Plan: | Woonwijken Lichtenvoorde, herziening locatie Schatbergstraat 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.BPLIC207-VG01 |
Hoofdstuk 3 Bestaande en nieuwe situatie
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving
Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid
Woonwijken Lichtenvoorde, herziening locatie Schatbergstraat 3 |
vastgesteld |
september 2019 |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
Antoine Mahler |
0544-393459 |
Aan de Schatbergstraat 3 te Lichtenvoorde is het voormalige politiebureau gelegen. Het pand is al enkele jaren niet meer als zodanig in gebruik. Op het perceel staan meerdere gebouwen welke deels met elkaar zijn bevonden. Iniatiefnemer is voornemens om op het terrein een drietal woningen te realiseren ter vervanging van het politiebureau met de bijbehorende dienstwoning, De dienstwoning is overigens al in gebruik is genomen als onderdeel van het politiebureau zelf. De bestemming in het vigerende bestemmingsplan "Woonwijken Lichtenvoorde" is 'Maatschappelijk' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - politiebureau'. Deze bestemming laat geen reguliere woningen toe. Voorliggend bestemming heeft tot doel het bestemmingsplan "Woonwijken Lichtenvoorde" zodanig te herzien dat de genoemde ontwikkeling planologisch mogelijk is. De bestemming die het politiebureau mogelijk maakt, beslaat echter nog drie andere percelen. Twee van die percelen zijn verkocht ten behoeve van het gebruik als tuin. Het derde perceel is in eigendom van Liander en in gebruik ten behoeve van een nutsvoorziening. Het is logisch om deze percelen ook te herzien in het voorliggende bestemmingsplan zodat ook die percelen worden voorzien van een passende bestemming.
Het plangebied is gelegen aan de Schatbergstraat 3 en bestaat uit de kadastrale percelen bekend als sectie G, nummers 7677, 8182, 9086 en 9087. De onderstaande luchtfoto toont het plangebied geel gemarkeerd.
In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur.
Het plangebied ligt in een woongebied in Lichtenvoorde. De omliggende woonbebouwing bestaat vooral uit vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. Deze woonbebouwing bestaat vooral uit 2 lagen en een kap. Het plangebied zelf bestaat uit het voormalige politiebureau dat de uitstraling heeft van een twee-onder-een-kapwoning met een aanbouw van 1 laag. In het verleden is het deel dat de uitstraling heeft van een twee-onder-een-kapwoning ook in gebruik geweest ten behoeve van 2 dienstwoningen. Het buitenterrein was in gebruik als parkeerterrein voor (dienst)auto's. Het perceel ten zuidoosten van het politiebureau is al sinds jaren in gebruik als grasveld.
In het terrein is ook een nutsvoorziening aanwezig van Liander. Voor de bereikbaarheid van die nutsvoorziening is een weg aan de noordoostzijde van het plangebied aanwezig die tevens dient als achterontsluiting van de woningen aan de Raadhuisstraat.
Bedoeling is dat de locatie wordt getransformeerd tot woongebied met drie woningen (een vrijstaande en een twee-onder-een-kap). Daarbij wordt een groot deel van de aanwezige bebouwing gesloopt. Op het vrijkomende terrein waar nu nog de laagbouw staat, zal een nieuwe vrijstaande woning worden gebouwd. Het deel van het politiebureau dat is uitgevoerd als twee lagen met een kap en de uitstraling heeft van een twee-onder-een-kapwoning blijft behouden. Dit deel van het gebouw wordt verbouwd tot een twee-onder-een-kapwoning.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische- en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer.Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten.In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen. De waarden kunnen niet geheel naar eigen inzicht tegen andere aspecten worden afgewogen.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving.De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De voorgenomen planontwikkeling raakt geen internationale belangen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.
De SVIR heeft ook de 'ladder van duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (Bro). Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Centraal hierin staat of de beoogde ontwikkeling aansluit aan de regionale behoefte. In paragraaf 3.2.3 is de ladder nader omschreven.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau (in bestemmingsplannen) te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
Met het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de regels uit het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor deze stedelijke ontwikkeling. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling en bestaand stedelijk gebied
Onderhavige ontwikkeling betreft de herontwikkeling van het bestaande gebouw voor woningen door middel van zowel nieuwbouw na gedeeltelijke sloop en een interne verbouwing. In het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het voorliggende initiatief betreft hier een (woning)bouwlocatie. Bij een kleinschalige (woning)bouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 3 woningen. Vanwege de omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De voorgenomen planontwikkeling voldoet aan het Nationaal beleid.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 19 december 2018. Op die datum is tevens de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.
