Plan: | Buitengebied Doorn 2011 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02 |
Huidige situatie
Afbeelding 12: Milieu
In de voorgaande paragrafen zijn bij de beschrijving van de diverse facetten reeds een aantal milieuaspecten voor dat facet behandeld. In deze paragraaf komen een aantal aspecten aan bod die in het voorgaande nog niet behandeld zijn.
Bodemkwaliteit
Bouwen
Het is wettelijk geregeld, in de bouwverordening, dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Als aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, moet aanvullend onderzoek plaatsvinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.
Bodemverontreinigingssituatie
In het gehele gebied kunnen lichte tot matige verontreinigingen met lood en PAK (Polycyclische Aromatische Waterstoffen) aangetroffen worden in de toplaag van de bodem. Deze 'diffuse' verontreiniging komt door onder andere het neerslaan van uitlaatgassen van verkeer en industrie en doordat vroeger aslades van kolenkachels veelal in tuinen werden geleegd. Daarnaast is de bodem op, onder en/of rondom (voormalige) bedrijfslocaties in veel gevallen verontreinigd geraakt door opslag, overslag, morsen, calamiteiten, maar ook door doelbewuste lozingen in het verleden.
In het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. In totaal zijn er voor ongeveer 80 locaties binnen het plangebied bodemkwaliteitsgegevens beschikbaar. Voor meer informatie over deze bodemonderzoeken wordt verwezen naar het Geoloket (www.milieudienstzou.nl/geoloket) en het het Bodemloket (www.provincie-utrecht.nl/interactieve kaarten/bodemloket). Op afbeelding 12 zijn deze onderzoekslocaties weergegeven (indicatief).
Wbb-locaties
Een Wbb-locatie (Wet bodembescherming) is een locatie waar (vermoedelijk) sprake is, of was, van een ernstig geval van bodemverontreiniging. De provincie Utrecht is in dergelijke gevallen bevoegd gezag. In het plangebied komen elf Wbb-locaties voor, waar bodemonderzoek en/of –sanering nog niet is afgerond. Enkele Wbb-gevallen liggen slechts deels in het plangebied. In tabel 2 zijn de adressen genoemd en staat de status van de bodemverontreiniging aangegeven.
Straat | Nr. | Locatienaam | UT-nr. | Status | |||
Buurtweg | 3 | Buurtweg 3 | UT031500023 | Urgent, sanering binnen 4 jaar | |||
Gooyerdijk | 62 | Gooyerdijk 62 | UT015800027 | Potentieel verontreinigd | |||
Gooyerdijk | 16 | Gooyerdijk achter 16-17 (stort) | UT031500017 | Potentieel ernstig | |||
Leersumsestraatweg | 9 | Leersumsestraatweg 9 | UT031500056 | Ernstig, spoed, risico's weg. sanering voor 2015 | |||
Maarsbergseweg | 2 | Maarsbergseweg 2 | UT031500015 | Potentieel ernstig | |||
Mariniersweg | 7 | Marniersweg 7 | UT031500026 | Ernstig, niet urgent | |||
Pittesteeg | ong. | Pittesteeg-Gooyerdijk (calamiteit) | UT031500051 | Zorgplicht, ongewoon voorval | |||
Mariniersweg | 7 | Van Braam Houckgeestkazerne | UT031500008 | Potentieel urgent | |||
Mariniersweg | 7 | Van Braam Houckgeestkazerne | UT031500041 | Ernstig, urgentie niet bepaald | |||
Mariniersweg | 7 | Van Braam Houckgeestkazerne (deellocatie 6+19+21) | UT031500012 | Ernstig, urgentie niet bepaald | |||
Wegbermen Heuvelrug | ong. | Wegbermen Heuvelrug | UT158100046 | Ernstig, geen spoed |
Tabel 2: Wbb-locaties in het plangebied en de bijbehorende status
De Wbb-locaties zijn tevens weergegeven op afbeelding 12 (indicatief). Voor de meest recente informatie over al deze locaties wordt verwezen naar de provincie Utrecht (het Bodemloket).
