Plan: | herbouw en bewoning achterhuis Klaverdijk 4 te Groenlo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBBUI2021-VG01 |
herbouw en bewoning achterhuis Klaverdijk 4 te Groenlo |
omgevingsvergunning |
juli 2020 |
Inlichtingen: |
Unit Ruimtelijke Ontwikkeling |
mevrouw H. Smeenk/I.Wesselink |
Telefoonnummer 0544-393478 |
Op 19 maart 2020 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor de herbouw en bewoning van de woonboerderij aan de Klaverdijk 4 te Groenlo. Het achterhuis van de woonboerderij is gesloopt. De aanvraag heeft betrekking op het mogen herbouwen van het achterhuis en deze als een zelfstandige wooneenheid en te mogen bewonen.
Omdat op het perceel op grond van het geldende bestemmingsplan één woning is toegestaan is de herbouw en bewoning van het achterhuis niet mogelijk. Ook kan er geen sprake zijn van woningsplitsing omdat woningsplitsing uitgaat van het hergebruik van de bestaande bouwmassa van voor- en achterhuis. Het achterhuis is inmiddels tot en met de fundering gesloopt, dus er is sprake van realisatie van een nieuwe woning in een nieuw op te bouwen achterhuis.
Omdat op dit perceel één woning is toegestaan is met de eigenaren afgesproken dat het achterhuis weer mag worden opgebouwd en dat deze bewoond mag worden op voorwaarde dat het voorhuis niet bewoond mag worden. Het voorhuis mag per weer bewoond gaan worden als het bestemmingsplan is herzien en op het perceel planologisch twee woningen mogelijk zijn gemaakt. Hier zijn voorwaarden aan gesteld, zo moet ter compensatie elders gesloopt worden en landschappelijke inpassing plaatsvinden op zowel de slooplocatie als op de Klaverdijk 4. Een plan hiervoor moet nog ingediend worden. Hiervoor is een termijn gesteld en deze vergunning wordt tijdelijk verleend.
Het perceel ligt in buitengebied ten noorden van Zwolle. Op het perceel is een woonboerderij en een schuur aanwezig. Het perceel grenst aan een bosgebied.
Afbeelding: Omgeving plangebied
Vogelvluchtfoto Klaverdijk 4
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.
Op het perceel is een woonboerderij met een voor- en achterhuis, aanbouw en een bijgebouw aanwezig. Het achterhuis is zonder melding of vergunning gesloopt en gedeeltelijk weer opgebouwd. Het voorhuis werd ook vernieuwd zonder vergunning. De bouw is stilgelegd. Voor de verbouw van het voorhuis is inmiddels een vergunning verleend, deze mag worden verbouwd, maar niet bewoond worden omdat met deze omgevingsvergunning de bewoning van het achterhuis mogelijk wordt gemaakt.
Met deze omgevingsvergunning wordt de herbouw en bewoning van het achterhuis mogelijk gemaakt. De gevels en plattegronden zijn opgenomen in Bijlage 2 Aanzichten en gevels en Bijlage 3 Plattegronden en doorsnedes.
Omdat op dit perceel één woning is toegestaan is met de eigenaren afgesproken dat het achterhuis weer mag worden opgebouwd en bewoond mag worden op voorwaarde dat het voorhuis niet bewoond mag worden. Het voorhuis mag per weer bewoond gaan worden als het bestemmingsplan is herzien en op het perceel planologisch twee woningen mogelijk zijn gemaakt. Hier zijn voorwaarden aan gesteld, zo moet ter compensatie elders stallen en/of bedrijfsbebouwen gesloopt worden en landschappelijke inpassing plaatsvinden op zowel de slooplocatie als op de Klaverdijk 4. Een plan hiervoor moet nog ingediend worden.
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Buitengebied Oost Gelre 2011" met de bijbehorende reparatieplannenn "Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre" en "Buitengebied, Reparatieplan 2016". Het perceel heeft de bestemming 'Wonen', waarbij één woning is toegestaan. Daarnaast is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2" van toepassing. Op het uiterste achterste puntje van het perceel is de gebiedsaanduiding "overige zone - groene ontwikkelingszone" van toepassing.
Afbeelding: uitsnede geldende bestemmingsplan.
Een plan voor de landschappelijke inpassing wordt ingediend met het nog in te dienen verzoek om het voorhuis weer te mogen bewonen en het bestemmingsplan hiervoor aan te passen. Op dit moment is er geen sprake van het planologisch toevoegen van een woning dus geldt de voorwaarde dat landschappelijke inpassing vereist is nog niet. Een plan voor de landschappelijke inpassing moet wel deel uitmaken van het nog in te dienen plan voor de compensatie.
Het achterhuis wordt op de oorspronkelijke footprint weer opgegebouwd. Het aanzicht vanaf de weg wijzigt er niet van.
De welstandscommissie heeft een positief advies over het bouwplan gegeven.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste kaders samengevat die relevant zijn voor het plangebied.
In december 2018 is de Omgevingsvisie vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur;
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
In december 2018 heeft de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt samen met de tegelijkertijd vastgestelde Omgevingsvisie het ruimtelijk beleid en ziet toe op het veiligstellen van de provinciale belangen.
Regels over woningbouw
Een groot deel van de regels uit de verordening heeft betrekking op bebouwing (nieuwe woningen, bedrijventereinen en uitbreidingen van agrarische bedrijven). In dit geval wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt maar het te bewonen deel verplaatst van het voorhuis naar het achterhuis. De regels over woningbouw (nieuwe woningen) zijn dan ook niet van toepassing.
