Plan: | Nijverheidsstraat 14, Lievelderweg 68 en James Wattstraat 3, Lichtenvoorde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBBEDRIJVEN304-VG01 |
Omgevingsvergunning |
Februari 2019 |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
Bernadet Leusink |
tel. nr. 0544 - 39 34 81 |
NL.IMRO.1586.PBBEDRIJVEN304-VG01 |
Aanleiding
Morssinkhof Plastics Lichtenvoorde B.V. is voornemens om op de locatie aan Nijverheidsstraat 14 te Lichtenvoorde een kunststofrecyclingsbedrijf te vestigen. Daarnaast wordt het perceel voorzien van een erfafscheiding met L-elementen met een bouwhoogte van 2,5 m. Op de percelen aan Nijverheidsstraat 14, Lievelderweg 68 en James Wattstraat 3 wordt buitenopslag gerealiseerd.
Voorgenoemd gebruik en bouwwerken zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre'. De gemeente heeft aangegeven dat het voornemen onder voorwaarden kan worden afgehandeld met een aanvraag omgevingsvergunning waarbij een beroep wordt gedaan op de binnenplanse en buitenplanse afwijkingsbevoegdheid.
Ligging
Het plangebied betreft de percelen aan Nijverheidsstraat 14, Lievelderweg 68 en James Wattstraat 3 aan de oostkant van Lichtenvoorde. Het plangebied ligt op het bedrijventerrein De Kamp, dat wordt ontsloten door de N313. Op onderstaande afbeelding is de locatie van de percelen weergegeven.
Locatie nummer 1: Lievelderweg 68
Locatie nummer 2: Nijverheidsstraat 14
Locatie nummer 3: James Wattstraat 3
Bron, Google Maps
Locatie nummer 1: Lievelderweg 68
Locatie nummer 2: Nijverheidsstraat 14
Locatie nummer 3: James Wattstraat 3
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Gewenste situatie
Nijverheidsstraat 14
Op het perceel aan Nijverheidsstraat 14 wordt een kunststofrecyclingsbedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten bestaan in hoofdzaak uit:
Het perceel wordt voorzien van een betonnen erfafscheiding met L-elementen met een bouwhoogte van 2,5 m. Deze wordt landschappelijk ingepast door bestaande bomen, een grasberm en andere opgaande beplanting.
Er zal buitenopslag voor de voorgevel en tot op de zijdelingse perceelsgrens plaatsvinden, zoals aangegeven op de volgende 2 afbeeldingen.
Landschappelijk inpassing terrein, born: Hendriks Hoveniers
Tekening toekomstige situatie Nijverheidsweg, bron: initiatiefnemer
Lievelderweg 68
Op het perceel aan de Lievelderweg 68 is achter de voorgevel en het verlengde daarvan buitenopslag gerealiseerd. Dit kan gelegaliseerd en vergund worden, met dien verstande dat aan de perceelsgrens met nr. 60 (woning) de opslag minimaal 2 m uit de erfgrens blijft. Aan de perceelsgrenzen met nummer 72 en verder aan de noordwestzijde van het perceel is opslag tot op de perceelsgrens mogelijk.
Situatietekening gewijzigde situatie Nijverheidsweg, bron: VanWestreenen
James Wattstraat 3
Op het perceel aan James Wattstraat 3 is de (bestaande) buitenopslag opgewaardeerd door toepassing van een keerwand en begroeiing. De bestaande opslag met keerwand kan worden gelegaliseerd. Dit betekent dat de bestaande buitenopslag met keerwand tussen 3 m achter de voorgevel tot aan de erfgrens aan de weg wordt vergund. Tevens de bestaande opslag met keerwand tot aan de zijdelingse perceelsgrens met nr. 1, voor zover daar een 2-2,5 m keerwand aanwezig is en blijft.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre', zoals vastgesteld op 9 juli 2013 door de gemeenteraad.
