direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Landbouwontwikkelingsgebieden Ruurlose Broek en Mariënvelde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.bplogoostgelre-VG09

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarische bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep/bedrijf, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'relatie' de betreffende bestemmingsvlakken als één bestemmingsvlak vormend moeten worden aangemerkt;
    • 2. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel niet meer dan 1,5 ha mag bedragen;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 geldt dat indien op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan sprake is van een grotere oppervlakte deze mag worden gehandhaafd;
  • b. het wonen in één bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen', het op de plankaart aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', uitsluitend voor een intensieve veehouderij;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', voor een oesterzwammenkwekerij;
  • e. de waterhuishouding;

met daarbijbehorende:

  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  • i. tuinen;
  • j. erven;
  • k. ontsluitingspaden;
  • l. voorzieningen;
  • m. agrarische gronden.
4.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken

Voor een bouwwerk geldt dat dit uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf.

4.2.2 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de bouwhoogte van een ligboxenstal niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt dat indien op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, een gebouw een grotere goothoogte en/of bouwhoogte heeft, deze grotere maten gehandhaafd mogen worden.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bedrijf mag niet meer dan 1 bedrijfswoning aanwezig zijn;
  • b. de inhoud mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met d geldt dat indien op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, een bedrijfswoning een grotere inhoud en/of grotere goothoogte en/of bouwhoogte heeft, deze grotere maten en/of afmetingen gehandhaafd mogen worden.
4.2.4 Bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor een bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. een aanbouw, uitbouw dan wel aangebouwd bijgebouw dient te worden geplaatst op een afstand van ten minste 4 m van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • e. een vrijstaand bijgebouw dient te worden geplaatst achter het hoofdgebouw;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met e geldt dat indien op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan een bijgebouw een grotere goothoogte en/of bouwhoogte en/of grotere oppervlakte en/of andere situering heeft, deze grotere maten en/of afmetingen en/of andere situering gehandhaafd mogen worden.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaronder begrepen sleufsilo's en mestopslagplaatsen, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een hooiberg en voersilo mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedragen.
4.3 Ontheffing van de bouwregels
4.3.1 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 4.2.2 onder a en toestaan dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot 12 m, met dien verstande dat:
    • 1. het gebouw landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan;
  • b. 4.2.3 en toestaan een tweede bedrijfswoning wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake dient te zijn van een bedrijfseconomische noodzaak welke dient te zijn aangetoond;
    • 2. er sprake dient te zijn van een noodzaak tot intensief toezicht op levende have;
    • 3. er sprake is van een duurzame bedrijfsomvang van 2 volwaardige arbeidskrachten;
    • 4. de tweede bedrijfswoning dient in- of aanpandig gerealiseerd te worden, met dien verstande dat, indien dat niet mogelijk is de afstand van de tweede dienstwoning tot de eerste dienstwoning niet meer dan 25 m mag bedragen dan wel een grotere afstand indien dit om esthetische redenen gewenst is.
4.3.2 Afwegingskader

Een in 4.3 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid;

en de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

4.3.3 Procedure

Voor een besluit tot ontheffing geldt de in 18.2 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen, voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden;
  • d. de bewoning van bedrijfsruimten, niet zijnde bedrijfswoningen.