direct naar inhoud van 3.3 Planologische randvoorwaarden
Plan: Doorn Noord
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01

3.3 Planologische randvoorwaarden

Voor de milieuthema's geluid, bodem, lucht, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering en duurzaam bouwen heeft de Milieudienst Zuidoost-Utrecht op 26 februari 2010 een milieuadvies uitgebracht. Een ingekorte versie van het milieuadvies is in de onderstaande hoofdstukken beschreven. De uitgebreide versie is te vinden in bijlage 1.

3.3.1 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder zijn er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen vastgesteld. Wegen op een woonerf en wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Binnen dit plangebied is alleen sprake van wegen. Voor alle (zoneplichtige) wegen in dit plan geldt een zonebreedte van 200 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg.

In het plangebied liggen enkele wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Deze wegen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) niet relevant omdat ze geen geluidszone hebben. Toch kan de geluidsbelasting van dergelijke wegen hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Bekend is dat al vanaf een intensiteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal bij asfalt/stille klinkers, of bij 600 motorvoertuigen per etmaal bij klinkers, de voorkeurswaarde kan worden overschreden. Daarom moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening de bijdrage van deze wegen wél worden beoordeeld.

Geluidsbelasting binnen het plangebied
De geluidscontouren binnen het plangebied zijn weergegeven in afbeelding 13. Ook is de situatie bepaald voor het jaar dat 10 jaar ligt na planrealisatie. Dit betekent dat de contouren voor het jaar 2020 zijn bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01_0022.png"

In het grootste gedeelte van het bestemmingsplan gebied ligt de geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde (48dB). Nabij de ontsluitingswegen waaronder de Oude Arnhemsebovenweg en Woestduinlaan, maar voornamelijk rondom de Amersfoortseweg (N227) en Driebergsestraatweg (N225) komen hogere geluidsniveaus voor. Bij toekomstige woningbouw op plekken waar de voorkeurswaarde overschreden wordt, is het noodzakelijk dat het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vaststellen. Omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is, en geen woningbouw gepland is, is er geen noodzaak voor het voeren van een hogere grenswaarde procedure.

 Conclusie
In het grootste deel van het plangebied, met uitzondering van de omgeving van ontsluitingswegen, worden geen voorkeurswaarden overschreden. Het plan is een conserverend plan. Daarom wordt voor dit bestemmingsplan geen procedure gevolgd voor het verlenen van hogere waarden.

3.3.2 Waterhuishouding

Uit de Waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden kan voor Doorn het volgende beleidskader aangegeven worden. Specifiek voor het deel van het beheersgebied waarin Doorn ligt, is het beleid gericht op het herstellen van de infiltratie op de Utrechtse Heuvelrug.

Als algemeen streefbeeld voor duurzaam stedelijk waterbeheer geldt: In alle stedelijke gebieden wordt duurzaam stedelijk waterbeheer toegepast. Dat houdt onder andere in dat:

  • schoon verhard oppervlak (zoals daken) is afgekoppeld van de riolering;
  • vervuilingsbronnen zijn gesaneerd;
  • het waterbergend vermogen is toegenomen waardoor water langer wordt vastgehouden en mogelijkheden voor piekberging zijn toegenomen;
  • een groot deel van de oevers natuurvriendelijk is ingericht, waardoor de biologische waterkwaliteit van het systeem vergroot is.

Seizoensberging wordt gerealiseerd in de bodem door middel van infiltratie, waardoor beken niet vaker droogvallen dan voor de realisatie van de bebouwing.

Samenwerking met waterbeheerder
De gemeente is verantwoordelijk voor de riolering, grondwater en afstromend hemelwater, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is verantwoordelijk voor de afwatering, waterkwaliteit en het grondwaterbeheer buiten de bebouwde kom en de provincie voor de grondwaterkwaliteit en diepe onttrekkingen.

 Waterhuishouding
In het plangebied is, afgezien van enkele vijvers, weinig oppervlaktewater aanwezig. De goed doorlatende hoge zandgronden van de Utrechtse Heuvelrug fungeren onder invloed van het neerslagoverschot als infiltratiegebied. Een deel van het water dat hier infiltreert, kwelt snel na de infiltratie weer op aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug op de overgang tussen de hoge en lagere zandgronden. Doorn ligt op de overgang van de hogere en de lagere zandgronden.
Het plangebied is grotendeels voorzien van een gemengd rioolstelsel. Bij langdurige of hevige regen kan deze de afvoer van het water niet aan. In die situaties loost de riolering op locaties buiten het plangebied. Dit heeft op die locaties een negatieve invloed op de waterkwaliteit.

Door Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is een waterkwaliteitstoetsing uitgevoerd op de na de basisinspanning resterende lozingen. Daaruit zijn aanvullende maatregelen gevolgd. Deze zijn in het plan opgenomen. Zie paragraaf 'Watertoets'.
Na vaststelling van de subsidieregelingen zal met de gemeente worden overlegd om een afkoppelplan op te stellen. Een afkoppelplan heeft als doel de emissie van de riolering te verlagen. De rioollozingen zijn van invloed op de waterkwaliteit van het Kromme Rijngebied.