Ondergrondse brandstoftanks
In het plangebied zijn mogelijk zes ondergrondse brandstoftanks bij particulieren aanwezig, die niet voldoen aan het Activiteitenbesluit (voorheen het Besluit Opslaan in Ondergrondse Tanks 1998, kortweg BOOT). De tanks zijn niet gesaneerd, of zijn gesaneerd door een bedrijf dat niet (KIWA-)gecertificeerd was. Op afbeelding 12 (indicatief) en in tabel 3 zijn de locaties van deze tanks weergegeven.
Straat | Nr. | Status | |
Achterweg | 2 | Gesaneerd zonder KIWA-certificaat | |
Driebergsestraatweg | 46 | Tank niet gesaneerd | |
Moersbergselaan | 15 | Gesaneerd zonder KIWA-certificaat | |
Pittesteeg | 6 | Gesaneerd zonder KIWA-certificaat | |
Sandenburgerlaan | 4 | Gesaneerd zonder KIWA-certificaat | |
Wijngaardsesteeg | 2 | Gesaneerd zonder KIWA-certificaat |
Tabel 3: ondergrondse brandstoftanks die niet voldoen aan BOOT en de bijbehorende status
Bodemlozers
De in de tabel 4 weergegeven negen locaties zijn niet aangesloten op de riolering.
Straat | Nr. |
Broekweg | 7 |
Broekweg | 9 |
Leersumsestraatweg | ong. |
Maarnse Voetpad | 2 |
Maarnse Voetpad | ong. |
Oude Arnhemsebovenweg | 1 |
Sint Helenalaan | 1 |
Sint Helenalaan | 3 |
Woestduinlaan | 80 |
Tabel 4: locaties die niet zijn aangesloten op de riolering
Gedempte sloten, stortplaatsen/ophogingen, bomkraters
In 2004 is in opdracht van de provincie Utrecht door ReGister/DHV een inventarisatie gemaakt van gedempte sloten en stortplaatsen/ophogingen. Uit deze inventarisatie blijkt dat in het plangebied circa 70 gedempte sloten en twee stortplaatsen/ophogingen aanwezig zijn. De laatste omvatten één stortplaats op land en één erfverharding met puin en/of bouwafval). De samenstelling en/of milieuhygiënische kwaliteit van deze gevallen is bij de Milieudienst Zuidoost-Utrecht niet bekend. Zij heeft geen informatie over bomkraters binnen het landelijk gebied van Doorn.
Historisch bodembestand (HBB)
De provincie Utrecht heeft in 2004 door ReGister historisch onderzoek uit laten voeren naar verdachte activiteiten zoals (voormalige) bedrijfsactiviteiten en ondergrondse brandstoftanks. Het onderzoek is op 14 april 2004 afgerond en heeft een digitaal bestand opgeleverd. Aan elke locatie met één of meerdere verdachte activiteiten is een dominante NSX-score gekoppeld. Deze score wordt bepaald aan de hand van een UBI-code. Aan de hand van de dominante UBI-code (meest verdachte activiteit) wordt de dominante NSX-score (hoogste score) bepaald.
De locaties met een NSX-score groter dan 100 zijn opgenomen in tabel 5. Een dergelijke score wil zeggen dat er sprake is van een potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging. Een score, groter dan 300, wil zeggen dat er sprake is van een potentieel geval van ernstige, en ook urgente, bodemverontreiniging. In de tabel is per locatie de NSX-score, de UBI-code en de bijbehorende activiteit benoemd. Deze HBB-locaties zijn tevens (indicatief) weergegeven op afbeelding 12.