Het plangebied is bestemd als Bedrijventerrein - 1, met de functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2. Op het perceel zijn bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan als bijlage bij de regels. Het kunststofrecyclingsbedrijf wordt in de Staat van bedrijfsactiviteiten niet genoemd. Om een kunststofrecyclingsbedrijf op het perceel te realiseren geeft het bestemmingsplan in artikel 3.6 van de planregels de mogelijkheid om hiervoor een omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking te verlenen, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de toegestane categorieën. De bedrijfsactiviteiten van Morssinkhof zijn niet genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten van het ter plaatse van de Nijverheidsstraat 14 in Lichtenvoorde geldende bestemmingsplan. Uit een beoordeling van de Omgevingsdienst Achterhoek van deze bedrijfsactiviteiten is gebleken dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen aan een bedrijf in maximaal categorie 3.2. Dat betekent dat de mogelijkheid bestaat om het bedrijf op deze locatie toe te staan via een omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre, plangebied rood omlijnd, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
In de bouwregels van het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter. De te realiseren erfafscheiding met L-elementen heeft bouwhoogte van 2,5 m en past niet binnen het bestemmingsplan. Op basis van de Beleidsregels Wabo, categorieën verklaring van geen bedenkingen, vastgesteld door de raad op 2 november 2010, is het mogelijk om op basis van categorie 9: "(bouw)projecten voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde", een zogenaamde projectafwijking te verlenen, zonder het door de gemeenteraad afgeven van een verklaring van geen bedenkingen.
Ook is buitenopslag niet toegestaan 3 m achter de voorgevel aan de wegzijde en binnen 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Op basis van de Beleidsregels Wabo, is het mogelijk om op basis van cat. 10: “wijzigen van het gebruik van gronden”, een projectafwijking hiervoor te verlenen, zonder het door de gemeenteraad afgeven van een verklaring van geen bedenkingen.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Er dient een Wabo procedure gevolgd te worden op basis van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 en 3 Wabo. Om deze reden dient er met behulp van een ruimtelijke onderbouwing aangetoond te worden in hoeverre het initiatief ruimtelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
Voor het gebied gelden een aantal beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de kaders samengevat die relevant zijn voor het plangebied.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie heeft betrekking op:
De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende project.
Besluit ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In de onderhavige situatie betreft het geen stedelijke ontwikkeling. Er wordt een ander bedrijf mogelijk gemaakt vergelijkbaar met een op basis van het geldende bestemmingsplan daar maximaal toegestaan bedrijf van milieucategorie 3.2. Met het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre' is bedrijvigheid in het plangebied reeds mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt erfafscheiding en buitenopslag mogelijk gemaakt. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet relevant voor dit plan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor voorliggend project.
Omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014 en geconsolideerd in 2018. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
In de omgevingsvisie van Gelderland zijn twee provinciale hoofdoelen vastgesteld: 'een duurzame economische structuur' en 'het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving'. Deze doelen zijn vertaald in drie provinciale ambities: een divers, dynamisch en mooi Gelderland.
Het Actualisatieplan Omgevingsvisie heeft betrekking op de thema's: water, detailhandel, energietransitie, geluid, natuur, landbouw, economie, bedrijventerreinen en cultuur en erfgoed.
Bedrijventerreinen
De provincie en haar partners streven samen naar aantrekkelijke werklocaties die bijdragen aan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling en een goed vestigingsklimaat in Gelderland. Om regionale economische ontwikkelingen te faciliteren zijn voldoende voorraden bedrijventerreinen van de juiste kwaliteiten op de juiste locatie gewenst. Zij zien de volgende opgaven:
Voorliggend project betreft functiewijziging en de realisatie van erfafscheiding en buitenopslag op bestaand bedrijventerrein De Kamp. Er zijn vanuit de omgevingsvisie en -verordening geen tegenstrijdige belangen waarmee in voorliggend project rekening moet worden gehouden. De provinciale Omgevingsvisie en -verordening bevatten geen specifieke eisen waaraan moet worden voldaan. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie en - verordening Gelderland.
Regionale structuurvisie Achterhoek
De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de beleidsambities van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. De visie is een aanvulling en actualisatie op de Regionale Structuurvisie Achterhoek uit 2004 en legt de nadruk op andere speerpunten ten gevolge van de demografische ontwikkelingen.
In de visie uit 2004 was uitgangspunt voor de positionering van de Achterhoek ten opzichte van andere regio's: de doorontwikkeling als een economisch en sociaal-cultureel zelfstandige regio die zich naar buiten toe met name profileert met haar kleinschaligheid en gebiedskwaliteiten. Een grotere dynamiek in de regio wordt nagestreefd met behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van bedrijventerreinen is het algemene uitgangspunt: het juiste bedrijf op de juiste locatie. Er wordt ruimte geboden voor groei van locale bedrijvigheid in bestaande sectoren als detailhandel, bouwnijverheid en industrie en in relatief nieuwe sectoren als recreatie, toerisme, dienstverlening en op het gebied van gezondheid en zorg. Aan nieuwe keuzes en ontwikkelingen gaat regionale afstemming vooraf.