In de omgevingsvisie stelt de provincie tot doel een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland. Daarnaast streeft de provincie onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen. In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.
In het voorliggende plan wordt een bestaand pand hergebruikt. Leegstand wordt hiermee voorkomen en dat is in lijn met het provinciaal beleid. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de omgevingsvisie en -verordening Gelderland.
Conclusie
De Omgevingsvisie Gelderland vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling nu de ladder van duurzame verstedelijking ook geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de regels uit het provinciaal beleid.
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.
Het doel van de nota is:
Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn o.a. de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting ondervinden een miljoen mensen in Nederland ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.
Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidbeleid ontwikkeld om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidaspect in bestemmingsplannen, vergunningen e.d. De Rijksoverheid treedt steeds verder terug om geluidzaken meer decentraal te laten regelen. De gemeente Oost Gelre grijpt deze kans om maatwerk te leveren: stilte beschermen waar mogelijk en geluidruimte te bieden waar nodig.
Het gemeentelijk geluidbeleid is gebiedsgericht beleid. Het gemeentelijk beleid is verdeeld in 10 akoestisch relevante gebiedstypen, zoals natuur, agrarisch gebied, woonwijken, centra en industrieterrein. Voor elk gebied is vastgesteld welke akoestische streef-, grens- en plafondwaarden gelden. Bij nieuwe activiteiten dient een geluidbelasting tussen streef en grenswaarden te ontstaan, waarbij streefwaarden de norm zijn. Alleen akoestisch uitzonderlijke situaties geven mogelijkheden geluidbelastingen tussen grens- en plafondwaarden aan te houden. Kortom, hoe verder de geluidbelasting boven de streefwaarden komt des te belangrijker wordt een goede motivatie van deze afwijking. Doel is immers om een gekozen akoestisch leefklimaat te realiseren, indien nodig ten koste van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten. Waar meer geluidruimte is gegeven, zijn dus ook meer activiteiten mogelijk.
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma van het GVVP (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en het buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Diverse onderzoeken laten zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord. Een aantal passages zijn niet meer van toepassing, zoals:
Om de kwalitatieve mismatch op te lossen is een regionale set aan kwaliteitscriteria vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.
Uit nieuwe bevolkingsprognoses blijkt dat de komende jaren extra woningen moeten worden toegevoegd. Op basis van het onderzoek "Woningbouwbehoefte Oost Gelre" is er een behoefte van 560 woningen (2018-2025) met daarbij een bandbreedte tussen de 460 woningen en 660 woningen. Aan de hand van het besluit van de gemeenteraad van 17 september 2019 wordt dit als nieuwe uitgangspunt genomen voor lokaal beleid en de woningbehoefte voor Oost Gelre.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Bij de planontwikkeling is gebruik gemaakt van de beleidsnota's zoals genoemd in 3.4.1 (Erfgoednota), 3.4.2 (Welstandsbeleid) en 3.4.5. (Inspiratiedocument Ruimte) en is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie zoals genoemd in 3.4.6.
Voornoemde gemeentelijke beleidsnotities voor geluid en verkeer, zoals genoemd in 3.4.3. (Geluidsbeleid) en 3.4.4. (Integraal Verkeersprogramma), zijn uitgewerkt in de in hoofdstuk 4 genoemde Uitvoeringsaspecten.
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld.
Watertoetstabel
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte-water) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Ja Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee | 1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Op basis van de watertoetstabel is er feitelijk geen waterbelang. Wel is de bodem ter plaatse geschikt voor infiltratie van hemelwater, hetgeen van invloed is op de toekomstige waterhuishouding. Er dient een verkorte watertoets doorlopen te worden. Omdat de waterhuishoudkundige belangen van het plan dermate beperkt zijn kan de standaard waterparagraaf ingevuld worden. In de waterparagraaf wordt het beleidskader geschetst, de watertoetstabel toegepast en worden de relevante thema's uitgewerkt.
Waterparagraaf
Riolering en Afvalwaterketen
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten.
Per persoon wordt gemiddeld 120 liter afvalwater per dag geproduceerd, verdeeld over 10 uur. Uitgaande van 12 personen die binnen het plangebied wonen (ook al is het gemiddelde 2,6 personen per woning), bedraagt het maximale afvalwatervolume 0,144 m3/uur. Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om deze toename in het afvalwater te verwerken.
Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak af, met 100 tot 200 m2. Vanuit het oogpunt van Waterschap Rijn & IJssel zijn derhalve geen compenserende maatregelen nodig.
De totale hoeveelheid toekomstige verharding bedraagt circa 440 m2. Hierbij is rekening gehouden met bebouwing, verharding en een deel van het onbebouwde terrein dat verhard zal worden. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt binnen het plangebied geïnfiltreerd in de bodem. De gemeente Oost Gelre hanteert een bergingseis van 40mm van het toekomstig verhard oppervlak, overeenkomend met 17,6 m3.
De dimensioneringsberekeningen van de diverse voorzieningen dienen te worden goedgekeurd door de gemeente Oost Gelre, al dan niet opgenomen in een waterhuishoudkundig plan dat wordt opgenomen in de bijlage van het bestemmingsplan. Aangetoond moet worden dat regenbui T=10+10% (40mm) kan worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.
Grondwateroverlast
Nieuwe ontwikkelingen mogen geen structurele overlast van het grondwater ondervinden of grondwateroverlast veroorzaken.
De GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) bevindt zich ruim dieper dan 1,2 m-mv. Daarmee wordt rum voldaan aan de geldende ontwateringseisen met betrekking tot aanlegpeilen.
Grondwaterkwaliteit
De functies die in het plangebied worden beoogd beïnvloeden de kwaliteit van het grondwater niet negatief. Hemelwater van verhard oppervlak en bebouwing wordt geïnfiltreerd in de bodem. Bij bebouwing mogen derhalve geen uitlogende en milieubelastende materialen worden gebruikt.
Waterschap
De hiervoor opgenomen waterparagraaf is voor vooroverleg toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel. Bij mail van 23 mei 2019 heeft het waterschap aangegeven geen op- of aanmerkingen te hebben op de watertoets. De watertoets is goed toegepast en uitgewerkt.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 8 juni 2018 is er door RPS advies- en ingenieursbureau bv een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de bodemsituatie ter plaatse van het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij het voorliggende bestemmingsplan gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen noemenswaardige verontreiniging is aangetroffen in het plangebied. In het grondwater zijn wel zeer licht verhoogde gehalten aan barium, molybdeen en naftaleen gemeten. Deze overschrijdingen zijn echter dusdanig dat er geen is noodzaak tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit op de onderzochte locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Bij eventuele graafwerkzaamheden dient echter wel met de zeer licht verhoogde waarden rekening gehouden te worden. Grond die tijdens graafwerkzaamheden binnen de onderzochte locatie vrijkomt, mag zonder verder onderzoek binnen de onderzoekslocatie teruggebracht worden. Indien na de werkzaamheden grond van de locatie wordt afgevoerd, dient deze voor definitieve verwerking onderzocht te worden conform het Besluit bodemkwaliteit.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Op 5 februari 2019 is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Deze quickscan is als bijlage 2 bij het voorliggende bestemmingsplan gevoegd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied zelf behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk en is evenmin onderdeel van een Natura 2000-gebied.
In verband met de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk, hebben de voorgenomen activiteiten geen wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking heeft.
Ruimtelijke initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van het pand (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van personeel en bezoekers van het pand. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld.
Door ecologisch adviesbureau Natuurbank Overijssel is een voortoets uitgevoerd die deel uitmaakt van de ecologische quickscan die als bijlage 2 bij het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen. Uit deze voortoets blijkt dat de activiteiten vanwege de lokale invloedsfeer de voorgenomen activiteiten geen negatief effect hebben op instandhoudingsdoelen van Natura2000.
Soortenbescherming
De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om devoorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Conclusie
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op de archeologische beleidskaart van gemeente Oost-Gelre is te zien dat de planlocatie in een gebied met een archeologisch hoge verwachting ligt (zie de rode kleur op onderstaande afbeelding). Op een locatie met deze verwachting is archeologisch onderzoek nodig bij verstoring van de bodem over een oppervlakte van meer dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m -mv.
De bestaande dienstwoningen worden intern verbouwd tot een tweetal woningen, waardoor er geen ingreep plaatsvindt die de bodem verstoord. De vrijstaande woning wordt gedeeltelijk gerealiseerd op de locatie waar het lage gebouw van het politiebureau stond. Hierdoor is de bodem mogelijk ook al verstoord door de bouw destijds van het politiebureau. In dat geval veroorzaakt de ontwikkeling van de drie woningen dus voor minder dan 100 m2 verstoring van de bodem en dieper dan 0,4 m -mv, waardoor archeologisch onderzoek niet nodig zou zijn.