Gewenste ontwikkelingen
De gemeente streeft ernaar waar mogelijk de duurzaamheidprincipes voor waterbeheer toe te passen. De aandacht is gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van het schoon verhard oppervlak van de riolering en het saneren van vervuilingsbronnen. De realisatie van een duurzaam watersysteem lift waar mogelijk mee met renovatieprojecten van woningen, wegen en riolering en herinrichting van gebieden. In geval van ruimtelijke ontwikkelingen wordt geadviseerd met de waterbeheerder te overleggen om zodoende kansen te benutten om te komen tot een duurzaam watersysteem en -beheer. De gemeente zal de waterbeheerders om advies vragen bij eventuele invulling van locaties, voor zover dit consequenties heeft voor het watersysteem.

Watertoets
In het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' is vastgelegd dat er een 'Watertoets' moest komen. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de 'Startovereenkomst Waterbeheer 21e eeuw' (WB21) ondertekend. De Watertoets bestaat uit het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het vigerend beleid is het kader voor de Watertoets is. Dit kader bestaat uit de volgende nota's: Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn Water, de ingetrokken Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier.
De Watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving voor ruimtelijke ordening en water. De Watertoets geeft de inbreng van water een plaats in de procedures over ruimtelijke plannen en besluiten, zoals streek- en bestemmingsplannen en is de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De Watertoets heeft, zoals vastgelegd in de Startovereenkomst WB21, een integraal karakter: alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zijn van belang. Daarbij horen ook de aspecten van veiligheid en wateroverlast/verdroging.

Met vertegenwoordigers van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft overleg plaatsgevonden over het onderhavige plan. Het Hoogheemraadschap heeft het plangebied getoetst aan criteria uit het waterbeheersplan. Speerpunten voor verbetering van de waterhuishouding zijn:

  • a. afkoppelen en infiltreren van 'schoon' hemelwater;
  • b. verminderen van de piekafvoer door vasthouden van water (infiltratie) of meer berging op oppervlaktewater;
  • c. verbeteren van de waterkwaliteit.

Toetsing
Ten aanzien van mogelijke verbeteringen van de waterhuishouding kan voor de speerpunten a en b worden geconcludeerd dat de gemeente een afkoppelkansenkaart opstelt en dat het bestemmingsplan infiltratievoorzieningen mogelijk maakt. Daarnaast dienen alle infiltratieprojecten te voldoen aan de criteria uit de 'Leidraad afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug'. Deze is leidraad is bestuurlijk vastgelegd in een regionaal convenant met de provincie Utrecht, HDSR, WVE, Vitens en de andere gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug. Voor speerpunt c maakt het plan de maatregelen mogelijk die zijn voorzien in het Basisrioleringsplan. Uit de toetsing blijkt dat de waterhuishouding door het ruimtelijke plan niet verslechtert en dat het plan verbeteringen van de waterhuishouding mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01_0023.png"

Grondwaterbescherming

  • Waterwingebied

In het bestemmingsplangebied, ter plaatse van de Woestduinlaan 51-55 en Mariniersweg 1 vindt waterwinning plaats. In waterwingebieden zijn in principe alleen inrichtingen toegestaan die direct met de waterwinning te maken hebben. In afwijking daarvan zijn wel bouwwerken mogelijk die in overeenstemming zijn met de onderliggende bestemming(en), mits is aangetoond dat de kwaliteit van het grondwater daardoor blijkens een rapport van de grondwater- en leidingbeheerder, alsmede de provincie niet wordt geschaad.

  • Grondwaterbeschermingsgebied (de 25 jaarzone)

Rond het waterwingebied ligt het grondwaterbeschermingsgebied. In de Provinciale Milieuverordening (PMV) zijn regels opgenomen ter bescherming van het grondwater en de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.

Deze regels betreffen het vervoer van schadelijke stoffen, het gebruik van (secundaire) meststoffen en bestrijdingsmiddelen, licht verontreinigde grond, de aanleg van begraafplaatsen, buisleidingen, afstromend hemelwater van gebouwen en verharding en de vestiging van risicovolle bedrijven. Daarnaast moet bij bouwactiviteiten rekening worden gehouden en regels ten aanzien van boorputten, ondergrondse bouwwerken, funderingswerken en andere grondwerken. Met het oog op de PMV is in het bestemmingsplan bepaald dat binnen het grondwaterbeschermingsgebied geen gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening.

  • 100-jaarsaandachtsgebied

Het 100-jaarsaandachtsgebied is dat deel van het intrekgebied, waar de reistijd van het geïnfiltreerde water tot de winning maximaal 100 jaar is. De bescherming van dit gebied vindt niet plaats via regelgeving in de PMV maar in de Provinciale ruimtelijke verordening, Provincie Utrecht 2009. De volgende sporen worden hierbij ingezet:

  • inzet van stimuleringsgelden;
  • extra aandacht voor het algemeen beschermingsniveau;
  • inzet van het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium;
  • extra aandacht voor de bodemverontreinigingsgevallen.
3.3.3 Bodemkwaliteit

In het gehele bestemmingsplangebied kunnen lichte tot matige verontreinigingen met lood en PAK worden aangetroffen in de toplaag van de bodem. Deze 'diffuse' verontreiniging komt onder andere door het neerslaan van uitlaatgassen van verkeer en industrie. Ook aslades van kolenkachels werden veelal in tuinen geleegd. Daarnaast is de bodem op, onder en rondom (voormalige) bedrijfslocaties in veel gevallen verontreinigd geraakt door opslag, overslag, morsen, calamiteiten, maar ook door doelbewuste lozingen in het verleden. Een verdere uitwerking van onderstaande tekst is terug te vinden in de sub-bijlagen 2 tot en met 6 van het milieuadvies in bijlage 1.