Straat | Nr. | Dominante NSX-score | Dominante UBI | Omschrijving activiteit | |||
Achterweg | 6 | 355 | 515522 | bestrijdinsgmiddelengroothandel | |||
Achterweg | 6 | 355 | 515522 | overige be- en verwerkende industrie | |||
Achterweg | 10 | 238 | 631242 | transportbedrijf | |||
Buurtweg | 7 | 256 | 203024 | papierbenodigdhedenfabricage voor kantoor en school | |||
Driebergsestraatweg | 48 | 267 | 292402 | weegwerktuigen- en winkelmachines- fabriek | |||
Langbroekerweg | 10 | 238 | 631246 | overige reparatiebedrijven ten behoeve van particulieren | |||
Leersumsestraatweg | 9 | 357 | 50511 | autoreparatiebedrijf | |||
Leersumsestraatweg | 9 | 357 | 50511 | benzinepompinstallatie (eigen gebruik) | |||
Leersumsestraatweg | 13 | 238 | 631246 | oude metalengroothandel (schroot) | |||
Leersumsestraatweg | 9 | 357 | 50511 | transportbedrijf | |||
Maarnse Voetpad | 2 | 326 | 900023 | afvalverwerkingsbedrijf | |||
Mariniersweg | 7 | 569 | 7522 | defensieterrein | |||
Mariniersweg | 7 | 569 | 7522 | militair schietterrein | |||
Mariniersweg | 7 | 569 | 7522 | schietbaan (particuliere vereniging) | |||
Onbekend | onbekend | 393 | 60102 | tramemplacement en -remises | |||
Remise | 12 | 393 | 60102 | smederij |
Tabel 5: potentieel gevallen van ernstige bodemverontreiniging (HBB-locaties met NSX>100)
Geluidhinder
Industrielawaai
Voor de voormalige gemeente Doorn is op 11 december 2003 een geluidsbeleid vastgesteld, de nota 'Gemeentelijke beleidsregel geluidnormering AMvB-inrichtingen'. Deze beleidsregel is op artikel 8.42 Wet milieubeheer gebaseerd. Doel van het beleid is de voorkoming van toename van geluidsoverlast door bedrijven. Doordat de grenswaarde voor geluidshinder is gebaseerd op het referentieniveau, wordt er meer rechtszekerheid en rechtsgelijkheid bereikt bij het opleggen van nadere eisen en/of vergunningvoorschriften door de gemeente. Het beleid is erop gericht te controleren of bedrijven de geluidsruimte die volgens algemene regelgeving (AMvB's) verkregen is, daadwerkelijk nodig hebben.
Momenteel bereidt de gemeente een nieuw algemeen geluidsbeleid voor, waarin onder andere een geluidsnormeringskaart is opgenomen. Deze kaart geeft uivoering aan artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit, zodra dat artikel in werking treedt. Bovenstaande beleidsregel komt hiermee te vervallen.
In het bestemmingsplan zijn de bestaande bedrijven als zodanig bestemd en opgenomen in de bedrijvenlijst. Via het plan worden geen nieuwe bedrijven toegestaan.
Wegverkeerslawaai
Wegen
In het plangebied liggen de provinciale wegen N225 en N227. Behalve voor bestemmingsverkeer hebben de provinciale wegen een functie voor doorgaand verkeer. Alle overige wegen in het plangebied worden in beperkte mate door autoverkeer belast en hebben daardoor een geringe geluidsinvloed op de omgeving.
Verstoring door wegverkeergeluid wordt in beeld gebracht door het zoneringsregime van de Wet geluidhinder. Het doel van de wet is het bestrijden van bestaande geluidshinder en de preventie van nieuwe hindersituaties.
De wet heeft bepaald dat het merendeel van de wegen geluidszones heeft. Er zijn echter wegen die geen geluidszones behoeven. Die wegen voldoen aan de volgende criteria:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de geluidssituatie rond deze wegen wel in beeld gebracht te worden. Dit speelt vooral bij wegen met een relatief hoge verkeersintensiteit.
De bovenstaande criteria zijn niet van toepassing op de in het plangebied gelegen wegen. Alle wegen in het plangebied hebben aldus een geluidszone. De breedte van de zone bedraagt voor de in het plangebied gelegen wegen 250 m aan weerszijden van de weg, met uitzondering van de Rijksweg A12. Deze heeft momenteel een geluidszone van 400 m aan weerszijden. Er zijn plannen om een (vijfde) spitsstrook te realiseren. De geluidszone van de rijksweg A12 bedraagt dan 600 m aan weerszijden van de weg.
In deze geluidszones, die als onderzoeksgebieden zijn te beschouwen, gelden grenswaarden voor het geluidsniveau op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen nieuwe situaties en bestaande situaties. Nieuwe situaties zijn nog niet-geprojecteerde geluidsgevoelige functies, zoals woningen, scholen en gebouwen met een functie voor de gezondheidszorg. Daarnaast wordt ook de herbestemming van niet-geluidsgevoelige functies naar geluidsgevoelige bestemmingen door de wet als nieuwe situatie aangemerkt.