Speerpunten zijn:
Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Regio Achterhoek
In regionaal verband hebben de gemeenten en de provincie in de regio Achterhoek afspraken rondom bedrijventerreinen vastgelegd (Regionaal programma bedrijventerreinen RPB). In het voorjaar van 2009 heeft de Regio Achterhoek haar Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO) opgesteld. Met het RPB wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten. De provincie Gelderland is partner op diverse onderwerpen. Zij is nauw betrokken bij afspraken over vraag en aanbod, aanpak van de herstructurering en implementatie van de SER-ladder.
Op subregionaal niveau zijn de volgende aanvullende afspraken gemaakt:
De ontwikkeling past binnen de Regionale structuurvisie Achterhoek en het RPB Achterhoek.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Watertoetstabel
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is.
Afweging
De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater - kwaliteit | Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
Grondwaterkwaliteit | Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Ja Ja Nee Nee |
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Natte natuur
Over De Kamp in Lichtenvoorde loopt een smalle ecologische verbindingszone, behorend tot het Gelders Natuurnetwerk, zijnde SED-water (Specifiek Ecologische Doelstelling).
Afbeelding ecologische verbindingszone, bron: provincie Gelderland - Omgevingsverordening
Voorgenomen plan betreft functiewijziging binnen de bestaande bestemming, de bouw van een erfafscheiding en het mogelijk maken van buitenopslag. Het project is met oog op het aspect water uitvoerbaar.
Conclusie
Het aspect water levert naar verwachting geen belemmering op voor voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Afweging
Een kunststofrecyclingsbedrijf is niet aan te merken als een woning, een geluidgevoelig gebouw of een geluidsgevoelig terrein. Dit wil zeggen dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is en het wegverkeerslawaai dus geen belemmeringen oplevert voor de geplande ontwikkeling.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein De Kamp en is wat betreft geluid gezoneerd, er kunnen zich derhalve grote lawaaimakers vestigen. Dit is planologisch geregeld. Onderstaande afbeelding geeft de geluidzone weer.
Bedrijventerrein De Kamp (in oranje het bedrijventerrein, in geel de zone industrielawaai)
Uit een in 2006 door Adviesburo Van der Boom uitgevoerd akoestisch onderzoek blijkt dat het bedrijf op een afstand van 50 meter vanuit de inrichtingsgrens een geluidbelasting van hooguit 40 dB(A) etmaalwaarde veroorzaakt. 40 dB(A) komt volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening overeen met de aanbevolen richtwaarde voor een landelijke omgeving. De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering gaat voor de richtafstanden uit van een rustige woonwijk. Volgens de Handreiking industrielawaai geldt in dat geval een richtwaarde van 45 dB(A). Het is duidelijk dat het bedrijf uitgaande van een richtafstand van 100 meter aan die waarde kan voldoen.
Uit een in 2010 door DGMR uitgevoerde berekening (in verband met de geluidzone van het industrieterrein en de aan het bedrijf opgelegde maatwerkvoorschriften) is gebleken dat op rekenpunten op een afstand van 50 meter rondom de inrichtingsgrenzen sprake is van de volgende waarden voor het langtijdgemiddelde geluidniveau:
o rekenpunt 1: 41 dB(A)/38 dB(A)/15 dB(A) (dag/avond/nacht);
o rekenpunt 2: 42 dB(A)/38 dB(A)/19 dB(A) (dag/avond/nacht);
o rekenpunt 3: 34 dB(A)/28 dB(A)/17 dB(A) (dag/avond/nacht);
o rekenpunt 4: 38 dB(A)/35 dB(A)/16 dB(A) (dag/avond/nacht);
Dat betekent dat op grond van deze berekening de etmaalwaarde minder dan 45 dB(A) op 50 meter bedraagt. Uitgaande van een richtafstand van 100 meter is dan uiteraard sprake van een lagere waarde.
Op grond van het bovenstaande is voldoende aangetoond dat het bedrijf aan de Mercatorstraat 22 en 34 in de vergunde en gemelde opzet naar aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen aan een bedrijf in maximaal categorie 3.2. Hiermee is op zich voldaan aan de voorwaarde uit de afwijkingsbepaling uit het bestemmingsplan.