Binnen het bestemmingsplangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Locaties waar onderzoeken nog een vervolg moeten krijgen zijn opgenomen op afbeelding 15. De status van deze locaties is vooralsnog 'Potentieel ernstig verontreinigd, maar niet urgent om te saneren'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01_0024.png"

In het plangebied komen vier Wbb-locaties voor. Een Wbb-locatie is een locatie waar (vermoedelijk) sprake is, of was, van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Ook is een aantal ondergrondse brandstoftanks aanwezig die niet voldoen aan het Activiteitenbesluit en is er één gedempte sloot aanwezig (zie overzichtstekening in bijlage 4). Onbekend is met welk materiaal deze sloot is gedempt.

Het plangebied ligt deels binnen een grondwaterbeschermingsgebied. In het plangebied is sprake van infiltratie (1 mm/dag).

Uit historisch onderzoek naar verdachte activiteiten zoals (voormalige) bedrijfsactiviteiten en ondergrondse brandstoftanks zijn ook een aantal verdachte locaties naar voren gekomen.

Conclusies en aanbevelingen
Bij (her)ontwikkelingen binnen het plangebied moet rekening gehouden worden met de bekende en potentiële bodemverontreinigingen. Van de Wbb-locaties is bekend dat hier een bodemverontreiniging aanwezig is. Voor de overige locaties is op basis van de bouwverordening het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 verplicht. Dit onderzoek moet beschikbaar te zijn voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden en mag niet ouder zijn dan 5 jaar. Voor de meest recente stand van zaken met betrekking tot bodemkwaliteit in het plangebied wordt verwezen naar (het bodeminformatiesysteem van) de Milieudienst.

3.3.4 Natuur

Algemeen
Met de Habitatrichtlijn van 1992 wil de Europese Unie leefgebieden ('habitats') en soorten die van communautair belang zijn in stand houden. De Habitatrichtlijn heeft betrekking op zowel bescherming van soorten als op bescherming van gebieden. Nederland moet net als de andere lidstaten 'Speciale Beschermingszones' (SBZ) aanwijzen ten behoeve van bepaalde leefgebieden en soorten. Om welke habitats en soorten het gaat, staat vermeld in bijlage 1 en 11 van de Habitatrichtlijn. Na goedkeuring door de Europese Commissie zullen deze zogenaamde Habitatrichtlijngebieden samen met die van de andere lidstaten een groot Europees netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Nederland heeft 76 gebieden aangemeld. Meer gebieden zullen in de loop der tijd hieraan toegevoegd worden.
Er zijn soorten die volgens de Habitatrichtlijn ook buiten de aangewezen gebieden strikt moeten worden beschermd. Het gaat hierbij om de zogenaamde bijlage IV-soorten.

Lidstaten moeten in hun eigen nationale wetgeving vastleggen dat het verboden is om in het wild levende bijlage IV-dieren opzettelijk te vangen, te doden of te verstoren (vooral tijdens kwetsbare perioden zoals ten tijde van voortplanting, overwintering en trek). Ook een verbod op beschadiging van voortplantings- of rustplaatsen moet worden opgenomen.

Voor planten uit bijlage IV geldt een verbod op onder meer het opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen. Van deze verboden mag worden afgeweken, onder meer wanneer dat in het belang is van de wilde flora en fauna, ter voorkoming van landbouwschade, in het belang van de volksgezondheid of openbare veiligheid of 'om andere dwingende redenen van groot openbaar belang'. Van de verboden mag alleen worden afgeweken als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en als de desbetreffende populatie niet wordt bedreigd in haar voortbestaan. De vertaling van de soortbeschermingartikelen van de Habitatrichtlijn in onze eigen nationale wetgeving is voorlopig geregeld via de Natuurbeschermingswet. De nieuwe Flora- en Faunawet zal de soortbescherming van de Natuurbeschermingswet te zijner tijd overnemen. De NB-wet beschermt overigens niet alleen soorten die Europese bescherming genieten, maar ook soorten die van nationaal belang zijn. Deze brochure richt zich vooral op de Habitatrichtlijnsoorten.