Het bestemmingsplan sluit de toevoeging van nieuwe woningen in zijn algemeenheid uit. In het bestemmingsplan is wel opgenomen dat, onder voorwaarden, het aantal woningen mag groeien, daar waar de regeling 'Ruimte voor Ruimte' wordt toegepast. Bij toepassing van de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid zal er een toetsing moeten plaatsvinden aan de in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Als deze wordt overschreden, dient bij het college van burgemeester en wethouders ontheffing gevraagd te worden. Ontheffing wordt verleend tot een hogere waarde van maximaal 53 dB, met uitzondering van agrarische bedrijfswoningen, waar een ontheffingswaarde voor geldt van ten hoogste 58 dB. Bij vervangende nieuwbouw geldt ook een maximale ontheffingswaarde van 58 dB.
Door het in werking treden van de Crisis- en herstelwet (31 maart 2010), waardoor de Wet geluidhinder zodanig gewijzigd is, dat behalve bij vaststelling van een bestemmingsplan, ook bij vaststelling van een wijzigingsplan een hogere waarde kan worden verleend, is er geen noodzaak reeds in dit bestemmingsplan een aantal hogere waarden te verlenen, die een geldigheid hebben overeenkomstig de duur van de geldigheid van het plan. Mocht in de toekomst blijken dat bij een verzoek om toepassing van de regeling de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, bestaat thans wel de mogelijkheid om bij vaststelling van het wijzigingsplan een hogere waarde te verlenen.
Bestaande situaties zijn geluidsgevoelige bestemmingen, die reeds op 1 maart 1986 een hogere geluidsbelasting dan 60 dB(A) ondervonden. In deze bestaande situaties bedraagt de maximaal toelaatbare geluidsbelasting 70 dB(A). Voor de aanpak van bestaande geluidshinderknelpunten kent de Wet geluidhinder een afzonderlijke saneringsregeling. Deze regeling heeft geen directe koppeling met het ruimtelijke ordeningsbeleid en staat dus los van bestemmingsplanprocedures. De Milieudienst Zuidoost-Utrecht is belast met de uitvoering van de saneringsregeling.
Binnen het in voorbereiding zijnde geluidbeleid zal voorts ook een toetsingskader voor de hogere grenswaardeprocedure worden opgenomen.
Spoorweglawaai
Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Utrecht–Arnhem (trajectnummer 351). In de zonekaart, die op 1 januari 2004 is aangepast door het Ministerie van VROM, is aangegeven dat het betreffende traject aan weerszijden een geluidszone van 400 m heeft. De zones worden gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Binnen de zones zijn geen bestaande woningen aanwezig en de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt in dit bestemmingsplan in deze zone niet toegelaten.
Stiltegebieden
Het begrip stiltegebied vindt zijn oorsprong in de Wet geluidhinder. Stiltegebieden waren daarin gedefinieerd als gebieden, waarin de geluidsbelasting door toedoen van menselijke activiteiten zo laag is, dat de in dat gebied heersende natuurlijke geluiden niet of nauwelijks worden gestoord. In 1993 is het artikel over stiltegebieden in de Wet geluidhinder komen te vervallen en is het in de Wet milieubeheer overgenomen.
Volgens artikel 4.9 van de Wet milieubeheer zijn provincies verplicht éénmaal per vier jaar een Provinciaal Milieubeleidsplan vast te stellen. Daarin wijzen zij de gebieden aan, waarin voor het behoud van de kwaliteit van het milieu of aspecten daarvan bijzondere bescherming nodig is; de milieubeschermingsgebieden. In het geval van stiltegebieden gaat het dan om het aspect stilte. Het beleid ten aanzien van de stiltegebieden is opgenomen in het Provinciale Milieubeleidsplan 2009-2011 en het Streekplan Utrecht 2005-2015.
De provincie Utrecht streeft in de stiltegebieden de handhaving na van een zo laag mogelijk geluidsniveau. Uit dat oogpunt gezien moet niet-gebiedseigen geluid zo veel mogelijk worden voorkomen. Ontwikkelingen in deze gebieden die leiden tot dergelijk geluid, zoals de vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven, inrichtingen voor lawaaisporten of hondenkennels, kunnen om die reden in stiltegebieden niet worden toegelaten. Geluid door agrarische activiteiten wordt tot de gebiedseigen geluiden gerekend.