De beoogde bedrijfsopzet aan de Nijverheidsstraat kan verschillen van de huidige bedrijfsopzet aan de Mercatorstraat. Om die reden is voor de beoogde situatie een aanvullend akoestisch onderzoek benodigd. Inmiddels is in opdracht van de gemeente Oost Gelre onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting op de omgeving vanwege het nieuw op te richten bedrijf aan de Nijverheidsstraat 14 (juli 2018, zie Bijlage 1).
Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999, methode II.2, II.3, II.7 en II.8).
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus Lar,LT
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten HGW71 – HGW78 bij de woningenaan de Lievelderweg hooguit 36 dB(A) overdag, 33 dB(A) in de avond en 32 dB(A) in de nacht.
Op de meest nabijgelegen zonegrens (zonepunten 35-40) ligt de geluidbelasting hooguit 31 dB(A) overdag, 28 dB(A) in de avond en 28 dB(A) in de nacht. Daarmee is de bijdrage van de inrichting aan de totale geluidbelasting op de zonegrens zeer gering (<0.3 dB(A))
Maximale geluidniveaus
De maximale geluidniveaus LAmax t.g.v. vrachtwagen(passages) en de heftruck bedragen in de immissiepunten bij de woningen hooguit 63 dB(A) overdag, 63 dB(A) in de avond en < 40 dB(A) in de nacht.
Vergunning / zonetoets en maatregelen
De gemeente stelt als vergunningverlener en zonebeheerder de grenswaarden vast. Daarbij zal de bijdrage van het bedrijf aan de totale geluidbelasting op de zonegrens (t.g.v. alle bedrijven op het terrein) een belangrijke rol spelen.
De geluidbelasting op de zonegrens (en de nabijgelegen woningen) wordt bepaald door de geluidoverdracht via de gevels en het dak van het gebouw. Het reduceren van de binnenniveaus is gezien de op te stellen machines (state of the art) geen realistische optie. Wanneer de overdracht kan worden beperkt zal de geluidbelasting op de omgeving dalen. Dat kan bijvoorbeeld door de isolatie van gevels en dak te verhogen. Extra isolatie van de gevel cq het dak is zeer kostbaar en weinig effectief gezien de relatief goede geluidisolatie van de bestaande constructie.
De bijdrage van de transporten en het laden lossen aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau is zeer beperkt. Wel dragen de transporten bij aan de piekniveaus op de woningen.
Op grond van het akoestisch onderzoek is een derde zonetoets uitgevoerd, zie Bijlage 2. Uit deze derde zonetoets blijkt dat Morssinkhof in de nachtperiode meer ruimte gaat innemen dan er voor de kavel Nijverheidsstraat 14 gereserveerd is. De overschrijding bedraagt ten hoogste 5,9 dB(A). Dat is een aanzienlijke reductie ten opzichte van de tweede zonetoets (rapport T.18.003.03 d.d. 21 juni 2018).
Ten opzichte van alle bijdragen van de inrichtingen op het industrieterrein is er op basis van het Actuele model in de dag- en nachtperiode sprake van een toename, respectievelijk ten hoogste 0,1 en 0,5 dB(A). Op grond van het Budgetmodel is in de nachtperiode sprake van een toename van ten hoogste 0,5 dB(A).
Zowel op grond van het Actuele model als het Budgetmodel heeft de toename geen overschrijding van de ten hoogste toegestane geluidsbelastingen op de gevels van de woningen in de zone en de bewakingspunten op de zonegrens tot gevolg. Het bedrijf is dus inpasbaar.
De Gemeente Oost Gelre kan op grond van een bestuurlijk afwegingsproces besluiten om de geprognosticeerde verruiming van de geluidsruimte van Morssinkhof in het budgetmodel toe te kennen. Daarvoor is het niet nodig om de algemene reserve ruimte van het industrieterrein aan te spreken.
Recente ontwikkelingen op het gezoneerde industrieterrein De Kamp, met name in de buurt van de Lievelderweg in westelijke richting, zorgen voor een toenemende geluidsbelasting. De ruimte op de 50 dB(A) zone-grens en de toelaatbare Hogere grenswaarden (HGW’s) is zeer beperkt.
De keuzes die voor het beheer van de zone in 2008 gemaakt zijn moeten worden geëvalueerd, de budgetruimte en -model worden geactualiseerd en afspraken voor het systeem van het zonebeheer industrieterrein De Kamp voor de komende jaren worden vastgelegd.