Samengevat betekent dit dat ingrepen met mogelijk significante gevolgen, op hun aanvaardbaarheid moeten worden getoetst. Voorgenomen nieuwe (bouw)activiteiten of een uitbreiding of intensivering van bestaande (bouw)activiteiten worden zijn voorbeelden. Dit zijn dus ook ingrepen die plaatsvinden buiten de speciale beschermingszones (SBZ), maar die mogelijk invloed hebben op de SBZ. Dit is de zogenaamde 'externe werking'. Niet van belang is waar activiteiten worden ondernomen. Het is wel relevant voor het al dan niet van toepassen van het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Bovendien wordt beoordeeld of activiteiten significante nadelige gevolgen hebben voor de natuurlijke kenmerken van de vogelbeschermingszones. Ondanks dat Doorn niet in nabij een SBZ gelegen is, blijft de onderzoeksplicht bestaan. Doorn zal zich echter meer moeten richten op het onderzoek naar 'soortenbescherming', omdat grote natuurgebieden veel (beschermde) diersoorten herbergen.

Voor elk plan of project met mogelijke gevolgen voor een beschermde soort en waarvoor geen uitvoerbare alternatieve oplossing is, is een ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet verplicht. Deze wordt aangevraagd bij het Ministerie van LNV onder de volgende voorwaarden:

  • de initiatiefnemer moet vooraf onderzoek doen naar de effecten van de voorgenomen ingreep voor het gebied of de soort (een 'passende beoordeling' maken);
  • LNV verleent ontheffing als zekerheid is verkregen over het voortbestaan van de lokale populatie van een beschermde soort.

Specifiek voor de Habitatrichtlijnsoorten geldt:

  • bij te verwachten negatieve effecten, de initiatiefnemer verplicht is alternatieven aan te dragen;
  • als er geen alternatieven zijn en alsnog 'om dwingende redenen van groot openbaar belang' (of een ander bij de wet genoemd belang) tot uitvoering wordt besloten, alle mogelijke compenserende maatregelen genomen worden om het voorbestaan van de populaties te waarborgen.

De alternatieven moeten serieus onderzocht worden. Dwingende redenen van groot openbaar belang moeten goed onderbouwd zijn.

Natuurwaardenonderzoek
Door bureau 'Van den Bijtel ecologisch onderzoek' is onderzocht welke beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn. De resultaten zijn gepubliceerd in het rapport "Natuurwaardenoverzicht Bestemmingsplangebieden Doorn-Noord en Doorn Zuid-Oost", van september 2011. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van bekende gegevens bij Particuliere Gegevensleverende Organisaties (PGO's) en deels van gegevens uit het eigen gemeentelijk archief. Ook is gekeken naar de geschiktheid van het plangebied als biotoop voor mogelijk voorkomende soorten en naar het voorkomen van soorten in soortgelijke dorpskernen in de omgeving van Doorn. Vanwege het ontbreken van actuele gegevens is het niet mogelijk om op basis van de hieronder beschreven uitkomsten van deze inventarisatie eventuele ontheffing van de Flora- en faunawet aan te vragen. Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen is aanvullend veldonderzoek nodig.

Het rapport geeft een inventarisatie van de natuureffecten voor de bestemmingsplangebieden Doorn-Noord en Doorn Zuid-Oost. In het onderzoek zijn beschermde flora, zoogdieren (waaronder ook vleermuizen), vogels, amfibieën en reptielen en insecten meegenomen.

Met betrekking tot de twee bouwlocaties komt uit het advies naar voren, dat er op voorhand geen belemmeringen zijn die zich tegen de beoogde woningbouw verzetten. Wel zal te zijner tijd bij de indiening van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen nader onderzoek nodig zijn naar de aanwezige flora en fauna.

Conclusies
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De natuurwaarden van het bestemmingsplangebied zijn aanzienlijk.
  • In het bestemmingsplangebied komen tal van beschermde en bijzondere soorten voor.
  • De bestemmingen die in het bestemmingsplan aan de verschillende gebiedsdelen zijn toegekend, leiden niet op voorhand tot strijdigheid met de Flora- en Faunawet en/of het nee, tenzij-beginsel.
  • De terreinen waar ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten, hebben een dusdanig kleine oppervlakte dat het niet aannemelijk is, dat binnen deze terreinen populaties van beschermde en/of bijzondere soorten aanwezig zijn met een lokale of regionale betekenis. Er zal dan ook geen sprake zijn van aantasting van de gunstige staat van beschermde of bijzondere soorten.
  • Gezien het wijdverbreide voorkomen van beschermde en bijzondere soorten binnen de beide bestemmingsplangebieden is het aannemelijk dat deze soorten ook gebruikmaken van terreinen waar de bestemmingsplannen de mogelijkheid bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling.
  • Als er op terreinen waar ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien vaste verblijfplaatsen van beschermde en/of bijzondere soorten aanwezig zijn, zullen nadelige effecten van de ontwikkeling voor deze soorten voorkomen kunnen (en moeten) worden door het treffen van mitigerende (en compenserende) maatregelen.
  • Om passende mitigerende (en compenserende) maatregelen te kunnen treffen, is het vereist op projectniveau onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde en bijzondere soorten uit te voeren. Het schaalniveau dat binnen dit overzicht wordt gehaald, is daarvoor voor de meeste soorten niet toereikend.