Binnen het plangebied liggen delen van twee stiltegebieden, waarvan de begrenzing vastgelegd is in de Provinciaal Milieuverordening:
De bescherming tegen ongewenste toestellen en gedragen in stiltegebieden is vanaf maart 1995 in de Provinciale Milieuverordening opgenomen. Het provinciale beleid voor stiltegebieden is primair opgenomen in het Provinciale Milieubeleidsplan. Vervolgens is het doorvertaald in het Streekplan Utrecht 2005-2015, de Beleidslijn nieuwe Wro en Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Binnen de als zodanig begrensde stiltegebieden komen, voor zover het het plangebied van dit bestemmingsplan aangaat, meerdere niet-agrarische functies en inrichtingen voor. Dit zijn alle op zich geen wezenlijke 'lawaaimakers'.
Ook de gemeente streeft de instandhouding van de stilte (rust) in de stiltegebieden na: wat stil is moet stil blijven. Vanuit dat oogpunt gezien dienen eventuele ontwikkelingen bij zowel agrarische als niet-agrarische functies en inrichtingen, te passen in de bovengenoemde beleidsdocumenten en verordeningen.
Luchtkwaliteit
Op 9 oktober 2007 is de Eerste Kamer akkoord gegaan met nieuwe wetgeving voor luchtkwaliteit. De nieuwe regelgeving over luchtkwaliteit vormt onderdeel van de Wet milieubeheer. De wet bevat een gebiedgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. De regelgeving is op 15 november 2007 in werking getreden, samen met de AMvB 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit. Daarnaast is de AMvB Gevoelige bestemmingen opgesteld en in werking getreden. Het NSL is 1 augustus 2009 definitief in werking getreden.
Voor luchtkwaliteit is de 'Titel luchtkwaliteitseisen', zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, van kracht. Deze wet bevat luchtkwaliteitseisen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zijn van belang. Toetsing hieraan is verplicht, echter de voorwaarde is gesteld dat de activiteit 'in betekende mate' bijdraagt.
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, zij het in beperkte mate. Het betreft hier met name functieverandering door het realiseren van een nieuwe invulling van vrijkomende agrarische bebouwing of de bouw van een extra, nieuwe woning bij gebruikmaking van de regeling 'Ruimte voor Ruimte'. In het plan zijn grootschalige ontwikkelingen niet op- en meegenomen. Uitgaande van een 'worst-case' scenario zou dat betekenen dat er één of hooguit enkele extra nieuwe woningen, kleinschalige recreatieve voorzieningen en/of kleine bedrijfjes gerealiseerd zouden kunnen worden. Het betreft dus met name de mogelijkheid van een ontwikkeling op perceelsniveau. De mogelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan toelaat worden gelet hierop niet aangemerkt als 'in betekende mate' projecten, zodat toetsing op het aspect luchtkwaliteit achterwege kan blijven.
De belangrijkste veroorzaker is het verkeer op de Rijkswegen en in mindere mate het verkeer op provinciale en gemeentelijke wegen. Ook is de intensieve veehouderij deels als bron te noemen. Daarnaast leveren bronnen in het buitenland en natuurlijke bronnen een belangrijke bijdrage in de achtergrondconcentraties fijn stof.
In mei 2006 heeft de Milieudienst Zuidoost-Utrecht een rapportage over luchtkwaliteit opgesteld (Rapportage luchtkwaliteit 2005 – gemeente Utrechtse Heuvelrug, kenmerk 662507/2GH29001). Deze rapportage over de luchtkwaliteit in 2005 is vervolgens vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. In deze rapportage is op basis van berekeningen zicht verkregen op de hoogte van de concentraties op de rand van de wegen in het plangebied. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied geen overschrijdingen van de normen optreden. Op basis van de huidige inzicht worden in het plangebied ook in de periode 2009-2020 geen overschrijdingen verwacht van de grenswaarden.
Omdat in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen zijn opgenomen die de luchtkwaliteit zodanig verslechteren dat wel overschrijdingen van de normen op zouden treden, is het plan niet strijdig met de Wet luchtkwaliteit.