Conclusie
Het aspect geluid vormt naar verwachting geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.
Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich mee brengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, geluid, stof en trillingen. Andersom kunnen woningen een belemmerend effect hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Afweging
In het geldende bestemmingsplan zijn binnen het plangebied wat betreft milieucategorieën bedrijven toegestaan, behorend tot categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan als bijlage bij de regels.
De Omgevingsdienst Achterhoek heeft geadviseerd dat het bedrijf vergelijkbaar is met een op basis van het bestemmingsplan daar maximaal toegestaan bedrijf van milieucategorie 3.2. De reden hiervoor is dat er binnen het bedrijf geen relevante geurbronnen zijn, er geen verspreiding is van stofdeeltjes en er geen risicoafstanden (in het kader van externe veiligheid) buiten de inrichtingsgrenzen gelegen zijn. Het aspect geluid is het meest van belang in deze situatie. Ook het aspect geluid draagt bij aan de argumentatie om het bedrijf onder categorie 3.2 in te delen, zie paragraaf 4.2 Geluid.
De omschrijving van het bedrijf luidt:
Een kunststofrecyclingbedrijf met in hoofdzaak de volgende activiteiten:
Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid om hiervoor een omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking te verlenen. Vervolgens is een zonetoets uitgevoerd door de zonebeheerder. De conclusie daarvan is weergegeven in de paragraaf Geluid. Daaruit blijkt dat het aspect geluid naar verwachting geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Het plangebied ligt op het bedrijventerrein De Kamp. Het bedrijventerrein is reeds functioneel ingericht. Het bedrijventerrein wordt ontsloten door de N313. Het perceel is reeds in gebruik voor bedrijvigheid en de functie van het perceel verandert in beperkte zin. De ontwikkeling heeft geen significantie invloed op de verkeersaantrekking.
Bij het kunststofrecyclingsbedrijf zijn relatief weinig werknemers werkzaam. De behoefte aan parkeren is daarmee relatief laag. Parkeren geschiedt op eigen terrein.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren levert naar verwachting geen belemmering op voor voorgenomen ontwikkeling.
Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Afweging
Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een kunststofrecyclingsbedrijf met erfafscheiding en buitenopslag. Het plangebied is gelegen binnen een bestaand bedrijventerrein. Het project leidt niet tot een substantiële toename van het verkeer. Onderzoek naar luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor voorgenomen ontwikkeling.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.
Afweging
Het betreft geen bedrijf met risicoactiviteiten. Het bedrijf omvat op- en overslag van kunststof maalgoed en granulaat, verpakt in big bags of octabins op houten pallets. Het gaat om schone materiaalstromen die geschikt zijn of gemaakt worden om door de afnemers ingezet te worden als grondstof voor de productie van nieuwe kunststof producten (bijv. kratten/pallets/emmers/dopjes/boxen). Morssinkhof Plastics is daarnaast voornemens om kunststof maalgoed en granulaat te mengen/homogeniseren. Het mengen/homogeniseren (homogeniseren is homogeen maken van een batch met materiaal zodat de eigenschappen van het materiaal van de eerste tot de laatste kilo gelijk is) is een bewerkingsstap om de kwaliteit te verbeteren en houdt in dat kunststof korrels m.b.t. menginstallaties met elkaar gemengd worden. Het is een droog en schoon proces waarbij er geen sprake is van smelten of verhitting van de kunststof korrels. De kunststof korrels worden na het mengen/homogeniseren verpakt in big bags of octabins die op houten pallets staan. Op het bedrijf wordt gereden met LPG heftrucks met wisselreservoirs. Verder zitten er geen externe veiligheid relevante aspecten aan de bedrijfsvoering van dit bedrijf verbonden.
Brandveiligheid
De veiligheidsregio heeft een advies opgesteld voor de brandveiligheid van het bedrijf, en hoe deze het beste gewaarborgt kan blijven. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3. In dit advies acht de veiligheidsregio de brandveiligheid van de inrichting voldoende aangetoond en adviseert dan ook om de omgevingsvergunning te verlenen. De buitenopslagen dienen te voldoen aan brandcompartimentering.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
Afweging
Het plangebied ligt op het bestaande bedrijventerrein De Kamp. Het risico op mogelijke toekomstige vervuilingen is niet groter dan op dit moment, aangezien het bedrijventerrein al als zodanig in gebruik is.