In aanvulling op het voorgaande heeft in 2016 op het perceel direct ten zuidoosten van de planlocatie een archeologisch onderzoek plaats gevonden (Middachtenstraat 2, zie de paarse contour op afbeelding 1). Hierbij zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats aangetroffen.
Beoordelingskader
Voor de beoordeling van het onderwerp geluid gelden bij ruimtelijke besluiten de volgende uitgangspunten:
1: Normen Wet geluidhinder
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:
Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wgh, moet akoestisch onderzoek aantonen dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan kunnen onder voorwaarden hogere grenswaarden vastgesteld worden. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wgh moet voldoen.
Woning of ander geluidgevoelig gebouw
De ontwikkeling betreft woningen. De Wgh kan van toepassing zijn.
Railverkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wgh is niet van toepassing.
Industrielawaai
Het plangebied bevindt zich in een woonwijk. In de omgeving van het plan bevindt zich dan ook geen industrie. Het onderdeel industrielawaai van de Wgh is niet van toepassing.
Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
Binnen het plangebied komen geen openbare wegen voor, anders dan een ontsluitingsweg van de nutsvoorziening en de achterzijde van de woningen aan de Raadhuisstraat. De Raadhuisstraat loopt langs het plangebied. Hiervoor geldt een zone van 200 m. Deze zone geldt voor het deel van de Raadhuisstraat dat buiten de 30km-zone valt. Dit is vanaf de kruising met de Schatbergstraat in noordwestelijke richting. Het plangebied ligt binnen de zone vanaf dit wegdeel. Daarnaast ligt het plangebied in de zone van de Kerkhoflaan, voor zover dat buiten het 30-km regime valt.
Voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone geldt een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen. Derhalve is voor deze wegen een indicatieve akoestische berekening uitgevoerd om te achterhalen wat de geluidbelasting is van de wegen op de woningen in het plangebied. Uit deze indicatieve geluidsberekening volgt dat de Lden voor de Raadshuisstraat 46,1 dB bedraagt en voor de Kerkhoflaan 46,0 dB op het dichtsbijzijnde punt van het bouwvlak dat woningbouw mogelijk maakt. Beide indicatieve geluidwaarden zijn lager dan de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB. De beoordeling van de geluidssituatie vindt afzonderlijk plaats voor de onderscheidbare zoneringsplichtige wegen. Aangezien er tussen de betreffende wegen en het plangebied ook nog afschermende woningbouw is gerealiseerd, is het aannemelijk dat de feitelijke geluidbelasting lager zal uitvallen.
Alhoewel de Schatbergstraat geen zone kent, is de geluidbelasting als gevolg van deze weg ook met een indicatief onderzoek berekend. Daaruit blijkt dat de indicatieve geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op 4,5 meter hoogte 49,5 dB (Lden) bedraagt ter plaatse van de nieuw te bouwen woning. Aangezien het Bouwbesluit een minimale geluidwering vereist van 20dB, wordt voldaan aan het wettelijke binnenniveau van 33 dB. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning zal extra aandacht besteed worden aan de geluidwering van de voorgevel.
Cumulatie van meerdere geluidsbronnen mag niet leiden tot een onaanvaardbare situatie (art 110f Wgh). Het RMG 2012 geeft in hoofdstuk 2 van bijlage 1 aan dat er alleen sprake kan zijn van cumulatie indien de ten hoogste toelaatbare waarde van meerdere bronnen wordt overschreden. Aangezien daarvan in de voorliggende situatie geen sprake is, hoeft geen rekening gehouden te worden met de cumulatieve geluidbelasting.
Algemeen
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtveronreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)
Het 'Besluit niet in betekenende mate' (NIBM), legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO²) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zovel OM10 als NO².
De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet betekende mate (luchtkwaliteitseisen). Deze ministeriële regeling, verder aan de te duiden als regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een -getalsmatige- invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de -getalsmatige- begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarde nodig en kan het project doorgaan zonder dat extra maatregelen behoeven te worden genomen. Voor woningbouwlocaties ligt deze begrenzing in geval van één ontsluitingsweg, op netto 1500 nieuwe woningen. In geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, ligt deze begrenzing op netto 3000 woningen. Aangezien het voorliggende initiatief slechts 3 woningen omvat, blijft het project ruim onder de genoemde begrenzing.