Externe veiligheid
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de richtlijnen voor Externe veiligheid, zoals beschreven in de RNVGS (Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24611) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
De gemeente streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's en de behoefte aan de activiteiten, die deze risico's veroorzaken. Dit streven is gebaseerd op de overtuiging dat externe veiligheidsrisico's een onderdeel zijn van het maatschappelijke verkeer. De gemeente kan daarbij niet op alle gevaarlijke activiteiten direct invloed uitoefenen. Deze verantwoordelijkheid ligt ook bij de gebruiker en/of eigenaar en bij de provinciale en de rijksoverheid. Dit laat onverlet dat de gemeente wel een verantwoordelijkheid heeft om externe veiligheidsrisico's te minimaliseren en beheersbaar te maken door zich voor te bereiden op mogelijke calamiteiten en door grenzen te stellen en deze te handhaven.
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rondom het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Die veiligheidsafstanden bestaan meestal uit een zone waar geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden gebouwd (Plaatsgebonden Risico - PR) en een zone waarin de bevolkingsdichtheid rond de risicovolle activiteit moet worden onderzocht (Groepsrisico - GR). Door de afstandseisen vast te leggen in het bestemmingsplan kunnen nieuwe risicovolle ontwikkelingen worden voorkomen.
Het Plaatsgebonden Risico geeft de plaats aan, waar in het geval van een calamiteit de kans op overlijden één op de miljoen (10-6) is. Hoe groter de afstand, hoe kleiner die kans op overlijden. Het Groepsrisico wordt bepaald door het aantal mensen dat aanwezig is in de omgeving van het desbetreffende bedrijf, oftewel de bevolkingsdichtheid. Hoe minder aanwezigen, hoe minder slachtoffers.
Risico objecten
In het plangebied bevindt zich thans één risico object. Het betreft de munitiebunker, die op het terrein van de Van Braam Houckgeestkazerne aanwezig is.
Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in de van 12 april 1988 daterende 'Circulaire Van Houwelingen'. Deze circulaire vermeld welke veiligheidszones (A-, B- en/of C-zones) van toepassing zijn rond munitieopslagen. Defensie heeft echter wat betreft de munitiebunker aangegeven dat het opnemen van veiligheidszones in het kader van de externe veiligheid niet nodig is, gezien de aard van de opgeslagen munitie en de bijzondere constructie van munitiebunkers.
Vervoer over weg en spoor
Nieuwe hindergevoelige bebouwing mag binnen de risicozones rond weg en spoor niet worden gerealiseerd. Voor een beschrijving van de externe veiligheidssituatie vanwege vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor kan worden verwezen naar de gegevens van het landelijke Basisnet.
Vervoer over de weg
De gemeente heeft een vastgestelde routering gevaarlijke stoffen. Daardoor is, met uitzondering van de Rijkswegen, waaronder de Rijksweg A12, elk vervoer van gevaarlijke stoffen onderworpen aan een ontheffingsplicht. Het vervoer over lokale en regionale wegen binnen het gemeentelijk grondgebied is van zodanig beperkte omvang dat dit niet leidt tot veiligheidscontouren voor het Plaatsgebonden Risico, die buiten de rijweg treden. Ook is geen sprake van een Groepsrisico.
Het transport van gevaarlijke stoffen over wegen vindt plaats over de A12, de N225 en de N226.
Voor de Rijksweg A12 (wegvak 113, Driebergen-Ede-Wageningen, km 4 tot km 5) geldt in het kader van het Basisnet-Weg ter hoogte van het plangebied geen veiligheidszone. Wel moet er een plasbrandaandachtsgebied in acht worden genomen, dat zich tot 30 m vanaf de rechterrand van de meest rechtse rijstrook uitstrekt. De contour voor het Plaatsgebonden Risico van 10-7 per jaar ligt op 104 m vanaf de wegas. De afstand van het plangebied tot de A12 is tenminste 90 m. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12 vormt dus geen belemmering voor het plangebied.
Binnen het plangebied vindt daarnaast vervoer plaats van gevaarlijke stoffen naar de Van Braam Houckgeestkazerne en naar het vuurwerkverkooppunt Fixet Klusmarkt (Kampweg 78 in Doorn). Voor het eventuele vervoer naar deze locaties kan een ontheffing worden verleend.
Vervoer per spoor
Voor het spoorvervoer is het Basisnet-Spoor nog niet definitief. Volgens de kaarten voor de risico's op basis van ongewijzigd beleid en de ambitie Basisnet-Spoor 2020 geldt in beide gevallen voor de spoorlijn Utrecht-Ede dat de contour voor het Plaatsgebonden Risico van 10-6 per jaar gelegen is binnen het spoor. Er is ook geen sprake van Groepsrisico.