Aanbevelingen
De natuurwaarden in bestemmingsplangebied van Doorn Noord zijn aanzienlijk en kunnen worden behouden dan wel versterkt door de volgende maatregelen:

  • Het zoveel mogelijk in stand houden van verbindende elementen (stapstenen; corridors)
  • Het toepassen van een aangepast maaibeheer (hooilandbeheer)
  • Het plaatselijk laten overstaan van vegetatie
  • Het ruimte geven aan een meer natuurlijke bosontwikkeling (zie ook van Diepen & van den Bijtel 2002)
  • Indien er ruimte is, het creëren van geleidelijke overgangen tussen grazige vegetaties en bos (zie ook van Diepen & van den Bijtel 2002)
  • Het toepassen van meer inheemse soorten in heestervakken
  • Het toepassen van soortechte stinzenplanten (dus niet langer toepassen van cultivars en uitheemse soorten)
  • Het op beperkte schaal uitzaaien van streekeigen bloeiende soorten in de graslandstroken

Voor een compleet overzicht van alle aangetroffen beschermde planten- en dierensoorten wordt verwezen naar het rapport "Natuurwaardenoverzicht Bestemmingsplangebieden Doorn-Noord en Doorn Zuid-Oost", van september 2011.

3.3.5 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit wordt bepaald door de concentraties stikstofdioxide en fijn stof afkomstig van het wegverkeer. De "Wet luchtkwaliteit" is sinds 15 november 2007 opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is bepaalt dat ruimtelijke ontwikkelingen getoetst moeten worden aan vastgestelde grenswaarden en richtwaarden.

Voor het bestemmingsplangebied zijn luchtkwaliteitskaarten opgesteld. Uit afbeelding 16 blijkt dat de concentratie stikstofdioxide ruim beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 ligt.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het gebied bedragen circa 20 - 26 microgram per m3. Daarmee wordt voldaan aan de uurgemiddelde grenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01_0025.png"

Uit afbeelding 17 is af te leiden dat de concentratie fijn stof ruim beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01_0026.png"

Ook is er een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit vergelijkingen blijkt deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentraties fijn stof in het plangebied circa 21 tot 23 microgram per m3 bedragen, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.

Conclusies
Binnen het bestemmingsplangebied Doorn Noord zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruim beneden de wettelijke normen. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijke kader, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.

Uit de luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de grenswaarden niet worden benaderd. Er worden dus geen personen blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarden. Vanwege de lage concentraties stikstofdioxide en fijn stof zijn er geen beperkingen voor ontwikkelingen vanuit het Besluit gevoelige bestemmingen en zal er worden voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

Aanbevelingen
Voor grootschalige ontwikkelingen is aan te bevelen om inzichtelijk te maken wat de effecten zijn op de luchtkwaliteit. Dit kan kwalitatief of kwantitatief door het uitvoeren van berekeningen. Hierbij kan de Handreiking niet in betekenende mate worden toegepast. Voor vervangende nieuwbouw is geen nader onderzoek nodig, omdat het aantal verkeersbewegingen dan gelijk blijft.

3.3.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren voor aanwezige personen in de directe omgeving van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het beschrijven van de situatie zijn risicobronnen zowel binnen als buiten het plangebied betrokken. Als uitgangspunt geldt dat deze bronnen van invloed kunnen zijn op het plangebied. Een uitgebreidere beschrijving is te vinden in bijlage 1 van het milieuadvies.

Binnen of in de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die leiden tot overschrijding van een plaatsgebonden risico of een groepsrisico. Het plangebied voldoet voor zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico aan de ambitiekwaliteit van de van toepassing zijnde kwaliteitsniveaus voor externe veiligheid (zie afbeelding 18). Daarmee voldoet het plangebied tevens aan de door de Provincie Utrecht geformuleerde ambitiewaarden voor de indicator externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01_0027.png"

Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Geen nieuwe ontwikkelingen worden binnen dit plan mogelijk gemaakt. Voor zover bekend zijn er ook geen geprojecteerde ontwikkelingen buiten het plangebied, waarmee in de toekomst rekening gehouden zou moeten worden. De mogelijkheid dat binnen de looptijd van dit bestemmingsplan een plaatsgebonden risico of een groepsrisico zal ontstaan, wordt uitgesloten. De noodzaak voor nader onderzoek van externe veiligheidsaspecten ontbreekt.

3.3.7 Bedrijven en milieuzonering

Het plangebied ligt ten westen en ten noorden van de dorpskern van Doorn. Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan, waarin geen ontwikkelingen worden meegenomen. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen dient te worden getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-handreiking. De omgeving van het plangebied is te typeren als rustige woonwijk.

In bijlage 6 van het milieuadvies is een inventarisatie gemaakt van bestaande bedrijvigheid in het plangebied (tabel 4) en bestaande bedrijvigheid net buiten het plangebied (tabel 5), die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied.

De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, hinder, stof, geur en geluid. Daarnaast is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.

De meeste bedrijven in het plangebied zijn uit de categorieën 1 en 2 van de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering van de VNG' (2009). Daarnaast is een tweetal bedrijven/activiteiten in het plangebied aanwezig die behoren tot categorie 3. Dit zijn tennisvereniging "Ludenti" aan de Woestduinlaan 74a en de manege 'Den Toom' aan de Drift 3.