Het project betreft functieverandering om een kunststofrecyclingsbedrijf te vestigen, de bouw van een erfafscheiding en het mogelijk maken van buitenopslag. De bestemming Bedrijf is geen gevoelige bestemming. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Conclusie
Het aspect bodem levert naar verwachting geen belemmering op voor voorgenomen ontwikkeling.
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de nieuwe natuurwet “Wet natuurbescherming” (hierna Wnb) in werking getreden. In deze nieuwe wet is de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet in één wet geïntegreerd waarmee de afzonderlijke wetten komen te vervallen. De belangrijke wijzigingen zijn de verwijdering van de beschermde natuurmonumenten uit de wet, wijzigingen in de lijst van beschermde soorten van de Flora- en faunawet en verschuiving van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de provincie. Ten aanzien van de boswet zijn er geen wijzigingen.
Voor de uitvoering van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden onderzocht welke natuurwaarden aanwezig zijn en of verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming zullen worden overtreden.
Het plangebied is grotendeels verhard en reeds in gebruik voor bedrijfsmatige activiteiten. Het geldende bestemmingsplan voorziet reeds in een bedrijfsbestemming en het project is in die zin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Deze wijziging heeft geen significate invloed op de aanwezige flora en fauna. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
De ontwikkelingen die met dit project mogelijk worden gemaakt hebben geen negatieve invloed op de beschermde natuurgebieden. Het geldende bestemmingsplan voorziet reeds in de bedrijfsbestemmingen. De bestaande ecologische verbindingszone is in het geldend bestemmingsplan bestemd als Groen en wordt door de bestaande en toekomstige bedrijvigheid op het bedrijfsperceel niet extra beperkt. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van beschermde natuurgebieden staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld. Deze bestemming was eveneens in het geldende bestemmingsplan opgenomen.
Situatie plangebied
Uit de archeologische beleidsadvieskaart Oost Gelre blijkt dat het plangebied kan worden aangemerkt als Archeologisch waardevolle verwachtingsgebied categorie 8, waarbij bij 30 cm -Mv en groter dan 100 m², vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bij onderhavig initiatief betreft het echter een bestaand bedrijfsperceel dat reeds bebouwd en verhard is. Extra verstoring van archeologische waarden is daardoor niet aan de orde.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
Bij onderhavig initiatief betreft het echter een bestaand bedrijfsperceel dat reeds bebouwd en verhard is. Extra verstoring van cultuurhistorische waarden is daardoor niet aan de orde.
Beeldkwaliteit
De betreffende percelen Nijverheidsstraat 14, Lievelderweg 68 en James Wattstraat 3 liggen op het bedrijventererin De Kamp en zijn reeds bedrijfsmatig in gebruik.
Ander bedrijf en buitenopslag met erfafscheiding aan de Nijverheidsstraat 14
Wat betreft beeldkwaliteit zal de wijziging van het type bedrijf op de Nijverheidsstraat 14 geen nadelige invloed hebben op de beeldkwaliteit, er was namelijk reeds bedrijvigheid toegelaten op grond van het geldend bestemmingsplan. Het nieuwe bedrijf is naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen met de toegestane categorieën. Met de voorgestane inpassing wordt de beeldkwaliteit ter plekke verbeterd.
In de bouwregels van het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter. De te realiseren erfafscheiding met L-elementen heeft bouwhoogte van 2,5 m en past niet binnen het bestemmingsplan. Gezien het bedrijfsmatige gebruik van het perceel, de bedrijfsmatige omgeving, de aanwezige laanbomen en het aan te leggen talud met bodembedekkers, zoals blijkt uit de inrichtingsschetsen (zie hoofdstuk 2), is een hogere maat voor de erfafscheidingen mogelijk. Als voorwaarden zal het college aan de vergunning verbinden dat het inpassingsplan wordt gerealiseerd binnen 1 jaar nadat de vergunning is verleend en in werking is getreden. Bovendien geldt de voorwaarde dat het bestaande hekwerk (staat nog op tekening) wordt verwijderd.