De meest recente vervoersgegevens van ProRail geven bovendien aan dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Utrecht-Ede geheel zal vervallen.
Buisleidingen
Plaatsgebonden risico
Met de inwerkingtreding van het Bevb geldt de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 als een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een genuanceerder beleid. Hiervoor is deze contour een richtwaarde.
Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, ziekenhuizen, zorginstellingen en omvangrijke kantoorgebouwen. Beperkt kwetsbare bestemmingen zijn onder meer verspreid liggende woningen (maximaal 2 per ha), kleinere kantoren, hotels en restaurants, sporthallen en overige bedrijfsgebouwen. Uit gegevens van de exploitant blijkt dat binnen het plangebied de onderhavige leiding een PR overschrijding kent: de 10-6 risicocontour ligt op circa 235 meter uit het hart van de leiding. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico van invloed kan zijn voor realisatie van het plan. Binnen de PR-contour zijn echter slechts beperkt kwetsbare objecten in het plangebied gelegen. Tevens maakt het bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR-contour mogelijk.
Conform het Bevb is voor de buisleiding een bebouwingsvrije zone van 5 m opgenomen, middels een dubbelbestemming.
Overigens geldt op basis van het Bevb een saneringsverplichting voor de exploitant, indien zich knelpunten ten aanzien van de 10-6 risicocontour in relatie tot (beperkt) kwetsbare objecten voordoen. Deze knelpunten moeten binnen 3 jaar na de inwerkingtreding van het Bevb zijn gesaneerd.
Groepsrisico
Met betrekking tot het groepsrisico is geïnventariseerd wat de personendichtheden zijn in de delen van het bestemmingsgebied, die binnen de 1% letaliteitscontour van de aardgasleiding liggen. Op de overzichtskaart van het bestemmingsgebied hebben wij deze deelgebieden met A, B en C aangegeven.
Uit de gegevens van de Risicokaart van de Provincie Utrecht blijkt het volgende:
Op basis van deze personendichtheden is te verwachten dat het groepsrisico lager zal zijn dan de oriënterende waarde. In de delen van het bestemmingsgebied langs de aardgasleiding zijn daarnaast geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot een toename van de personendichtheid.
Met betrekking tot een verantwoording van het groepsrisico kan het volgende worden gesteld:
Milieuzonering
Om hinder tussen bedrijven en woningen te voorkomen is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie krijgen ten opzichte van woningen en nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden.
Wetgevend kader
Middels de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en instellingen, die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer.
In aanvulling op de milieuvergunningen zijn er ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft in de op 16 april 2007 verschenen publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen milieu en ruimtelijke ordening, op lokaal niveau. In dit zogenaamde 'groene boekje' zijn bedrijven ingedeeld in categorieën, met een daarbijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Zijn de afstanden tussen ontwikkellocaties en bestaande bouw kleiner dan de afstanden uit de publicatie, dan zal door middel van onderzoek aangetoond moeten worden welke maatregelen er worden genomen om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken van de adviesafstanden. De meest voorkomende categorieën, met daarbijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk zijn:
Bij nieuwe ontwikkelingen dient er rekening gehouden te worden met deze afstanden.
Wet Ammoniak en Veehouderij
De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is op 8 mei 2002 in werking getreden. De Wav heeft gevolgen voor veehouderijbedrijven in kwetsbare gebieden en een zone van 250 m daaromheen. Kwetsbare gebieden zijn de voor verzuring gevoelige gebieden, die zijn gelegen binnen de EHS. Voor bestaande veehouderijen binnen kwestbare gebieden en in een zone van 250 m rondom de kwetsbare gebieden gelden maximale emissiewaarden. In de AMvB Huisvesting zijn deze eisen opgenomen. Het oprichten van nieuwe veehouderijbedrijven (zowel grondgebonden als niet-grondgebonden) is in kwetsbare gebieden in het geheel niet toegestaan. Voorts geeft de Wav regels voor de uitbreiding van dieraantallen en/of diercategorieën, waarbij de bepalende factor gevormd wordt door het ammoniakemissieplafond. De vraag is of in het bestemmingsplan een zogenaamde 'ammoniakzone' (natuurrandzone) opgenomen dient te worden, waarin voorgaand beleid is vastgelegd.