De manege aan de Drift 3 bestaat uit een binnenmanege met stalruimten en een buitenmanege (50 x 25 meter). De buitenmanege is voorzien van lichtmasten en op vrij korte afstand van de buitenmanege zijn twee woningen aan de Austerlitzseweg gelegen. De lichtmasten zijn voorzien van armaturen waardoor nagenoeg alleen de buitenmanege wordt belicht. De toegepaste armaturen zorgen ervoor dat de lichtuitstraling in de richting van woningen van derden minimaal is. Hinder met betrekking tot de lichtmasten van de buitenmanege is daarom niet te verwachten.

Conclusie
Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en er worden geen nieuwe ontwikkelingen binnen dit plan mogelijk gemaakt. Voor zover bekend zijn er ook geen geprojecteerde ontwikkelingen buiten het plangebied, waarmee in de toekomst rekening gehouden zou moeten worden.

3.3.8 Duurzaam bouwen

Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is zal afgezien van vervangende nieuwbouw, weinig tot niet gebouwd worden. Nieuw te bouwen woningen zullen door de normen in het bouwbesluit energiezuiniger zijn. Dit komt onder ander door een lagere EPC-norm.

Bij de nieuwbouw kan gebruik gemaakt worden van het computerprogramma GPR Gebouw(r) om de duurzaamheid van de nieuwe woningen te waarborgen. Voor de bestaande bouw is, die in particulier bezit zijn te verduurzamen, omdat medewerking van de eigenaar vereist is. In andere gevallen kunnen hierover afspraken met woningbouwverenigingen worden gemaakt.

3.3.9 Beeldkwaliteitplan Centrum Doorn

Het dorpsbeeld van Doorn heeft een bijzonder karakter. De oorspronkelijke structuur en relatief veel historische panden zijn nog aanwezig. Om dit bijzondere karakter te behouden en richtinggevend te laten zijn, is voor nieuwe ontwikkelingen het 'Beeldkwaliteitplan Centrumgebied Doorn' (hierna Beeldkwaliteitplan) opgesteld. Op 29 juni 2004 is dit Beeldkwaliteitplan door de gemeenteraad vastgesteld.

Het doel van het Beeldkwaliteitplan is het bieden van een kader waarbinnen de gewenste stedenbouwkundige en architectonische uitwerking en planbeoordeling kan plaatsvinden. Het gaat vooral om de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het Beeldkwaliteitplan geeft richtlijnen ter bevordering van de beoogde ruimtelijke kwaliteit.

Een bestemmingsplan bevat geen concrete richtlijnen ter verkrijging van ruimtelijke kwaliteit bij uitvoering van bouwwerken en inrichting van bijbehorende terreinen. Ook de overgang tussen privédomein en het openbare domein valt niet in een bestemmingsplan te regelen. De Welstandsnota aan de waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. andere kant is het toetsingskader voor de welstandscommissie en gaat alleen over zaken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist.

Het Beeldkwaliteitplan gaat verder dan een bestemmingsplan of welstandsnota. In het Beeldkwaliteitplan worden richtlijnen gegeven over aspecten van de beeldkwaliteit en identiteit van het centrum van Doorn die niet of moeilijk in de andere stukken worden benoemd. Het Beeldkwaliteitplan is ontwikkelingsgericht en benoemt elementen die de beeldkwaliteit bepalen. Zo legt het Beeldkwaliteitplan het kader vast waarbinnen toekomstige ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden. Naast dat het Beeldkwaliteitplan haar eigen status heeft, is het tevens opgenomen als het toetsende kader van de Welstandsnota voor het centrum van Doorn.

Het Beeldkwaliteitplan maakt onderscheid in acht verschillende zones. De zones worden beschreven aan de hand van de thema's stedenbouw, architectuur en onbebouwde ruimte. Bij het definiëren van de beeldkwaliteitzones is uitgegaan van de historische groei van Doorn. Per zone wordt een opsomming gegeven van de meest sfeerbepalende elementen. Op basis van deze elementen is een verdere vertaling uitgewerkt naar richtlijnen voor ontwikkeling van de beeldkwaliteit.

In Doorn-Noord zijn de volgende de zones:

2. N227 (Amersfoortseweg - Langbroekerweg);
7. Vossenbos;
8. Bosrand.

Het opnemen van een uitgebreide beschrijving van de zones, hun typerende beeldbepalende kenmerken en de daaruit voortvloeiende richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen gaat voor dit bestemmingsplan te ver. Zie hiervoor het 'Beeldkwaliteitplan Centrum Doorn'.

3.3.10 Welstandsnota gemeente Utrechtse Heuvelrug 2008

De nota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. De aanleiding voor het opstellen van deze welstandsnota is tweeledig. Ten eerste is deze nota een samenvoeging van de bestaande welstandsnota's van de voormalige gemeenten Driebergen-Rijsenburg, Maarn, Doorn, Leersum en Amerongen tot een nota voor de huidige gemeente Utrechtse Heuvelrug. Hierdoor kan consistent welstandsbeleid gevoerd worden, waarbij gelijke gevallen op gelijke locaties hetzelfde worden behandeld. Tegelijk met deze samenvoeging is het beleid geëvalueerd en aangepast.