Conclusie
De slotconclusie is dat luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is, omdat het project onder de regeling NIBM valt.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen het onderwerp externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan vooralsnog het volgende worden geconcludeerd:
Inrichtingen:
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Bevi een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Transportroutes:
Nabij het plangebied loopt de N18. Deze provinciale weg is aangemerkt als transportroute. Het plangebied is gelegen op een afstand van 200 meter van deze transportroute. Door deze afstand wordt er niet voorzien in een toename van het groepsrisico in het plangebied.
Buisleidingen:
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die in het kader van de externe veiligheid relevant zijn.
Veiligheidskaart met het plangebied rood aangepijld.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.;
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.
Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Dit plan betreft het realiseren van 3 woningen in een stedelijk gebied. Dit overschrijdt geen drempelwaarden uit Bijlage D. Derhalve wordt voor dit project een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Een m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij....' De vormvrije m.e.r.-beoordeling geschiedt aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
De 'belangrijke nadelige gevolgen' worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:
In onderstaande tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.
Tabel: Vormvrije mer-beoordeling
1 Kenmerken van het project | ||
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | De kenmerken van de activiteit,zijn reeds behandeld in hoofdstuk 1. De plaats van de activiteit en de kenmerken van het potentiele effect worden in hoofdstuk 4 behandeld. Dit project maakt de realisatie mogelijk van 10 woningen. Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr D11.2). De omvang van dit project is klein. De milieueffecten op de omgeving van de huidige bestemming en de woningen is niet verschillend. |
|
Cumulatie met andere projecten | Geen | |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Gebruik van natuurlijke hulpbronnen is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen. | |
Productie van afvalstoffen | Huishoudelijk afval, afvalwater | |
Verontreiniging en hinder | De woningen veroorzaken CO2-uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer. Vanwege de beperkte omvang van het project worden geen grenswaarden overschreden. | |
2 Plaats van het project | ||
Bestaand grondgebruik | Huidige grond gebruik is deels politiebureau en deels een grasveld. Dit wordt omgezet naar wonen. | |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen | |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang | In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. Cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied. Archeologische waarden worden beschermd Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied. |
|
3 Kenmerken van potentieel effecten | ||
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking) | Gezien de beperkte omvang van dit project zijn de effecten klein. De omgeving wordt niet of nauwelijks negatief beinvloed. | |
Grensoverschrijdend karakter | Nee | |
Orde van grootte en complexiteit effect | De effecten zijn klein en niet complex | |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Verbruik van bouwmaterialen is beperkt, gezien de beperkte omvang van van het project. | |
Conclusie | ||
De transformatie van het perceel leidt niet tot significante omgevingseffecten |
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.
Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De ontwikkeling van de woningen veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de 'plankaart', is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het digitale bestemmingsplan Woonwijken Lichtenvoorde, herziening locatie Schatbergstraat 3 is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.BPLIC207-VG01 met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en eventueel bouwregels opgesteld. In het bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Wonen' en 'Tuin' van toepassing. Daarnaast geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2" voor het plangebied.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Oost Gelre wordt in principe overal dezelfde plansystematiek gehanteerd. De bestemmingen en regels uit het voorliggende bestemmingsplan sluiten daardoor grotendeels aan op de bestemmingen en regels uit andere bestemmingsplannen. Daarmee wordt de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van de burgers vergroot.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een omgevingsvergunning onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige plan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen. In artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, limitatief opgesomd.
Voor de ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Daarmee is het verhaal van kosten over de in de vergunning begrepen grond anderszins verzekerd en is het maken van een grondexploitatieplan niet nodig. De kosten die gepaard gaan met de uitvoering en procedure komen voor rekening van de intitiatiefnemer. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
De uitvoering van het plan en de bijbehorende procedure worden gefinancieerd door de initiatiefnemers.
Ten behoeve van het plan is een anterieure overeenkomst inzake grondexploitatie en planschade afgesloten. Indien het plan aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) worden de kosten doorberekend aan de initiatiefnemers.
Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd van 28 augustus 2019 tot en met 8 augustus 2019. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is een concept van het bestemmingsplan toegezonden aan het waterschap en besproken met de Provincie. Er zijn geen diensten van het Rijk wiens belangen bij het plan in het geding zijn.