Milieuwetgeving is echter continu aan verandering onderhevig. Het in het plan opnemen van een ammoniakzone kan daarom betekenen dat telkens als de milieuwetgeving op dit punt veranderd, het bestemmingsplan ook moet worden aangepast. Dat is niet wenselijk en ook niet nodig, omdat de milieuregeling afdoende voorziet in bescherming van voor verzuring gevoelige natuur- en bosgebieden. Daarbij wordt door de uitspraak van Raad van State van 29 oktober 2003, inzake het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Lochem, het standpunt bevestigd dat het opnemen van een natuurrandzone c.q. ammoniakzone niet noodzakelijk is.
Duurzaam bouwen en energie
Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. Dit door bijvoorbeeld flexibiliteit of een goede materiaalkeuze. In elke fase van het bouwproces dient met duurzaam bouwen rekening te worden gehouden.
Wetgevend kader
De overheid stimuleert duurzaam bouwen door bij gebouwen steeds strengere eisen te stellen aan de energieprestatie daarvan. Zij streeft naar het energieneutraal bouwen in 2020. Hierdoor is met name het aspect 'energie in de gebruiksfase' in wetgeving verankerd. In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen voor de te behalen energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Voor woningen is de eis op dit moment 0,8. Naar verwachting wordt deze in 2011 verlaagd naar 0,6. Voor het merendeel van de overige aspecten van duurzaam bouwen is niets vastgelegd in wetgeving.
Huidige situatie
De gemeente werkt voor duurzaam bouwen met het instrument GPR Gebouw®. Dit instrument is een hulpmiddel teneinde voor aanvang van de bouw de duurzaamheidsambities te bepalen. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende subthema's, te weten energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.1). Scores variëren van 0-10, waarbij een score van 6 gelijk staat aan het niveau van het Bouwbesluit. Aan de hand van een van te voren bepaald ambitieniveau kunnen gebouwontwerpen worden getoetst, door de maatregelen in te voeren in het digitale instrument GPR Gebouw®. De te nemen maatregelen zijn door gemeente of ontwikkelaar zelf te kiezen om een bepaald niveau te bereiken. Het instrument is toepasbaar voor utiliteitsbouw, scholen en woningen.
In het in september 2009 vastgestelde gemeentelijke Milieubeleidsplan 2009-2012 wordt een GPR Gebouw ambitie gehanteerd van minimaal 7 voor de subthema's gezamenlijk, met minimaal een 7 voor het subthema energie. Voor kansrijke projecten geldt een hogere ambitie, namelijk een gemiddelde score van tenminste 8, met minimaal een 8 voor het subthema energie.
In dit bestemmingsplan zijn alleen beperkte uitbreidingen en herbouw van woningen toegestaan. Hierop is het milieubeleid van de gemeente onverminderd van toepassing. Bij het ontwerp dient uitgegaan te worden van de 'trias energetica', wat wil zeggen:
Lang niet alle maatregelen voor duurzaam bouwen kosten geld: veel maatregelen vergen een investering, die zich in de toekomst terugverdient door besparing op energiekosten. Sommige maatregelen, zoals zongericht verkavelen, kosten niets extra. Door vroegtijdig na te denken over het ontwerp en mogelijke energiebesparende maatregelen, kunnen meer 'gratis' maatregelen worden toegepast. GPR Gebouw geeft inzicht in mogelijke maatregelen en hun effect. Via de Milieudienst Zuidoost-Utrecht kunnen bouwers kosteloos beschikken over het instrument GPR Gebouw.
Ontwikkelingen
Geluidsbeleid
De gemeente heeft op dit moment een gemeentelijk dekkend gebiedsgericht geluidsplan in voorbereiding. De bedoeling is te zijner tijd dit geluidsbeleid vast te stellen. In het beleid geeft zij op een heldere manier haar invulling van de uitvoering van wettelijke taken weer.
Geluidskaarten
Samen met het ontwikkelen van het geluidsbeleid wordt ook de geluidssituatie vanwege weg- en spoorwegverkeer binnen het gehele grondgebied van de gemeente berekend. Naar aanleiding daarvan zal een geluidsnormeringskaart worden opgesteld. Die kan worden ingezet ten behoeve van ruimtelijke plannen en projecten, zoals de realisatie van woningen of verkeersplannen.
Gevolgen voor visie en planopzet vanuit milieu