeil het kleinst is.

2.6 doorvaarbare hoogte:

tussen het bouwwerk en het hoogste toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is.

2.7 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 lengte, breedte en diepte van gebouwen:

tussen de buitenzijde van de gevel en/of de harten van scheidingsmuren.

2.10 ondergronds bouwen:

bij het berekenen van de te bouwen oppervlakte wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen, voor zover deze zijn gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bijbehorende bovengrondse gebouwen.

2.11 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen, taluds, tuinen en beplanting;
  • c. waterlopen, water(partijen), oeverbeschoeiingen en bruggen, duikers en/of dammen;
  • d. perceelsontsluitingen;
  • e. wandel- en fietspaden;
  • f. straatmeubilair;
  • g. speelvoorzieningen en -terreinen;
  • h. vlonders;
  • i. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - poldertapijt' voor een woonerf met collectieve groenvoorziening en ondergeschikte wegen;

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden zijn uitsluitend gebouwen toegestaan ten dienste van het verkeer, speelvoorzieningen en van openbare nutsvoorzieningen, met een maximum oppervlakte van 15 m² en een maximum hoogte van 3 m;
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m, met uitzondering van lantaarnpalen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. woonstraten;
  • c. wandel- en fietspaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. kunstwerken;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. waterlopen, water(partijen) en bruggen, duikers en/of dammen;
  • j. openbare kunst;
  • k. kleinschalige, duurzame energiewinning;
  • l. nutsvoorzieningen, waaronder laadpalen;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' uitsluitend voor een langzaamverkeer, bestaande uit voetgangers en fietsers, alsmede calamiteitenverkeer.
  • n.  

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Op de gronden zijn uitsluitend gebouwen toegestaan ten dienste van het verkeer en van openbare nutsvoorzieningen, met een maximum oppervlakte van 15 m² en een maximum hoogte van 3 m;

  • a. Bruggen zijn toegestaan, voor zover:
  • 1. de doorvaarbare hoogte ten minste 1,20 m bedraagt;
  • 2. de doorvaarbare breedte ten minste 2,50 m bedraagt;
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging, geluidsafscherming van achterliggende functies en regeling van het wegverkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m, met uitzondering van lantaarnpalen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterwegen;
  • b. waterhuishouding en waterberging;
  • c. waterrecreatie;
  • d. keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen niet zijnde vlonders en steigers, duikers, bruggen en dammen;
  • e. bermen en taluds;
  • f. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming;

  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in of aan het water moet de waterbeheerder schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht;
  • b. Bruggen zijn toegestaan, voor zover:
  • 1. de doorvaarbare hoogte ten minste 1,20 m bedraagt;
  • 2. de doorvaarbare breedte ten minste 2,50 m bedraagt;
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van oeverbeschoeiingen ten hoogste 30 cm boven waterpeil mag bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsuitoefening aan c.q. bedrijfsmatige activiteiten in huis, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het begane grondoppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 100 m²;
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. tuinen en erven;
  • e. wegen;
  • f. wandel- en fietspaden;
  • g. ontsluitingspaden;
  • h. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. waterlopen, water(partijen) en bruggen en/of duikers;
  • l. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • m. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • b. per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan;
  • c. als hoofdgebouwen zijn toegestaan:
    • 1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'aaneengebouwd': aaneengebouwde woningen (rijwoningen);
    • 2. ter plaatse van de bouwaanduiding 'twee-aaneen': twee-aan-een-gebouwde woningen, en geschakelde woningen;
    • 3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'drie-aan-een': maximaal één blok van drie-aan-eengebouwde woningen;
    • 4. ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand': vrijstaande woningen.
6.2.2 Aaneengebouwde woningen (rijwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 12 m bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 45 en niet meer dan 60 graden mag bedragen;
  • e. het maximum aantal aaneen te bouwen woningen mag niet meer bedragen dan 6;
  • f. de hoofdgebouwen dienen met de voorzijde in of achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;
  • g. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 3 m en maximaal 5 m;
  • h. de afstand van de niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen.
6.2.3 Twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen

Voor het bouwen van twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 12 m bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 45 en niet meer dan 60 graden mag bedragen;
  • e. de hoofdgebouwen dienen met de voorzijde in of achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;
  • f. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 5 m en maximaal 7 m;
  • g. de afstand van de niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 5 m te bedragen.
6.2.4 Drie-aan-eengebouwde woningen