Buitenopslag Lieverlderweg 68 en James Wattstraat 3
Op het perceel aan de Lievelderweg 68 wordt achter de voorgevel en het verlengde daarvan buitenopslag gerealiseerd. Op basis van het bestemmingsplan is buitenopslag niet toegestaan 3 m achter de voorgevel aan de wegzijde en binnen 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Op basis van de Beleidsregels Wabo, is het mogelijk om op basis van cat. 10: “wijzigen van het gebruik van gronden”, een projectafwijking hiervoor te verlenen.
Aan de perceelsgrens met nr. 60 (woning) blijft de opslag minimaal 2 m uit de erfgrens. Aan de perceelsgrenzen met nummer 72 en verder aan de noordwestzijde van het perceel is opslag tot op de perceelsgrens mogelijk.
Op het perceel aan James Wattstraat 3 is de bestaande buitenopslag opgewaardeerd door toepassing van een keerwand en begroeiing. De bestaande opslag met keerwand kan worden gelegaliseerd. Dit betekent dat de bestaande buitenopslag met keerwand tussen 3 m achter de voorgevel tot aan de erfgrens aan de weg wordt vergund. Tevens de bestaande opslag met keerwand tot aan de zijdelingse perceelsgrens met nr. 1, voor zover daar een 2-2,5 m keerwand aanwezig is en blijft. Als voorwaarde geldt een maximale hoogte van de buitenopslag voor de voorgevel aan de wegzijde van 2,5 m. Voor zover daar met de vergunning niet van wordt afgeweken, blijft het bestemmingsplan leidend voor de toegestane hoogte en locatie van buitenopslag.
Door aan de projectafwijking genoemde voorwaarden te verbinden wordt een goede ruimtelijke ordening bereikt.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De aspecten archeologie, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Er zijn geen installaties bij het bedrijf die relevante trillingen veroorzaken. Bovendien liggen de woningen voldoende ver van de locatie om – naar verwachting - geen trillingshinder dan wel schade aan gebouwen te ondervinden (conform de trillingsrichtlijnen SBR-A en –B).
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Afweging
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Daarnaast is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein opgenomen in het
Besluit (onderdeel D 11.3 ), in gevallen waarin de ontwikkeling betrekking heeft op een oppervlakte van meer dan 75 hectare. De beoogde ontwikkeling bestaat uit functiewijziging om een kunststofrecyclingsbedrijf te realiseren, het bouwen van een erfafscheiding en het mogelijk maken van buitenopslag. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden.
De 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:
De omgevingsvergunning voorziet in de functieverandering ten behoeve van een bedrijf. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D 11.3 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein'.
De kenmerken van de activiteit, zoals genoemd onder punt 1, zijn reeds behandeld in hoofdstuk 1 en 2. De plaats van de activiteit en de kenmerken van het potentiele effect worden in deze paragraaf behandeld.
Plaats van het project
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als bedrijfsperceel. Wat dat betreft verandert er niets, het blijft een bedrijfsperceel. Er worden ondergeschikte wijzigingen aangebracht (een ander type bedrijf aan de Nijverheidsstraat, toestaan van meer buitenopslag en hogere hekwerken).
Het genoemde onder het tweede aandachtsstreepje is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen.
Wat betreft het genoemde onder het derde aandachtsstreepje ligt het plangebied niet in het NNN of een Natura 2000-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de waarden en kenmerken van de NNN.
Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële effecten van het project wordt voor zover relevant gekeken naar:
- het bereik van het effect;
- het grensoverschrijdende karakter van het effect;
- de orde van grootte en de complexiteit van het effect;
- de waarschijnlijkheid van het effect;
- de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;
- de autonome ontwikkelingen.
De mogelijke milieueffecten worden indien aan de orde aan de hand van de verschillende relevante thema's beschreven. Voor de voorliggende m.e.r.-beoordeling zijn autonome ontwikkelingen niet bekend. De referentiesituatie is dan ook overeenkomstig de bestaande situatie.
Vanwege de aard van de ingreep wordt nader aandacht besteed aan de potentiële (milieu)effecten die kunnen optreden op water, bodem, archeologie, geluid, verkeer, luchtkwaliteit, externe veiligheid en natuur in onderstaande tabel. In die tabel is per milieuaspect aangegeven welke invloed de functieverandering heeft. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar voorgaande paragrafen.