De Welstandsnota voorziet in de criteria die worden gehanteerd bij het beoordelen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen op welstandsvereisten. Daarnaast geeft het een ruimtelijke analyse van het gebied. Dit betreft een analyse van de gehele gemeente, het buitengebied en alle kernen.

De bebouwing in Doorn is ingedeeld in zeven gebieden en te categoriseren. Een uitgebreide beschrijving van de geldende welstandscriteria is in dit bestemmingsplan niet op zijn plaats. Hiervoor wordt verwezen naar de Welstandsnota.

In deze nota is ten aanzien van de bebouwing in Doorn de volgende categorie-indeling gemaakt:

  • 1. Het centrum, in de directe omgeving van het kruispunt Driebergsestraatweg en Amersfoortseweg;
  • 2. De linten, die als een schil om het centrum in drie richtingen langs deze uitvalswegen liggen. Deze zijn begrensd door de Frans van Dijklaan in het zuiden, de Parklaan in het oosten, de bebouwing aan de Acacialaan - van Bennekomweg en, aan de overzijde van de Amersfoortseweg, aan de Kampdwarsweg in het noorden en in het zuiden de bebouwing tussen de IJskelderweg en de Kerklaan;
  • 3. De typisch Doornse dorpsbebouwing ten westen van het centrum,
  • 4. De relatief geïsoleerd gelegen woongebieden langs de Driebergsestraatweg, zoals Palmstad, Sterkenburg en Boswijk;
  • 5. Villabebouwing in het bos, oostelijk van het centrum;
  • 6. Naoorlogse planmatige woongebieden: de Wijngaard en Schoonoord;
  • 7. Een tweetal bedrijventerreinen, aan de Vossensteinsesteeg en aan de Boswijklaan. Het gebied ten westen van het centrum is daarbij als typisch Doornse dorpbebouwing gekarakteriseerd.
3.3.11 Groen

Voor Doorn-Noord is de bos- en landgoederensfeer kenmerkend. De lanen met grote bomen, de ruime opbouw van de wijk, vrijstaande woningen en de stukken bos in de wijk geven het plangebied haar sfeer. Deze sfeer is door de gemeente zeer gewenst en geeft ook een heel eigen karakter aan het gebied.

Het beheer is een belangrijk onderdeel van het in voorbereiding zijnde Groenstructuurplan. Voor de bos- en landgoederensfeer met bebouwing geeft het Groenstructuurplan zowel een milieuvriendelijke als een ecologische beheersmethode. Een onderdeel van het beheer is het laanbomenbeheer, deze zorgt voor de instandhouding van de laanbeplanting, waarbij de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft.

Voor het groen in de wijken is een aantal algemene richtlijnen gegeven die betrekking hebben op de architectonische, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit:

  • het in stand houden en versterken van de landschapsstructuur van Doorn is het uitgangspunt;
  • vormgeving, beplantingsvormen en sortiment moeten het stedenbouwkundig concept en architectuur van de bebouwing versterken met gebruik van de elementen uit de dorpse sfeer;
  • overgangen naar het open landschap of naar bosgebieden moeten met het 'landelijk aspect' van de dorpse sfeer worden vormgegeven;
  • goede communicatie met de bewoners is noodzakelijk, om het private groen te behouden en uit te breiden;
  • behouden en uitbreiden van bomen/ boomgroepen moet altijd onderzocht worden;
  • behoud van monumentale lanen is belangrijk voor de beleving en leefbaarheid;
  • behoud van oude, waardevolle knot-/leibomen in het kader van soortenbescherming;
  • zorgen door middel van een goed sortiment voor een verscheidenheid aan beplanting;
  • samenhang van de boombeplanting met de structuur van Doorn en de omgeving is zeer waardevol.
3.3.12 Archeologie

Beleidskader
Tot in de jaren negentig van de vorige eeuw was archeologie vooral een rijksaangelegenheid. Sinds de ondertekening van het Europese 'Verdrag van Malta' in 1992 zijn de opvattingen over hoe om te gaan met het archeologisch erfgoed ingrijpend veranderd. Met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007 is het Verdrag van Malta vertaald in Nederlandse wetgeving, door aanpassing van onder andere de Monumentenwet 1988. Het Verdrag van Malta vraagt allereerst om zo goed en zo vroeg mogelijk rekening te houden met de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Behoud in de bodem (in situ) is daarbij het streven.

Met behulp van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart kan worden nagegaan of de gronden binnen het plangebied archeologisch van betekenis zijn. Op deze kaart zijn alle bekende archeologische terreinen (monumenten) aangegeven. Daarnaast geeft de kaart aan wat de verwachtingswaarde is dat binnen een gebied archeologische vondsten worden gedaan.

Beschrijving plangebied en omgeving - archeologie
De gemeente Utrechtse Heuvelrug is een archeologisch rijke regio. Op het grondgebied van de gemeente zijn zeer veel archeologische vindplaatsen bekend uit alle archeologische perioden, van het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. De meest kenmerkende archeologische resten zijn de grafheuvels en de Celtic fields.