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 12 m bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 45 en niet meer dan 60 graden mag bedragen;
  • e. het maximum aantal aaneen te bouwen woningen mag niet meer bedragen dan 3;
  • f. de hoofdgebouwen dienen met de voorzijde in of achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;
  • g. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 5 m en maximaal 7 m;
  • h. de afstand van de niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen.
6.2.5 Vrijstaande woningen

Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 12 m bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 45 en niet meer dan 60 graden mag bedragen;
  • e. de hoofdgebouwen dienen met de voorzijde in of achter de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;
  • f. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 5 m en maximaal 7 m;
  • g. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan een zijde minimaal 5 m te bedragen en aan een zijde minimaal 3m.
6.2.6 Erkers

In afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2 sub f, lid 6.2.3 sub f, lid 6.2.4 sub f en lid 6.2.5 sub f mag de voorgevelrooilijn worden overschreden voor het realiseren van een erker, hiervoor gelden onderstaande regels:

  • a. de afstand tot de voorste perceelgrens dient ten minste 3,5 m te bedragen;
  • b. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de gevel waartegen wordt gebouwd;
  • d. de hoogte mag niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.
6.2.7 Veranda's

in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2 sub f mag de voorgevelrooilijn worden overschreden voor het realiseren van veranda's, hiervoor gelden onderstaande regels:

  • a. de afstand tot de voorste perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  • b. de diepte mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de veranda is onder uitsluitende toegestaan als onderdeel van het hoofdgebouw;
  • d. de veranda dient de over volledige de breedte van de gevel wordt gebouwd, tenzij sprake is van een hoekwoning;
  • e. de hoogte mag niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • f. veranda's zijn uitsluitend toegestaan bij tussenwoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - veranda'.
6.2.8 Mansardekap

In afwijking van het bepaalde in 6.2.2 onder d, is het realiseren van een mansardekap toegestaan, waarbij de mansardekap bestaat uit een 'geknipt' dakvlak met een hellingshoek tussen de 60o en 80ovoor het onderste deel en een hellingshoek tussen de 30o en 40o voor het bovenste deel ten opzichte van de vloer.

6.2.9 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 m achter (de verlengden van) de voorgevel te worden gebouwd, tenzij deze als onderdeel van het hoofdgebouw worden gerealiseerd en ten minste 5,5 m vanaf de voorste perceelsgrens;
  • b. per woning mag naast het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het erf met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met dien verstande dat de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:
  • 1. bij een middenwoning maximaal 50 m² mag bedragen;
  • 2. bij een eind- en hoekwoning maximaal 70 m² mag bedragen;
  • 3. bij een vrijstaande woning maximaal 80 m² mag bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag de oppervlakte, die met bijbehorende bouwwerken mag worden gebouwd, worden vermeerderd met 10% van het aantal meters dat het bouwperceel groter is dan 300 m², met dien verstande dat de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 250 m² mag bedragen;
  • d. de goothoogte van aanbouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen 4 m;
  • e. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m, de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • f. bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt of worden voorzien van een kap.
6.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor erfafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn geldt een maximale bouwhoogte van 2 m;
  • b. voor erfafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn geldt een maximale bouwhoogte van 1 m;
  • c. voor lantaarnpalen en masten geldt een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • d. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • e. een vlonder mag aan het water worden gebouwd, op een maximale hoogte van 30 cm gemeten vanaf waterpeil en met een minimale breedte van 1 m gemeten vanuit de waterkant.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Voorwaardelijke verplichting: landschappelijke inpassing

Binnen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing" dient binnen 2 jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de aangrenzende woningen een groene overgangszone in de vorm van een rietkraag van minimaal 3 m breed te zijn aangeplant en in stand worden gehouden.

6.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing en overgangszone als bedoeld onder 6.3.1.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Aantal woningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.2.1 onder a. en toestaan dat meer woningen worden gerealiseerd dan aangegeven, mits het totaal aantal woningen in het plangebied niet meer bedraagt dat 82 en de stedenbouwkundige kwaliteit niet verslechterd.

6.4.2 Zijdelingse perceelsgrens

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.2.3 onder g. en f., waarbij de afstand van minimaal 5 m tot de zijdelingse perceelsgrens mag worden teruggebracht tot minimaal 3 m, op voorwaarde dat wordt voorzien in voldoende parkeerbehoefte als bedoeld in artikel 8.2 onder b.