Aspect | Invloed activiteit |
Water | Onderhavige situatie betreft een bestaand bedrijfsperceel. De ontwikkeling heeft geen effect. |
Bodem | Onderhavige situatie betreft een bestaand bedrijfsperceel. De ontwikkeling heeft geen effect. |
Archeologie | Onderhavige situatie betreft een bestaand bedrijfsperceel. De bedrijfsgebouwen zijn reeds gerealiseerd. |
Geluid |
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een hoger geluidsniveau in de omgeving dan waar in de huidige situatie al sprake van is. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering. |
Verkeer | De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een significante toename van het aantal verkeersbewegingen. Het aspect verkeer vormt dan ook geen belemmering. |
Luchtkwaliteit | Het betreft een bestaand bedrijfsperceel. De ontwikkeling heeft geen effect op de luchtkwaliteit. |
Externe veiligheid | Het betreft geen bedrijf met een risico. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten. |
Natuur - Flora en fauna | Het is een bestaand bedrijfsperceel. Er is geen nader onderzoek naar beschermde soorten in het plangebied noodzakelijk. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten. |
Natuur- beschermde gebieden | Vanuit de Wet natuurbescherming is geen actie benodigd (geen melding en geen vergunningaanvraag). Beschermde gebieden worden niet aangetast. |
Conclusie
De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.
Op basis van het bovenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Voor zover sprake kan zijn van negatieve effecten op het milieu, worden voldoende waarborgen opgenomen in het bestemmingsplan en de vergunning om dit te voorkomen.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. Er is een overeenkomst afwenteling planschade gesloten.
De ontwerp omgevingsvergunning wordt voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
De omgeving is door middel van een 'buurtinfo' geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Naar aanleiding van deze buurtinfo zijn er geen bijzondere reacties bij de gemeente binnengekomen.
Morssinkhof Plastics Lichtenvoorde B.V. is voornemens om op de locatie aan Nijverheidsstraat 14 te Lichtenvoorde een kunststofrecyclingsbedrijf te vestigen. Daarnaast wordt het perceel voorzien van een erfafscheiding met L-elementen met een bouwhoogte van 2,5 m. Op de percelen aan Nijverheidsstraat 14, Lievelderweg 68 en James Wattstraat 3 wordt buitenopslag gerealiseerd.
Voorgenoemd gebruik en bouwwerken zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre'. De gemeente heeft aangegeven dat het voornemen onder voowaarden kan worden afgehandeld met een aanvraag omgevingsvergunning waarbij een beroep wordt gedaan op de binnenplanse en buitenplanse afwijkingsbevoegdheid.
Het plangebied is bestemd als Bedrijventerrein - 1, met de functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2. Het kunststofrecyclingsbedrijf wordt in de Staat van bedrijfsactiviteiten niet genoemd. Om een kunststofrecyclingsbedrijf op het perceel te realiseren geeft het bestemmingsplan in artikel 3.6 van de planregels de mogelijkheid om hiervoor een omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking te verlenen, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de toegestane categorieën. De Omgevingsdienst Achterhoek heeft geadviseerd dat het bedrijf vergelijkbaar is met een op basis van het bestemmingsplan daar maximaal toegestaan bedrijf van milieucategorie 3.2.
In de bouwregels van het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter. De te realiseren erfafscheiding met L-elementen heeft bouwhoogte van 2,5 m en past niet binnen het bestemmingsplan. Op basis van de Beleidsregels Wabo, categorieën verklaring van geen bedenkingen, vastgesteld door de raad op 2 november 2010, is het mogelijk om op basis van categorie 9: "(bouw)projecten voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde", een zogenaamde projectafwijking te verlenen, zonder het door de gemeenteraad afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Ook is buitenopslag niet toegestaan 3 m achter de voorgevel aan de wegzijde en binnen 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Op basis van de Beleidsregels Wabo, is het mogelijk om op basis van cat. 10: “wijzigen van het gebruik van gronden”, een projectafwijking hiervoor te verlenen, zonder het door de gemeenteraad afgeven van een verklaring van geen bedenkingen.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Er dient een Wabo procedure gevolgd te worden op basis van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 en 3 Wabo. Om deze reden dient er met behulp van een ruimtelijke onderbouwing aangetoond te worden in hoeverre het initiatief ruimtelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
In onderhavige onderbouwing is dit aangetoond. Het initiatief is passend binnen het geldende beleid. Ook vanuit de uitvoerbaarheidsaspecten zijn er geen beperkingen of belemmeringen voor het voorgestelde project, zoals in hoofdstuk 4 beschreven. Ook wat betreft beeldkwaliteit (paragraaf 4.9) is het inpasbaar, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.