Regels over plannen in de Groene Ontwikkelingszone
Het plangebied ligt voor een zeer beperkt deel in een gebied dat is aangewezen als Groene Ontwikkelingszone. In artikel 2.53 van de verordening zijn bepalingen opgenomen voor uitbreiding van bestaande functies in de Groene Ontwikkelingszone. Deze luiden als volgt:
Artikel 2.53 (uitbreiding bestaande bedrijven of functies in Groene ontwikkelingszone)
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30 procent mogelijk maken, als:
1. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
2. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast;
3. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan uitbreiding van bestaande functies met ten hoogste 30 procent mogelijk maken, als:
4. deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Regels over plannen in het Nationaal Landschap Winterswijk
Het plangebied ligt (net) in het Nationaal Landschap Winterswijk. In artikel 2.56 van de verordening zijn bepalingen opgenomen voor ontwikkelingen in het Nationaal Landschap. Deze luiden als volgt:
Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene
ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte
van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de
kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale
Landschappen, niet aantasten.
In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
Toetsing aan de verordening
Er is geen sprake van een nieuwe woning of nieuwe bestemming. Er wordt geen uitbreiding van de bebouwing of een andere functie gerealiseerd. Het plangebied ligt voor een zeer klein deel in de Groene Ontwikkelingszone en op de grens van het Nationaal Landschap. Deze omgevingsvergunning maakt alleen de herbouw van een achterhuis mogelijk.
Om te beoordelen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het gebruik als woning is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek had tot doel vast te stellen of er een grond- of grondwaterverontreiniging aanwezig is.
De conclusies van het verkennend bodemonderzoek zijn:
Opmerking
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden ten behoeve van bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Het complete bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek. De Omgevingsdienst Achterhoek stemt in met de conclusies van het bodemonderzoek, zie ook Bijlage 6 Beoordeling bodemrapport ODA.
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied.
Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied.
Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.In het stedelijke gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkomen van (grond)wateroverlast.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte-water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Ja Ja |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Wateroverlast
De omgevingsvergunning maakt de herbouw van het achterhuis van een bestaande woning mogelijk. Er wordt geen extra bebouwing toegevoegd. Het hemelwater wordt waar mogelijk afgekoppeld van de riolering en in de bodem geïnfiltreerd.
Het afvalwater wordt via de riolering afgevoerd.
In het kader van de Wet Natuurbescherming moet worden aangetoond dat bij ruimtelijke ontwikkelingen geen aantasting van beschermde soorten plaatsvindt. Deze beschermde soorten kunnen onder meer in bebouwing of bomen voorkomen. Met dit plan worden geen bomen gekapt of andere ingrepen in de natuurlijke omgeving gedaan. Omdat er geen bebouwing meer aanwezig is, kan er ook geen sprake zijn van de aanwezigheid van beschermde bebouwing bewonende/gebruikende soorten.
Bij het nog op te stellen inpassingsplan voor de vervolgprocedure moet het bieden van leef-, nest-, voortplantings- of fourageergebied expliciet deel uitmaken van het inpassingsplan. Daarbij kan gedacht worden aan onder meer het ophangen van vleermuizen en uilenkasten.
Het te ontwikkelen perceel is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit wil zeggen dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en meer dan 2.500 m2 groot er een inventariserend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.
Het bouwplan beslaat een kleiner terrein dan 2.500 m2 en er wordt gebouwd op footprint van de eerder gesloopte bebouwing. Een inventariserend archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat in verblijfsobjecten rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Het nieuw te bouwen object ligt in de geluidzone van de Klaverdijk waarvoor een maximale snelheid geldt van 60 km/uur.
In de Wet geluidhinder is aangegeven dat bij een bouwplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in een zone van een weg rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting van deze weg op gevels van woningen, van andere geluidgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen.
De Klaverdijk en de overige omliggende wegen zijn rustige wegen in het buitengebied. Draaom is een indicatieve geluidsberekening gedaan. Hieruit blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB niet wordt overschreden en daarom sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is op basis van deze berekeningen niet noodzakelijk.
De volledige indicatieve berekening is opgenomen in Bijlage 7 Indicatieve geluidsberekening.
De woning ligt niet in de directe omgeving van bedrijven die eventueel geluidsoverlast kunnen veroorzaken.
De verkeersaantrekkende werking van deze ontwikkeling is minimaal. Op het perceel was bovendien altijd al een woning aanwezig. Parkeren moet plaatsvinden op het eigen perceel. Er is ruim voldoende ruimte op het perceel voor het aanleggen van een aantal parkeerplaatsen.
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Deze stoffen zijn zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.
Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de luchtkwaliteit kunnen uitoefenen of toepassen, tenzij:
De hierboven aangegeven grenswaarden zijn in de onder staande tabel aangegeven
Stof | Grenswaarde |
SO2 | 350 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
125 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
NO2 | 200 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010 | |
PM10 | 40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie |
50 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
Lood | 0,5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie |
CO | 10.000 ìg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie |
C6H6 | 10 ìg/ m³ tot 1-1-2010 en 5 ìg/ m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie |
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen):
Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).
De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Met de voorgenomen ontwikkeling blijft het aantal woningen gelijk. Het gaat hier dus om minder woningen dan het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen. Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de ontwikkelingen aan de Klaverdijk 4 te Groenlo.
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven of opslagen gevestigd. Ook lopen er geen leidingen voor gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.
Het bouwplan is getoetst op brandveiligheid en voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de eisen voor brandwerendheid.
Het gaat hier om een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van dit plan komen voor rekening van de initiatiefnemers.
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.
Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp projectafwijking voor een periode van zes weken ter inzage heeft gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
In artikel 6.18 van het Besluit Omgevingsrecht is voor de projectafwijking (artikel 2.12. eerste lid a, onder 3) overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het ontwerpbesluit is opgestuurd naar de provincie Gelderland en het waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met de waterparagraaf. De provincie Gelderland heeft geen reactie gegeven.