Artikel 7 Waarde - Landschappelijke overgangszone

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschappelijke overgangszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de ontwikkeling en het behoud van een landschappelijke overgangszone richting het aangrenzende open agrarische landschap in de vorm van een onbebouwde tuin of groenzone;
  • b. bijbehorende en ondergeschikte onverharde paden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. bouwwerken van algemeen nut.

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden binnen deze bestemming mogen, eventueel in afwijking van het bepaalde ingevolge de basisbestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de op grond van 6.1 toegelaten functies, en met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

7.3.1 Algemeen
  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen en/of verharden van paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
  • c. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen met een hoogte van meer dan 0,3 m boven de waterlijn;
  • d. het aanbrengen van vlonders of aanleggelegenheden over een lengte van meer dan 5 m.
7.3.2 Uitzondering

Het in lid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of beheer betreffen;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een op grond van andere regelgeving verleende vergunning;
  • c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare, nutsvoorzieningen.
7.3.3 Voorwaarden voor verlening

De in lid 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de landschappelijke waarden;
  • b. de natuurlijke waarden;

Er dient vooraf toestemming te worden gevraagd bij de waterbeheerder in het geval van ingrepen in het watersysteem.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Milieuzone

Bij de uitvoering van het plan en toepassing van de rgels als opgenomen in hoofdstuk 2 dient de milieuhindercontour van het bedrijf aan de Spierdijkerweg 124, weergegeven met de gebiedsaanduiding 'Milieuzone', in acht genomen te worden, in die zin dat milieuhinder gevoelige objecten of functies niet binnen deze contouren mogen worden gerealiseerd.

8.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 voor het realiseren van milieuhinder gevoelige functies binnen de hiervoor bedoelde contouren, indien - als gevolg van het treffen van maatregelen of anderszins - is komen vast te staan dat ter plaatse geen sprake meer is van in planologisch opzicht relevante milieuhinder.

8.3 Advies

Bij de beoordeling voor het afwijken als bedoeld in 8.2 laten burgemeester en wethouders zich adviseren door een deskundige van de Regionalde Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Overschrijding bouw- en/of bestemmingsgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bouwregels in de bestemmingen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als goot- en kroonlijsten, gevellijsten, plinten, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Parkeren

Ten aanzien van parkeren geldt dat:

  • a. parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein of in de omgeving dienen te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden om in de parkeerbehoefte te voorzien op het tijdstip van de aanvraag van de omgevingsvergunning;
  • b. per nieuw te bouwen woning dient de geldende parkeernorm van 1,8 parkeerplaats in acht te worden genomen;
  • c. bij de hoekwoningen van aaneengebouwde woningen en drie-aan-een gebouwde woningen dient ten minste één parkeerplaats op het eigen bouwperceel aanwezig te zijn en in stand te worden gehouden als daar een garage mogelijk is;
  • d. bij twee-aan-eengebouwde woningen en vrijstaande woningen dienen ten minste twee parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel aanwezig te zijn en in stand te worden gehouden.
11.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of het uitoefenen van straatprostitutie;
  • c. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • d. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het plaatsen, doen plaatsen en/of geplaatst hebben van handelsreclame en andere commerciële uitingen, tekens en/of afbeeldingen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6 Wro, bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor het verplaatsen van een bestemmingsgrens, indien bij definitieve verkaveling blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verplaatst;
  • b. voor het verplaatsen van een bouwgrens, indien bij definitieve verkaveling blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verplaatst.wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende bepalingen van de regels voor het bouwen van bouwwerken voor het openbare nut:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, waarbij de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m³ en de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, mits de grondoppervlakte zowel boven- als ondergronds niet meer bedraagt dan 5 m² en de hoogte niet meer
  • c. dan 1,5 m bedraagt.
13.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende regels van het plan, voor:

  • a. een afwijking op ondergeschikte punten van de begrenzing van de bestemmingen, indien zulks in het belang is van het verkeer of noodzakelijk is voor een behoorlijke inrichting van het terrein, dan wel de noodzaak daartoe blijkt bij uitzetting van het plan in het terrein, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals beeldende kunstobjecten en dergelijke tot een maximum bouwhoogte van 10 m.
  • c. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals vlaggenmasten met een maximum hoogte van 10 m.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 14.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering

Lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 14.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering

Lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Spierdijk - Woningbouwplan Spierland.