Doorn ligt tegen de rand van de stuwwal Utrechtse Heuvelrug. Deze stuwwal is gevormd door opstuwing van de ondergrond aan het einde van de voorlaatste ijstijd, het Saalien (200.000-130.000 jaar geleden). Het smeltwater van het landijs en de sneeuw concentreerde zich op een aantal plaatsen, waardoor zogeheten ijs- en sneeuwsmeltwaterdalen ontstonden.

Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (ongeveer 115.000 tot 10.000 jaar geleden), werd Nederland niet door landijs bedekt. Wel daalde de zeespiegel weer tot ongeveer 110m beneden de huidige zeespiegelstand. De lage zeespiegelstand zorgde ervoor dat het klimaat in Nederland een uitgesproken continentaal karakter kreeg. Dit werd gekenmerkt door koude en droge omstandigheden en een open vegetatie met struiken en kruiden, de zogenaamde toendravegetaties. Door de open vegetatie konden op grote schaal zandverstuivingen plaatsvinden als gevolg van de overheersende westelijke wind. De afzettingen die hierbij gevormd werden worden dekzanden genoemd.

De stuwwal en de hogere dekzandgebieden zijn al sinds het midden-Paleolithicum een aantrekkelijke vestigingslocatie. Het noordelijk gedeelte van het plangebied ligt in een landschap van stuwwal met ijs- en sneeuwsmeltwaterdalen. Op de stuwwal zijn vondsten vanaf het Paleolithicum aangetroffen. Ongeveer de helft van het aantal waarnemingen op de stuwwal betreft grafheuvels uit de periode laat-Neolithicum - IJzertijd. Uit deze periode dateert ook het merendeel van de andere waarnemingen op de stuwwal. Over de relatie tussen nederzettingen en grafheuvels is nog weinig bekend. De nederzettingen zullen in de buurt van de grafheuvels hebben gelegen dus er kunnen op de stuwwal meer nederzettingsterreinen worden verwacht dan er nu bekend zijn. Bij het bestuderen van de grafheuvels op de heuvelrug lijken ze in clusters te liggen, gescheiden door de ijs- en sneeuwsmeltwaterdalen. Deze dalen hebben mogelijk gefungeerd als prehistorische "wegen" over de heuvelrug.
In de zone met dekzanden in het zuidelijk deel van het plangebied liggen meerdere dekzandruggen. In de periode van jagers-verzamelaars had men een voorkeur om kampementen op te slaan in de hogere delen van het landschap in de nabijheid van lager en natter gebied. De dekzandruggen zullen in deze periode geliefde vestigingsplaatsen zijn geweest, maar ook in de periode erna zal dat niet veel anders zijn geweest.

Tussen Amerongen en De Bilt ligt aan de zuidwestzijde van de stuwwal een vrijwel aaneengesloten zone van oude bouwlanden. Het zijn van oudsher geliefde vestigingsplaatsen geweest. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de middeleeuwse landbouwers die deze bouwgronden als akkers inrichten, meestal dezelfde vestigingskeuze maakten als de generaties boeren voor hen. De middeleeuwse bouwlanden liggen op de overgang van een hoog naar een laag gebied. Door ophoging met potstalmest en heideplaggen zijn (dikke) enkeerdgronden ontstaan met soms een tot één meter dikke donkere humeuze bovenlaag. Hierdoor zijn eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen onder dit dek goed geconserveerd.
In de lager gelegen delen in het landschap ten westen van de kern Doorn is de archeologische verwachting lager.

De verschillende archeologische waarden zijn op een apart kaartblad opgenomen.

3.3.13 Monumenten en karakteristieke bouwwerken

Doorn Noord is vrijwel geheel aan te duiden als karakteristiek. De grote kavels, de vrijstaande huizen, de verschillende bouwstijlen door de jaren heen, allen dragen bij aan de bijzondere vorm die Doorn-Noord nu heeft.

De volgende gemeentelijke monumenten liggen binnen het plangebied en zijn opgenomen in de 'Lijst gemeentelijke- en rijksmonumenten':

90. Woestduinlaan 11 - 11b (villa) G A5890;
91. Woestduinlaan 51 - 53 (arbeiderswoning) G A6570.

Het feit dat zij aangeduid zijn als monument wil zeggen dat zij een speciale status genieten binnen de gemeente en er niet zonder meer aan deze panden bijgebouwd, aangebouwd of veranderd mag worden.

Binnen het plangebied zijn Rijksmonumenten aanwezig. Deze Rijksmonumenten zijn opgenomen in de "Lijst gemeentelijke- en rijksmonumenten" en indicatief op de plankaart/verbeelding aangegeven. Op deze monumenten is de Monumentenwet 1988 van toepassing. Het betreft de volgende adressen uit de lijst:

01. Amersfoortseweg (Algemene Begraafplaats aanleg en baarhuisje) R;
92. Woestduinlaan 55 (waterleidingcomplex, onderdelen: watertoren, pomphuis) R;
93. Woestduinlaan 55A (pomphuis, complexonderdeel) R.